Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Een brokje geschiedenis van ons hooger onderwijsHet oogenblik schijnt gewenscht om 't geen wij onlangs mochten opdiepen, te brengen aan 't licht, met eenige korte beschouwingen daar rondom: 't geldt namelijk een kijkje op ons hooger onderwijs onder de Hollandsche regeering en op den toestand na 1830. Willem I - 't is bekend genoeg - hechtte belang aan het onderwijs der Nederlandsche taal, wier beoefening en kennis de duurzaamheid van zijn rijk zou bevorderen. Aan de Hoogescholen van Gent, Leuven en Luik werd een cursus van Nederlandsche letteren ingericht.Ga naar voetnoot(1) De voertaal van het hooger onderwijs bleef naar den tijdgeest nog steeds het Latijn.Ga naar voetnoot(2) Maar Artikel 37 luidde: Tot het doctoraal examen in de romeinsche en hedendaagsche regten wordt bovendien vereischt (paragr. 3) het bewijs dat men buitendien de lessen over den Nederduitschen styl en welsprekendheid met vrucht bijgewoond hebbe. Artikel 42 (paragr. 2) stelt dezelfde vereischten vast voor den graad in de wijsbegeerte en letteren. | |
[pagina 488]
| |
De Letterkundige Kringen later te Gent, Luik en elders ter bevordering der Nederlandsche Letteren buiten den schoot der Academische lessen ingericht, beantwoordden aan de wenschen van artikel 25 van voormeld Reglement: ‘Ter algemeene verspreiding van smaak en verlichting, zullen in die vakken welke daarvoor vatbaar zijn, door de professoren openbare voorlezingen over het populair gedeelte hunner wetenschap gehouden worden.’ En het zijn deze Kringen, die hoogere ontwikkeling door eigen taal beoogden, welke een heilzamen invloed uitoefenden op de vorming en ontwikkeling van eenige Vlaamsche schrijvers en op de vlaamschgezindheid van talrijke Walen. De Nederlandsche Regeering zond Hollandsche leeraars naar onze Belgische Hoogescholen om in de vaderlandsche taal te onderwijzen. Te Gent opende Johannes Matthias Schrant, een katholiek priester uit Amsterdam, zijn leergang met een uitmuntende redevoering ‘over het beoefenswaardige der Nederlandsche taal zoo om haar zelve als om hare voortbrengselen.’Ga naar voetnoot(1) Het twaalfjarig onderwijs van Professor Schrant wierp de beste vruchten af voor de Nederlandsche letteren. ‘Schrant maakte geene aanspraak op de diepe geleerdheid van Van der Palm, zoo min als op dezes hooggevierde welsprekendheid; evenwel was hij voor den Zuid-Nederlander een uitmuntend geschikt stylist, verre verwijderd van de zucht voor Ciceroniaansche volzinnen, waarop destijds zoo vele Hollandsche redenaars en prozaschrijvers jacht maakten. Zijne verschillende redevoeringen, zijne Hulde aan de nagedachtenis van J.B. Hellebaut, zijne Lofrede op Godfried van Bouillon zijn modellen, waar de Vlaamsche kunstsmaak zich aan gelouterd heeft.’Ga naar voetnoot(2). Met woord en pen wist hij den ijver voor de Nederlandsche taal aante wakkeren, door zijne academische voor- | |
[pagina 489]
| |
lezingen den smaak te zuiveren, eigen taal te doen liefhebben, hoogachten en beoefenen.’Ga naar voetnoot(1) Met hetzelfde vaderlandsch doel stichtte hij de letterkundige maatschappij Regat Prudentia vires waarin hij krachtig ondersteund werd door talentvolle mannen, professor Kesteloot, Leo d'Hulster, Lodewyk De Potter en Vervier. Schrant was en bleef de ziel dezer vereeniging die zich onledig hield met de studie der taal zelve, de ontleding der beste schrijvers, en het verzorgen eener beschaafde uitspraak.Ga naar voetnoot(2) enGa naar voetnoot(3) Ook vormde Schrant te Gent een letterkundig midden waar Noord en Zuid later in prijskampen elkander de lauweren zouden betwisten. Zijne kweekelingen, Dr Wap, Ph. Blommaert, Pr. Van Duyse, G. Bergmann, zouden het spoor door Prof. Schrant afgebakend, niet bijster worden, maar immer in de bres staan voor de taal, en krachtig de stem voor hare rechten verheffen. De studenten, van hunnen kant voelden voor Prof. Schrant een warme toegenegenheid. ‘Ik herinner mij, schrijft BergmannGa naar voetnoot(4), met hoeveel genoegen en belangstelling de Gentsche studenten zijne lessen volgden, die hij in het Nederlandsch voordroeg. | |
[pagina 490]
| |
Schrant was Roomsch-Katholiek priesterGa naar voetnoot(1); maar nooit zal ik vergeten met hoeveel welsprekendheid en onafhankelijkheid hij de gebeurtenissen der XVIe eeuw besprak, met welke levendige kleuren hij den reusachtigen strijd van ons klein Vaderland tegen het machtige Spanje afschilderde, den gewetensdwang afkeurde en het lijden onzer voorvaderen betreurde. Dikwijls verlieten wij opgetogen zijne lessen en de meeste studenten bewaarden later een warm en dankbaar aandenken aan den talentvollen professor, aan den welsprekenden redenaar, aan den verdraagzamen priester. Prof. Schrant schijnt nog van het heimwee aangegrepen als hij later te Leiden zijn weeklachten over België uitstortte. ‘Het koninkrijk der Nederlanden, zooals het onlangs bestond, zooals wij allen het gekend hebben, leverde aan het oog een schoon geheel. Hier gewesten, door de noeste vlijt van het voorgeslacht der zee ontwoekerd, en in de weelderigste landouwen herschapen, groote rijkdommen, luistervolle herinneringen. Daar de natuur in al hare pracht, bergen, rotsen, bekoorlijke valleien, kronkelende stroomen, statige bosschen, wel voorziene mijnen, vruchtbare akkers. | |
[pagina 491]
| |
wederstond den storm niet. Het werd op zijne grondvesten geschud; het waggelde, stortte in en lag ter neder’Ga naar voetnoot(1). Naast Professor Schrant stond de schrandere en beroemde Thorbecke hem ter zijde in de bevordering der vaderlandsche taal. Ook hij pleitte voor een hooger onderwijs door de landstaal, en gaf een edelmoedig voorbeeld, dat navolging verdiendeGa naar voetnoot(2). Naast zijn Latijnsch college gaf hij dezelfde lessen in het NederlandschGa naar voetnoot(3). Ook te Leuven doceerde toen een professor, Gerrit Meyer, wien het tot eer strekt dat hij de liefde voor onze taal wist te doen ontvlammen bij den Waal Delecourt, schrijver van Le flamand, son passé et son avenir en van de Verbuigingen der oud, middel en nieuw Nederduytsche sprakeGa naar voetnoot(4). Invloedrijker echter dan Meyer was de assistent-hoogleeraar Lodewijk Gerard Visscher. Te Brussel, als Voorzitter der letterkundige maatschappij De Concordia, hield hij het vuur voor eigen taal warm, tot dat politieke verdeeldheid dit genootschap ontbond. In zijn tijdschrift Den Argus - trad hij als een koene strijder op ter verdediging van eigen taal en litteratuur, en schreef een belangrijk boek over ‘het herstel en de invoering der Nederlandsche taal’Ga naar voetnoot(5). Met grondige bewijsvoeringen betoogt hij in eene dui- | |
[pagina 492]
| |
delijke taal de algemeenheid en voortreffelijkheid van het Nederlandsch, alsmede de voordeelen, welke in de bezitting van eene volkstaal gelegen zijn; wederlegt de vooroordeelen, die in het Zuiden vooral opgeworpen worden tegen de taal; vestigt de aandacht op de noodzakelijkheid van een degelijk lager onderwijs door het Nederlandsch: ‘De spil echter van geheel het onderwijs, behoort op een vaderlanschen, en in geen geval op een franschen grondslag te staan.’Ga naar voetnoot(1) Met vuur en klem dringt hij op de vervlaamsching van het hooger onderwijs aan, en keurt ten sterksten af dat het onderwijs nog ten onzent door middel van het Latijn gegeven wordt. ‘Zoo dit plaats had (namelijk dat de voertaal het Nederlandsch ware), en de jeugd hoorde in alle vakken van die taal gewagen, welke eenmaal in den mond was van zoo onbedenkelijk veel vernuftige en heldhaftige mannen, dan zouden zij met den eerbied voor de vaderen, ook hunne achting voor de Nationale taal voelen opgewekt, zij zouden beter begrijpen wat het Nederlandsch is; zij zouden onder allerlei vormen deszelfs voortreffelijkheid leeren inzien. In het kort, zij zouden zich zelve en hunne voorgangeren gaan waardeeren, alle hunne studien tot den roem van het lieve Vaderland betrekkelijk maken en er zich weldra op verhoovaardigen van Nederlanders te zijn en Nederlandsch te spreken.’Ga naar voetnoot(2) Kinker's zending te Luik ging met meer moeilijkheden gepaard. Hij moest onderwijzen in een Waalsche stad, aan Waalsche studenten, die hem in den beginne maar min genegenheid betoonden. Kinker's eerste intrede in de gehoorzaal was alles behalve aangenaam en aanmoedigend. Geroep en getier, geschreeuw en brommend muziek verwelkomden hem. Was het om zijn een weinig mismaakt lichaamsgestel, was het om zijne leerstelsels, zijne pantheistische princiepen of misschien om de taal zelve? | |
[pagina 493]
| |
Men begroette hem met de luide kreten ‘Eusope, Eusope’ waarop hij met den kalmen ernst van een wijsgeer antwoordde: ‘Eusope faisait parler les bêtes; moi j'espère enseigner à des gens polis’. Stormenderhand zou hij het leeraarsgestoelte hebben moeten innemen, hadden zijn woorden geen diepen indruk gemaakt. Onmiddelijk werden de banken en lessenaars, die hem den toegang tot het verhoog versperden, op hun plaats terruggezet. Kinker sprak zijn gloedvolle openingsrede uit, die volgens de getuigenis zijner oud-leerlingen, hem voor altijd de sympathie zijner aanhoorders won. Kinker gelukte weldra in zijne pogingen om het Nederlandsch, zoo niet in eene Waalsche stad te verspreiden, toch bij vele studenten der Luiksche hoogeschool als eene nuttige, ja aanlokkende leeroefening te doen aanschouwen. Drie jaar na zijne aankomst richtte hij een bijzonder genootschap in, met kenspreuk: Tandem. De leden vergaderden twee drie maal 's weeks in zijn huis, en onder het rooken van eenlekker Hollandsch sigaartje en bij het drinken van een kopje moka, of glasje wijn, werd er in 't Nederlandsch gepraat over wijsbegeerte, staatkunde en. letterkunde. Zijn onderwijs verwierf hem vele vrienden, droeg rijpe vruchten. Een der rijpste vruchten die men in Zuid-Nederland aan ‘Tandem’ verschuldigd werd, is ‘Le cours préparatoire à l'étude de la littérature hollandaise’ door den heer J.F.X. Wurth, in 1823 te Luik opgesteld en uitgegeven. Dit werk door een lid van het genootschap onder toezicht van Kinker ondernomen en vervaardigd, werd de bron waar alle jonge Zuid-Nederlanders in dien tijd de eerste bewijsstukken van de waarde der Hollandsche letterkunde in vonden.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 494]
| |
Groot is Kinker's invloed geweest om mannen te vormen, bedreven in de Nederlandsche taal als Nothomb, Putseys, Wurth, Paquet, Jottrand (geboren Walen). Weustenraedt, Stas, Verduchène, Strens zijn hem de grondige kermis van het Nederlandsch verschuldigd. Allen bleven hun meester getrouw. Hieruit blijkt dat we terecht verzet mogen aanteekenen tegen Jonckbloet's bewering: ‘Kinker leefde en werkte hoofdzakelijk in Amsterdam, waar hij voor “'t orakel” gold. Slechts van 1817 tot 1830 woonde hij te Luik, waar hij de sinecuur van Hoogleeraar in de Nederlandsche taal en Letteren bekleedde...’Ga naar voetnoot(1) Hoeveel belang Kinker nog, na zijn terugkeer in Holland, stelde in zijne oud-studenten, en hoe hij hen nog steeds aanwakkerde tot het volhouden in den taalstrijd, blijkt uit talrijke vaderlijke brieven.Ga naar voetnoot(2) Na de omwenteling van 1830 moest ons onderwijs heringericht worden. Meer dan een stem pleitte voor een onderwijs door de moedertaal, zooals blijkt uit het volgend belangrijk schrift van Professor Tandel.Ga naar voetnoot(3)Ga naar voetnoot(4) Ik geloof dat wij de lezers van Dietsche Warande en Belfort en de Vlaamsche zaak zullen verplichten door dit pleidooi uitvoerig mede te deelen. | |
[pagina 495]
| |
Avant proposJ'ai cru devoir m'étendre un peu sur la nécessité de géné raliser l'emploi de la langue maternelle des Flamands, parce qui'il m'a semblé que dans un moment où les mots de liberté sont à l'ordre du jour, on ne pouvait manquer d'accorder un accueil favorable aux voeux émis en faveur de l'indépendance la plus précieuse qu'un peuple puisse désirer, savoir celle de l'intelligence, qui elle même ne saurait exister que sous la condition indispensable d'un usage général et obligé de la langue maternelle. | |
[pagina 496]
| |
Plan d'une Université pour la BelgiqueObservations PréliminairesSi l'on vent être conséquent avec les voeux d'indépendance et de nationalité qui ont améne les derniers évènements de notre patrie, il importe de ne pas négliger le moyen le plus propre è consolider cette même nationalité. Ce moyen c'est la langue, et c'est d'après cette considération que je propose l'érection de deux universités, l'une flamande à Gand et l'autre française à Lié1ge. | |
[pagina 497]
| |
dit que le style c'est l'homme; l'on peut soutenir avec des raisons non moins palpables que la langue c'est l'homme. Elle exprime en effet, tout ce qui caractérise la manière d'être intellectuelle d'une nation; elle est l'image fidèle de son caractère, de son imagination et de son intelligence; et gêner quelqu'un dans sa langue, c'est le gêner dans le complet exercice de toutes ses facultés, c'est mettre des entraves au complet développement de son existence morale, et en mème temps le priver de toutes les ressources que ce perfectionnement moral et intellectuel met à sa disposition. La civilisation se propage par les mêmes moyens qui servent de véhicule à la pensée, c'est-à-dire, entre-autres par la parole et par la lecture; or, comme on le conçoit aisément, ces deux foyers de lumières restent sans effet, ou à peu près, toutes les fois que la langue écrite, la langue du gouvernement, des affaires et des hautes classes de la société n'est pas celle du peuple. Ce dernier reste dans ce cas stationnaire dans son développement; ils ne dépasse jamais le point où l'a laissé l'instruction bornée dont il a joui pendant sa jeunesse; il y a entre lui et les progrès journaliers de la civilisation une barrière insurmontable, une langue toute entière qu'il n'apprendra jamais; la conversation et la lecture sont pour lui des sources steriles, et au lieu de se livrer dans des moments de loisir à des occupations propres à former le coeur et l'esprit, à agrandir le cercle de ses connaissances, il est tristement refoulé sur lui-même et condamné à cultiver éternellement le fonds une fois acquis de ses vices et de ses vertus. | |
[pagina 498]
| |
connaissances qu'il pourrait avoir, il rencontrera partout des difficultés qui le décourageront, et ne parviendra jamais à se rendre aussi utile à la société, soit par ses écrits, soit même par ses oeuvres, qu'il aurait pu le faire sans cet obstacle de la langue. | |
[pagina 499]
| |
la langue et d'une nationalité corrompue et abâtardie ne peut avoir qu'une réaction très malfaisante sur les choses. L'administration publique, la plupart des charges du gouvernement et une foule d'industries privées doivent plus ou moins se ressentir de ce manque de lumières; et si l'expérience n'était pas là pour appuyer cette assertion, on pourrait, ce me semble, l'admettre a priori. Dit betoogt hij met grondige bewijsvoeringen uit Quételet, Schlegel, Villemain, en besluit: Ces passages nous apprennent entre autres, que le spectacle avilissant d'une nation qui se plait dans une abnégation complète de son caractère natal est heureusement rare; qu'au contraire, tout peuple bien né finit tôt ou tard par se soustraire aux actions étrangères qui font violence à sa nature, et attache même une sorte d'ignominie à subir le joug honteux d'une influence qui blesse sa dignité, son amour-propre national, en détériorant en lui les qualités individuelles qui sont sa propriété, et dont dépendent son bonheur, son mérite, sa gloire et en général toute la valeur intrinsèque de l'individu. Mais il est affligeant de voir combien ces vérités paraissent ignorées, ou du moins généralement négligées par tous ceux qui sont revêtus du pouvoir, depuis les plus grands jusqu'aux plus petits. S'il fallait en juger, par exemple, par la légèreté avec laquelle nos grands souverains de l'Europe disposent des peuples, tantôt en déchirant par le milieu | |
[pagina 500]
| |
une nation bien unie par les moeurs et le langage, tantôt en rapiéçant en un tout incohérent les débris mutilés de différentes nations, tout cela sans avoir le moindre égard aux lignes morales qui les séparent, et en ne prenant en considération que ce qu'ils appellent la haute politique, c'est-à-dire les intérets généraux de la grande famille européenne, tels qu'eux les conçoivent, il faudrait en conclure que ces hautes puissances sont placées très-bas sur l'échelle philosophique de la pensée, et qu'elles sont loin de s'acquitter honorablement de la haute mission qu'elles semblent devoir remplir sur la terre. A en juger aussi par l'opinion de ceux qui croient avoir tout fait pour les Flamands, en leur accordant le libre usage de leur langue, nous devons conclure qu'ils sont encore bien éloignés du vrai principe; sans compter ce qu'une pareille disposition a de ridicule, lorsqu'on la met en présence des droits imprescriptibles et inséparables de la nature de l'homme. C'est presque comme si l'on nous accordait le libre usage de nos cinq sens, comme si l'on voulait nous permettre de voir, de sentir et en général de satisfaire les besoins inhérents à notre organisation: on parait ignorer que ce n'est pas d'un libre usage qu'il s'agit, mais d'une loi, d'une nécessité, d'un besoin. Wijl we toch aan 't aanhalen zijn, kan ook deze bladzijde uit een artikel van J. Fr. Will ems: Voorrechten van het Vlaemsch bij de oude Vlamingen en bij de Vlamingen der XIXe eeuw, hier wel van pas komen, dat geschreven werd naar aanleiding van de wet op het hooger onderwijs. ‘Wij hebben onze nationaliteit hernomen: wij moeten onze nationaliteit bevestigen; wij moeten onze nationale rechten verdedigen! Zoo roept men ten alle kanten, en echter, de zelfde menschen, die zoo hoog schreeuwen dat zij de nationaliteit hunner voorouders hebben hernomen, willen de nationale tael hunner voorouders niet hernemen. De nationale rechten, welke de oude Vlamingen gedurende zooveel eeuwen verdedigden, worden thans door vele Vlamingen niet alleen verwaerloosd, maer zelfs onder de voeten getrapt. Wat was er natuerlijker, dan dat men, bij het herkrijgen der zelfstandigheid als volk, ook den wijzen | |
[pagina 501]
| |
maetregel weêr invoerde, die bepaelde, dat men de ingezetenen besturen zoude in at sulcke tale ah men spreekt ter plaetse, dat is, in het Vlaemsch bij de Vlamingen, in het Waelsch of Fransch bij de Walen? Geen onzer representanten schijnt er immer aen gedacht te hebben om, bij het staetsbestuer, tot het bekomen van dit oude voorrecht, aen te dringen. Artikel 23 der Grondwet laet nogthans toe vast te stellen, dat men bij de openbare overheden en bij de rechtbanken zal handelen in de tael, die men spreekt ter plaetse waer de rijksambtenaer of rechter gezeten is. 'k Heb mijn beloofde brokje geschiedenis gegeven. Dat nu ieder voor zichzelf met het oog op de huidige toestanden er't besluit uithale dat er insteekt. Jaak Boonen. |
|