Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
De visschers van de PanneGa naar voetnoot(1)De schoone dagen van het Paaschverlof lokten ons naar de Panne. Wat verandering sedert vijftien jaar, toen we, onder de vaderlijke hoede van E.H. Dequidt, thans pastoor op de Panne, met de andere leerlingen van 't College te Veurne ‘groote wandeling’ hadden door de duinen, langs de zee! Aan 't strand stonden er twee of drie kasteelen en een houten barak! Aan de zee, en wat de duinen in, rijst nu, nevens de ‘Oude Panne’, de ‘Nieuwe Panne’, schetterend nieuw, maar wat den kunstsmaak betreft veelal bedenkelijk. Ge zijt er nog geen uur of ge hebt reeds hooren spreken over ‘Panne-schuilhaven’. Ge komt bij wie ge wilt: visscher, winkelier, herbergier, scheepstimmerman: alleman weet u te zeggen hoe eene schuilhaven broodnoodig is voor de Panne; hij zou willen uit uwen mond bemoedigende woorden halen om weer op hoop te kunnen voortleven. Voor die algemeene bekommernis vindt men geen voldoenden uitleg in de aanstaande wetgevende verkiezing van 27n Mei; wel zeker zijn de politieke driften nu opgezweept, maar blijft met de Pannenaars wat voortspreken en weldra zijt ge overtuigd dat het voor de oude Panne hier geldt: leven of dood. Het is er niet om te doen een wetenschappelijk pleidooi te schrijven ten voordeele der schuilhaven van de Panne; | |
[pagina 558]
| |
we willen alleenlijk nazeggen wat we aan de Panne hoorden, den indruk weergeven, door omgang daar met allerlei menschen gewonnen.
* * *
De huizen der visschers staan of langs de kassei naar de zee of wat innewaart, de duinen in. Daar steken de roode daken en de groene vensterluiken hel af tegen de witheid van het zand; rond het huis ligt ‘de akker’ van den visscher, een lap zand, afgemaakt dikwijls door een haag van stroo, om te beletten dat de wind het zand mee nemeGa naar voetnoot(1). Steekt ge uw hoofd binnen, zoo vindt ge de visschersvrouw bezig met haar gezin of met het breien of vermaken van netten: breedgeschouderde, kloek gebouwde vrouw, die wel haar werk heeft met haar talrijk gezin. Huisgezinnen van 8 tot 12 kinderen zijn er hier veel. Voorts is ze werkzaam op den akker, aan de netten en, in sommige seizoenen, aan 't bereiden van den visch voor den verkoop. Den visscher vindt men best te huis den Zondag of den Maandag morgen. Het gebeurt ook wel dat hij geene geheele week in zee blijft, eens binnenloopt, maar is 't weer gunstig, dan trekt hij veelal terug de zee in. Er zijn 88 booten van de PanneGa naar voetnoot(2); de bemanning voor de gewone vischvangst bestaat gemeenlijk uit den patroon, twee matrozen en een jongen. In den haringtijd | |
[pagina 559]
| |
varen de booten met 7 tot 9 man.Ga naar voetnoot(1) De patroon, ook stuurman geheeten, is eigenaar van de bootGa naar voetnoot(2). Dat wil daarom niet zeggen dat hij geen geld heeft moeten ophalen om de boot te betalen. Vroeger waren er in de Panne niets dan kleine schuiten, boots geheeten, die met netten, zeilen en bijhoorigheden rond de 3000 frank kostten. Die booten kwamen veelal van Fransche werven; nu zijn er 3 scheepstimmerlieden in de Panne zelf, maar kleine booten als vroeger worden niet meer gemaakt; evenals te Heyst en te Blankenberghe zijn ook in de Panne de booten sedert een vijftiental jaren altijd vergroot; de visch komt zoo dicht bij de kust niet meer, zeggen de visschers, wij zijn verplicht hem verder te gaan zoeken, ten andere alle booten bijna die op de vischvangst uit gaan doen nu sedert ongeveer 8 jaar ijs mee en zoo komt het dat zij niet gedwongen zijn even dikwijls als vroeger met hunne vangst aan wal te komen. Men heeft wel eens beweerd dat er met oude versleten booten gevaren wordt, die geen zee kunnen houden. De visschers die we daarover ondervroegen spraken dat beslist tegen, ten andere, voegden ze er bij, de menschen zouden met versleten vaartuigen de zee niet willen insteken. Er is hier een tijd geweest dat de boot zeventien, achttien jaar meeging, als hij nu 10-11 jaar oud is spreekt men al van ‘hem tegen den duin te leggen.’ De kleine schuiten, vroeger, strandden op het zand en bleven daar liggen tot dat eene nieuwe tij en de armen van de visschers ze weer vlot brachten; maar met de grootere | |
[pagina 560]
| |
booten kan men zoo niet meer landen, die hebben eene haven noodig om binnen te loopen. Er zijn nu nog in de Panne een veertigtal van die kleine schuiten; de andere, de goede helft, zijn grooter. Niets dan de kiel van een groote Panneboot (schuiten en kotters) kost bij de 5000 fr. Met mast, zeilen, netten, machine om de netten op te winden en bijhoorigheden komt men tot 10-11000 frankGa naar voetnoot(1). De visscher die een eigen boot wil hebben, of een oude schuit door een nieuw vaartuig wil vervangen heeft wat gespaard geld; dikwijls ook wordt geld op het huis en het ‘zand’ opgehaald; soms kan men zonder hypotheek het geld ontleenen bij een welstellend familielid, maar de boot gaat niet in zee zonder aan den scheepsbouwer betaald te zijn. Touwwerk en zeilen worden op krediet gekocht; de kooper weet hoeveel tijd hij heeft om de betaling te doen. Wonder genoeg, de booten zijn niet verzekerd, de visschers beweren dat de premie, door de groote verzekeringsmaatschappijen geeischt, te hoog is. Maar waarom richten ze dan geene onderlinge verzekering in? Er zijn 88 booten aan de Panne, 16 te CoxijdeGa naar voetnoot(2), daar dicht bij; de visschers kennen allen malkander; er ware, zoo schijnt het, bij 't eerste zicht, middel eene leefbare onderlinge verzekering te maken. Ook voor het behoud hunner netten loopen de visschers groot gevaar; het gebeurt maar te dikwijls dat ze die in zee kwijt geraken en alzoo gevoelige verliezen ondergaan, maar zich onderling tegen dit verlies te verzekeren, ware wellicht lastigerGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 561]
| |
De matrozen zijn geen werklieden van den eigenaar van 't schip, zij varen mee als zijne genooten. Vroeger bezaten zij ook sommige netten, nu nog moeten ze drijfnetten of haringnetten aan boord meebrengen, die in het eerste haringseizoen gebruikt worden. Benevens den patroon en de twee matrozen is er op de Pannebooten nog een ‘jongen’ van 12 tot 16-17 jaar die stilletjes aan het bedrijf aanleert en tevens moet zorgen voor het bereiden van het eten. Als hij rond de 18 jaar oud wordt mag hij er gaan op denken om als matroos te varen. De visschers uit de Panne gaan uit op de vangst van haring, van sprot, van garnalen, en in 't algemeen van alle visch. 't Zijn stoute vaarders, die zonder veel theoretische kennis en op hunne lichte booten tot bij de Engelsche kust hun bedrijf gaan uitoefenen. De haring, gevangen in October en November, wordt op de Panne verkocht, vóor de huizen der visschers. De vrouw moet zorgen dat alles in orde is en de liefhebbers - Pannenaars die verzenden en kooplieden van den omtrek - gaan van 't eene huis naar 't andere; de visch wordt ingemijnd per but (416 stuks) zoodanig dat de kooper tegen den afgeslagen prijs een of meer buts nemen kan. Met den haring, in Januari en Februari gevangen, loopen de booten te Oostende binnen; daar wordt hij verkocht en veelal naar Duitschland verzonden. De sprot wordt ook ten deele te Oostende verkocht, alhoewel we visschers hoorden beweren, dat zij er op de Panne zelf dikwijls meer geld kunnen van maken, maar 't werk is hier veel lastiger: te Oostende liggen de booten aan de kaai, de visch wordt uit de boot op de kaai gezet en van daar naar de mijn gebracht. Komt de boot naar de Panne, | |
[pagina 562]
| |
de visch moet er mand voor mand uit de boot naar 't strand gedragen worden, de mannen staan somtijds een meter tot een meter en half in 't water, de moeite is groot. De sprot wordt in de Panne niet uitgemijnd, maar uitterhand verkocht, ten deele aan lieden uit de Panne, die hem daar ter plaatse rooken. Er zijn vijf sprotrookerijen in de Panne. Zoo'n inrichting is heel eenvoudig: de sprot, gewasschen en gezouten, wordt door de kiewen aan stekjes van een goeden halven meter lengte gestoken, alzoo gedroogd en dan in eene groote schouw boven een vuur van zagemeel gerookt. De rookerijen werken in December, Januari en ook nog wat in Februari, en verschaffen werk elk aan 10 tot 15 personen: kinderen, vrouwen en grijsaards, die er 1.50 fr. daags tot 2 fr. en meer kunnen verdienen. 't Zijn de kleinste booten die op garnaalvangst uitgaan, er zijn er ongeveer 25 in de Panne. De garnalen worden in de Panne verkocht en van daaruit verzonden. Vijftien jaar geleden werden ze gekookt aan wal, door de kooplieden, nu is er een fornuis aan boord en worden ze in zee gekookt. Opmerkelijk is het hoe het er met den verkoop van garnalen nog primitief toegaat: er zijn twee opkoopers in de Panne en eerst verscheidene dagen nadat de garnalen geleverd zijn wordt aan de verkoopers de prijs bekend gemaakt. 's Zomers, als de badgasten op de Panne zijn, wordt de visch daar verkocht, bij mijning; anders wordt hij te Nieupoort of te Oostende aan den man gebracht. De opbrengst van de vangst wordt onder de bemanning verdeeld: eerst wordt een deel afgetrokken voor de boot, voor de netten, ook, als er een is, voor de ‘donkey’, d.w.z. 't stoommachine waarmee 't net opgewonden wordt, dan hebben de patroon en de matrozen elk een deel, de jongen een half deel of, wanneer hij reeds eenige jaren vaart, 3/4 van een matrozendeel. Alle 8 of 14 dagen trekken de visschers hun geld. Hoeveel nu dat deel van den matroos bedraagt verschilt veel van de eene week tot de andere. Zoo zei ons een oppassend en verstandig visscher dat hij van 't begin van Maart tot 21n April geen honderd frank ontvangen had; er is soms op het einde der week maar 40-50 frank in 't geheel te verdeelen; maar dat zijn uitzonderingen. | |
[pagina 563]
| |
Over 't algemeen komt de visscher van de Panne wel aan zijn brood: een boot die in 1905 niet te goed had gevaren, die namelijk wat de haring- en de sprotvangst betreft merkelijk minder had binnengebracht dan andere booten van de Panne, heeft aan de matrozen opgebracht 1050 frank. Men noemde mij andere booten waar het ‘paart’ of deel der matrozen 1500 en 1600 frank had bereikt. De patroon, eigenaar van de boot, heeft natuurlijk dan nog wat hem toekomt voor de boot en voor de netten, maar een visscher zei me dat aan de netten niet veel te verdienen is; mijn zegsman had verleden jaar twee maal zijn inboedel verloren, wat een verlies vertegenwoordigt van bij de 1000 frank, en daarbij nog 4 vischkorren van elk 100 frank waarde. Er zijn andere jaren integendeel dat het meeslaat en geene netten verloren gaan. Om de verdienste van den visscher behoorlijk te schatten moet er rekening gehouden met de omstandigheden van zijn werk en van zijn levenGa naar voetnoot(1): hij heeft dikwijls een eigen | |
[pagina 564]
| |
huis en een stukje grond; er is veel meer werk aan dat ‘zand’ dan aan gewoon land, maar 't werk wordt door eigen volk gedaan, de bemesting kost weinig of niets: de mest van de geit en van 't verken en dan ook, zeevette - zeesterren, krabben, kleine garnalen enz. - wordt er in gedolven en alzoo wint er de visscher goede aardappelen voor zijn eigen verbruik en dan ook wat rogge; het koorn voedert hij aan zijn geit, aan zijn schaap en aan zijn verken, het stroo dient hem om schutsels te maken rond zijn akker - het zand moet immers tegen den wind beschut worden - en ook als strooisel voor zijn dieren. De vrouw heeft gewoonlijk hare handen vol met haren grooten hoop kinderen, het zorgen voor den akker, voor den stal en voor de netten, anders zou ze nog soms in de sprotrookerijen een daghuur verdienen. Ook valt er op te merken dat de visscher weinig geld uitgeeft voor zijn eten; wanneer hij in zee gaat neemt hij brood, aardappelen boter of vet en koffie mee, de rest komt ‘van onder de kiel’. De ‘korf’ van een Pannevisscher, dat wil zeggen, wat hij van mondbehoeften meeneemt in zee voor 4-5 dagen, kost hem ongeveer 2.50 frankGa naar voetnoot(1). Visch wordt er op de boot in overvloed geëten. In sommige streken van de Kempen eten de boerenmenschen nooit boter: zij doen vet, of platte kaas, of stroop op hun brood, al de boter moet verkocht worden; de visscher is in dit opzicht veel beter gesteld: van de eerste visch die uit het net komt, wordt er in de braadpan gelegd. | |
[pagina 565]
| |
't Werk is, zoo zeiden me visschers, in gewone omstandigheden niet al te lastig; 't zwaarste werk is het opwinden van het kornet en 't gebeurt dat het in éen halven dag 4-5 keeren vast ligt en moet opgehaald worden; dat opwinden is slavenwerk, maar nu zijn er reeds in de twintig booten waar 't net opgewonden wordt door middel van eene kleine stoommachine. Ook in de slaping is er sedert een vijftal jaren verbetering gekomen; tot dan toe sliepen de visschers, in hunne boot, op stroo, nu zijn er nog kleine booten waar op stroo geslapen wordt, maar op de grootere vaartuigen zijn er bedden. ‘Slaapt ge genoeg, in zee’, vroeg ik aan mijnen zegsman? ‘Soms veel, en soms weinig, was 't antwoord, dat hangt af van 't werk, maar we slapen er toch genoeg, we moeten in zee zooveel niet slapen als op het land. We slapen langer wanneer we aan land zijn; de lucht is hier zoo zwaar niet; wij die altijd aan de goede, sterke lucht gewoon zijn, kunnen 's zomers aan land niets doen, wij zijn seffens afgemat.’
* * *
Zoo leeft en werkt dus 't visschersvolk, dat in de Panne wil blijven wonen, en beweert dat, om daar te kunnen blijven, het een schuilbekken noodig heeft. De redenen worden natuurlijk in 't lang en in 't breed, met uitweidingen, historietjes en persoonlijke feiten uiteengezet; samengevat, komen ze hierop neer: de vaartuigen zijn nu grooter, hebben meer diepgang, zij kunnen op het strand niet meer komen liggen zooals de oude schuiten, de visschers moeten volstrekt eene haven binnenloopen. Ware die haven dichtbij, veel tijd en veel geld zou er uitgespaard worden. Nu loopen de booten veelal binnen te Nieupoort; vandaar komt de bemanning, meest 's Zaterdags, naar huis, naar de Panne, en 's Maandags moet ze dan weer naar de boot. De reis wordt per tram afgelegd wat, per persoon, eene uitgaaf van 75 frank per jaar veroorzaakt. ‘Wij zijn te huis met drie'n die varen, zei me een visscher, dat kost me 225 frank 's jaars.’ | |
[pagina 566]
| |
Tijd- en geldverlies dus, maar dat is nog 't ergste niet. Er zou meer in zee gegaan, meer gevischt worden waren de visschers in de onmiddellijke nabijheid van hunne booten en konden ze gemakkelijk in zee steken. We waren op de Panne den Vrijdag 20n Aprill l.l. 's Morgens was 't wankelbaar weer, maar rond den noen brak de zonne voor goed door en 't werd helder. ‘Hadden we nu hier onze booten liggen, zei ons een visscher, we waren met den noen in zee gestoken en zouden gevischt hebben tot morgen, Zaterdag avond of tot Zondag vroeg. Gisteren, Donderdag, zijn we binnengeloopen te Nieupoort; we kwamen naar huis en dezen morgen zijn we niet weer gegaan omdat we slecht weder vreesden. Nu is 't de moeite niet meer waard.’ En hij schatte op gemiddeld twintig frank wat elke boot wekelijks meer zou kunnen opbrengen, was hij altijd bij de hand om aan de bemanning toe te laten van 't goede weer gebruik te te maken. En hij had uitgerekend hoeveel dat bedroeg per jaar voor de 88 booten van de Panne, en welke som dat vertegenwoordigde voor tien en vijftien jaar. De beweegreden die ons echter nog het meeste trof hoorden we maar half en half uit den mond van onzen zegsman: ‘De occasie maakt den dief, zei hij, wanneer de visschers 's Maandags te Nieupoort komen en zouden moeten in zee steken, verleiden ze zoo gemakkelijk de een den andere: de wind zit niet te goed, 't weder is maar om alzoo te laten, we gaan 't nog wat afwachten en eerst een druppel drinken; en van één druppel komen er nog, ze blijven drinken, verteren hun geld, verdienen niets en op 't einde van 't spel krijgen ze nog somtijds een pak slaag of een proces-verbaal, 't slot is dikwijls gekijf en gevecht.’ Dit nu werd er echter zoo duidelijk niet bijgevoegd, dat die misbruiken ten deele zouden vermeden worden door het bijzijn der vrouw. De vrouw van den visscher op de Panne is dikwijls een gendarm in huis; kon de boot uit de Panne rechtstreeks in zee steken, de gendarm zou meer toezicht kunnen houden, maar Nieupoort ligt verre, de gendarm kan niet mee. Nog eene reden die we hoorden aanhalen: ‘konden we in de Panne binnenkomen, we zouden te huis zijn, dat ware ons zeker ‘1/3 touw gewonnen’; netten en koorden zouden | |
[pagina 567]
| |
we kunnen drogen en beter kunnen bezorgen, en wat nu één jaar meegaat zou zeker 3-4 maanden langer duren. Aan netten en koorden besteedt de visscher veel geld en die besparing is belangrijk genoeg om in aanmerking te komen. Ten slotte zij er hier nog op gewezen dat de visscher regelmatiger bij vrouw en kinderen zou zijn, beter zou zien wat er omgaat, geregeld den Zaterdag of Zondag morgen zou binnenloopen en alzoo zijn Zondagrust zou genieten. Maar zoudt ge in de Panne uw visch voordeelig kwijt geraken? vroegen we. Hier nog eens was 't antwoord der visschers: ‘Ja. We verkoopen hier nu reeds een deel van onze vangst. Er zou in de Panne een markt komen, evenals in dezen laatsten tijd de visch te Nieupoort goed verkocht wordt, omdat de handelaars weten dat wij versche visch aanbrengen. Wij blijven maar 4-5 dagen in zee, de visch der Oostendsche sloepen heeft dikwijls 14 dagen tot 3 weken in 't ijs gelegen alvorens hij op de markt komt.’ - Zoo spreken de visschers in de Panne, en ze voegen er nog bij dat de haven van Nieupoort met Noord-Oostelijken wind gevaarlijk is, dat ze veel zeil moeten geven om de tij te kunnen op schieten. En ze haalden, toen we daar waren, het ongeluk aan van boot nr 52, den Woensdag 18n April l.l. vergaan bij de Nieupoortsche haven, wat aan vier Pannenaars het leven had gekost. We zeiden het reeds, alleman in de Panne is met de schuilhaven bekommerd: winkeliers, herbergiers, scheepstimmerlieden, grondeigenaars, spreken natuurlijk van een ander standpunt uit, maar het besluit is toch altijd wat we lazen, geschilderd op den binnenmuur van het werkhuis van een scheepsbouwer: Voor de Panneschuilhaven
Altijd met kloeken moed
Het zal en het moet.
's Mans overtuiging komt hier meer aan den dag dan zijn dichterlijk talent. Maar dat hij overtuigd is, valt niet te verwonderen: hij vertelde ons dat hij sedert 24 jaar als scheepstimmerman in de Panne gevestigd is, er 160 booten, groote en kleine, heeft gemaakt, maar nu, sedert 7 maand, | |
[pagina 568]
| |
geen vijf cent verdiend had. Hoe wilt ge dat die man niet roept? Over een winkelier werd ons verteld dat hij gemiddeld 's Maandags 's morgens aan de visschers, die hier in zee staken, 35 pond koffie verkocht, zonder te spreken van de suikerij, de petrolium, enz. Nu komen er weken voor dat hij nog geen halfpond koffie verkoopt. De nering is verplaatst: de menschen schepen in te Nieupoort en koopen daar hunne benoodigdheden, anders moeten zij die nog van de Panne naar Nieupoort meedoen!
De Nieupoortenaren zouden natuurlijk met leede oogen zien dat eene schuilhaven in de Panne gemaakt werd. De visscherij was te Nieupoort bijna te niet gegaan; zij kon daar herleven door inwijking van visschers uit de Panne, en werkelijk in de laatste jaren zijn verscheidene visschers-familiën uit de Panne naar Nieupoort gaan wonen, en vele booten uit de Panne werden te Nieupoort ingeschreven. Maar voor de overschrijving was er een bijzondere reden: de visschers, te Nieupoort ingeschreven, konden daar genever krijgen van den Staat, aan 0,50 fr. den liter, ontheven van de accijnsrechtenGa naar voetnoot(1). De visschers doen veelal genever mee op zee. De Pannenaars betaalden 1,80 fr. tot 1,90 fr. den liter, de Nieupoortenaars maar 0,50 fr., dat was natuurlijk voldoende. Visschers uit de Panne hebben ons nochtans verzekerd dat er op de Pannebooten geen misbruik gemaakt wordt van drank. - Wij hebben hier geen polemiek te voeren ten voordeele van het schuilbekken in de Panne en tegen de beweegredenen door de Nieupoortenaren ingebracht. We zeiden het reeds: we willen alleen uiteenzetten wat we in de Panne hoorden en zagen en wat we van Nieupoortenaren vernamen, er bij voegende dat de Pannenaars ons | |
[pagina 569]
| |
hebben overtuigd van de wenschelijkheid van hetgeen zij vragen. De schuilhaven in de Panne zal veel geld kosten, hoorden we van Nieupoortenaren zeggen, wel vier millioen voor instelling, en daarbij een kapitaal van éen millioen noodig voor uitbating en onderhoud: baggeren, herstellen, enz. Met Noord-Oostelijken wind zou eene haven aan de Panne ook gevaarlijk zijn, even als de haven te Nieupoort, de zee is daar even geweldig. Eene haven aan de Panne zal ten andere nooit gemakkelijk zijn om reden van de banken, de ‘Trapegeer’, die er voor liggen, en er is fel te vreezen dat zij zal verzanden. Wij zijn in geener mate bevoegd om over den technischen kant der zaak mee te praten; dit toch moeten we vaststellen dat er bevoegde mannen zijn die anders spreken en zeggen dat een kleine schuilhaven of schuilbekken op de Panne zeer wel zou kunnen ingericht wordenGa naar voetnoot(1). We gelooven niet dat de zaak kan opgelost worden alleen met de haven te Nieupoort te verbeteren en het tramvervoer tusschen Coxijde en de Panne korter en beterkoop te maken voor de visschers. Dat is maar een half middel. Zoolang de familie van den visscher in de Panne blijft is het een misstand zoo hij gedwongen wordt naar Nieupoort te gaan om daar in zee te steken. Maar, en deze opmerking hebben we reeds meermaals gehoord, moeten de visschers in de Panne blijven wonen, kunnen ze niet uitwijken naar Nieupoort? De Pannenaars houden van de Panne, hun klein vaderland. De Panne is ééne groote familie. Al de Pannenaars zijn familie, de een van de andere. Dergelijke kleine vaderlanden moet men bij het volk, in de mate van 't mogelijke, eerbiedigen, het is verre de sterkste band die ze aan 't groote vaderland bindt. | |
[pagina 570]
| |
Maar bedenkt men wel dat een groot getal visschers uit de Panne daar een eigen huis en een stukske grond hebben? Dat zet men op geen vier wielen om er een eind verder mee te rijden! Ten andere ware het, in sociaal opzicht, geen gevaarlijk spel spelen, de kleine eigenaars zedelijk te dwingen hun eigendom aan den man te brengen? Zullen ze te Nieupoort of in de onmiddellijke omgeving van de stad een nieuwen kleinen eigendom vinden om den vorigen te vervangen? Nog twee bedenkingen: de visschers uit de Panne zijn nu buitenlieden; is er uit sociaal en zedelijk oogpunt eenig belang bij ze te verdrijven? Valt er niet sterk te vreezen dat ze stedelingen zullen worden, en, zonder de stedelingen in 't algemeen te na te spreken, meenen we toch dat het in vele opzichten beter is, dat zooveel mogelijk volk op den buiten blijft wonen. De visschers, het is te zeggen de oude bevolking, zou de Panne verlaten, en de Panne zou bijna uitsluitend bewoond worden door de nieuwe bevolking, daar in de laatste jaren aangeland, met de uitbreiding der badplaats! Dat ook, meenen we, is niet te best. Maar, en hiermee willen we eindigen, zal op de Panne de visscherij zooals ze nu uitgeoefend wordt, de kleine visscherij, kunnen blijven bestaan? In de laatste 15 jaren zijn de visschersbooten al tamelijk grooter geworden; zullen de stoomsloepen de kleine visscherij niet dooden? De visschers uit de Panne zeggen: Neen, de groote visch, groote rog, groote kabeljauw, groote schellevisch, komt zoo dicht bij de kust niet meer als vroeger, hij wordt verderop afgevangen door de groote sloepen. Maar de vangst van tongen, platen, schollen, wittink zullen de stoomsloepen niet te niet doen, omdat die visch op de kust komt: 's winters vangen de stoomsloepen ook tongen omdat de visch dan verder in zee ligt, en wij gaan ze dan ook verderop visschen, maar 's zomers kunnen de stoomsloepen er niet aan, er zijn te veel scherpgronden op de kust; moesten de stoombooten hier visschen zij zouden gestadig hunne netten scheuren. Dat was het antwoord op mijn vraag. * * * | |
[pagina 571]
| |
De kleine burgerij is veelal verveerd voor haren maatschappelijken toestand en vraagt luide dat er naar middelen zou uitgezien worden. De visschers van de Panne staan tegenover denzelfden toestand: kleine nijverheid tegenover groote. Zij zien dien toestand zonder vrees in en vragen alleen dat ze zouden voldoende gewapend worden om den strijd voor 't bestaan te kunnen voeren. De Pannenaars tellen onder onze stoutste visschers; op hunne kleine booten gaan zij visschen tot op de Engelsche banken, elk jaar zijn er die zich laten inlijven op de Duinkerksche sloepen die naar IJsland varen; nu er veel gesproken wordt van uitbreiding der Belgen over de wereld en van eene Belgische handelsvloot mag ook wel op deze hoedanigheid der Pannenaars gewezen worden.Ga naar voetnoot(1)
Leuven, 30 April 1906. E. Vliebergh. |
|