Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
KunstkroniekEr hebben in ons land, in Noord en Zuid, in den afgeloopen zomer, drie belangrijke kunstgebeurtenissen plaats gehad, waarvan de eene groot gerucht heeft gemaakt en de beide andere bijna onopgemerkt voorbij gegaan zijn: I. het Rembrandt-feest in Holland; II. the Exhibition of a Selection of Works by Flemish and Modern Belgian Painters, in den Guildhall te Londen en III. de Tentoonstelling in den Antwerpschen Kunstkring van Linnig en Verstraete, waarop ik in mijn vorige kroniek met een enkel woord heb gedoeld. | |
Exhibition of a Selection of Works by Flemish and Modern Belgian painters, under the gracious patronage of His Majesty the King of the Belgians. 3 Mei-28 Juli 1906.België heeft, vooral met het oog op 't belang van zijn jonge kunstenaars, die een groote markt voor hun werk in Engeland kunnen vinden, ongelijk gehad zoo weinig nota van de Londensche expositie te nemen, al is ze door de meeste toonaangevende critici toch wel bezocht; want al waren er vele oude bekenden, er was ook veel dat verrassend was en heel nieuw. Overigens was ze geheel met het oog op den Engelschen smaak en Engelsche behoeften, door den bekwamen directeur Mr Temple, ingericht en bereikte ze een eindcijfer van over de honderdduizend bezoekers! De toegang was vrij. Het belangrijkst aandeel werd door onze Vlaamsche vroegmeesters geleverd. Sir Fred. Cook, het Gymnasium te Hermannstadt, Charles Weld-Blundell, Alfred Brown, the Duke of Devonshire, hadden echte of twijfelachtige van Eycken ingezonden, waarvan het belangrijkste was de drie Marieën aan Jezus' GrafGa naar voetnoot(1). Hoewel 't in Brugge aan de zuster der van Eycken, Margaretha, werd gegeven en Hymans den mysterieusen naam van den Meester van Flémalle heeft genoemd, zal 't toch wel | |
[pagina 503]
| |
inderdaad van Hubert zijnGa naar voetnoot(1). Al is het in enkele deelen sterk overgeschilderd; in het landschap vooral bezit het groote verdiensten. Het Portret van den man met den blauwen kaproenGa naar voetnoot(2) blijft, hoewel 't veel moois heeft, toch twijfelachtig. De overige, alle te Brugge, waren zóo ruw behandeld en door onhandige restauraties nog meer dan door den tijd verminkt, dat het nauwelijks meer werk van de van Eycken kan genoemd worden, al leeft hun traditie er nog wel in. De inrichting van tentoonstelling en kataloog was zeer regelmatig en methodisch De meesters volgden elkaar naar jaarteekening en rang van verdienste. De directeur had zich zonder zichtbare inspanning de grootste moeite gegeven. Alleen waren enkele attributies verkeerd. Dat vraagstuk der attributies is echter, hoewel een zeer bearbeid, toch nog nauwelijks ontgonnen veld, de aanleiding tot allerlei lang gerekte en onvruchtbare polemieken. Men vecht over een slangetje, een streepje, een initiaal, over 't Käuzchen van Hendrik met de Bles, over 't al of niet aanwezig zijn van 't nederig ‘Als ick can’ der van Eycken. Men ligt, met een loupe gewapend, bijna op 't paneel, neemt het van den wand en beklopt het van achteren, maar den deemoedigen zin, die deze kunst bezielde, begrijpen doet men niet langer. Verder herinner ik mij de schoone Afneming van 't Kruis van Rogier van der WeydenGa naar voetnoot(3), een van zijn heerlijkste werken, rijp en tragisch van toon, aangrijpend van koloriet. Op een laag, spits heuveltje, tegen een zeer bewogen hemel, staat de stam van het kruis. Dàarvoor, op den grond neêrgezegen, houdt de roodgedrapeerde Maagd, met den witten hoofddoek, het mooie, blank-verstarde lichaam van Jezus vast, die er hier ouder dan zijn moeder uitziet; vooral 't schoone, uitdrukkingsvolle gelaat is zeer verzorgd De Begiftiger met een heilige en een kardinaal zijn, hoewel een beetje stijf in de houding, toch nog heel aantrekkelijk. Vooral de tragiek in het stuk is aangrijpend, van dezen meester, die zoo goed het treurspel van 't lijden van den Verlosser heeft verstaan. Het is waarschijnlijk uit een bidcel afkomstig en behoort tot de ‘principaelste werken van Meester Rogier’. Het vertoont sterke overeenkomsten met een andere Graflegging, die door het Brusselsch Museum op de verkooping Pallavicini-Grimaldi te Genua werd aangekocht. Men weet dat tegenwoordig, vooral door bemoeiing van den heer Wauters, tege- | |
[pagina 504]
| |
lijk met Meester Rogier, een zekere Bugatto genoemd wordtGa naar voetnoot(1), want, zooals de heer Paul Lambotte opmerkt: ‘le catalogue de l'oeuvre de Roger van der Weyden est encore hasardeux et incertain.’ Mooi was ook het Halfportret van een jongen Man. Léon Cardon, in 1902 te Brugge tentoongesteld, een fijn, geheel baardeloos gezicht, donkerbruin haar, donkergroene fonds, roodbruin, met lichtbruin bont afgezet kleed. De overige stukken aan van der Weyden toegeschreven, A Virgin and Infant-Christ en een Descent from the Cross, schenen me twijfelachtig en zeer weinig belangrijk. Dan was er de St-Victor with a Donor, dat ons in den laatsten tijd op alle tentoonstellingen van Primitiven volgt, ik wil niet zeggen achtervolgt, want het is een prachtig werk. Het is afwisselend, ieder noemt dan zoo eens een naam, om blijk van geleerdheid en speurzin te geven, aan Jan Gossart, Jan van Parys, van der Goes toegeschreven. Hier stond het nu weer, zooals trouwens ook in het Glasgowsche Museum, op van der Goes Van der Goes is een zeer eigenaardig meester, dien men dadelijk herkent en hier in dit stuk is niets van der Goes-achtigs. 't Moet van een Vlaming zijn, die zeer sterk onder Fransche invloeden heeft gestaan, of van een Franschman, die onder Vlamingen gewerkt heeft. De vroeg-Fransche, de vroeg-Vlaamsche scholen zijn zóo eng verwant, dat de grens nauwelijks is te trekken, 't heerlijke landschap op den achtergrond komt me voor in Bourgondië te zijn. Ziehier nog weer stof voor veel lang-uitgetrokken vertogen, die echter aan den verheven indruk van dit zeldzame werk niet zullen schaden: er zweeft een eigenaardig koele toon over 't stuk, dien men ook op de onlangs door den Louvre aangekochte Edelvrouw met haar Patrones, de H. Magdalena, van den Meester van Moulins weervindt, die aan denzelfden kunstenaar toegeschreven wordt. Memling was natuurlijk niet zóo schitterend als te Brugge vertegenwoordigd. Er was 't Portret van Willem Moreelse, burgemeester van Brugge en van zijne vrouw, Barbara van Vlanderbergh van Herstvelde. Een drieluik, van den Hertog van Devonshire, is volgens Weale, 't oudst bekende werk van Memling. In het middenpaneel tronen de Maagd en het Kind onder een wijde portiek. De begiftigers, voorgesteld door St Katharina en St Barbara, liggen geknield op den voorgrond, 't zijn: Sir John Donne of Kidwelly, Carmarthenshire; controller of the Customs of Bristol en zijn Gemalin Elisabeth, jongste dochter van Sir Leonard Hastings of | |
[pagina 505]
| |
Kirkby. Sir John en zijn vrouw vertoonen de Badge van den witten leeuw van het huis van Marche en een rozenketen, die in 1461 ook door Eduard IV werd aanvaard. Sir John sneuvelde in den slag bij Edgecote, 1469. Een zeer aantrekkelijk meester is voor mij Petrus Christus,Ga naar voetnoot(1) een leerling der van Eycken. Wij herinneren ons allen zijn mooie Verloofden van de Brugsche tentoonstelling. Hier was van hem een prachtig portret van Edward Grimston, Gezant van Koning Hendrik VI van Engeland aan 't Bourgondische Hof. Het stuk is, volgens den kataloog waarschijnlijk in 1446 te Calais geschilderd. Een zeer interessant en volkomen onbekend schilderij, was door Mr Weld-Blundell ingezonden. Het heeft zeer de aandacht getrokken. De heer Lambotte beschreef 't in de volgende woorden in Onze Kunst: ‘Un tableau imprévu composition importante intimement énigmatique et curieuse. Evidemment il provoquera des dissertations intéressantes. C'est une Vierge à l'Enfant, entre deux anges musiciens et d'autres personnages. A gauche au premier plan s'agenouille un donateur, vêtu d'une robe bleue de roi brodée en or de fleurs de lys héraldique, au cou l'ordre de St Michel. En face de lui Ste Marguerite (?) tenant une colombe et posant le pied sur une tête de Satan. On identifie ce donateur à Louis XII de France ou bien à un comte de la Marche. La sainte à la colombe deviendrait donc la comtesse sa femme. Quel serait en ce cas le sens de cette face satanique à la terrible grimace’? Ik zou geneigd zijn om het te houden voor werk van denzelfden meester, die le Calvaire, met Saint Louis, Saint Jean B., Saint Denis en Charlemagne schilderde, dat gedurende de tentoonstelling van Fransche primitieven veel werd besproken en thans in den Louvre hangt. 't Voor mij interessantste stuk van de heele verzameling, was 't portret van Mary Tudor van Engeland (Bloody Mary, die met Philips II van Spanje was getrouwd) geschilderd door Lucas de Heere. Werk van dezen meester was tot hiertoe vrijwel onbekendGa naar voetnoot(2), Dit is een meesterlijk portret, zoowel wat vaardigheid als zielestudie betreft, 't is van een héel jong meisje, een tenger figuurtje, een vaag gezichtje, met ongevormde trekken, zooals | |
[pagina 506]
| |
men die in Engeland vaak ziet, brandend rood haar en groene oogen, met een zeer wreeden trek om den mond; 't voorhoofd, zooals bij alle Tudors, hoog en verstandig. Men voelt medelijden met het arme schepseltje, dat haar gansche leven naar liefde hunkerde, die ze niet vond. Wellicht heeft haar dat dien wreeden trek gegeven, die overigens met haar godsdienst niets had uit te staan. Ware ze Protestant geweest, ze zou even goed Katholieken vervolgd hebben, dat ging in dien tijd zoo om en om. De stukken uit het Renaissance-tijdvak, waartoe ook onze Frans Hals werd gerekend! waren niet zóo belangrijk dat ze een plaats kunnen vinden in deze korte kroniek. Van Dijck was niet met zijn beste werk vertegenwoordigd. Van Pourbus en Jordaens waren er goede portretten, van Rubens twee prachtige stukken: een Jonge, spelende Leeuwin, Earl of Normanton, en Koningin Tomyris met het hoofd van Cyrus, Earl of Darnley. Vooral dit laatste was meesterlijk van teekening en rijk van kleur, een echte Rubens, waaraan zijn leerlingen geen zichtbaar deel hebben gehad. Onder de latere meesters waren vooral belangrijk drie tot hiertoe nooit geziene werken van Leys. 't Eene, Wandeling langs de Wallen behoort aan Z.M. (Kasteel te Laeken), de twee andere Luther, die in den bijbel leest, Sir Cuthbert, en Boogschieten, aan Miss Philipson. Verder noem ik de namen van Alfred Verwee, Alfred Stevens (24 Aug. van dit jaar overleden), Charles de Groux, Dyckmans, Verboeckhoven, Clays, Madou, Coosemans, de Winne, Artan, de Braekeleer, Gilsoul, Jacques de Lalaing, enz., alle met min of meer bekende stukken, die dus voor ons minder belangrijk zijn. Er waren echter ook groote leemten. Enkele, zooals Van Beers, waren slecht vertegenwoordigd, van anderen, als Lybaert en Khnopff, was een overvloed, van Verstraete en Courtens heelemaal niets, van Linnig enkele mooie dingen. | |
Kunstkring te Antwerpen, Willem Linnig Jr en Theodoor Verstraete, 9 Juni-22 Juli 1906 (wegens gebrek aan belangstelling vroeger gesloten).Van deze beide meesters, Linnig en Verstraete, werd in Juni-Juli een tentoonstelling ingericht, waaraan door de Antwerpenaars al heel weinig aandacht is geschonken. | |
[pagina 507]
| |
Beide meesters zijn doodGa naar voetnoot(1) had ik bijna gezegd, maar de arme Door Verstraete leeft nog. Maar hij zal nooit meer schilderen. Dat maakte deze expositie van bijna louter meesterstukken zoo vreeselijk droevig. ‘Ah, what a noble mind is here overthrown’. 't Is of een voorgevoel van zijn lang dreigend lijden heentrilt door zijn heele werk, hoewel 't in ieder opzicht ‘Gezonde Kunst’ is. Hij is bij uitstek de schilder van den weemoed, een onmiddellijke afstammeling van van der Weyden bijna. Er trilt weemoed in zijn zonnigste vlakten, in zijn tuintjes, in 't hofke van 't huis, waar hij woont; ze zweeft door zijn bosschen, ze ligt op de gezichten van zijn eenvoudige Vlaamsche boeren, die hij ook 't liefst in hun weemoed geschilderd heeft. Maar daarom is deze kunstenaar zoo bij uitstek Vlaamsch, want het Vlaamsche landschap is héel weemoedig. En wellicht in nog hoogere mate dan Courtens heeft hij de lieflijkheid van dat landschap verstaan. Courtens, met zijn mannelijk krachtig temperament, schildert er den lach van en hij de droefheid, die er zweeft langs die lage luchten, niet juichend blond, zooals Holland in den zonneschijn kan zijn, maar ineensmeltend in een innig teeder grijs, dat éen wordt met de lage wolken, - de weemoed van die lange lanen, aan den einder zich vereenigend in een kruis. ‘Vrome Horsen’ geduldig trekkend den ploeg door de klei en de mysterieus-verheven figuur van den oud-testamentischen zaaiman, die 't zaad in de open voren strooit. Dát is Door Verstraete's land; dáar heeft hij gewandeld, gewerkt en geleden, dáar bloedt hij nu zijn laatste dagen uit. Nu zal hij nooit meer schilderen. Maar hoe heeft hij 't vroeger geschilderd in zijn kracht, dat geliefde land! Met de teere knoppen van 't eerste groen, met de juichende zon op de bloemen in zijn hofken, met de stille figuren van zijn boeren, die geduldig-gelaten een doode dragen naar 't graf, met de wijde, zacht-besneeuwde vlakte, waar een priester met een koorknaap in 't barste weder, den laatsten troost aan een stervende brengt. Ook in Holland en Zeeland vooral heeft hij veel gezworven en beter dan menig Hollander de poezie van ons landschap verstaan - zijn laatste stuk is in Zeeland geschilderd. Maar zijn groote liefde bleef toch altijd voor Vlaanderen. Zijn productieviteit was buitengewoon, als men bedenkt dat dit alles vóor zijn 5oste jaar gemaakt is! Dit zal ook wel voor een groot deel de oorzaak van zijn lijden zijn geweest. De tentoonstelling is te lang geleden om hier nog in onderdeelen te treden. Van Linnig valt ook veel goeds te zeggen, hoewel ik de combinatie van deze | |
[pagina 508]
| |
twee uit 't oogpunt van hun talent zonderling vond. Hij is vreemd, weird, soms barok. Héel knap altijd, met een weelderig-rijke verbeelding, waar iets van Breughel en soms iets van Bosch inzit, zelfs aan Hans Baldung Grün en Dürer herinnert hij mij hier en daar; ook aan Rops. Te Londen had hij ook heele mooie dingen, die wij hier nog eens vonden herhaald. Zijn koloriet is vreemd, maar schoon en schijnt hier en daar door de Braekeleer beinvloed./ De tentoonstelling was een groot genot, waarvoor de Antwerpenaren, volgens gewoonte, niet dankbaar geweest zijn. | |
Viering in Holland van Rembrandt's driehonderdjarig Geboortefeest. 16 Juli 1906. - Opening van de Rembrandtzaal. Tentoonstellingen in Arti en bij Frederik Muller, te Amsterdam, en in de Lakenhal, te Leiden.Het feest in Holland tot Rembrandt's eer, maakte heel wat meer furore! Het maakte die vooral naar buiten uit, al de buitenlandsche bladen en periodieken waren vol van Rembrandt... Maar een volksfeest is 't toch niet geweest. De lagere lagen van 't volk hebben bij ons geen tijd en geen gevoel voor kunst, daartoe zijn ze te slecht gevoed en te arm. Kunst is altijd eenigszins een weelde-artikel. 't Was een feest voor eerste standen, die zich statieuslijk vereenigden in kerk, museum, Aula, schouwburg en tentoonstellingsgebouw. Men zag altijd weer dezelfde gezichten! Het was een kunstenaars feest vooral; dat had het ook maar moeten blijven. Het volk van Nederland had aan Rembrandt te zeer misdaan, en dét gaf ze wel een beetje een onbehagelijke sensatie. Trouwens, zelfs onder de eerste kringen snapt men ook mi nog van Rembrandt niets. En éen hulde, die hier de meest gepaste zou geweest zijn, ontbrak; er was geen eigenlijke Rembrandt-tentoonstelling, hoewel die in de Lakenhal er, niet onwaar dig, de plaats van innam. Men verzekerde mij dat er wel stappen waren gedaan, maar dat het onmogelijk was gebleken om een voldoend aantal Rembrandts van de eigenaars los te krijgen. Ze stijgen alle jaren in waarde en bij de terugzending van de stukken der vorige tentoonstelling (1898) moeten er bij 't verpakken vele beschadigd zijn. In de plaats van Rembrandt was er nu in Arti een Eere-Tentoonstellnig van Hollandsche Meesters. Alle van de oude garde, waarvan reeds de meesten gestorven zijn: heerlijke Weissenbruchs, die toch wel een glanzend en tevens heel innig meester is geweest, Mauve, Jaap Maris (prachtige dingen van hem), Israëls, Bosboom. - Alma Tadema was er ook, hij is wat archaïsch, maar zeer conscientieus, de Hollanders houden niet | |
[pagina 509]
| |
van die geleerde kunst, die ze te verzorgd vinden in de onderdeelen en waarin absoluut geen stemming ligt. Verder werd er gefeest in 't Museum: Opening van de RembrandtzaalGa naar voetnoot(1), gefeest in Arti, gefeest in de Westerkerk, gefeest in de Aula der Amsterdamsche Universiteit. Deze laatste hulde, enkele dagen vóor 't eigenlijke feest: het aanbieden van 't eeredoctorschap aan de heeren Bredius, Hofstede de Groot en Veth, waarvan de beide eerste reeds doctor waren, was eigenlijk de meest eigenaardige van al, en uitgegaan van een vreemdeling, hoogleeraar aan onze universiteit. Prof. Dr Max Conrat. Die drie heeren, te samen met de afwezige Wilhelm Bode en Michel, ontvingen deze hulde ter eere van Rembrandt en 't meest treffende van deze inderdaad aardige gedachte was, dat de openingsrede door Prof. Jhr Six werd uitgesproken, die een rechte afstammeling is van Burgemeester Six en die zeer veel op zijn voorvader lijktGa naar voetnoot(2). Overigens heeft over 't algemeen Leiden Rembrandt eigenlijk waardiger dan Amsterdam gehuldigd. Er was een zeer belangwekkende tentoonstelling in de academie, ineengezet door Dr Dyserinck en Hofstede de Groot, waar fotos naar 't geheele OEuvre van Rembrandt, naar tijdsorde geschikt lagen en tevens een keurverzameling van teekeningen o.a. 't album van Bonnat. In de Lakenhal hing waarlijk een schat van allerinteressantste doeken. Puike jan Steenen, o.a. van zijn zeldzame bijbelsche tafereelen, die hij bijna nooit kon schilderen, omdat 't niet werd betaald, een héel mooi Zeetje van PorcellisGa naar voetnoot(3), verscheiden stukken van Pieter de Hooch en Gerard Don, die in 't begin vooral vaak zoo'n groote overeenkomst heeft met Rembrandt, dat verscheiden der aan Rembrandt toegeschreven stukken, geloof ik van Dou zijn, en eindelijk van den meester zelf wezelijk een klein keur-collectie, waaronder ik vooral noem: Rembrandt's Vader (meer waarschijnlijk zijn oudste breeder) in Oostersch costuum (Mev. May. Brussel) 't Portret van Petronella Buys (Preyer den Haag) een prachtig ding in zijn vroege manier. | |
[pagina 510]
| |
Dan de zoogenaamde ‘Nieuwe Rembrandt’ Andromeda aan de Rots, een (voor Rembrandt) mooie akt-studie, waarvan Dr Bredius onlangs door een gelukkig toeval de gelukkige bezitter werd en een bijzonder interessant doek, geheel als studie opgevat, van Mr Newgass te Londen: De triumfeerende Romeinsche consul gebiedi zijn vader van het paard te stijgen, vroeger bekend als de triomftocht van Scipio Africanus. Van dit stuk zei Jan Veth in 't Octobernummer van Onze Kunst: ‘Voor het te Leiden expozeeren van den zoogenaamden Scipio, mag men de kommissie bizonder dankbaar zijn. Het is een werk, dat het zien en herzien overwaard is. In die rosse geweldigheid van prachtig neergesmakte figuren, vol staatsie en tumult en zwaar wapengedruisch, ligt een bijzondere zijde van Rembrandt's kunst. Het trotsche akkompagnement van dat donkere kasteelgevaarte, waaruit rechts die menschendrom naar beneden stroomt, verhoogt nog den somberen luister van het ceremonieel gebeuren op den voorgrond.’ Verder was er een precieuse verzameling van een kleine honderd teekeningen, de meeste in het bezit van Dr Hofstede de Groot.Ga naar voetnoot(1) | |
Stad Gent XXXIXste Tentoonstelling 1906.De ‘Drie Jaarlijksche’. Ik beken gaarne en men moet daarom in deze maar niet te veel waarde aan mijn oordeel hechten, dat ik de kunst, die hier den boventoon voerde, behoudens enkele gunstige uitzonderingen, voornamelijk bestaande uit het werk der oudere artisten, volstrekt niet genieten kan. Bij 't zien van die staketsels vol kunst, zooals de heer Goffin 't genoemd heeft, was mijn eerste impulsie om maar weer zoo gauw mogelijk rechts omkeer te maken en had ik een gevoel of | |
[pagina 511]
| |
ik nachtmerrie had. Mijn eerste indruk was een overweldiging van kleuren, waarin een soort bessensaprood den boventoon voerde, en hier en daar, als uit een brandende zee, een arm, een been, een kop, een naakt vrouwenlijf of de smakelijke voorstelling van een dooden en gedeeltelijk ontbonden bedelaar omhoog doemde. Gaandeweg kwam er wat orde in den baaiert en viel mijn oog, met eenig genoegen, want op dit stuk kon men ten minste zien wat net voorstellen moest, op een oude bekende uit Brussel, een leelijke juffrouw, die plat uitgestrekt op haar maag, zich door een andere oude en nog leelijker juffrouw de nagels liet knippenGa naar voetnoot(1). Wat den kunstenaar bewoog om dit weinig verheven gebeuren te vereeuwigen weten we niet, maar 't was toch knap geschilderd. Zonde van den kostelijken tijd, 't onmiskenbaar talent en de dure verf, die de goeie man er aan verknoeid had! 't Volgende, men moest dit wel zien, want 't is verbazend groot, was de Godmensch van den heer Delville, de gestorven en verheerlijkte Heiland, die met theatraal gebaar de zielen tot zich roept van de dooden. Dichterlijke gaven waren hier zeker in - ‘geduld, verbeelding, heldenmoed’, talent was niet te ontkennen, maar 't liet mij volkomen koud. 't Was ook beslist onaangenaam en gedwongen van kleur. Onder de weinige inderdaad heel goede dingen noem ik 't Portret van Kardinaal Rampolla, door Phillip Laszlo, een ander van Courtens door Verheyden, die ook met zijn landschapjes gunstig vertegenwoordigd was, een Eigen Portret van Luyten. Van van Rysselberghe, (ik houd niet van zijn kunst, maar 't is toch knap) de schoone Julietia, 't Roode Lint en 't geheel gestippelde Une Lecture, aangekocht door 't Museum te Gent. Dan de weird-aantrekkelijke dingen van Laermans, die, wellicht niet al te best teekenen kan, maar die een groot kolorist is, met de ziel van een dichter: Terugkeer van het Veld en Indringers. De inderdaad héel mooie landschappen van Edmond Verstraeten: Lente morgen in een Vlaamsch dorp, van Claus, Olmen langs 't Kanaal en Septembermorgen, daarbij in eenen adem, 't verdienstelijke werk van zijn leerlinge Mad. de Weert. Dan Wrak en Onstuimig Weder van Farasyn; de beide mooie doeken van 't echtpaar Leon Frédéric, van meneer, Zondag voor de Hoogmis, van madame Hoeve in Vlaanderen. Van den heer en mevrouw Gilsoul Smeepoort te Brugge, Dixmuiden Oude Huisjes in Holland en van zijn vrouw, een heel aantrekkelijk kunstenares, Bloemend Beluik Zeer schoone bloemen (Delphiniums) voor een vrouw met ongewone bravour en kracht geschilderd en mooi van kleur van Mej. Ronner (dochter van de poesen schil- | |
[pagina 512]
| |
deres?). Regenwolken en In Holland van Marcette, wezenlijk heel aardige dingen van Frantz Melchers, waar niet al te veel inzit, maar die toch knap zijn gedaan. Eerste Sneeuw in Brabant van Taelemans en onder de allegoriéen de Liefdefontein van Mej. Calais, wellicht wat aanstellerig en pretentieus, maar toch kranig bedacht en geteekend, de Emigranten van Hagemans en 't Drieluik van den heer Levêque, de Wijzen uit 't Oosten. Een Franschman, de heer Renouard, had allergeestigste koolteekeningen ingezonden naar den koning, die wel niet in 't karikatuurachtige vielen, maar Z.M. toch voorstelden van zijn vermakelijke zij (wij zouden onze koningin zoo niet durven afbeelden en ook niet dulden dat een vreemde 't deed, maar de schroom voor ‘the Majesty, that hovers round a king’ zit bij de Belgen niet diep. Geestig waren de teekeningen echter zeer en de lichte spot kon niet verhinderen dat Z.M. altijd blijft een zéer gedistingeerde figuur, a perfect gentleman, ook al draagt hij wel eens oude uniformen en oude hoeden. Van de afdeeling beeldhouwwerk valt niet veel te zeggen. Er was veel gezwaai van armen en leden, starre wanhoopshoudingen en verwrongen torsen. Daartusschen enkel stil mooi werk, bekende dingen van Dillens, een prachtige buste van Rousseau, een mooi portret van Mej. Scholz, beter dan haar Zeeland, Wanhoop van Stryman (niet slecht), de buste van G. van Wetter door Canneel, de Steenkapper van Grandmoulin, dat echter zooals veel Belgisch en zelfs Hollandsch werk tegenwoordig, zeer sterk door Meunier beinvloed was. Over 't algemeen echter merkte ik op, in schilder-zoowel als in beeldhouwkunst, een veel te bekommerd zijn om uitdrukking en te weinig bekommerd zijn om de lijn. Hetzelfde geldt voor de jongeren in Holland, maar daar wordt dit gebrek ten minste door een glanzend koloriet vergoed. Vroeger waren de Belgen ons de baas in 't teekenen, in den schoonen, sculpturalen vorm. Dat zijn ze nu niet meer. Ze verwaarloozen, behoudens enkele gunstige uitzonderingen het menschen-lijf, het inspannend portret is hun te moeilijk, ze werpen zich op 't gemakkelijker landschap, waarvan zij (ik heb hier alleen 't oog op de jongeren) de teere stemmingen niet verstaan. Alles schildert tegenwoordig maar in België. Hun palet is te luid, er zit geen ziel in hun kunst - en de natuur, hier in Vlaanderen vooral niet, bestaat niet uit een leelijk lichtpaars, bessensaprose, licht kopergroen en geel! waartegen de omtrek der voorwerpen niet voldoende aflost en te veel vastzit in den achtergrond. | |
Over Dillens, Farasyn, in 't Forst-zaaltje, en den zeer aan- | |
[pagina 513]
| |
trekkelijken luminist Edmond Verstaeten (Verstraeten met een N), in den Antwerpschen Kunstkring (24 November-3 December), een volgende maal.Een jong, tot hiertoe weinig bekend kunstenaar, Maurits Seghers, een neef van Hilda Ram, exposeerde van 17-26 Nov. 1906 een dertigtal schilderijen in het zeer ongunstig gelegen zaaltje van den Métropole. Het licht was te slecht en het werk van dezen jongen strever was mij te volkomen onbekend, om reeds nu een billijk oordeel over hem te hebben. We stellen het liever uit tot een volgende maal, na een bezoek aan zijn werkplaats. Hij is in ieder geval geheel vrij van het moderne lawaai, van 't zoeken naar luid-opdringende effecten in gillende kleuren, - en al te groote ingetogen- en bescheidenheid zou men hem wellicht eer kunnen verwijten. - Hij schijnt weinig door Franschen, integendeel, geheel onbewust misschien, eenigszins door Hollanders te zijn beinvloed, bezit iets van hun kwaliteiten - hij is 't best in 't weergeven van stemmingen - en iets van hun gebreken; hij is zeer zwak in voorstellen van figuren, hoewel hij mij verzekerde dat hij portret geschilderd had. Bijna al dit werk was van den laatsten tijd, van dezen zomer. - Teekeningen, schetsen, krabbels, waaruit men een kunstenaar beter dan uit zijn eigenlijk affe werk leert kennen, heb ik nog met van hem gezien. Op verzoek der redactie plaatsten we deze korte nota.
A.W. Sanders van Loo. |
|