Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jozef RyelandtHet kan geen klaarziend oog ontgaan zijn, hoe onze bekwaamste kunstenaars - zoo letter- als toonkundigen - maar al te dikwijls over het hoofd gezien werden, als zij hunne godsdienstige overtuiging, zij het dan ook in geniale scheppingen, vrijmoedig dierven uitspreken. Terwijl de verdiensten van middelmatige beroemdheden hoog opgevijzeld, en hun beeld - in allegorischen en werkelijken zin gesproken - te midden van het oorverdoovend gejuich eener dweepzieke claque op het voetstuk verheven werd, bleef het bescheiden christelijk genie vergeten en miskend, of gelukte er slechts in, na onmenschelijke pogingen, die het beste zijner kracht en zijner jaren meedroegen, de hem prangende boeien aan den rand des grafs af te schudden. En onwillekeurig daagt hier, bij deze droeve waarneming, al eerst in mijnen geest het beeld op van die twee edele figuren, van welke de eene - zoo vertrouwen wij - reeds in het hemelsch zangkoor opgenomen werd, en welke beiden onze kunst met onsterfelijke meesterstukken verrijkt hebben: dichter Guido Gezelle en de componist Edgar Tinel. Wel mag deze laatste zich eindelijk in de waardeering van het katholieke België verheugen, ofschoon hij ook destijds meer dan eene beet heeft moeten doen in de kweezure vrucht, die de kunstboom aan zijne lievelingen aanbiedt. Gezelle toch heeft zeer zelden de blijde zon aan den hemel zien schijnen, zeer zelden de ontroerde stemme van een' vriend de zijne hooren tegenklinken; niemand zag de vonk van het genie in dat ootmoedig oog blinken, niemand raadde de schatten van kunst en zielegrootheid, die er in dat wezen opgesloten lagen: de grootgeestige man liep verloren in de kleingeestige wereld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij dan, katholieke Vlamingen, die geene schuld willen hebben in zoo erge nalatigheid, wij hebben tot plicht onze kunstenaars aan te wakkeren, te ondersteunen en hun op tijd en stond de noodige aanmoediging niet te onttrekken. Want, hoe strijdig het ook moge schijnen met onze christelijke begrippen, de kunst leeft en bloeit door waardeering: honos alit artes, luidt de heidensche spreuk, en ze zegt waarheid. Niets is den kunstenaar pijnlijker dan op onverschilligheid en onverstand te botsen en zijne kunst voor zijn volk niet genietbaar te kunnen maken; niets treft hem zoo diep in het hert als onkunde en moedwil, die smaad werpen op zijne geestesvoortbrengselen en dom-verwaand lachen met zijnen arbeid. Tot zulk laag, vernielend werk mag zeker geen katholieke criticus de hand leenen. ‘Hij hanteere niet den moker als het zinnebeeld zijner bevoegdheid, hij blaze de driften niet aan, hij sla het aankomend talent niet neer. Maar hij beure op, hij bouwe, hij onderscheide, hij eerbiedige ook de mindere, doch bruikbare bekwaamheid... Waardeering doet wel, waardeering verwarmt. Ook dient hij meest de kunst, die haar dient met stille genegenheid, die haar nadert met eerbied en tot haar opziet in ootmoed; die geen trotsche gebaren slaat en niet kleinzielig twist om haar kleed alleen; die den onwaardige heenzendt, maar den oprecht-begeerende bij de hand neemt; die het hoofd koel bewaart, maar door 't hart gaarne laat waaien den weldoenden tocht der waardeering!’Ga naar voetnoot(1) Deze woorden mogen tot inleiding dienen eener bondige studie over den begaafden Bruggeling, Jozef Ryelandt, die het recht verworven heeft op onze bijzondere aandacht en genegenheid. Jozef Ryelandt werd te Brugge geboren op 7 April 1870. Ongelukkiglijk heeft eene louter fransche opvoeding, zooals het bij lieden van zijnen stand veeltijds het geval is, hem de taal zijner streek half ontleerd en onze vlaamsche kunst een deel van zijn werk ontstolen. Troostelijk is het evenwel, dat zijn hert en zijne ziel schier onverbasterd bleven en zijn muzikaal gemoed alleen door 't Vlaamsch volkomen werd bevredigd. Want, ofschoon hij in zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fransche opstellen eene zekere veerdigheid, ja, een fraai talent aan den dag legt, daar zijne moedertaal integendeel weerbarstig blijkt als hij ze schrijft, is deze bij voorkeur zijne dienares, wanneer hij zich tot componeeren voelt gepraamd. Voor hem is zij, naar zijne eigene getuigenis, ‘meer muzikaal dan de fransche’. Na zijne philosophische studiën voltrokken te hebben, werd J. Ryelandt op een-en-twintigjarigen leeftijd privaat leerling van Meester Tinel, wiens hertstochtelijk vereerder en weerdige volgeling hij is op godsdienstig-dramatisch gebied, en wien hij zijn voorlaatste muziekdrama Sainte Cécile heeft opgedragen. Dat hij van onder diens handen gekomen is met een volledig meesterschap over de techniek der toonkunst en eene harmonische ontwikkeling zijner hooge begaafdheden, lijdt geen twijfel voor al wie in Tinel, nevens den weergaloozen toondichter, ook den voortreffelijken leermeester heeft mogen bewonderen. Het zal overigens genoegzaam blijken uit de scheppingen, die opvolgenlijk uit het brein van den jeugdigen kunstenaar zullen komen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik zijne 6 Vlaamsche liederen, verschenen in ‘Het Vlaamsche Lied’, alsmede zijne ‘Zielzuchten’ op tekst van G. Gezelle overlees, dan treft mij aanstonds de ongewone trant zijner bewerking. Ryelandt is geschapen voor de dramatiseering en het tooneelleven. Contemplatieve toondichters, zou ik zeggen, die misschien wel even rijk zijn in gevoel, doch rustiger opmerken en kalmer weergeven, zullen die teksten veel eenvoudiger opvatten, een volksch karakter geven aan hunne melodie, en de begeleiding een heel nederig kleedje aanpassen. Ook de huiselijke toondichters, van welke Schubert en Schumann het type uitmaken en die het moderne lied tot de volmaaktheid voerden, kiezen voor het lied eenen geheel anderen vorm: melodie en begeleiding zijn beide treffend gekleurd en helpen samen, ofschoon elke afzonderlijk, om den tekst tot zijn volle recht te doen komen. Het volmaakt weergeven van het gedicht, in zijn werkelijken zin, is het doel van hun streven. Bij Ryelandt echter lijkt de liedvorm bijna eerder eene virtuositeit, die door de wijze harer uiting bijdraagt om den tekst bevattelijk te maken. Hij is ongemeen behendig om een kort thema te ontwikkelen en is steeds geneigd eene volledige schildering te geven, hetgeen voor het wereldsch en het geestelijk lied op zijn minst genomen nutteloos is. Hem is het niet genoeg eene schets te ontwerpen, die het gevoel en de scherpzinnigheid van eigen zou voltooïen, en die uit het nevelachtige en sobere harer lijnen zelf hare voornaamste aantrekkelijkheid zou putten; neen, hij pluist en stalt alles in zijn vollen rijkdom voor de verbijsterde blikken uit. En niet enkel stalt hij het uit, doch hij blaast het adem in, en laat het roeren en bewegen dat het een lust is om te zien. Die behendigheid om een muzikaal gedacht te ontwikkelen, kan zooals wij opmerkten, haar goeden en kwaden kant hebben. Uitmuntend is zij voor het beschrijven der gemoedstoestanden, het malen van kleurrijke tafereelen, met een woord voor het drama; doch onbetwistbaar min geschikt voor den eigenlijken liedvorm. Daaruit besluit ik dat Ryelandt nooit zal uitmunten in het echt volkslied, zoomin op profaan als op godsdienstig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied. Het volkslied is wars van uitbundige versiersels en verkiest den kinderlijken eenvoud. Het kent schier drift noch grootschheid, tenzij het sublieme verwekt door het bij uitstek eenvoudige. Wel heeft Ryelandt enkele malen geslaagde proeven van eenvoudige fraaie kunst gegeven (ik noem b.v. zijne prachtige Sonatine voor hobo en piano, zijn lachend-lief Rondel, zijn Eerste-Communielied en twee of drie wereldsche liederen), doch dan is er steeds nog iets aristocratisch in de uitdrukking, dat van den eigenlijken volksstijl afwijkt. Vergelijk b.v. zijne Zielzuchten met hetgeen andere toondichters op die teksten schreven. Behalve nrs 3 en 5, die meer ingetogen zijn en waarvan het laatste als een pereltje van ouden soberen schrijftrant mag gelden, welke onstuimige kracht! welk heet verlangen! welke verblindende kleuren! En dit alles is voortreffelijk bewerkt, de manhaftige zang wordt gesteund door eene rijke begeleiding, die nooit faalt of verzwakt. En toch, hadde ik te kiezen tusschen deze grootsche vertolking en een ingetogen muzikaal gebed, ik gave de voorkeur aan dit laatste, omdat die ontboezeming eerbiediger, beschroomder, met een woord natuurlijker zou zijn en wellicht ook gelijkaardig met die van den mystieken Gezelle, den dichter der Zielzuchten. Daareven gewaagde ik van Ryelandt's behendigheid in het ontwikkelen van een thema. En waarlijk, deze is groot! In zijn meesterlijk gewrocht Sainte Cécile heeft hij, door middel van een schitterend motievenweefsel, eene hoogte bereikt, waartoe maar weinige toondichters vermogen op te klimmen. En de indruk dezer muziek is des te machtiger en zaliger op het gemoed, daar zij nooit tot ultra-realisme vervalt maar steeds eene zoo zuivere idealiseering, eene zoo bloeiende uitdrukkingskracht en eene zoo hooge welsprekendheid vertoont, daar zij al de elementen besluit, die een gewrocht voor de nakomelingschap in 't leven houden. De tekst van dit drama werd geschreven door Ch. Martens, vertaald in het Nederlandsch door Leo Goemans, en in het Hoogduitsch door Johanna Uhlmann. In het belang des dramas was eene vrije bewerking wenschelijk en des te meer gewettigd, daar de overlevering niet steeds in overeenstemming is met de wetenschappelijke ontdekkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Immers de levensbeschrijving der H. Cecilia werd slechts drie eeuwen na haren dood geboekt en vertoonde, zooals de dichter in zijne voorrede aanstipt, ‘le romanesque fade et faux trop spécial aux récits édifiants non authentiques’. Cecilia heeft hij dus voorgesteld, niet als eene lijdelijke kwezel, enkel bezorgd met het volbrengen harer belofte van eeuwige zuiverheid, maar als eene hartstochtelijke vrouw, ‘comme une amoureuse à la manière des grands mystiques. J'ai voulu’, vervolgt hij, ‘qu'elle aimât d'amour Valérien, qu'elle fût, avant tout, désireuse de le conquérir et de l'entraîner au martyre avec elle. D'autre part, pour rendre l'action exclusivement psychologique, j'ai écarté toute intervention du merveilleux extérieur, sauf le chant des anges à la scène finale. En un mot, dans une histoire naïve, écrite pour montrer l'excellence de la virginité, j'ai essayé de voir un drame humain, un drame d'amour et d'héroïsme’. En hij is er volkomen in geslaagd. Door middel eener aanschouwelijke voorstelling van den strijd eener christen heldin met de aardsche liefde en de heidensche dweepzucht, heeft hij tevens een hoogst belangrijk tafereel opgehangen van dit heuglijk tijdstip der geschiedenis, en de goddelijke schoonheid der leering van Christus met vernieuwden glans doen schitteren. In de ouvertuur vinden wij de samenvatting van geheel het drama. Doch hier moet ik mij eene afwijking veroorloven, die den toondichter tegen voorbarige kritiek zal verdedigen. Ik herinner me dat deze inleiding in 1904, onder de leiding van Sylvain Dupuis, is uitgevoerd geweest op het eerste Concert populaire te Brussel, en, moge F. Kufferath er ook bij die gelegenheid over geschreven hebben: ‘intéressante, bien établie, d'un joli sentiment et d'une sonorité délicate’, toch schijnt het dat de meeste aanwezigen er weinig genot van gehad hebben. Maar is dat wonder? - Ik vind het gek met een geschetst drama voor den dag te komen, waar geen tekst tot opheldering bijgevoegd is en dat de aanhoorders dus niet kennen, dat zij nooit gelezen hebben en waarvan zij wellicht het bestaan niet vermoeden. Een ervaren toonkundige, die met de beschrijving- en uitdrukkingsmiddelen der componisten vertrouwd is, zal nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeite genoeg hebben, om in zijnen geest een volledig beeld te vormen van hetgeen de kunstenaar heeft willen voorstellen. Wat kan die abstracte proloog dus voor de oningewijden anders zijn dan een chaos, waar hun verbijsterde geest te vergeefs naar licht in zoekt, en hetwelk tot gevolg heeft, dat zij laatdunkend de schuld daarvan op den toondichter zullen schuiven en hem uitmaken voor een onhandigen schrijvelaar, die, bij gebrek aan talent en gevoel, zijne door studie verkregen kundigheden in koud berekende gewrochten zoekt toe te passen... Maar hoort! Een krachtig mineurmotief schetst ons den heldenmoed der christenen, die hunne bezieling putten in de alles verwinnende liefde tot God. Daarop volgt, eerst afgekapt en als in de verte, de hatelijke vervolging (blz. 1), die weldra verwoed en onstuimig wordt, en er op uit is om het christendom in het bloed der martelaars te versmachten. In de akelige beschrijving van die ruwe vervolging wordt het motief ontwikkeld van de brutale machtvan het heidensch Rome, en bang klinkt er de smertkreet doorheen van de lijdende christenen (blz. 2). De strijd wordt heviger, maar de volgelingen van Christus wankelen niet: zij hunkeren naar den marteldood (blz. 4-5), en in al het gewoel van dien heeten kamp verrijzen beurtelings heerlijk-schoon de verschillende motieven, en stellen in levendige kleuren twee groote machten tegenover elkander: de heidensche macht in strijd met de goddelijke. De heidensche macht, beschikkend over tallooze dienaars en foltertuigen, maar toch vergankelijk gelijk al wat aardsch is; de goddelijke macht, ofschoon door aardsche werktuigen vertegenwoordigd, schijnbaar zwak en zonder verdedigingsmiddelen, maar in der waarheid onoverwinnelijk en tegen alle stormen bestand. Het bloed der christenen, ja, zal stroomen, maar de Kerk moet zegepralen door den oogst der zielen: sanguis martyrum semen Christianorum! Te vergeefs verspilt het heidendom zijne krachten: het rijk der Cesars, dat gedrochtelijk reuzenbeeld, afgemat en uitgeput door verdorvenheid en overdaad, moet onder de verpletterende macht van het christendom bezwijken. Reeds klinkt het motief van den val des heidendoms (blz. 5) somber door het strijdgewoel; doch het paganisme wil nog eens al zijne krachten ontwikkelen en richt een schrikkelijk bloedbad aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(blz. 6-8). Vruchteloos! zijn vonnis is geteekend: het stort ineen, en op zijne puinen heft de Kerk een heerlijk juichlied aan. Hoe hemelsch schoon die vreugde van de zegevierende Kerk (blz. 9-10), eerst ingetogen, maar eindelijk onweerstaanbaar losbulderend in een machtigen triomfkreet! Wanneer deze eindelijk geheel is uitgestorven, laat het orkest eenige geheimzinnige akkoorden hooren, die eene droevige ontsteltenis uitdrukken: Cecilia zit in eene der zalen van haar huis en, wijl het motief van het lijden geheimzinnig doorklinkt, leest zij, gansch ontroerd, met stille stem de schoone woorden van den H. Ignatius van Antiochië: ‘Ik ben de tarwe Gods, en ik moet door den tand der wilde dieren verbrijzeld worden, om zuiver brood te worden.’ Die woorden spreken haar moed in, en ze richt de blikken hemelwaarts, om de gunst van den marteldood te bekomen. Ondertusschen haalt eene stem een klagenden zang op, waar het heimwee eener Grieksche slavin hertroerend in doorbreekt, en die door eene dartele groep slavinnen op lustige wijze beantwoord wordt. Dit vreugdegeroep kondigt een huwelijksfeest aan, waar Cecilia blijkbaar niet vreemd aan is, want we zien hare klimmende ontsteltenis en gaan met belangstelling na wat er zal volgen, als Metellus, Cecilia's vader, inkomt en zijn kind met zichtbare ontroering beschouwt. Hij voelt zich gelukkig de vader te zijn van zulke beminnelijke dochter, en geestdriftig spreekt hij haar over zijn en haar geluk, nu zij in den echt gaat treden. Maar plots bemerkt hij hare aandoening en hare tranen. Hoe passend beschrijft de toondichter hier de verschillende gevoelens, die bij Metellus opwellen! De vaderlijke teederheid, die onweerstaanbaar loswoelt bij het overdenken van het huwelijksgeluk van het geliefde kind, de ouderlijke fierheid gemengd met blakende vaderlandsliefde, de matelooze droefheid en eindelijk de gramschap, de vurige gramschap, die toom noch teugel kent, omdat de minnende vader maar al te wel gevoelt, dat het leven zijner dochter, die onbeschroomd haar geloof belijdt, op het spel gaat staan. Verrassend volgen de voornaamste themas van het werk met de rijkste schakeeringen elkander op, en wij gevoelen reeds dat een grootsche strijd, de grootste strijd die den menschelijken geest kan gespannen houden, gaat beginnen: de strijd der aardsche liefde tegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de goddelijke liefde. - Vóór de aankomst van Metellus kondigde het thema der feestvreugde (blz. 14) reeds de blijdschap aan, die ten gevolge van Cecilia's huwelijk op blz 54 voorgoed aan 't juichen gaat. Dan volgen beurtelings, als nieuwe themas, het kloek majeur-motief, dat de mannelijkheid schetst van Valeriaan (blz. 20), het motief der droefheid (blz. 21) en gramschap van Metellus (blz. 22), van het geloof, geput in de genade Gods (blz. 23), en eindelijk het overschoon en sober motief der belofte van zuiverheid (blz. 24). In het derde tooneel van het eerste bedrijf toovert de componist ons een onderhoud voor den geest van Cecilia met hare getrouwe dienstmaagd Livia, die het geheim der liefde van Cecilia voor Valeriaan onderschept heeft en zóó de vurige bekentenis uit den eigen mond harer meesteres verneemt. Deze laatste spreekt geestdriftig over haar geloof en hare belofte van eeuwige zuiverheid, drukt met overtuiging haar brandend verlangen uit, om Valeriaan, voorden christelijken godsdienst te winnen en ‘zijne ziel als huwelijksgift aan haren hemelschen Bruidegom te schenken’. Livia staat verbluft en begrijpt nauwelijks de zelfopoffering en de heldendaad van Cecilia. Maar deze windt zich hoe langer hoe meer op en heft eindelijk een verrukkelijken triomfzang aan, waar al de gloed harer groote ziel zich in weerspiegelt. Doch eensklaps weergalmt er buiten een vreugdekoor, gebouwd op het motief van het huwelijk (blz. 48), dat we later zullen wedervinden op het oogenblik dat Cecilia hare bruiloft gaat vieren in den Hemel. Immers dit aardsche bruiloftfeest is niets anders dan een voorspel tot het mystieke bruiloftmaal, dat Cecilia met Valeriaan zal genieten door den marteldood. Frissche, golvende koren, welke de zaligheid der heidensche liefde bezingen, wisselen hier elkander af en eindigen met een kernachtig slotkoor, waar Cecilia's gebed als een stroom van zielverrukkende tonen, te midden der harpeklanken, boven zweeft en de bekeering afsmeekt van Valeriaan. In het tweede bedrijf, dat in het huis van Valeriaan speelt, wonen wij een onderhoud bij van dezen laatste met Cecilia. Welke psychologie in deze belangrijke samenspraak! Gansch ontroerd en als met schrik bevangen, nadert Valeriaan zijne bruid, neemt eindelijk zacht hare handen in de zijne en doet haar naast hem nederzitten. Hoe treffend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt de schuchterheid van Valeriaan beschreven, en hoe stijgt de belangstelling naarmate de liefde van Valeriaan onstuimiger wordt! Met eene heftige beweging omvat hij Cecilia en wil haar tegen zijn hart drukken; maar deze staat sidderend op, gereed om vrij en vrank haar opgepropt gemoed te ontlasten. De groote zielestrijd begint! - Wonderwel schetst de toondichter de gemoedsaandoeningen van Valeriaan door eene meesterlijke ontwikkeling van een nieuw thema (blz. 78). Zal Cecilia, die hare gevoelens lucht geeft en, de leer van Christus verkondigend, op blz. 83 en volgende de hoogste welsprekendheid bereikt, hem kunnen overtuigen en tot haren godsdienst overhalen? Men is in bange afwachting. Valeriaan is zichtbaar ontroerd en ondergaat den machtigen indruk van de vurige woorden zijner bruid; maar hij verdrijft met geweld den hem overmeesterenden twijfel en ontsteekt eindelijk in gramschap, op het oogenblik dat Livia wankelend inkomt en den kreet slaakt: ‘Vlucht! vlucht!’ - Cecilia is door den wijsgeer Crescens verraden en zal morgen voor de rechtbank verschijnen. Valeriaan wil met haar de stad uit, maar goddelijk schoon klinkt hare vraag: ‘Irai-je seule vers le Seigneur?
O Valérien, ne me suivras-tu pas?
L'Epoux frappe à la porte, le festin nous attend...
Il sera beau le jour des Noces éternelles!’
En wanhopig luidt het antwoord: ‘uwe dood wil ik sterven, o Cecilia!’ Hartroerend tooneel, waar de liefde, ondersteund door Gods genade, de zege behaalt op het heidensch gemoed van Valeriaan! Het voorspel van het derde bedrijf, dat plaats grijpt op het forum van Augustus, stelt ons onmiddellijk de barbaarsche verdrukking voor den geest. In al hunne kracht rollen de motieven der vervolging, van het lijden, van de macht van Rome, en ook van de zegevierende Kerk en van den val des heidendoms voor onze oogen; en het eerste tooneel vangt aan met eene hoogdravende woordenkramerij van de verwaande wijsgeeren en de lichtzinnige redenaars, waartusschen wij het gehuil vernemen van het opgewonden volk tegen de christenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede tooneel kondigt de komst aan van den stadhouder Amachius, die, vergezeld door lictoren, bijzitters, griffiers en soldaten, plechtig het gestoelte nadert en vandaar Cecilia voor de rechtbank daagt. Het verhoor van Cecilia, dat een meesterstuk is van dramatische werking, krijgt een gansch bijzonder belang op het oogenblik dat Valeriaan, op het kloeke geloofsmotief, den verheven kreet uit: ‘ik ook wil sterven, ik ben christen als zij!’ Doodsbedreigingen stijgen op uit den schoot der opgeruide menigte; maar Cecilia laat er zich niet aan gelegen, zij strekt de hand uit en, als verrukt door een visioen, doet zij eene wonderschoone voorzegging over den val des heidendoms en de uitbreiding van den christen godsdienst, voorzegging die door de uitspraak van beider doodvonnis onderbroken wordt. Een orkestraal intermedium verbindt het derde met het vierde tooneel, dat plaats grijpt in de krocht van een onderaardsch kerkhof, en begint met een heerlijk meerstemmig gebed der vergaderde christenen. Ondertusschen worden Cecilia en Valeriaan op eenen draagstoel binnengebracht. De ziel van Valeriaan heeft reeds het lichaam verlaten, maar in Cecilia is nog een sprankel leven te bespeuren. Met eene uiterste krachtinspanning richt zij zich half op, zegt tot de aanwezige christenen haar laatste vaarwel en geeft den geest, terwijl hemelsche stemmen het Hosanna aanheffen, dat de geloovigen in verrukking herhalen. Zóó sluit dit meesterlijk gewrocht, dat reeds volle licht werpt op de kunst van Jozef Ryelandt, en waarvan de zuivere strekking en de hoog-edele bezieling reeds zouden volstaan, om den jeugdigen kunstenaar eene benijdenswaardige plaats aan te wijzen onder de voornaamste Belgische toondichters van onzen tijd. Het 3e bedrijf van St Cecile werd laatst opgevoerd te Leuven den 5en April 1906, dank zij de ijverige bemoeiing van den Heer Leon Du Bois, bestuurder der Muziekschool aldaar. De componist zelf leidde de uitvoering, die werd opgeluisterd door talenten als de Jufvrouwen Gab. Wybauw (Cecilia) en Jeanne Rodhain (Livia), en de HH. Bracony (Amachius), Bicquet (Metellus), Van der Heijden (Vale- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rianus) en Chr. Janssens (Paus Eleutherius), en daarbij de koren en 't orkest van de Muziekschool. Een ander belangrijk werk, dat Jozef Ryelandt sedertdien heeft laten verschijnen, is Purgatorium, waarvan de Latijnsche tekst getrokken is uit de psalmen en in zulke volgorde samengesteld is, dat hij een geleidelijk overzicht geeft van de verschillende tijdperken, die de ziel in het vagevuur doorworstelt, vooraleer zij het hemelrijk mag binnentreden. In strijd met hetgeen men wellicht zou kunnen denken, is de weeklacht, die uit Ryelandt's Purgatorium opstijgt, geen hartverscheurend geschrei of akelig wanhoopsgehuil, maar de droeve verzuchting der gefolterde ziel, welke hoopvol het oog naar boven richt en troost put in de verzekering eens uit den vuurpoel verlost te zullen worden. Die christelijke gelatenheid klinkt reeds door in de twee voornaamste motieven, die wij in den eersten regel van het praeludium aantreffen: 1o het smeekgebed gemengd met betrouwen, dat eerst in mineur klaagt, maar verder, met de hoop op aanstaande verlossing, in den majeur-toonaard overgaat; 2o de weeklacht en het lijden. Eene gevoelvolle ontwikkeling dezer beide themas brengt het koor aan, dat eerst stil-zuchtend, maar allengs dringender en met meer vurigheid een roerend klaaglied aanheft, waarin terzelfdertijd gewezen wordt op de vergankelijkheid van het aardsche leven. Een nieuw thema, dat bondig-suggestief het brandend verlangen kenmerkt, leidt tot een treffend schoonen alleen-zang, waarin wij al iets vernemen van het aanstaande geluk, dat der lijdende ziel gaat te beurt vallen (op blz. 9, onder, 10, 12): dit is het motief van de rust en het geluk des hemels. Hoe hoog-teeder klinkt hier die vrome verzuchting: ‘Quis dabit mihi pennas sicut columbae, et volabo et requiescam!’ Doch, de klanken zijn pas uitgestorven of machtig galmen weer de tonen van het orkest, dat in een kleurrijk motievenweefsel zijn eigen weg gaat en eene reeks prachtige koren medesleept, waarin de kunstenaar zijne Tineliaansche behendigheid toont in het behandelen der stemmen. Wederom beschrijft het orkest het lijden, doch ditmaal driftiger en smachtender. Ook het smeekgebed klinkt inniger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en met meer aandrang, en wij vernemen reeds zachtjes het majeur-motief: het gebed gemengd met blijdschap. Na dit glansrijk interludium slaakt het koor wederom in verhevene taal zijne gloedvolle verzuchtingen, waarop een innig-roerend slotkoor de kroon zet. Zal de kunstenaar nu nog hooger vermogen te klimmen? Zal hij de geestdrift der ziel kunnen beschrijven, op het oogenblik dat zij 't rijk der eeuwige vreugde gaat binnentreden? Ja! geen oogenblik faalt de inspiratie, geen oogenblik verzwakt de belangstelling. In de eerste akkoorden van het interludium en den cantus trilt de honigzoete troost, omdat de Heer het gebed der ziel heeft verhoord: warmer en opgewekter klinkt allengs de zang, en barst eindelijk los in eenen grootschen lofkreet, dien het orkest op schitterende wijze voortzet, terwijl de ziel ten hemel vaart. Op den drempel van het Paradijs, terwijl het orkest het motief van de blijdschap des hemels lispelt, weergalmen voor de laatste maal de dankzeggingen der verrukte ziel, welke nu in haar zuiver en overgroot geluk de tonen vindt der hoogste en reinste bezieling. Purgatorium is kloekgebouwde kunst, bekorend door zuiverheid van inspiratie, rijke verscheidenheid en thematische eenheid. Een ander tamelijk uitgebreid werk, dat onder zijnen titel met eer den naam draagt van Jozef Ryelandt, is Idylle mystique, geschreven voor soprano en orkest, volgens het Hooglied: eenige bladzijden vol frissche poëzie, edelen zwier en reine aandoening. Voorts zijn Kwintet voor snaren en klavier, vol kleur en klank, zijne kruimige Senate in re mineur voor viool en klavier, en zijne Drei geistliche Gesänge en Six Mélodies, die ik hooger schat dan zijne Vlaamsche liederen en waar ik er eenige onder aantref die mogen wedijveren met de beste kunstliederen uit den laatsten tijd. Nog onlangs kwamen er van hem vijf schetsen van de pers, getiteld Noordzee, gevende in verrukkelijke tonen een getrouw beeld van de rusteloos-klagende zee (I), met hare diepe afgronden (IV), beschrijvende realistisch-mooi de geneugten van het varen (II), toonende van op het strand den grootschen, grooten waterspiegel (III) en eindigend met een gebed tot O.-L.-Vrouw ter Duinen, gebouwd op een Grego- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riaansch thema. Al deze werken zouden wegens hunne hooge schoonheid eene uitvoerige bespreking verdienen; doch mijn inzicht was enkel met beslissend, maar sober gebaar de aandacht te vestigen op een zeer begaafden toondichter, die, ondanks zijn jeugdigen ouderdom, reeds groote kunst ten beste gaf, kunst des te duurzamer daar zij beschenen is door een ideaal van schoonheid en waarheid. De onvermoeibare toondichter Jozef Ryelandt bereidt een Oratorium op den Advent, dat drie groote deelen zal bevatten: 1o de tijdelijke komst, 2o de geestelijke komst (in de christene ziel), 3o de zegevierende komst of het laatste oordeel. Het nieuw gewrocht wordt geschreven op Vlaamschen tekst en zal waarschijnlijk heeten: De komst des Heeren. Moge de sympathieke kunstenaar, die door zijne twee voornaamste werken, Sainte Cécile en Purgatorium, het klinkend bewijs gegeven heeft van zijn bijzonder kunnen, weldra de voldoening smaken deze gewrochten door een verstandig publiek te zien toejuichen! Moge de Koninklijke Muntschouwburg zijne poorten openen voor een drama, dat door den kristallijnen glans van het nagestreefd ideaal en door heldere natuurlijkheid van stijl, zoo gunstig afsteekt bij de sensatiemiddelen en het ultra-chromatisme van den modernen theaterstijl! Uno verbo, moge het Belgisch volk jegens dezen kunstenaar eene plicht van dankbaarheid vervullen en hem onder de toonkundigen de plaats aanwijzen, die hem wettig toekomt!
Alfons Moortgat. |
|