Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Uit eigen oude garveToen ik onlangs de ‘Bibliothèque des écrivains de la Compagnie de Jésus’ doorbladerde, werd mijn nieuwsgierigheid gaande gemaakt nopens de oude vlaamsche letterkundigen van het Gezelschap Jesu in België. Een vluchtige inzage gaf mij al aanstonds meer dan vijftig schrijvers aan de hand. Bijna allen hadden het over godsdienstige onderwerpen: 't zou nu ‘stichtende lectuur’ heeten. En dit laat zich gereedelijk uit de tijdsomstandigheden verklaren. Hoe het immers met de letteren in Vlaamsch België geschapen stond gedurende de twee eeuwen dat onze Paters er duchtig arbeidden, is genoeg bekend. Alhoewel de zon der Gulden Eeuw alsdan over onze Nederlandsche letterkunde opdaagde, en vernuften koesterde als Vondel, Hooft en Cats en wie weet ik al niet meer, treft men toch bitter weinig Zuid-Nederlanders aan die op onsterfelijke letterlauweren aanspraak mogen maken. En wel voornamelijk om drie redenen: uitputting en neerslachtigheid in 't volk na den huiveringwekkenden burgeroorlog tusschen Geuzen en Spanjaards, - het uitwijken van protestantsche letterkundigen naar Holland, - de achterstelling onzer moedertaal, daar zij noch aan het hof van Brussel gesproken, noch zelfs meer in bloeiende Rederijkerskamers met vlijt beoefend, noch bij de gegoede burgerij in eere gehouden werd. Zoo komt het dat de meeste vlaamsche letterkundigen na den Munsterschen vrede, geestelijken zijn, en hun schriften werken met godsdienstige of zedelijke strekking, waardoor zij, als trouwe herders der kudde Christi, hun schaapkens tegen de wolven pogen te verdedigen. In dit roemrijk streven vochten de Jesuieten dapper mee, en zoo danken wij hun ten deele, aan hun schriften en meer nog aan hun onvermoeide kanselreden, het behoud van ons Katholiek geloof in ons vlaamsche gewesten. Trouwens al hadden zij Vondel alleen tot de Moederkerk helpen tehuisbrengen, zij zouden reeds een uitstekenden dienst aan onze Nederlandsche | |
[pagina 179]
| |
letteren bewezen hebben.Ga naar voetnoot(1) Rechtuit geproken, ik kan het hun niet euvel duiden dat zij, op de eerste plaats, hoofdzaak, geloof en zeden, in 't oog hielden, en soms minder acht sloegen op bijzaak als vorm en letterkundige volmaaktheid. Of handelde dan een scheepskapitein verkeerd, wanneer hij in 't woeden van den orkaan, eenige goederen over boord wierp om het kostbaarste der lading van de golven vrij te koopen? Terloops eenige der voornaamste schrijvers aangestipt. Genoegelijk is het zooveel namen te vinden van nog bestaande stammen. - Apologetische werken schreven PP. Nuyts, Dael, Smet en David: deze laatste bouwde den ‘Biecorf der Roomsche Kercke’ tegen Marnix van St. Aldegonde. P. Makeblyde stelde zijn beroemden Catechismus op naar het voorbeeld van den zaligen Canisius, den nederlander Canisius, welken onze oostelijke naburen soms al te zeer over den Rijn willen halen om hem te ‘verduitschen’. - Verder, terwijl PP. Bauters, Caers, Holvoet, Engelgrave enz., geestelijke oefeningen of meditatieën uitgaven, dienden wederom anderen als Adriaensen (Adrianus Adriani reeds in 1547 in de Orde getreden), Gheeraerdts, De PretereGa naar voetnoot(2), Scribani, van den Abeele, van Papenbroek of Papebrochius aan de vrome godsvrucht voedsel in ascetische werkjes toe. Papebrochius was dus niet slechts met van Bolland of Bollandus de stichter der Acta Sanctorum, hij kon ook op degelijke wijze een vlaamsche pen hanteeren. Overigens had reeds de Utrechtenaar P. Rosweyde, bij wien de eerste gedachte der Acta ontkiemde, als voorloopers der lijvige boekdeelen der Bollandisten, zijn ‘Legenden der Heiligen’ de wereld ingezonden. - De sermoenen van den braven P. Frans Coster (Costerus) door den H. Ignatius zelven in het Gezelschap opgenomen, leest men nu nog met genoegenGa naar voetnoot(3). Jammer is het dat de redevoerigen van zooveel andere volkspredikanten verloren gegaan zijn. - Op geschiedkundig gebied, ontmoeten wij, benevens P. van Teylinghen, Vondel's innigen vriend, benevens PP. de Boeye en de Smidt, den wel bekenden en smakelijken P. Hazart met zijn ‘Kerckelycke Historie’, zijn ‘Triomph van de Christelycke | |
[pagina 180]
| |
Leeringhe’ enz. - Dichters waren o.a. PP. van Heusden, van Wissenkercke, Cosijns: deze laatste een bloedverwant der zeven Paters van Suerck, allen gebroeders uit Antwerpen, en zoo versnaperd op verzen dat hij soms zijn brieven zelfs op lustige rijmkens zette! Boven dezen staat P. Lieven de Meyere, een oprecht dichter, te Gent in 1655 geboren. Zijn meesterstuk ‘De Gramschap’ een leerdicht dat hij in 't Vlaamsch en in 't Latijn opstelde, wordt door Willems als ‘alleruitmuntendst’ geprezen. Al is die lofspraak nu wel wat hoogloopend, toch stijgt niet zelden bij P. de Meyere gevoel en gedachte tot rechtschapen verhevenheid.Ga naar voetnoot(1) Doch reeds tokkelt ons de gemoedelijke P. Adriaan Poirters zijn schoonste liederen tegen. Ik heb tot nu toe zijn vriendelijke uitnoodiging opzettelijk verschoven om met zijn werken - de fijnste bloempjes uit ons eigen oude garve - te eindigen. Overigens 't is voornamelijk om weer eens de aandacht te vestigen op dezen verdienstelijken schrijver, dat ik de pen opnam, en om een Bloemlezing uit zijn schriften aan te kondigen die binnen korten tijd zal uitkomen. P. Poirters schreef een aantal boekdeeltjes met ascetische en zedenbevorderende strekking, waar hij de gebreken van zijn tijdgenooten eens duchtig, en toch lief, over den hekel haalt, - waar hij de zeden onzer voorvaderen zoo geestig schetst als hadde hij met een Camera obscura onze vlaamsche zeventiendeeuwsche steden rondgewandeld.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 181]
| |
Wij lijden heden nog aan menig euvel dat reeds in Poirters' tijd aan onzen landaard kankerde: gevaren voor zeden en godsdienst, modezucht, verfransching... En daarom moeten de gulden lessen die de ijverige kloosterling met zijn gullen glimlach, zijn goed hart en zijn schalksche kwinkslagen aan iedereen deed aanvaarden, nu nog door ons volk genoten worden. Moge elke lezer dezes mijn uitnoodiging inwilligen om met Poirters nadere kennis te maken. Hij zal het zich niet beklagen.
J. Salsmans, S.J. |
|