Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 512]
| |
Historische kroniekIedereen kent de befaamde bronnenverzameling der Monumenta Germaniae Historica, waar de kronijken, jaarboeken, wetten, schenkingsakten en diploma's, heiligenlevens, nekrologiën en doodenrollen, de geschiedenis van Duitschland aanbelangend, met zooveel kennis in zake van tekstkritiek en tekstuitgave, den geschiedvorschers worden aangeboden. Overbekend is het ook dat die verzameling eene rijke bron is voor al wie de geschiedenis der Belgische gewesten in de Middeleeuwen wil opmaken. Nochtans zijn die groote in-folios en in-quartos altijd niet in ieders bereik en zoo heeft dan de Societeit der Monumenta Germaniae sedert ettelijke jaren eene bij-afdeeling gesticht, de Scriptores rerum Germanicarum, waarin vele tekstuitgaven verschijnen, in klein formaat en aan geringen prijs, om alzoo de werkers gelegenheid te bieden, die bronnen voor hunne boekerij aan te schaffen en ook om in de Seminariën van Geschiedenis de historische kritiek op goedkoope tekstuitgaven toe te passen. In Frankrijk ook bestaat zoo'n onderneming, de Collection de textes pour servir à l'étude et à l'enseignement de l'Histoire; in België is men onlangs den zelfden weg ingeslagen en heeft de Commission royale d'Histoire die tekstuitgaven begonnen met de Gisleberti Chronicon Hannoniense, toegelicht door Hoogl. L. van der Kindere. Nu, in de Scriptores rerum Germanicarum verschenen onlangs twee uitgaven, allerbelangrijkst op 't gebied der merovingische Heiligenlitteratuur: 1o Jonae Vitae Sanctorum Columbani, Vedastis, Johannis, door Bruno KruschGa naar voetnoot(1); 2o Vitae sancti Bonifacii archiepiscopi Moguntini, door W. Levison.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 513]
| |
Bruno Krusch is genoeg bekend om zijne meesterlijke uitgaven der Vitae Sanctorum Aevi Merovingici, en 't zal niemand verwonderen als we in deze uitgave der werken van Jonas van Bobbio, biograaf der Heiligen Colombanus, Vedastis, Joannes van Réomé, zijne zorgvuldige kritiek als een meesterwerk aanstippen. Die uitgave der drie vermelde Vitae is niet een eenvoudige overdruk der Vitae Columbani uit het vierde boekdeel der Scriptores rerum Merovingicarum, der Vita Vedastis uit het derde boekdeel, der Vita Joannis uit de Mittheilungen des Instituts für Oesterreichische Geschichtskunde,Ga naar voetnoot(1) Voorzeker, wat den tekst der Vita Vedastis en der Vita Joannis betreft, heeft M. Krusch ons geene nieuwigheden in deze schooluitgave geleverd; gansch anders is het met den tekst der Vita Columbani. In zijne eerste uitgave had M.K. veertig handschriften gebezigd: in de ons voorliggende uitgave stijgt het getal tot ongeveer honderd twintig. Onnoodig dus de aandacht op die Vita Columbani te roepen: de tekst der Scriptores rerum Merovingicarum volstaat niet meer. De prachtige inleiding, die M.K. reeds in deze uitgave had geschreven, en waar we de groote figuur van Colombanus, den Ierschen apostel, in al zijne schoone ruwheid leeren kennen, waar de Iersche gebruiken en instellingen en hunne verspreiding in Gallië in de viide eeuw met de meeste nauwkeurigheid werden afgeschilderd, die inleiding heeft M.K. omgewerkt en ze op de hoogte der laatstverschenen studies gebracht. Wat de inleiding der Vita Vedastis betreft, hier moest de uitgever antwoorden op de kritieken die hem gedaan werden na 't verschijnen zijner studie over de herkomst en de weerde dier Vita in de bovengemelde Mittheilungen. De Vita Vedastis stemt immers gansch overeen met het verhaal van Gregorius van Tours betreffende den veldslag van Clovis en zijne zegepraal op de Alemannen en zegt ook dat Clovis te Reims gedoopt werd. Nu, M.K. betwistte de weerde der Vita Vedastis - een werk van Jonas van Bobbio zooals hij het zoo spitsvondig wist te bewijzen - en besloot dat de datum en de plaats van Clovis' doopsel valsche opgaven waren. Clovis zou te Tours gedoopt zijn, en er zou geen samenhang bestaan tusschen den Alemannenslag en de bekeering van den Frankischen koning. Deze theorie werd fel aangevallen | |
[pagina 514]
| |
door G. Kurth in zijn Clovis;Ga naar voetnoot(1) deze verdedigde de traditioneele opgaven van Gregorius van Tours en der Vita Vedastis en besluit dat deze laatste eene niet te verwerpen bron is. In de nieuwe uitgave der Vita Vedastis waarvan hier sprake is, herneemt M. Krusch, in de inleiding, heel de bespreking en eindigt met zijne vroegere meening beslist staande te houden. Naar onze meening, moet ieder onbevooroordeeld mensch nochtans de stelling van G. Kurth aankleven, zelfs na de nieuwe gegevens der inleiding van M.K.. De tweede uitgave der Scriptores in usum scholarum hier besproken is het werk van Willem Levison, ook geen onbekende op het gebied der middeleeuwsche Latijnsche philologie en geschiedkundige litteratuur. De verzameling van al de Vitae, die eens aan Bonifacius' naam gewijd werden, is een uitmuntend gedacht. Men kan alzoo de evolutieve ontwikkeling der ingeslopen legenden stelselmatig nagaan en eene heel juiste opvatting krijgen van de veranderingen die eene Heiligenbiographie in de middeleeuwen onderging. Eerst vinden we (blz. 1-58) de oude Vita Bonifaici door priester Willibald geschreven, een dokument van weerde, waar de treffendste toestanden nog frisch in het geheugen geprint, op eenvoudige, aandoenlijke wijze worden voorgesteld. Zooals de recensent der Analecta BollandianaGa naar voetnoot(2), de Bollandist A. Poncelet, opmerkt, vinden wij hier de eerste bevredigende uitgave der oude Vita. Dan volgen (blz. 59-61) de gegevens van het Martyrologium van Fulda over Bonifacius. De eerste Vita werd opgevolgd door eene tweede, het werk van eenen Utrechtschen priester der ixe eeuw - misschien wel bisschop Radbod († 917) - ten ware deze schrijver het werk van eenen voorgaanden nameloozen schrijver omgewerkt hadde (blz. 62-78). Volgen dan de latere Vitae, de Passio S. Bonifacii, welke tusschen 917 en 1075 verscheen (blz. 78-89), de Vita Bonifacii, geschreven in de eerste helft der xie eeuw, door een kanunnik van St-Victor van Mainz (blz. 90-106); eenige fragmenten van eene verkorte Vita (blz. 107-110), eindelijk eene weergalooze uitgave der Vita Bonifacii van Othlo van Sint-Emmeran (blz. 111-127). De inleiding, die al die tekstuitgaven voorafgaat, is een meesterstuk voor de philologische en geschiedkundige gegevens. W. Levison heeft | |
[pagina 515]
| |
hier eens te meer zijne faam doen gelden. Mochte zijn voorbeeld navolgers vinden! Een ander terrein, nauw verwant met dit der besproken werken, vinden we bearbeid door den geleerden bollandist, H. Delehaye, in zijne Légendes hagiographiquesGa naar voetnoot(1). Ziehier wat de schrijver beoogd heeft. ‘Nous n'avons pas voulu écrire un traité d'hagiographie... Exposer sommairement dans quel esprit il faut lire les textes hagiographiques, indiquer la méthode à suivre pour discerner les matériaux que l'historien peut en retirer et ce qu'il doit abandonner, comme leur bien propre, aux artistes et aux poètes, mettre en garde contre l'entraînement des formules et des systèmes préconçus, tel est le but de ce travail.’Ga naar voetnoot(2) En dat doel is voorzeker bereikt. Natuurlijk, alles is niet nieuw in de gedachten, de voorbeelden en aanhalingen hadden kunnen vermeerderd worden, maar wij moeten niet eischen wat de schrijver ons niet geven wil. 't Is een kostelijk iets, de methode en al de beginselen door de Bollandisten gevolgd, in een compendium te bezitten. Wij leeren eerst het verschil vatten tusschen verscheiden termen die heel vaak verward worden, als roman, mythe, conte populaire, légende, enz. Daarna schetst ons de schrijver de werking der legende: dit kapittel is hoogst belangrijk voor al wie in de Vitae de gestereotypeerde legendarische gegevens wil onderscheiden en alzoo den historischen kern ontdoen van zijne weerdelooze schors. In een derde kapittel worden de hagiografen, 't is te zeggen de schrijvers die de volkslegende te boek stellen, geschetst en hunne psychologie en methode spitsvondig ontleed. Zoo is er dan mogelijkheid de teksten te rangschikken volgens de weerde en het peil van historische waarheid die ze behelzen. In kapittel V geeft de schrijver ons een konkreet voorbeeld van legendenvorming: de Heilige hier verkozen is Procopius van Coesarea. In het zesde kapittel behandelt P. Delehaye het zoo boeiend vraagstuk der verwantschap tusschen heidendom en kristendom in de heiligenvereering, en weet hier de al te verregaande theoriën, b.v. van Deubner, Trede, Harris, op zeer juiste wijze te kritizeeren en er de al te overdreven analogische methode van te doen uitschijnen. Eindelijk, kapittel 7 behandelt | |
[pagina 516]
| |
eenige ‘ketterijen op het gebied der hagiographie’ die gewoonlijk in vele werken te vinden zijn. Misschien is het verband tusschen al deze hoofdstukken niet al te wel zichtbaar en zou men wat meer positieve gegevens willen vinden over de Heiligenlitteratuur zelve, maar nog eens, zooals P. Delehaye zijn werk geschreven heeft is en blijft het een kostelijk leidsnoer voor al wie het terrein der hagiographie betreden wil.
Een ander gebied der geschiedenis waar er dezen laatsten tijd vele werken over verschenen zijn is het hedendaagsch tijdvak en inzonderheid de Belgische omwenteling van 1830. We zouden hier dan graag twee werken aanstippen over dit boeiend vraagstuk verschenen. Dr H.F. Colenbrander biedt ons een bijdrage in De Belgische OmwentelingGa naar voetnoot(1). Door 'n Noord-Nederlander geschreven, en dan een der beste vakmannen, is dat boek bijzonder aan te bevelen om z'n eigenaardige opvatting. In een eerste hoofdstuk behandelt de schijver België en Nederland vóór de vereeniging. In een kloek, goed opgevat overzicht volgt hij de geschiedenis ten Noorden en ten Zuiden den Moerdijk sedert het begin der beschaving in die streken tot in het begin der xviiie eeuw. Er zijn daar heel eigenaardige - en, naar onze meening, heel juiste - beschouwingen, heel treffende tafereelen te vinden en de schrijver mag dan wel met reden besluiten op 't einde van het eerste hoofdstuk: ‘Wij meenen te hebben aannemelijk gemaakt, dat het verschil (tusschen België en Nederland) niet enkel of niet voornamelijk zijn oorsprong heeft in de groote gebeurtenissen der zestiende eeuw. Ook daarvóor waren Noord en Zuid twee werelden, en bestond veeleer eene tegenstelling tusschen deze beide, dan tusschen een Dietsche wereld (Noord- met inbegrip van Vlaamsch België) en een Waalsche. Maar even onloochenbaar als dat Noord en Zuid veel verschillen, is dat zij grooter overeenkomst met elkander hadden dan met welk ander land van Europa ook. Het was slechts de vraag of sedert de zestiende eeuw de lotgevallen beide | |
[pagina 517]
| |
helften niet zoodanig van elkander hadden vervreemd, dat hereeniging onmogelijk zou blijken.’Ga naar voetnoot(1) En in kapittel II: De Vereeniging, wijst schrijver er op dat het geen innerlijke dwang, maar een drang van buiten was die beide helften in 1815 te zamen voegde. Al de politieke verwikkelingen, die de vereeniging voorafgingen, sedert de regeering van Jozef II, zijn ons in 't breed en in 't lang afgeschilderd: 't is hier het interessantste deel van het boek. We zien er klaar en duidelijk hoe België en Nederland én verschillend én van elkaar afwijkend waren. Men mag dan wel instemmen met Dr Colenbrander als hij schrijft: ‘De vereeniging is door beide volken bedacht noch goedgekeurd: zij is door hen ondergaan.’Ga naar voetnoot(2) In het derde hoofdstuk: De Scheiding, wordt ons de eigenlijke Omwenteling beschreven, hoofdzakelijk volgens de bescheiden van Thomas Cartwright, secretaris van het Engelsche gezantschap in den Haag. Ongelukkiglijk heeft Dr Colenbrander het noodig geoordeeld lange uittreksels, in de oorspronkelijke taal - Engelsch - heele bladzijden lang te laten volgen. Ware 't niet beter het verloop der zaak te beschrijven en den tekst der dépêches in nota bij te voegen? De aanteekeningen zijn ten andere zeer schaarsch, maar talrijk genoeg in een werk van algemeen overzicht als het hier besproken. Jammer dat er geene onderverdeelingen in de hoofdstukken den leiddraad wat verduidelijken: ook geen bladwijzer! Nochtans blijft het werk van Dr Colenbrander een der allerbeste bijdragen tot de geschiedenis der Belgische omwenteling. Het besluit van het boek hoeft in zijn geheel gelezen te worden; niet te vergeten, natuurlijk, dat de schrijver protestant is en dus de rol der geestelijkheid in gansch het werk door min of meer vijandige brilglazen wordt bekeken en... geoordeeld. Het tweede werk dat we hier bespreken willen is het boek van A. Martinet. Léopold I et l'Intervention française en 1831.Ga naar voetnoot(3) Dit is een werk dat verdient gelezen en verspreid te worden; niet omdat men er vele nieuwe wetenswaardigheden in vinden zal, maar wel om de klare uiteenzetting der feiten, den aangenamen stijl, de ernstige opzoekingen van den schrijver. 't Is een goed | |
[pagina 518]
| |
wetenschappelijk vulgarisatie-werk. Wij roepen de aandacht op de briefwisseling tusschen maarschalk Gérard, die het Fransche hulpleger aanvoerde, en de Fransche regeering. Zij leert ons dat het Fransche leger verre van gereed was om op te trekken, en, wat opmerkzaam is, in België werd het oprukken der Fransche troepen met mistrouwen aangezien. Men dacht wel met eigen krachten de Hollanders te kunnen verdrijven en nochtans gebood Louis-Philippe den weerstand en het mistrouwen der Belgen niet in acht te nemen: Gérard moest, tegen den wil der Belgen in, de Belgen ter hulp snellen. Die hulp gelijkt in alle geval heel sterk op een verdoken annexatieplan. Het boek deelt dus belangrijke feiten mee, maar helaas! de bronnen zijn nooit aangeduid: 't is spijtig voor de weerde van het werk, dat alzoo, voor zekere punten, heel moeilijk te toetsen valt wat betreft de bewijskracht der aangehaalde feiten. Dr L. Van der Essen. |
|