| |
| |
| |
De toestand
De Vlaamsche Beweging betracht voor den Vlaming rechtsherstelling in zijn eigen vaderland. Dat die noodig is, betwist geen redelijk mensch meer. En nochtans lijdt het last en moeite, om op de baan van die rechtsherstelling 'nen stap vooruit te geraken. Allerhande vooroordeelen rijzen er tegen op, en deze zijn uit hunnen aard, om de woorden van HH. Hoogw. de Bisschoppen te gebruiken, ‘anti-christelijk, anti-sociaal en anti-nationaal’.
De grondreden er van ligt in de onbezonnen opvoeding en het bekrompen onderwijs, waar men onze jeugd sedert jaren en jaren meê opleidde.
Wel was de wet van den 15n Juni 1883 een eerste bijlhouw om het kwaad uit te roeien. Maar de vrije gestichten vielen onder haar bereik niet. Dat daar verbetering mogelijk en noodig was, zal niemand loochenen... Doch als axioma verkondigen, dat over 't algemeen het vrij onderwijs bij 't officiëele ten achter staat, is te verre grijpen. Waar haalt men grondige bewijzen daartoe?
Zie, roept men, wat al begaafde jonge lui, sprekers en schrijvers, wat al ‘flaminganten’, meer dan ergens, uit het officiëel onderwijs voortkomen! - Ei! die dat van hooren zeggen oplaadt, draagt gewoonlijk leugens meê. Zeker zijn er begaafde jongelingen uit de staatsgestichten voortkomstig, en 't ware ellendig met deze gesteld, zoo men dit niet mocht getuigen. - Maar overvleugelen die baasjes dan lijk arenden onze katholieke jeugd? En zijn zij wel zóó talrijk? - Of groeien er uit onze jeugd geen flinke sprekers en schrijvers op? En staan dan onze talrijke begaafde jonge priesters, vlijtige werkers op godsdienstig en maatschappelijk gebied, heel en al buiten tel? - Is echter onze katholieke jonkheid wel zóó luidruchtig en zóó groot in de wapens niet als sommige ‘verstandige’ lieden, och! 'k en weet niet of veel-wind
| |
| |
altijd veel te malen heeft... Het stoot me kwetsend tegen de borst, dit verwijt van minderheid nog op dit oogenblik te hooren uitkramen. Dubbel kwetsend pijnigt me dat, wanneer ik dat verkroppen moet vanwege personen, die den vinger in 't zand maar te steken hebben om te rieken waar zij zijn en van waar zij komen. Verstaat ge mij? Het schijnt overigens zoo wat mode geworden, dat eenige ‘politiseerders’, waar zij vóór het publiek op de koord dansen, aan het katholiek onderwijs aanwrijven wat zij veeleer aan 'n verfranschte opvoeding ten huize dienden te verwijten. Daar zijn er zelfs die de spreuk vergeten: Jongens, eer ge een ander besmet, op u zelven gelet!... Hunne kinderen hooren binnenshuis kwalijk een woord Nederlandsch tenzij van meid of knecht. Ter schole staan die ‘vlamingkens’ natuurlijk tegen de makkers achteruit: vandaar allerlei ongemakken voor onderwijs, voor leeraar en leerling; - en ten slotte der rekening, op lateren leeftijd, als papa en zijne zoontjes door nood gedwongen voelen, dat zij de volkstaal niet machtig genoeg zijn, o dan! maledictie over het vrij onderwijs, omdat de kennis der taal hun niet gebraden in den mond vloog! Zij verzwijgen, hoe zij, zonen, noodzakelijk de slachtoffers van eenen toestand zijn, waar de huiselijke opvoeding de grootste schuld aan heeft; hoe zij, vaders, aan ons onderwijs onbeschaamd ten laste leggen 'n ontoereikendheid en onwetendheid, welke het regelmatig onderwijs der klassen niet meer verhelpen kon. O ja! dat zonderling slag van ‘flaminganten’ bestaat, eilaas! die in den huiselijken kring onze taal tot asschepoester verlagen, en elders staan steenen te werpen naar het ‘gebrekkig’ en ‘verwaarloosd’ onderwijs der katholieke gestichten!
Ah! moeste ik het boekje mijner jarenlange ondervinding openleggen!
Geduld is 'n schoone deugd; doch als men onbaatzuchtig ieveren voor den bloei der moedertaal, als men goede trouw en beste meeningen zóó lichtzinnig - sterker woord kwame beter te pas - hoort verdenken en uitkrijten, o dan zou de verontweerdiging dat geduld wel eens den mond openbreken...
Ziet, dát moest me van het hert, eer ik verder ga.
* * *
| |
| |
Welk is nu de toestand?
Daar hebt ge thans het wetsvoorstel-Coremans, dat men wil opdringen. Dwang wordt hier hatelijk, omdat bedoeld wetsvoorstel den meesten voorstanders van het vrij onderwijs tegen den kop stoot, te meer daar handel en wandel van liberaal en socialist klaarmaakt wat de vijand in het schild voert. In dat opzicht is nu waar hetgene vóór eenige jaren nog kon betwijfeld worden.
Anderszins hebt ge de voorschriften van H H. Hoogw. de Bisschoppen, om voortaan het onderwijs van het Nederlandsch in hunne vrije gestichten te regelen. Ook de onderwijzende kloosterorden stemmen daarmeê in.
Vroegertijds beweerde men, te recht of ten onrechte, dat Coremans' wetsvoorstel den achterlijken toestand onzer taal in het vrij onderwijs moest doen ophouden: althans werd het voor de officiëele gestichten alleen niet neêrgelegd. - Maar wordt nu bewezen, dat de bisschoppelijke regeling verder grijpt dan gemeld wetsvoorstel, wat heeft men het dan nog van noode?
En bewezen werd dit, en aangenomen ook door de heftigste voorstanders zelven van het project. Niet zonder reden.
Een woordje uitleg niettemin.
Ik laat alle bijkomende beschouwingen van het bisschoppelijk schrift onverlet. De toekomst, meen ik, zal daar billijker of juister uitspraak over doen dan wie ook op dit oogenblik. Ik stel me op louter practisch gebied. - Enkel het wetsvoorstel staat op onze dagorde: het geldt nu te weten, hoe het van stonden af met onze taal in de humaniora moet toegaan: Onze jongens moeten grondiger onderricht in het Nederlandsch ontvangen, moeten uitgebreider kennis van de taal aanwinnen. Dat doel beoogen H H. Hoogw. met al zoo zuivere inzichten als wie ook onder de aanhangers van het wetsvoorstel. Dit mag gezegd: hun woord is een waarborg.
Doch hoe dit doel bereikt?
Hier loopen de gevoelens uiteen: Sommigen willen dit hoe door de wet bepaald en bekrachtigd... door den Staat, die vandaag katholiek is en morgen socialist en liberaal kan zijn. - Wij, overgroote meerderheid der katholieken, wat men loochene of niet, wij willen dit hoe naar vrij believen
| |
| |
bepalen en bekrachtigen, met de volle, onbewimpelde verzekering, dat onze maatregelen voor geen staatsregeling in practisch opzicht zullen onderdoen.
Die stellige verzekering Hunner Hoogw. moet voor een rechtgeaarden katholiek boven verdenking staan; wantrouwen er voor opvatten mochte dra 'n onbeschoftheid heeten; niets ten anderen zou dat wettigen. - Ik weet wel hoe eenigen beweren, dat de bisschoppelijke voorschriften van vroegeren datum werden over het hoofd gezien, en... dus...
Toch erkennen de verslaggevers zelf van Coremans' wetsvoorstel, dat, sedert 1892 vooral, het onderwijs der moedertaal werkelijk vooruitging in de vrije gestichten. En, bleef niettemin hier of daar eenig geestelijk college ten achter, zijn er niet evenveel staatsscholen, vraag ik u, waar de wet van '83 eene doode letter is? Overigens, noch te onzent noch elders, verandert men in de schoolwereld alles op éénen dag, en elk voorgewend geval diende afzonderlijk onderzocht. Wat er echter ook van zij, de uitveerdigers der bisschoppelijke voorschriften van 1906 zijn dezelfde niet van 1892, die toenmaals schikkingen afkondigden, afgekeken van de wet van '83; en, teeken ik protest aan tegen de ongegronde aantijging waarmede men de oprechtheid dier laatsten miskent, nog scherper verzet zij aangeteekend, wanneer het de uitveerdigers van 1906 betreft, als zoude die hun woord van eerst af 'n logen, 'n bedriegerij wezen. Sedert wanneer moet de eerlijkheid het bijzonder eigendom der offciëele schooloverheid heeten?
Ik ga verder en ik bevestig, dat de bisschoppelijke voorschriften immer dieper in hert en geweten der geestelijke schoolhoofden zullen grijpen dan tien Coremans' wetsvoorstellen te gelijk...
* * *
Wat staan nu de beide onderwijsregelingen in de humaniora toe?
De hoofdzaak der wet van '83 ligt in het aannemen onzer taal als voertaal voor het onderwijs der geschiedenis, der aardrijkskunde en der natuurlijke wetenschappen. - In het vrij onderwijs moet voortaan het Vlaamsch nevens het
| |
| |
Fransch aangewend worden niet in twee, maar in al de vakken, buiten het Fransch, - wat natuurlijk is, - en buiten het Engelsch en het Hoogduitsch, die, gelijk in de staatsgestichten, met de rechtstreeksche methode dienen aangeleerd. Het bisschoppelijk stuk bevat daarover eenige afzonderlijke bepalingen, die echter den stelregel niet in 't nauw beperken en afronden, maar hem in breeden zin ter toepassing voorhouden. En wat daar bevolen wordt nopens het gebruik onzer taal op prijsuitdeelingen en feesten, in spreekoefeningen en wellevendheidslessen, enz. toont genoegzaam, dat de geestelijke overheid het wel meent, en teenenmaal met het verleden afbreekt. Verdere uitleg is overbodig.
In de voorbereidende klassen wordt het tweetalig onderwijs voorgeschreven, en, ik weet het, dit hotst tegen het hoofd. Doch de uitleg die er meê samengaat, leert klaarder in de bedoeling zien, vooral als men in aanmerking neemt, dat eertijds in menige school het Fransch, door een onvergeeflijk misverstand, als eenige voertaal gold, en wanneer men daarbij overweegt, dat, van de zesde humanioraklas af, tout cours spécial de flamand est supprimé: Willend of niet, zal men dan in de voorbereidende klassen den leergang onzer taal met bijzondere zorg moeten behertigen. Het was en is hoogst noodig. Daarnevens wordt nog eene reeks maatregelen voorgeschreven voor het onderwijs van het Vlaamsch in de Waalsche gestichten, en wordt terzelfder tijd een uitgangsexamen opgelegd, dat bij het einde der rhetorika nopens de tweede taal, ingevolge de wet van den 10n April 1890, zal plaats hebben.
Daar hebt ge nu de groote trekken der bisschoppelijke voorschriften.
Keur er in af wat gij wilt; maar ik vraag u in gemoede: Strekken zij niet verder dan Coremans' wetsvoorstel? ja, en zijn zij, in practisch opzicht, niet honderdmaal doeltreffender? Het onderwijs ‘vervlaamschen’, gelijk Coremans' wet gedeeltelijk doet, is juist niet hetzelfde als de taal aanleeren: dít, dit gebeurt doelmatiger, als men onze taal in 't bewerken der Latijnsche en Grieksche teksten aanwendt; dan vooral leert men de taal kneden en doorgronden door vergelijkende studie en zelfstandig werk; en de taal kennend
| |
| |
in hare bestanddeelen en schakeeringen, zal men ook gemakkelijker en nauwkeuriger de taal spreken en schrijven. Zij nog bijgevoegd, hoe HH. Hoogw. ons op het hert drukken 'n gekuischte en sierlijke taal te spreken, en al de middelen te gebruiken, die haar in de achting kunnen doen klimmen. En dát heet ik het onderwijs ‘vervlaamschen’, den geest vervlaamschen en werkelijk den leerling opleiden om alle anti-christelijke, anti-sociale en anti-nationale vooroordeelen uit te roeien.
Steekt dat ook in evenredige mate in Coremans' wetsvoorstel? 'k En zie het.
Men zegge mij niet, dat de nieuwe bisschoppelijke voorschriften maar 'n opfrissching zijn van de vroegere. - Ik antwoord: Daar ligt tusschen beide een hemelsbreed verschil; al wie met ons onderwijs bezig is, zal dit erkennen: daar is een stap en een groote stap vooruit gedaan. En moet dat met ondank en wantrouwen bejegend worden?
Bezwaren worden nog opgeworpen tegen methode en leerstelsel. Ik begrijp het. Maar de omstandigheden ook leggen niet zelden hun gewicht in de schaal, en het ware onvoorzichtig er geen rekening meê te houden. Dien stelregel, meen ik, hield de geestelijke overheid voor oogen, en in den huldigen toestand, die toch maar 'n overgangsperiode is, ware wellicht iets anders moeilijk gevallen. Zóó neem ik het op.
Kortom, ik acht de daad Hunner Hoogw. in alle opzichten eene weldaad; - en knies er nu niet over dat zij te laat of te vroeg komt: wij hebben haar nu ontvangen, laten wij er dus ook al het voordeel uit trekken, dat er overvloedig in steekt, en wij zullen er wel meê varen. - Kibbel niet, alsof zij meer konden schenken. Al dat harrewarren brengt geen zand aan dam om de verfransching tegen te houden. In alle geval weet ieder voorzichtig schoolman, dat men in zake van onderwijs, en vooral in ons vaderland, met stooten en schokken gevaar loopt den hals te breken.
Zoo menige omstandigheid die haar woordje te zeggen heeft!... Kraait victorie, vrienden, wanneer de Staat eens geven zal wat HH. Hoogw. nu schenken, en hij bij machte zal zijn met zijne leeraars uit te werken wat wij thans, krachtens christene gehoorzaamheid en priesterlijke
| |
| |
zelfopoffering, ons zullen beijveren om te bewerkstelligen. Zijn er lauwaards, die voor die taak achteruitdeinzen, zeker is die hunne plaats in het onderwijs niet. Moesten er zijn die moedwillig de bisschoppelijke inzichten verijdelen, zij wezen aan de kaak gezet! Heilig moet het woord zijn: ‘Wij tellen op de waakzaamheid der schoolopzieners, maar meer nog op den goeden wil en het vaderlandsch gevoel onzer dierbare en verkleefde bestierders en leeraars!...’ Rijpt eens de vrucht van het zaad dat nu staat uitgestrooid te worden, dan zal de maatschappelijke toestand leeren wat nog moet aangevangen. Versterke ondertusschen onderlinge inschikkelijkheid en gulle, openhertige eendracht onze katholieke kracht en macht tot heil van Kerk en Vaderland en tot spijt van die 't benijdt! Wezen oude misslagen vergeten; weze het heden met kalme vastberadenheid en goede trouw aangegrepen, en uit onze jongens zal een wakker Vlaamsen geslacht opgroeien.
Kan. J. Muyldermans.
Mechelen, 15 October 1906.
|
|