Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
De jongste gedachten over RenaissanceAlwie zich de moeite getroost bij Burckhardt of Wölflin, Lübke-Semrau, Berenson, Reinach etc. de jongste gedachtenwending na te gaan, op geschiedkundig schoonheidsgebied, ziet, langs om meer, dreigende vuisten opsteken tegen de nuchtere bepaling: Renaissance is een terugkeer naar Kunst en Wetenschap der Oudheid. Inderdaad maakt dergelijke zinsnede sommige gevolgen dezer beweging duidelijker dan haar oorzaken zelf en laat vermoeden, dat in gebeurtenissen zooals de opkomst van het Humanisme b.v., de inneming van Constantinopel of de ontgraving van griekschgekapte beelden, voldoende licht te vinden is, om alle duisternis op te helderen. Welnu een eeuw al, vóór de vroegste dezer gebeurtenissen, hong de geest der hergeboorte in de lucht, zoowel in 't Noorden, als in 't Zuiden. De eerste loovertooisels rond de gothische zuilen, die afbraken met de overlevering der bijna geciseleerde lijntreksieraden, toonden reeds de nieuwsgierige gretigheid aan hunner uitvinders, voor navorschingen over bloem en kruid. Voordien schenen de wantrouwige menschen het rijk der natuur noch bemind te hebben, noch begrepen, en slechts in den loop der XIVe en XVe eeuwen, werd de heerlijke glans der buitenwereld opnieuw bekeken en gehuldigd. Francesco Petrarca, de eerste onder al zijn tijdgenooten, besteeg, uit louter liefhebberij voor 't schouwtooneel, den Mont Ventoux bij Avignon en later volgde AEneas Sylvius - Paus Pius II - zijn voorbeeld na. De grondige studie van natuur en leven maakte dan ook de scheppende geesten tot realisme gestemd, en toen de gebroeders Van Eyck hun | |
[pagina 444]
| |
beruchte menschenkoppen schilderden, bleken zij reeds voluit bekommerd om één dingen, de trouwe waarheid. In Italië werd deze neiging, bij het ontstaan der gemeentemacht nog gesterkt, door een opdagend nationaliteitsgevoel - in dicht- en kunstzaken althans - en de streving om los te geraken uit de ketens van de overlevering, van de leenroerige beginselen, van de scholastiek en m.a. Alzoo kwam de mensch, zegt Burckhardt, tot de ontdekking van zijn eigen zelven, tot de volle bewustheid zijner individueele persoonlijkheid, en dit splinternieuw begrip nu, levert het oorkenmerk op, dat alle Rinascimentogeesten bestempelt. De uitgezette grenzen zulker bepaling laten toe, nevens Giotto († 1336) met denwelken de oude leering gewoonlijk het tijdvak der wedergeboorte, gelijk een poesjenellenschouwburg opende, thans ook Dante († 1321) te stellen, voor zooveel seine Dichtung als ein poetisches Selbstbekenntnis erscheint en Sint Franciscus van Assisie († 1226) en al de mystiekers uit het Noorden, omdat men in deze mannen erkent, den Ausdruck einer starken, edlen Persönlichkeit. Bij deze uitverkorenen, ware het geen wonder, vroeg of laat, eenige scholastieken te hooren voegen. Doch daartoe moet eerst de vernuftige eigenaardigheid van Sint Thomas en zijn school, tot in de - soms rotsachtige - diepgronden der geleerde wereld doorgedrongen zijnGa naar voetnoot(1). Intusschen hielden de Italiaansche meesters stilaan op, naar Byzantijnsche geplogenheid, den grond hunner panneelen met goudversiering op te smukken. Hierin wezen de kunstenaars uit onze streken hun den weg. Want de Vlaamsche school, de eerste onder alle scholen, had toen reeds, sedert jaren, de echte speling gevat en weergegeven van lucht en licht, in 't landschapschilderen. En zulks rechtveerdigt Courajod's besluitselen, dat de Hergeboorte in 't koude Noorden het eerste daglicht zag, alhoewel het milde | |
[pagina 445]
| |
Zuiden ze later, als pleegkind, heeft grootgebracht. De redens waarom Vlaanderen, langs de baan van 't naturalisme, soms tot gemeenheid toe afzonk, terwijl Italie een joligen tocht begon naar Ideaal en Schoonheid, vindt men ten deele, in de inborst zelf van ieder volk. Daarenboven, wat ons hier mangelde, bezat men ginder, te weten het Humanisme en de kennismaking met de monumenten der Oudheid, die den smaak louterden en de kunst deden overhellen naar opbouwende grootschheid. In den beginne evenwel, bracht zulk te school gaan bij 't Heidendom, slechts uiterlijken invloed te weeg en de ziel van Florentië, tijdens gansch het Quattrocento, d.w.z. de jaren veertien honderd, bewaarde den diepen godsdienstzin der middeleeuwen, beurtelings gekweld als zij was of verlicht, bij de hemelsche of helsche visioenen van 't leven hiernamaals. En indien de kenschetsende serenitas der Grieken toen ergens te ontdekken viel, was het niet bij de meesters der Wedergeboorte, volgens Reinach, maar wel in sommige gothische beelden der Cathedralen van Reims en Bordeaux, welke, op treffende wijze, tot in hun glimlachen toe, aan de Attische kunstscheppingen herinneren der jaren 500 tot 450 v. C. Middelerwijl behebte een priklende gretigheid naar 't schilderachtige alle kunstenaars uit gindsche spanne tijds. De gothiekers durfden de aartsvaderlijke tooneelen uit den Bijbel slechts aan in zoover zij gemeens hadden met de ophemeling van 't Geloof. Thans echter, werd al het lieftallige, gemoedvolle of dichterlijke uit de Schriftuur gepluisd en verteld in kleur of steen of brons, om den hoogen droom der Renaissance, de Verheerlijking van 's menschen leven, in al zijn bonte menigvuldigheid op te tooveren. Giotto reeds en Orcagna hadden de Toskaansche schilders de richting aangeduid naar levende beweging. Het doel dat zij bereikten, deels bij 't gebruik van symbolische middels, werd tijdens het Quattrocento, met breeder kennis van anatomie en perspectief nagestreefd en de beeldhouwer Donatello († 1466) rukte zich ten volle los uit de klem der overlevering. Hij schiep koppen en lijven van menschen en kinderen met zooveel onbewimpelde voorliefde tot kloeke werklijkheid, dat Reinach in hem den voorlooper wil | |
[pagina 446]
| |
vinden van Rodin en Constantin Meunier. Het grondgedacht zijner kunst was krachtige ernst, welke bij een zijner opvolgers Verrochio - die hierdoor al het spoor der XVIe eeuw opent - tot koene grootschheid oversloeg. Allengerhand trouwens had de neiging naar statigheid en abstractie, de behoefte verdrongen tot persoonlijke en realistische gestalten. Hierbij kwam nogmaals de kennis der antieke kunstschatten wonderwel te stade en de volgelingen der nieuwe leer gingen met geestdriftigen vlijt aan 't werk. De band werd voor goed verbroken, die eertijds de beeldhouw- aan de bouwkunst snoerde en de godsdienstigheid van 't volk, welke den milden ondergrond uitmiek, waar alle scheppingen, eeuwen lang, hun levenssap hadden gezogen werd afgekeurd en verwezen ten gunste van de aristocratische verzinsels der mythologie. Met de jaren vijftienhonderd daagden op: Lionardo da Vinci, Michel Angelo en Raffaël, als een hooge driemanschap, dat niet alleen zijn tijdvak maar de gansche Rinascimento reusachtig beheerscht. Alle geleerden en pseudo-geleerden die de Wetenschap onzer dagen als de laatste en opperste ontwikkeling beschouwen, uit den kern der Wedergeboorte gesproten, nemen Lionardo voor hun beschermer en patroon, daaromtrent gelijk de boogschutters doen met Sint Joris of Sint Sebastiaan. Sommigen willen bij da Vinci als mensch, de volmaakte belichaming aantreffen van 't ideaal: Mens sana in corpore sano. Anderen evenwel geven hem uit als een onrustigen zoeker, navolger en geestverwant der middeleeuwsche alchimisten, die alles betastten en beproefden en niets, op eenvoudige wijze, uitwerken kunnen. Als schilder in zijn Laatste Avondmaal, op de muren der spijszaal van 't klooster van O.L. Vrouw der Genade te Milanen, vatte Lionardo al de door zijn voorgangers ontdekte voorstellingskracht te zamen en verhief ze tot een dieper eenheid, de dramatische eenheid der handeling. Het Quattrocento vermocht ons te verrukken door schilderachtige bijzonderheden onverbonden nevens elkaar te stellen en zijn tafereelen tot louter ooggestreel te smukken met landschappen of monumentale achtergronden, buiten alle gemeenschap zelfs met de vertelde gebeurtenis. Hier nu stelde da Vinci aan zijn | |
[pagina 447]
| |
kunst een hoogeren eisch. Hij zocht de Cena te verbeelden, zooals zij, menschelijk gesproken, geschieden moest en wilde het zielkundig uitwerksel doen lezen, dat Christus' pas uitgezegd woord: ‘een onder u zal mij verraden’ op de aangezichten prentte der Apostels. Verbaasdheid, twijfel, wrok of droefheid kwamen er te berde, naargelang ieders geaardheid en inborst. Met vorschenden blik drong hij in 't wezen zelf der menschen en der dingen en wist de stoere hoekigheid der uitlijning, door halve tinten, lo sfumato, tot doezelige malschheid te versmelten. En deze twee onthullingen, te weten de schilderachtige heimelijkheid van het sfumato en de vertiendubbelde kracht der dramatische grepe door eenheid van handeling zijn tot heden toe, overal benuttigd gebleven. Bij Michel Angelo lag de blijde aanvalligheid uit vroeger dagen ongenadig verpletterd onder 't gewicht van haat of liefde onstuimig gehouwen in struische beelden, die met godsdienstige innigheid of alledaagsche waarheid niets meer hadden uit te staan. Alle menschelijke wedijver en pogingen binst dit opbloeiende tijdvak van staatsontwikkeling en regeerkunde werden besteed tot de stoute betrachting van grenzenlooze doeleinden en duizelingwekkenden vooruitgang. Vol akeligen ernst vertolkte Buonaroti zulke stormgedachten en zijn eigen bittere ontgoochelingen. Hij belichaamde grillige reuzenvisioenen enkel om één dingen bekommerd, om zijn gewrocht den sidderenden tócht van scheppersgeweld in te blazen. Wat daartoe niet medehielp: licht, landschap en schakeering verachtte hij als ondergeschikt en bijhoorig en zijn toomeloos subjectief gedoe kondigt reeds de beginsels aan, welke de opkomende heerschappij van den XVIIde eeuwschen baroccostijl, als kunstcredo huldigen zou. Raffaël integendeel, was en bleef de sierlijke meester der volmaakte harmonie. Uit de bergen van Umbria, zijn geboortestreek, had hij dit kinderlijk reine en die minzame droomerigheid meegebracht, welke over het aangezicht speelt zijner wereldberoemde Madonnen. Eeuwen lang zag men hem aan als den schilder der schilders, wien alle eer, bewondering en lof uit geurenkwistige wierookvaten toegeslingerd werd. Hedendaags rijst hier en daar, tusschen de | |
[pagina 448]
| |
dienaars van 't schoone, twijfel op en tegenstribbeling. Men verwijt den ouden afgod zijn weerloosheid jegens allerhanden invloed, welke rechts en links hem heeft besprongen. Zijn oorspronkelijkheid wordt aangerand, zijn slápheid in 't licht gesteld, zijn weekheid veropenbaard, en verwijfdheid bij hem nagespeurd, tot in den vorm toe van zijn ontgraven en onlangs beschreven schedel. Intellectualisme beteekent thans zooveel als aartsvijandschap jegens alle gevoel of ten minste jegens alle gevoel dat niet uitsluitend heidensch blijkt te zijn. De geest van hunnen tijd levert, zelfs aan kunstbeoordeelaars, ten deele den maatstaf hunner keuring. Ook moffelt de bermhertigheid sommiger critici hedendaags op veel genadiger wijze de gebreken van Michel Angelo weg, dan zij de zwakheid verontschuldigt van Raffaël. Fouillée noemde weleer ‘la science positive en dehors de la moralité, une forme supérieure de la force, plus dangereuse peut-être que la force brutale;’ en in dergelijke vooringenomenheid met ruwe kracht, ligt mogelijks een der oorzaken van de hierboven aangestipte goestenwending. Dit weze zoo het wil. Eén verdienste zal men Raffaël nooit kunnen ontzeggen: zijn veerdigheid tot duidelijke tafereelen, wier bevallige zwierigheid of rustige voornaamheid, nergens door niemand geëvenaard zijn geworden. De ziel der Oudheid en deze van 't Christendom wist hij tot één opgehelderde eenheid te versmelten en miek aldus, op geestesgebied, de verzoenbaarheid aanschouwelijk tusschen twee met malkaar in vijandschap verkeerende werelden. Beiden, Michel Angelo en Raffaël, werkten onzaligen invloed uit op de kunst. Na Michel Angelo ontstond de gevaarlijke strekking tot onbeteugelde grootschheid, welke men Gigantisme geheeten heeft. Een rij kunstenaars beitelden ontzaggelijk gespierde menschenlijven, doch waren onbekwaam om een ziel in zulke gevaarten te slingeren. De opvolgers van Raffaël sloten hun scheppend vermogen op in bekrompen bewondering voor den aanbeden meester en verloren alle gemeenschap met heilzame werklijkheid. Het verderflijk Academisme was geboren en de kunst waterde uit tot weepsche navolging en navolging van navolging. Vergeefs vaarde Caravaggio, | |
[pagina 449]
| |
binst de XVIIe eeuw, den stroom op en trapte al wat ideaal mocht heeten onder zijn voeten, om onbewimpeld realisme, dat tot brutaliteit oversloeg, in licht en schaduw op doek te brengen. 't Verval nam toe en Caravaggio's kelderachtig halfdonker alleen ging mede en schoot wortel, tot dat de reactie der pleinairisten uit de XIXe eeuw zijn groei versmacht heeft. Doch moesten Michel Angelo en Raffaël noodlottig alle verdere ontwikkeling, langs de door hen gebaande wegen belemmeren, anders was het gelegen met da Vinci. Hij trouwens had met vernuft het raadsel der lichtspeling ontsluierd en alles was langs deze zijde nog niet opgelost. Correggio, in 1534, op veertigjarigen ouderdom gestorven, hervatte 't vraagstuk. Tot dan toe zocht een schilder de schoonheid in den vorm. Voortaan zou hij bovenal betrachten de kleurigheid van 't lichtverschijnsel. En zulk gedoe bracht niet alleen een wijziging tot stand in de techniek, maar daarenboven een volledigen ommekeer in de opvatting zelf van 't kunstgewrocht. Lamennais deed in 1841 reeds bemerken ‘que là où le coloris sera la préoccupation principale de l'artiste, l'art tendra à se matérialiser et qu'il aura, au contraire, une tendance à se spiritualiser, lorsque l'artiste se préoccupera du dessin principalement.’ Nergens duidelijker dan bij Correggio staat de overgevoelerigheid aangekondigd, die den steert van het Cinquecento gekenmerkt heeft. De geliefkoosde pyramidaalopbouw der O.-L.-Vrouw voorstellingen uit de voorgaande eeuw, waar de Moeder Gods, in ongestoorden vrede, op een hoogen troon zetelde, terwijl beneden, twee heiligen vol innigen eerbied, langs wederkanten wacht schenen te houden, werd nu tot nieuwe doeleinden vervormd. Correggio schond de hoofdharmonie dezer driehoekige spitszuil en bracht de diagonaal in voege. De rustige ernst van weleer ontaarde tot weepsche zwierigheid. In den achtergrond verdween het wereldsch landschap en werd met een hemelsch lichtvisioen vervangen van vlokkige wolken, die openscheurden en een stuk blauw uitspansel lieten zien waardoor naakte putti vleugelden. Heiligen en engelen stonden of knielden of zweefden in smachtende pathoshouding. Geen zierke manhaftigheid schoot nog over. De driftige streeling van 't licht hielp een onware wereld | |
[pagina 450]
| |
scheppen vol extatische gebaren, half zinnelijke devotie en zoelen wellust. Spijts zooveel hypersensibilitas beweert men dat Correggio subjectief waar is gebleven. Zijn voorbeeld echter werkte onzalig in op de kunst. De poesie van 't licht, welke hij uitsluitend betracht had, vuurde meer en meer de begeerlijkheid aan zijner tijdgenooten, naar verlokkende verslapping en het kerklijk schilderwerk zijner talrijke navolgers wasemde uit tot krachteloozen behaagzucht, waarvan de laatste sporen hedendaags nog voorhanden zijn, op de onhebbelijk verwijfde Ecce Homo- en Mater Dolorosaprentjes onzer pensionnats pour demoiselles. Nu bleef nog een ander uitwerksel van 't licht te openbaren: de helderheid der kleuren. Deze was de taak der school van Venetië. Correggio maalde de zenuwtrillende onrust van zijn smachtend gevoel; de dogenstad integendeel, vierde op doek en panneel haar wonnigen lust tot een bevredigd bestaan vol optimisme. Niet de bange gedachtenzwangerheid van Florentië beheerschte daar de kunst maar zinstreelende schoonheid, zonder godsdienstige innigheid noch diepte. Weelde, kommerlooze levensvreugde en verfijnde pracht verwekten een blijde stemming van geest en hert, die hun welzijn, in kleurgejubel hebben uitgesproken. De oorzaak van dergelijk verzot zijn op helderheid te willen zoeken - zooals Taine doet - in de wazigheid van den dampkring, mag men, volgens Reinach, onzin heeten. Napels trouwens, waar de wellustige lichtspeling nog veel heftiger dan in 't noorden van Italië onze oogappels laat zinderen, bracht schilders voort, die aan grijs en grauwverschoten tinten den voorkeur gaven. De zedelijke gesteltenis bovenal van een volk, dat een niet beredeneerd doch bestendig evenwicht tusschen al zijn vermogens bewaarde, is sleutelgevend hier, zoowel als in Vlaandren, met meer lawaai misschien, bij Rubens en zijn volgelingen. Alles in vreugde beschouwende gezondheid, dat was het. Tiziano die zestig of zeventig jaar lang arbeidde, weerspiegelde trouw den glans van zulk weidsch bestaan. In de monumentale marmerzuilen, op de achtergronden zijner kerkelijke tafereelen, in den kwistigen rijkdom zijner gewaden, in de vernuftige verdeeling zijner licht- en schaduwvlekken, in zijn pakkende | |
[pagina 451]
| |
dramatische grepe, in zijn portretten vol zinnelijkheid doch door rust veredeld of vol voornaamheid doch zonder vleierij gemaald, treft men de oorkenmerken aan, die op alle gewrochten uit Venetië gestempeld liggen. Tintoretto, naar realisme overhellend, gelukte erin de vroegere veelkleurigheid door tintengraduatie tot eenheid te dwingen, om den indruk te versterken zijner machttooneelen. Later vertolkte Paolo Veronese († 1588) opnieuw, dweers door een wasem van zilverachtigheid, de eeuwige en ervige feestviering der vroolijke Dogenstad, die - spijts politisch verval - immer als 't aanlokkendste oord der wereld bekend stond, waar alles wat pronkziek, praalzuchtig of hupsch was thuis behoorde. Eindelijk kwam Tiepolo, gestorven in 1770. In zijn aristocratisch gedoe sloeg de machtige vlam der groote italiaansche kunst nog eenmaal op, gelijk het zieltogend geflakker van een uitgebrande toorts. Na hem lag alles dood. Gedurende de XVIIe eeuw werd de subjectieve willekeur, naar Michel Angelo's voorbeeld, op schoonheidsgebied als opperste standregel afgekondigd. Vooral in de bouwkunst streefde men 't reusachtige na en 't indrukwekkende en daaruit ontstond de baroccostijl, alzoo geheeten naar den naam barocco, welken de Portugeezen geven aan sommige onregelmatige perelen. De kromme of gebogen lijn spande voortaan de kroon boven de rechte. Overal betrachtte men rijkdom en verscheidenheid der versiering, niet zooals weleer om 't geraamte van een monument te doen uitschijnen, maar om te verbluffen door louter opsmuk. De kerken welke de Jezuieten naderhand bij ons te Leuven, Antwerpen, Brugge en elders bouwden, leveren het doorslaand bewijs zulker strekking naar walgende overtolligheid. Men ging te werk volgens rederijkersgeplogenheid, d.w.z. met behulp van formulier, gradus ad Parnassum of rijmwoordenboek en J. Weale merkt spitsvondig ergens op, dat de declamatoren der eerste Fransche Republiek bij voorkeur dergelijke kerken tot den eeredienst bestemden hunner hoogdravende déesse Raison. Ook beeldhouwers en schilders mieken te dien tijde jacht op 't effect. Bernini († 1680) beitelde liefst zijn heiligen, - uit Sint Pieters basiliek o.a., - vol smachtend pathos, met verwrongen houding, onder gezwaai van | |
[pagina 452]
| |
theatraal gewaad. En deze voorstellingswijze vinden wij hier te lande nagevolgd gedurende gansch de XVIIIe eeuw. Om dusdanig verval uit te leggen worden menigvuldige oorzaken opgegeven. Men haalt aan de verovering van Italië beurtlings door Spanje of Oostenrijk, de tegen-reformatie na 1545, den invloed der Jezuieten, tot bluf en sentimentaliteit genegen etc. Doch hoe werd dan niettegenstaande Jezuieten en tegen-reformatie, de kwijnende Renaissance, in Spanje en in Vlaanderen door Velasquez en Rubens jong leven ingegoten? Dit blijft een raadsel waarvan de oplossing elders dient gezocht. De Italiaansche kunstenaars - buiten Venetië - hadden stilaan alle geest- en gemoedsgemeenschap verloren met hun volk. Door hun werken zinderde geen heftige tocht meer van werkelijk leven, omdat zij hun longen volademden in den bevangen dampkring der Academie, in stede ze te voeden met de gezonde lucht der open natuur. Velasquez vond een heilzaam geneesmiddel tegen de ziekelijke weepschheid der aristocratie waarbij hij verkeerde, in zijn omgang met stoere madrileensche straatloopers, die de krachtdadigheid hielpen verstalen van zijn heerlijk penseel. In en onder en nevens hem voelde Rubens de blijde levenslustigheid van 't bedrijvige, op-zijn-eigen-betrouwende Antwerpen en heeft dezelve urbi et orbi uitgebazuind. Daardoor vermochten deze meesters Tiziano's scheppingen te benuttigen en ze tot eigen vleesch en bloed te verwerken. Een tak der Renaissance o.a. schoot wortel in Spanje en bleef er weelderig groeien, nadat de Italiaansche moederstam reeds langen tijd verdord stond. Goya in 1746 geboren en in 1828 gestorven, ging te school bij Tiepolo en leverde realistisch-dramatische tafereelen van hooge beteekenis toen bijna niemand in Europa meer schilderen kon. Zuloaga en Bilbao - rond wier namen men thans veel ruchtbaarheid maakt - gaan door als zijn huidige volgelingen en als jongste belijders eener schoonheidsleer, die vol ontwikkelende leefbaarheid, daaromtrent zes eeuwen doorworsteld heeft. Hier loopt dit bondig overzicht ten einde. Het ware zeer vermetel hetzelve als evangelie - ne varietur - te prediken. Ieder kunstcriticus trouwens bezit zijn algemeen stelsel, hetwelk gewijzigd wordt naargelang de nieuwe bevin- | |
[pagina 453]
| |
dingen zulks vereischen. Alzoo Taine's liefde b.v. voor 't menschelijke - zonder meer - verraadt agnosticisme; Victor Hugo's theorie over l'imagier anticlérical, die monnikken caricatureerde op de zitsels der gothische cathedralen en over la liberté de l'image, voorloopster de la liberté de la presse, weerspiegelt de denkwijze van een franschen bourgeois der jaren '40; dweers door Lübke's gejubel omdat de mensch zich niet immer zijn verhouding tot God en tot de Natuur, door de Kerk heeft laten opdringen, voelt men reformatie-gezindheid en Reinach's gretigheid om met het woord Jésuite als substantief of adjectief te goochelen, is misschien wel een beetje met hedendaagsche politische toestanden bij onze Zuiderburen in verband te brengen. Overigens betoont elke Kunstgeschichte ten minste dit, hoe eeuwige standregels de Schoonheid tot grondslag liggen en hoe hun ingeboren en soms onbewuste eerbied voor die standregels, aan alle kunstenaars het noodig evenwicht schenkt, welke echte meesterwerken in den haak houdt. De Grieken en de Gothiekers kunnen wij als liefhebber hoogschatten, alleen met de mannen der Renaissance, voelen wij ons bloed-verwant. En zulke gesteltenis mag men als het zekerste teeken beschouwen dat wij - zedelijk gesproken - nog immer te scheep zitten binnen het zeepas, dat Raffaël vooral, op zeer schrandere wijze, tusschen Romeinsch-Atheensche en middeleeuwsche vaarwaters heeft doorgestoken.
Om. K. De Laey. |
|