Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Stijn Streuvels en René BazinStreuvels en Bazin hebben dit gemeens dat zij beiden van huis uit landschapschilders zijn, gewonnen en gekweekt midden in Gods ruime natuur, minnaars en kenners van het landleven, van de kleine menschen lijk ze daar werken en lijden op de wijd-uitgestrekte velden, in den wasem der omgeploegde aarde, met onder en boven en rondom hen de pracht der oneindig-afwisselende natuurschoonheid. Streuvels slaagt best in de novelle en waagde zich nog maar tweemaal aan den roman. Bij Bazin is er voorliefde tot breedere vormen, alhoewel zijne werken op een of twee uitzonderingen na - Les Oberlé misschien, en zeker Donatienne - eene aaneenschakeling zijn van novellen, een zacht ineensmelten van tafereelen, veeleer dan handelingen uit één stuk. Stemmen al hun boeken niet tot droefheid, een nasmaak van weemoed laten zij niet zelden achter. Maar bij de aangestipte trekken beperkt zich het kunstbroederschap van Streuvels en Bazin en evenzeer verschillen zij als ze verwantschapt zijn. Geen vergelijking tusschen beiden en ook eigenlijk geen tegenstelling wordt hier bedoeld. Wat wij willen is eenvoudig den indruk weergeven op ons gemaakt door Streuvels' werken, die Open Lucht en Stille Avonden voorafgingenGa naar voetnoot(1). Waarin zij te kort schieten mogen eenige aanhalingen uit | |
[pagina 440]
| |
Bazin, den Franschen tegenhanger en kunstbroeder, beter dan lange uiteenzettingen toelichten.
* * *
Uit de werkelijkheid zelf, uit de met-oogen-waargenomen werkelijkheid, hieuw Streuvels den steen waarmede hij na zes jaar reuzenarbeid zijn reuzenbouw heeft opgetrokken. Geen baksteen, geen samenkneedsel van allerlei oplosbare stoffen; enkel rotssteen: de vaste, duurzame waarheid. - Werpt men op dat de steen geen kunst is, maar het houwen van- en het bouwen met den steen, 'tgeen Zola in den gouden regel klonk: ‘L'art est un coin de la nature, vu à travers un tempérament’? Om het even. Het komt er toch eerst op aan een steen te vinden waarin men beitele. Hoe harder de steen, hoe scherper beitel er noodig is, maar hoe duurzamer ook de ingedrukte vorm. Welnu, voor kunstgewrochten geen degelijker steen dan de werkelijkheid, de ware toestand der dingen buiten ons, onafhankelijk van onze inbeelding. Zooveel wijsheid maken wij toch aan onze naneven over dat zij het werkelijke, het verwezenlijkte niet meer in idealistische opgewondenheid zullen overschrijden en voor hun aere perennius zoo maar geen stof uit de lucht meer grijpen of uit de goocheltesch of uit ijdele droomen!Ga naar voetnoot(1) Zonder verdere uitweiding is de hoofdhoedanigheid van Streuvels' kunst, degene die het eerst en meest in het oog loopt, de nauwkeurigheid, de natuurgetrouwheid zijner opvatting. Al wat men zien, hooren, ruiken, tasten kan neemt hij beeldelijk in zich op en geeft het weer gelijk zijn gezonde zinnen het hebben waargenomen. Niets ontviel aan de dingen en niets werd er bijgevoegd. ‘Werkelijk zóo!’ | |
[pagina 441]
| |
knikt men bij 't minste dat hij toont. Jammer dat wij het eerst bemerken als hij er onze aandacht op vestigt! Ten bewijze dier eerste kloeke eigenaardigheid laat ik hier volgen het verbazend juiste morgenkrieken op de hofstede waar Jan knecht is: De dag kwam met grijsblauw den blank van de zwarte slietberdels lichten en de zwaarronde en bonkige schonken der achterlijven van de peerden. De verschheid van den wind woei dweers door de warmte en zweet- en mestreuk van 't eene door 't andere deurgat in en uit... Achter de melkwitte mist kwamen de gekalkte muren van huis en hoving bloot en de boomen in den bilk staken zwart hun knobbelige oude takken in de grijze lucht. De huiskave rookte en de wind blies uit het oosten. De hennen kwamen kakelend van den polder gevlogen en liepen verslaafd en haastig rond. Boven op den veurst van de schuur schreeuwde de nauw den nieuwen dag wakker. De koeien loeiden in den stal en overal achter gesloten deuren ging gewoel en geruchte van beesten. De meiden en dochters kwamen buiten; zij waren los aangekleed, zagen slaperig door heur verplakte oogen, bonden 't verwerrelde haar met een wrong vast op 't hoofd en zij wieschen zich handen en wezen bij den waterput. Daarmede werden ze plots heel wakker; haar lachende spraak kwam los en met lichten tred, de twee geel koperen ketels zwaaiend, stapten zij naar den koestal,Ga naar voetnoot(1) Niemand ontging het hoe veel onderwerpen in die morgenbeschrijving werden opgenomen. Opdat die groote hoeveelheid details een tweede verdienste heete van Streuvels' kleurborstelen mogen de onderwerpen en de verscheiden onderdeelen dier onderwerpen niet uit hun natuurlijke verhouding gerukt. Anders ontstaat er bij den lezer vermoeienis en verwarring. Hij ziet veel en niets. Op Herman Teirlinck in Het Stille GesternteGa naar voetnoot(2), bij voorbeeld, en Gustaaf Vermeersch in MannenwettenGa naar voetnoot(3), ja zelfs op Flaubert, heeft Streuvels dit voor, dat hij de voorstelling van het geheel even gemakkelijk maakt als die der onderdeelen en toebehooren. Hiervan overtuige 's ZondagsGa naar voetnoot(4), de klassieke | |
[pagina 442]
| |
beschrijving van het duivenhok. Noch het in en- uitvliegen, noch het ‘dooreenkrevelend gewemel en gewandel van duivers, duivinnekes, kroppers... een bonde bende al dooreen... een kleine wereld’ benadeelen de helderheid van 't tafereel. Indien het eindelijk duistert op 't zolderken... 't is om den invallenden avond. Feitelijk hangen Streuvels' schilderijen vastgespijkerd in het geheugen van wie ze eenmaal genoten heeft. Waarom? Om hun echt Vlaamschen aard, het Vlaamsch-zijn tot in merg en been van het beschrevene? Om den eenvoud van wezens, die nooit buiten onze Vlaamsche dorpen, buiten ons volk werden opgevat? Mij goed. Maar een andere reden, de gewichtigste, vind ik liever in het plastieke van Streuvels' beschrijving, in zijn beeldende woordkunst, in den uitsprong waardoor het beschreven ding ons oog komt raken, veelmeer dan wij ons hoeven geweld aan te doen om het te vatten. Eén woord gebruikt hij daartoe, een enkel woord, het woord dat een geschoolde schrijver min of meer benadert of waar hij blindelings naar tast, zoo geen aangeboren aanleg het hem ingeeft, en wiens opwekkingskracht Taine zoo wel beschreef: ‘Un mot bien choisi fait en nous comme un éveil de sensations; par lui un point clair se détache, et tout alentour apparaissent et s'enfoncent par échappées les choses environnantes.’Ga naar voetnoot(1) Mag ik hier eenige dier tooverwoorden neerschrijven? Uit Lenteleven, Streuvels' eersteling, teekende een vriendenhand de volgende op: Avond. - Een bende zwarte kraaien dreef door de lucht De wind zoefde in de naakte kruinen; de smoor klom en de dingen verdunden in een blauwendigen wasem. Ze verdwenen en 't wierd, doodtraag, donkerzwarte nacht. | |
[pagina 443]
| |
en ging... onder de zonnebloemen liggen pinkoogen. Niets en was er dat nog roerde. Uit Langs de Wegen: Avond. - Op 't dorp luidde de avondklok, zoo stil dat 't nauwelijks hoorbaar was. De wind lag gevallen en de menschen die nog wrochten stonden als zwarte schimmen met trage bewegingen te draaien tegen de vale lucht. Niet alleen wordt ons een nagel in den muur, een blinkende haak, 't geringste in onze kijkers geduwd, en onze zienskracht door schrijver om zoo te zeggen versterkt, maar ook de warmte of koude, die van de dingen uitgaan, loopen ons door 't lichaam en maken zich ten sterkste voelbaar: de hitte van 't zolderken waar Jaak en Stafke, zonder spreken, op hun duiven zitten te turen; de alles in slaap wiegende hitte en doodsche stilte van den zomerzondag in boer Kasteele's keuken terwijl er de vliegen razen; het geweldig laaien en bijten van 't zonnevuur in De Oogst en dan... het deugddoend baden en zwemmen in 't lijfdoordringend, koel water... Andere schrijvers benaderen wederom den indruk dien zij van de dingen kregen, gelijk zij die dingen zelfs slechts benaderend beschreven; bij Streuvels valt de indruk ongeschonden mede met de werkelijkheid uit de pen. Kunt gij u onder het lezen van Feuillet, Sandeau en Georges Sand de beschreven personen gemakkelijk voorstellen - 'k Meende de eenige vogel te zijn van mijn soort omdat ik zulks niet vermocht, tot Albalat in L'Art d'éerire enseigné en vingt LeçonsGa naar voetnoot(1) - een boek waar te veel goed en | |
[pagina 444]
| |
ook, om zijn kinderachtigen titel, te veel kwaad van gezegd werd - op het plat-algemeene dier typen wees. Als men ze op straat ontmoet, zou men ze onmogelijk erkennen. De bijzondere trekken, het eigenaardige dat de idealisten ons vaak onthielden, geven de realisten doorgaans overvloedig weer, en dit is nu des Guten zu viel. Als Flaubert na een ellenlang schrijven over kop, gezicht en bovenlijf van zijn meid dien boedel eindelijk klaar heeft en overgaat tot den inventaris van rok, kous en schoen, vergeet men het een om naar 't ander te grijpen... Integendeel worden de typen door Streuvels met zoo kenmerkende trekken geteekend, met zoo vasten duim geboetseerd, dat ze voor onzen geest rijzen, hem levend te gemoet komen en er zich vast zetten. Eén greep en Lieva staat daar, 't kort gerokt, flink meisje uit JeugdGa naar voetnoot(1), van kop tot teen uitgebeeld, een stroobundel slepend achter haar, ‘als een breede, gouden pluimstaart.’ Ziehier Martje Maertens, het schoenmakertje: Al de menschen kenden hem gelijk hij daar altijd gezeten had bachten zijn venstertje aan de werkbank: zijn hoofd en zijn bovenlijf bloot tegen de zwarte inwendigheid van het huizeken: - Martje in zijn hemdsmouwen, altijd gelijk, met 't glimmende schootvel vóór zijne borst, zijn wezen over de knieën gebogen, dat glimmend, donkervellig wezen met rimpels diepe en zwart, als waren ze met pek ingewreven; en de vinnig zwarte oogbollen die onrustig keerden bachten de groote, ronde glazen van den ijzeren bril die op zijn grooten neus hing. Zijn haar had Martje nog als in zijn jongde: een verwerrelde stekelbos die in noesche en rechte tressen, dikke dooreen stond als een zwarte helm, over zijn voorhoofd, over zijn ooren, over zijn hals. En dat hoofd was in gedurige beweging, vlug en koortsig mede met elk gebaar van zijn grove knoestige handen die nepen en bonden en klopten aan 't leder op den leest. En bij 't minste geruchte hief zijn hoofd met de verwonderde nieuwsgierigheid, en al wat er voorbijging of gebeurde, Martje was er bij en loerde en bezag het... - Martje, een beetje pek?! riepen de jongens die voorbij naar school moesten en ze bleven er elken uchtend gehurkt vóór zijn venster zitten. Martje liet de plaagduivels begaan zonder opkijken en wrocht voort. Maar zij hervingen het: ‘Martje een beetje | |
[pagina 445]
| |
pek!’ Zoolang tot dat Martje - ze wisten hetGa naar voetnoot(1) - eindelijk opkeek en 't wit van zijn oogen deed blekken onder de weerharige borstels van de wenkbrauwen die hij neerdoog in gemaakten ernst, en de lippen en al de rimpels van zijn wezen vertrokken in een strengen grijns en de pezen van zijn mageren hals deed hij spannen en dan kwam er uit zijn keel een scherp, schorre - Krrri! Krrri! als de schreeuw van een vreemden vogel. Het was geen pek eigenlijk dat de jongens verwacht hadden maar den gekenden schreeuw die hun altijd nieuw pleizier deed; en als ze 't gehoord hadden, liepen ze weer lachend voort naar school. Martje zelf had er ook zijn verheugen in, hij keek de bengels na, monkelde inwendig en schudde den kop.Ga naar voetnoot(2) Het was geen pek eigenlijk dat de jongens verwacht hadden, maar... Wie beter dan Streuvels weet wat kinderen verwachten? Zijn bijzondere vaardigheid om kinderkaraktertjes te teekenen, kinderlevens en kinderwereldjes, mag als verdere karakteristiek van zijn kunst aangezien. Een Speeldag, wel een zijner bekoorlijkste schetsen, levert daarvan het overtuigend bewijs. Vele andere konden bijgehaald uit Lenteleven, dat voor een kleine helft vol kinderen zit. Voorliefde tot de kinderen gaf Streuvels GrootmoederkenGa naar voetnoot(3) in, het lieve Grootmoederken! Eierenrooven, ‘sjeeze spelen’, in 't zand wroeten, schoolgaan, ernst en leute van 't pas begonnen leven, 't werd al op heeterdaad betrapt en staat geboekt met letterkundige toovermacht: ‘De drie eerste banken: afschrijven!’ gebood de stem (van den meester) en zoo gauw gingen de leien aan 't klabetteren en de hoofden lagen gebogen over het neerstig werk aan 't namaken der letters die zij met heffend hoofd en zoekende oogen afkeken en van de plank op hun leien haalden. De griffels krieppiepten t' allen kante.Ga naar voetnoot(4) Kinderzieltjes uitgezonderd, doorschijnend genoeg om die met eenen oogslag te peilen, verwijlt de waarneming van onzen schrijver het liefst bij de oppervlakte. Volgaarne schouwt hij een bloedrooden kakeblos, zwarte of groene | |
[pagina 446]
| |
velden, een kleurenuitstorting 's morgens in den hemel. En zoo zeer tintelt zijn kunst van kleur en leven dat zij in koloriet schijnt op te gaan. Met potlood teekent hij niet, men bespeurt immers geen zwarte trekken, geen lijnen, alleen de fijnst geschakeerde, rijk afwisselende, weelderig opengespreide, met licht doorstraalde kleuren! Alles kleur, zou men zeggen, niets anders... Ja, dat schijnt wel verf, maar toch is het lijn, beeldende kunst! - Kinderzieltje, een schijnbaar kleurrijke novelleGa naar voetnoot(1) is, volgens een confrater die ze optelde, saamgesteld uit 3360 woorden. Daaronder maar 82 woorden van kleur. Dus ongeveer één kleur- of lichtwoord op veertig, twee of drie per honderd. In den tweeden bundel zijner Verzamelde OpstellenGa naar voetnoot(2) maakt Vermeylen grooten ophef met den rythmengang van Streuvels' volzinnen. De heeren liefhebbers der vertrouwbare spraakkunst hebben er niet ten volle vrede meê. Vermeylen zelf wiens volzinnen stellig beter in den haak zitten, bekent, dat die van Streuvels nog al eens ‘in hun hemdsmouwen loopen’. Ons herinneren zij ‘la phrase désécrite’Ga naar voetnoot(3) van Loti. Evenals de Fransche schrijver kijkt Streuvels en schrijft, na gekeken te hebben, zonder aarzelen of peuteren. Lijk hij de werkelijkheid opnam, zoo stort hij die uit: ongedwongen, onverwrongen. Zijn volzinnen staan open als de velden; de wind gaat er door en dwingt de bewoordingen zooals hij daarbuiten grashalmen en korenaren buigt. Een Fransche, uitmuntend fijne criticus, Remi de GourmontGa naar voetnoot(4), deelt op de verstandigste wijze alle woordkunstenaars in twee klassen: ofwel zien ze scherp uit hun oogen of ze voelen sterk. Van een waargenomen landschap blijft hun lijn en kleur bij, of ze behouden alleen den indruk op hun gemoed teweeggebracht. Elke soort telt meesters. Welnu, mijn uiteenzetten van Streuvels' beste letterkundige hoedanigheden meen ik te mogen besluiten met hem te rekenen onder de schrijvers die scherp zien, duidelijker zien dan voelen. Het Vlaamsche dorpsleven in zijn uiterlijke | |
[pagina 447]
| |
schoonheid en oneindige afwisseling van licht en duister, koud en warm, werk en rust, vreugd en leed; het huiselijk leven en den stoeren arbeid te lande toovert hij op het papier, bloedrijk, met gezonden polsslag en ruimen ademtocht, zwierig en los. Hoe vermetel het wellicht ware, en ten minste voorbarig, hem op gelijken voet te stellen met onze oude, Vlaamsche schilders, iets heeft hij toch van Rubens' met licht doortintelde kleurenpracht en krachtige penseelstreek, iets van Teniers' levensvreugd en Jordaens' levensweelde, maar niets van Van Dijck. Hij is de schilder bij uitnemendheid der Vlaamsche landschappen en van 't Vlaamsche boerenwezen, zooals Corot en Millet van de Fransche. Waarom, eilaas! moeten wij er bijvoegen dat hij bijna even gevoelloos blijkt als Meissonier, en waarom schuilt er in de hoeken iets... dat aan de walglijke kermissen van den ouden Breughel denken doet?
* * *
Water en wind ware 't, en schoolmeesterachtig, te willen orakelen of en hoever een talent het andere te boven gaat. Op welke schaal geestelijke vermogens gewogen? Hoe hun den meter aangelegd? Daarenboven geldt het hier de verhouding vast te stellen van 't geen zonder verhouding is: de oorspronkelijkheid der schrijvers. Wel bespeurt men eenig verwantschap tusschen de hedendaagsche Fransche schrijvers Bazin, Pouvillon en Theuriet, tusschen dengene die Les RoquevillardGa naar voetnoot(1) pas in de wereld zond en Bourget. Maar hun eigene, juiste waarde? Die kan men niet meten zooals men ter dorpskermis zijn lichaamskracht van een schaal afleest na dreunenden hamerslag. Hoe hoog staat Gezelle?... Beschrijft Bazin beter dan Streuvels?... Hij beschrijft anders. Groote tegenstelling bestaat tusschen Streuvels' forsche penseelstreep, en de korte, knappe pennetrekjes van Bazin; tusschen den lossen, op het papier geworpenen stijl van Streuvels, en Bazin's krachtinspannen om de uitdrukking te volmaken; tusschen den breeden, golvenden, | |
[pagina 448]
| |
gerythmeerden volzin die Streuvels' gedachten draagt, en Bazin's lichtpootige, in volle vlucht voorbijrennende volzinnekens. - Dieper nog ligt beider onderscheid: 't spruit uit de waarneming zelf. Aan Streuvels openbaart de natuur haar uitwendige schoonheid, de pracht harer kleeren: hij is het kind dat zijn moeder uiterlijk kent. Aan Bazin fluistert zij meer haar geheimen toe: hij is moeders vertrouweling. - ‘Je crois encore, schreef hij in een zijner eerste romans, qu'il y a, éparses dans la nature, des voix qui parlent et que bien peu entendent, comme il y a des millions de fleurs qui éclosent loin de tout regard humain.’Ga naar voetnoot(1) Aldoor lokken hem die nauw-hoorbare stemmen. Hij kent naam, vorm en kleurendracht van de geringste, diepst verscholene bloem. - De grashalmen onderscheidt hij lijk wij de boomen: ‘houque laineuse, fétuque, vulpin, brome des prés.’ Felle jager en op tocht bij dag en bij nacht, door Frankrijks bosschen en velden, in Algerië en in Holland, hem zitten alle vogels in het oog tot de zeldzaamste toe. Zeer afwisselende landschappen teekent hij na, met voorliefde de lichtomlijnde, zachtgekleurde, fijngeschakeerde. Grootsche tafereelen durft hij wel aan: een heldere sterrennacht op het Ionisch meer, lijkstoet bij de oude Kelten, zonsop- of ondergang in een kleurengloed. Maar al was hij bevreesd voor het tekortschieten zijner krachten, de natuur-grootschheid roept hij op door menigvuldige, kleine toetsen en trekken: ‘La nuit toute belle commença de mourir et dans les profondeurs l'éclat des étoiles diminua. Un coq chanta. C'était le même chaque jour, un coq jaune d'or, botté, l'oeil en feu sous la crête tombante... A cette heure matinale, le Marais était couvert de brumes qui ne se levaient point encore, mais se désagrégeaient et se mouvaient sous la poussée de la brise. Le recueillement était complet, l'air léger, sensible et comme nerveux... Bientôt le voile qui s'agitait se brisa; des rayons de lumière touchèrent l'herbe et voyagèrent çà et là; des lames d'eau étincelèrent comme des vitres au couchant. Sur bien des lieues de long, depuis la baie de Bourgneuf jusqu'à Saint-Gilles, le Marais de Vendée s'éveillait...’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 449]
| |
Peuterwerk, het schrijven met zoo kleine pennesnokjes? Afbrokkelen van den indruk, het gedurig afbreken der beschrijving om ze met het verhaal te versmelten? Och neen! Bazin bereikt de wijdst gedragen effecten, hij wekt den machtigsten eindindruk. Want daar hij op de eerste plaats een fijngevoelige is, werkt het geringste hem sterk op het gemoed; al wat zijn ziel komt raken wordt met versterkt geluid, met voller klanken en tonen weer uitgebracht. Een voorbeeld: de Paaschklokken afgeluisterd van den S. Odilaberg in Elsass: Les cloches n'étaient pas en retard. Dans la brume qui montait leurs voix étaient encloses et serrées. Elles s'échappèrent tout à coup du nuage, et on eût dit que chaque paquet de brouillard éclatait comme une bulle en touchant le mur, et versait à la cime du mont sacré l'harmonie d'un clocher. ‘Pâques! Pâques! le Seigneur est ressuscité! Il a changé le monde et délivré les hommes! Les cieux sent ouverts!’ Elles chantaient cela, les cloches d'Alsace. Elles venaient du pied de la montagne, et de loin, et de bien loin; voix de petites cloches et voix de bourdons de cathédrales; voix qui ne cessaient point, et d'une volée à l'autre, se prolongeaient en grondements: voix qui passaient, légères, intermittentes et fines, comme une navette dans la trame; choeur prodigieux dont les chanteurs ne se voyaient point l'un l'autre; cris d'allégresse de tout un peuple d'églises: cantiques de l'éternel printemps, qui s'élançaient du fond de la plaine voilée de nuages, et montaient pour se fondre tous ensemble au sommet de Sainte-Odile. La grandeur de ce concert des cloches avait rendu silencieux les quelques hommes qui étaient là groupés. L'air priait. Les âmes songaient au Christ ressuscité. Plusieurs songeaient à l'Alsace.Ga naar voetnoot(1) In tegenstelling met bijna alle aanhangers der realistische school voelt Bazin voor het walglijke een hartgrondigen afkeer. Den lezer bespat geen druppel bloed, waar vóor hem, in Terre d'Espagne tachtig koeibeesten geslacht worden. Twee, drie zinsneden malen een tafereeltje; een paar woorden teekenen eene houding, een gebaar die u niet als | |
[pagina 450]
| |
bij Streuvels plastisch in het oog loopen, maar zoo geestig zijn dat ze doordringen tot ons binnenste wezen: Et les bras levés, l'air effaré, le bonhomme (Jupille) accourait, les plis de son pantalon flottant avec des claquements de drapeaux derrière ses jambes maigres.Ga naar voetnoot(1) * * *
Over eenige vlekken in het vroegere werk van Stijn Streuvels blijft een woord te reppen, - het vroegere zeg ik, want op Open Lucht, vijf vertellingen die minder laag bij den grond opgevat werden en daarenboven vaster ineenzitten, past bijna niets meer van 't geen ik nu zeggen zal, evenmin als op Stille Avonden, een overvloed van machtig ontvangen, krachtig weergegeven indrukken, waarin meer subjectieve kunst gepaard gaat met gelijkgebleven objectiviteit. Het hoofdgebrek der eerste werken lag in de verkeerde opvatting der kunst. Streuvels deelde hieromtrent in de zienswijze van talrijke modernen voor wie de kunst zich bepaalt bij de natuur uit twee oogen gezien, door een neus geroken en met de handen betast. Zoohaast een kunstenaar tot schrijven neerzit, wijkt volgens hen de geest, de ziel uit zijn werkwinkel. Hij is een gevoellooze machine geworden, een photographisch toestel. Begin en einde: de werkelijkheid, het plat-alledaagsche, de gemeenheden van dorp en stad. Streven de personen die daar zwoegen geen bijzonder doel na? Misschien wel, maar dat staat niet op hun wezen te lezen, ten minste mag ik, kunstenaar, het er niet aflezen. Ik merk alleen hun spierenkracht, hun zweeten en blozen. Schuilt daar geen ziel? en trilt in die ziel geen snarenspel? Zelf zielloos kan ik het niet raden. Zijn zij niet vatbaar voor hooger leven? kan ik ze niet meeslepen en hun niet een rol toevertrouwen in een levenswaar maar tegelijk hooger opstrevend drama?... De moderne kunstopvatting komt daar tegen op. Haar is het genoeg dat ze leven in hun gewone omgeving. Geen handeling op de eerste plaats, op de eerste plaats beschrijving, beschrijving zonder ander doel dan | |
[pagina 451]
| |
nauwkeurigheid, beschrijving tot de oogen er van schemeren, tot de phantazie der lezers, vermoeid, de beelden laat ontglippen die ze moest vasthouden. De grootste onder de grooten in Vlaanderen, hoog verheven boven de schare broekventjes die hem achterna loopen en, volgens een geestig woord van E.H. De Cock, zich inbeelden te ‘streuvelen’, maakte Stijn zich wel niet schuldig aan langdradige optellingen van dingen die hoegenaamd niet ter zaak hoorden, maar hij schreef toch lijk vele anderen, om te beschrijven. Men zou bij hem op menig tafereel kunnen wijzen dat met de handeling niet genoeg versmolten is, dat zou kunnen verplaatst van 't begin eener novelle op het einde, van de eene in de andere, dat de handeling belemmert, en waarin ze vast ligt als een rozijn in een brood. Dat mag op zijn eigen beschouwd zeer schoon zijn. 't past even weinig als een stok in een wiel. Bazin daarentegen is het eerst en vooral om een handeling te doen. In het eerste hoofdstuk zijner romans legt hij eene kiem, die de volgende, al de volgende, zonder afbreking of verstoring tot een sterken boom ontwikkelen. Hoezeer hij tot beschrijven geneigd is, geen zijner beschrijvingen zoudt ge aan haar omgeving kunnen ontnemen zonder dat ge beide beschadigt. Alle staan in het innigste verband met den gemoedstoestand der handelende personen en met de handeling zelf. Louarn b.v. een brave Bretonsche landman door zijn vrouw verlaten, en om verachterde pachtbetaling uit zijn huis gedreven, heeft na een halven dag zoeken toch eindelijk werk gevonden. Met andere werklieden is hij een drogen vijver aan 't kuischen op een kasteel als de avond, de indrukwekkende avond invalt: Mais le premier soir tomba. Il tomba, rapide et lamentable. Des vapeurs se levèrent à sa rencontre, de l'étang et des terres voisines. Et, la lumière disparaissant, ce lieu devint si sauvage et d'un tel dénuement que Louarn en fut saisi. Appuyé sur sa pelle, il regardait la lueur rouge étendue au-dessus des hêtres, et qui lentement descendait derrière leurs troncs de fumée. - De droef-zinkende zonnebol wekt natuurlijk de droefheid die onder den arbeid was ingesluimerd: De ce côté, vers le couchant, était aussi son chagrin. Il y avait là quelque part dans la nuit, une petite ferme portée sur | |
[pagina 452]
| |
un tertre, et qu'un autre ménage habitait maintenant. Un autre! O pauvre Louarn! Comme cela est près de toi! Une enfant a pu faire la route. L'odeur de ton blé noir pourrait venir jusqu'à toi. Ils le moissonneront, ces étrangers! Ils sont où tu étais. Ils vont dormir où tu as dormi. Regarde! N'est-ce pas la forêt de Ploeuc, en avant? N'est-ce pas la lande? N'est-ce pas l'heure où la porte s'ouvrait au tâcheron las du jour, et te laissait voir, d'un seul coup, les murs, le feu, la femme aimée, les berceaux, toute la vie? Pauvre Louarn! Les baisers d'autrefois saignent comme des blessures, la peur du lendemain descend avec les ténèbres, la force du pardon s'épuise avec le jour...Ga naar voetnoot(1) Dit samenvloeien van gemoedstoestand, beschrijving en handeling zet aan het geheel eene kracht bij, een aandoeningsvermogen, een genot die de beschrijving alleen onmogelijk bereiken kon en die haar waarde verhoogen. Duidelijker nog zal men dit inzien, stelt men nevens elkaar twee soortgelijke tafereelen, een ploegen b.v. uit Langs de Wegen en een uit La Terre qui meurt. De opmerkingsgave is omtrent dezelfde. Op den Franschen akker: Un coup de fouet fit plier les reins à la jument de flèche; les quatre boeufs baissèrent les cornes et tendirent les jarrets; le soc, avec un bruit de faux qu'on aiguise, s'entonça; la terre s'ouvrit, brune, formant un haut remblai qui se brisait en montant et croulait sur lui-même, comme les eaux divisées par l'étrave d'un navire, etc. Over de haag: De peerden schoorden en trokken vooruit sterk aangezet, Bruin een dubbele voet achteruit en pijnend om met den kop effen nevens Seva te kunnen. 't Glimmende ploegijzer sneed diep in de eerde, boorde een vore en keerde de vette schellen over in de rechte aanhoudende lijn, enz. Maar vóor het ploegen begon is in Vlaanderen iets gebeurd dat in Frankrijk waarschijnlijk niet uitbleef, doch niet vermeld werd: Hij spuwde in de handen, greep den ploegsteert en spande 't leizeel vast. | |
[pagina 453]
| |
Verder een werken dat vandaag is 't geen het gisteren was en morgen zijn zal, hoezeer de gemoedstoestand van den ploeger ook verandere: Jan zijn ooge mikte daarlangs half toegenepen en zijn spannende aandacht stuurde met de gewonde hand den ploeg en lonkte om zoo recht mogelijk te werken. En gaan met groote greepen, duwend de zware schoenen op de botsbollige knoestbrokken met de twee achterlijven der peerden vóór zich altijd gaan den langen weg tenden 't vlakke veld tot aan de beek... Binst den Premier Labour de septembre waarop de lamme Mathurin van uit zijn wagentje zit te kijken, zal François, een jongere zoon, aan den herlevenden vader Lumineau zijn aanstaand vertrek aankondigen en dat zijner zuster Eléonore, voor den vader een verlies van twee kinderen tegelijk: ... ‘Veille, mon gars, tu as l'air endormi.’ Le cadet, en effet, ne prenait aucun goût à conduire le harnais. Il songeait qu'il fallait parler, et la peur de commencer lui tenait le front baissé. Ils tournèrent au bas du champ et remontèrent... Les cornes des boeufs, l'aiguillon de François commencèrent à reparaître au ras des herbes qu'observait Mathurin. Celui-ci pour saluer le retour du harnais se mit à ‘noter’, à chanter de toute sa voix... Les notes s'envolaient puissantes.. Elles soutenaient le pas des bêtes...; elles accompagnaient la plainte des roues...; elles s'en allaient au loin par-dessus les haies apprendre à ceux de la paroisse qui travaillaient dehors que la charrue soulevait enfin la jachère dans la cailleterie des Lumineau. Elles réjouissaient aussi le coeur du métayer. Mais François demeurait sombre... Comme l'infirme ne chantait plus, le métayer dit vers la moitié du champ: ‘A ton tour de noter, François! Chante, mon garçon, ça t'éjouira le coeur.’ Le jeune homme continua une dizaine de pas, puis il essaya de noter... Sa voix qu'il avait plus haute que Mathurin, fit dresser l'oreille des boeufs, et s'en alla tremblante. Mais, tout à coup, elle s'arrêta, brisée par la peur dont il n'était pas maître. Il se raidit, leva le menton, s'efforça encore de chanter, et trois notes jaillirent. Puis un sanglot termina la chanson, et, rouge de honte, le gars se remit à marcher en silence, devant le vieux métayer qui, par-dessus la croupe des boeufs, le regardait. Pas un mot ne fut dit, de part ni d'autre, tant que le père n'eut pas achevé le sillon. Alors, au bas du champ, Toussaint Lumineau demanda, troublé jusqu'au fond de l'âme: ‘Tu as du nouveau, François, qu'y a-t-il donc? - Il y a, père, que je m'en vais!...’ | |
[pagina 454]
| |
Organisch de werken van Bazin? Handeling en beschrijving één? In La Terre qui meurt en Donatienne ja, maar l'Isolée? Wat zegt gij van l'Isolée? Aan de handeling in l'Isolée werd hier en daar verweten dat zij te wijd uiteen loopt. Mij dunkt zonder goede redens. Al beken ik volgaarne dat het verjagen van vijf kloosternonnen niet de bruikbaarste stof bood tot een roman, is het waar dat men na haar secularisatie zich niet meer bekreunt om Danielle, Edwige en Léonide? dat in hun verder leven geen belang ligt? en dat dit te beschrijven nutteloos was, aangezien de drie zusters geen deel meer nemen aan de handeling die zich ten einde toe, uitsluitend tusschen de overste afspeelt en de verloren Pascale? - Wie lijdt geen kommer om de baldadig verjaagde zusters? Wien laat hun uiteengerukt, bedenkelijk leven onverschillig? Welke lezer volgde niet met belangstelling de heldinnen langs hun ongelukswegen? En gaan zij, uiteengedreven, voor de hoofdhandeling wel zeker verloren? Waar het er op aankomt eene ziel te redden, een verzinkende zusterziel, nemen daar geen deel aan de handeling zij, die diep gegriefd en liefdevol bezorgd toespringen voor zooveel mogelijk, door gebed, door brief, door raad? Zuster Léonide boet voor Pascale; zuster Edwige lijdt voor haar, zuster Danielle en moeder Justine beramen het reddingsplan; de overste alleen voert het uit wijl de anderen niet helpen mogen, en allen staan samen rondom het graf der teruggewonnen zondares. Uit den aard der zaak is dat een roman gelijk er weinig bestaan. De handeling kon niet anders als buitengewoon zijn. Het stuk speelt in de zielen, in vier vrouwenzielen, die elk hare rol te vervullen hebben.
Dit voert mij op een tweede bezwaar tegen de kunst, lijk ze Streuvels vroeger opvatte, namelijk dat ze niet doordrong tot de ziel, geen zielstoestanden ontleedde. De eene fout trok de andere na zich: er werd meer beschreven dan verhaald en daar zich geen handeling ontwikkelde konden geen beweegredens blootgelegd die tot handelen aanzetten. En nochtans, wanneer een menschenmachine in gang is, vergenoegen wij ons niet met haar te zien werken, wij zoeken naar de drijfveer van elke beweging. Wordt er in de | |
[pagina 455]
| |
omgeving van een mensch gehandeld, dan nog willen wij den indruk kennen op zijn gemoed en diens terugwerking. Een tijd lang had men het liever over bruine of blauwe oogen, over wit of zwart haar... Maar wij zijn verstandiger geworden en menschlievender, wij zijn de doordreven zielkunde der oude Grieken gaan bestudeeren. Zij deed ons huiveren van bewondering en spoorde tot navolging aan. Herinnert gij u den jeugdigen Jean Oberlé, gekrenkt in zijn vaderlandsliefde? Een schimpend vrouwenmondje begeert te weten of het inpalmen van Elsass niet billig was, en wat hij van de Duitsche meesters verlangt. - ‘Rien, madame, je soffre!’ luidt het antwoord dat zijn edele, machtelooze, bloedende ziel ontsprong. - Bazin beschrijft den inbrekenden nacht: ‘Toutes les joies humaines sommeillaient dans les âmes et presque toutes les douleurs et le dur souci du pain...’ Zielkundige opmerking, dat vroeger insluimeren der vreugd, langer waken der pijn. Wat men er ook van zegde, zielkundig doorgedreven is de ontwikkeling van Pascale's karakter in l'Isolée. Eens dat Bazin de noodlottige gevolgen der verbanningswet in 't licht wilde stellen, kon hij er niet buiten - hoezeer die afval ons grieft - een roepingsontrouwheid te schetsen. Neen! Bazin, waar hij dien afschuwelijken Prayou uitbeeldde, liet zich niet overreden door Brunetière die hem zei: ‘On ne rencontrait (spreker bedoelt Bazins eerste werken) pas assez de loups dans vos bergeries, ou si l'on y en rencontrait, c'était de bons loups qui finissaient toujours, au dénouement, par se changer en espèces de moutons.Ga naar voetnoot(1) Een kerel als Prayou had hij noodig om Pascale buiten haar schuld, ten gevolge alleen van haar zwak karakterGa naar voetnoot(2) en | |
[pagina 456]
| |
haar gedwongen samenwonen met den baldadige, natuurlijkerwijze in 't verderf te storten. In Langs de Wegen komt hier en daar eene niet te miskennen zielkunde aan het woord, daar b.v. waar Jan zijn hoofd duikt terwijl de pastoor zijn bannen afleest en iedereen naar hem opziet: - ‘En als dat voor den derden keer voorbij was voelde hij eene verlichting als na het verloop van eene geduchte zaak’. (blz. 130) Even goed de volgende trekken: - ‘En 't geruisch en 't leven en de beweging groeide in den huishoud met die reuzelende kleine jongens en zoo gerochten zij (Vina en Jan) stilaan de vroegere ruste ontwend en groeiden in 't geroezemoes en geschreeuw zonder dat ze 't merkten. Elk kind bracht zijn nieuwigheid mede, 't was telkens een ander wezentje en dat zagen ze al dooreen groeien en roeren en zij wisten daarbij niet dat ze zelve verouderden omdat zij gezond bleven en altijd de gedachten op de jongens hadden.’ Maar niet alleen strookt het niet met een gezonde kennis van het menschenhart, 't is onwaarschijnlijk dat Jan drie dagen wacht om een brief te lezen (blz. 26); dat hij een week laat omloopen vooraleer zijn stervenden vader te bezoeken die naar zijn komst verlangt; dat hij naast Vina wonend en haar moeder, niet merkt dat het oud vrouwken gestorven is, vooraleer het lijk, na drie dagen, ter kerke gedragen wordt (blz. 71); dat hij gedeeltelijk het huis afbreekt waar hij nog eenige weken in wonen moet (blz. 127). En op 't einde van 't boek dat mishandelen van den ouden, blinden vader door zijn eigen jongens: uitzondering, gezochte baldadigheid, geen natuurlijk ontvouwen der karakters!...
Onder de eigenaardigheden der Belgische letterkundigen - onlangs nog werd daarop sterk gewezenGa naar voetnoot(1) - rekent men dat zij uit aangeboren neiging en liefde tot licht en kleur, hun gedachten belichamen en stoffeeren. Een begrip onder een beeld te verzinnelijken valt bijzonder in den smaak der | |
[pagina 457]
| |
Vlamingen. Het meest afgetrokken gedacht gieten wij rechtstreeks in zicht-, hoor- of voelbaren vorm. ‘Na getimmerd te hebben aan die ongeluksdroomen’ schrijft Streuvels. De Franschen, hebt gij het niet honderd keeren bemerkt? beginnen met het afgetrokken gedacht te uiten en dan eerst zoeken zij het in beeld te brengen. Vandaar dat de vergelijking, als zoodanig, bij hen gebruikelijker is dan bij ons. Bazin geeft volgende herfstbeschrijving: ‘Quand les autres arbres ont perdu leurs feuilles, que les peupliers ont l'air de balais de sorgho, que les platanes ne sont plus que des cassures noires sur le ciel, que les ormes, encore élégants, mais devenus sans consistance, ressemblent sur les collines, à des fumées captives...’ Hij schildert met het afgetrokkene: ‘La porte s'ouvrit, et les vingt-cinq ans du grand Étienne entrèrent en souriant.’ - De Vlaamsche rechtstreeks beeldende manier is de meer afgetrokkene Fransche waard en wij doen goed haar te behouden. Laten wij nochtans voor lijn en kleur niet alle gedachtenuiting prijsgeven. Streuvels schijnt benauwd eene idee te laten uitstralen, 't is al kleurenspel en zinsgenot dat hij biedt. Al was het maar volkswijsheid, eenige puntige opmerkingen zouden niet schaden. Bazin bestrooit daar elke bladzijde mee: - Métayer, vous n'avez pas changé. Vos cheveux sont toujours blonds. - Possible, Monsieur. - Vous tenez la charrue comme un jeune homme. - N'empêche que je suis vieux. - A quoi donc le reconnaît-on, métayer? - Monsieur, quand on se lève plus las qu'on ne s'est couché. De mond onzer Vlaamsche boeren loopt over van zulke gouden spreuken. En waarom zou Streuvels het niet vermogen, hij die met het leven van ons volk zoo zeer vertrouwd is, schatten te vergaren van ruwe edelgesteenten en die tot diamanten te slijpen van fonkelende, diepdoordachte Vlaamsche wijsheid?Ga naar voetnoot(1) Zijn kunstopvatting alleen staat hem | |
[pagina 458]
| |
in den weg. Dat hij daarmee afbreke, zich niet meer vergenoege met onze zinnen te boeien maar ook den geest voede. Dien eisch dat hij ons wat leere, stellen wij aan elken nieuwen roman vermits het leven te kort is en de kundigheden die wij moeten opdoen te menigvuldig om in een boek enkel verzet te zoeken. Er zijn romans die tegen wijsgeerige verhandelingen opwegen; ze verschenen nog niet in Vlaanderen. Bazin gaat maar aan 't schrijven wanneer een sociaal vraagstuk opdoemde en hij er, na lang overdenken, de oplossing van bieden kan. De personen die hij handelend en sprekend opvoert doen een thesis uitkomen gewichtig als deze: ‘Elsass bleef Frankrijk trouw. Welk is de getrouwheid van Frankrijk aan Elsass?...’ - Of nog: ‘Noodlottig zijn al te dikwijls de gevolgen van het in bakerdienst treden eener Bretonsche echtgenoote te Parijs. Arme echtgenoot! Arme kinderen! Arm vrouwken dat de groote stad verleidt en voor lange, soms voor altijd, van haar gezin verwijdert!’ - Om het belang der stelling, veel meer dan om de nieuwe beelden en beschrijvingen, achten wij La Terre qui meurt nog lezenswaard na lezing van Les Noellet, en Donatienne na La Terre qui meurt. Ons wil het zelfs dunken dat het thema van 't boerenlijden opnieuw behandeld, in schoonheid won en dat Bazin in Donatienne zijn meesterwerk leverde.
Van pessimisme wordt Streuvels onmogelijk vrijgesproken. Maar is dit wel noodig? Dat zijn vertellingen in 't droeve slaan, is zulks niet overeenkomstig met het leven dat wij ons allen vroolijker hadden voorgesteld in onze kinderjaren? Ja wel, het leven is droevig. Zij echter die het diepst gebogen gaan onder zijn last beminnen het nog: een bewijs, nietwaar, dat men het leven, lijk alle andere zaken, langs twee zijden kan bezien. Welnu wat de Vogüé aan Dostoïevsky verweet, daar is Streuvels niet vrij van, namelijk: ‘Le monde n'est pas fait seulement de ténèbres et de larmes; on y trouve, même en Russie, de la lumière, de la gaieté, des fleurs et des joies. Dostoïevsky n'en a vu que la moitié puisqu'il n'a écrit que deux sortes de livres, des livres douloureux et des livres terribles.’Ga naar voetnoot(1) Schrikwekkend is inder- | |
[pagina 459]
| |
daad het niet te verhelpen leed dat Jan Vindeveughel op zijn schouders draagt, het fatalisme dat Streuvels in Langs de Wegen met veel pessimisme opeenstapelde: ‘Maar de menschen wilden het, - er zou dus noodlottig iets van komen en hij (Jan) voelde zich reeds overhellen en mededrijven. Hij was al bereid zich gedwee te laten medegaan met wat onvermijdelijk gebeuren moest... Binst de mis begon hij opnieuw te twijfelen of hij wel mocht tegenwerken, of al die dingen niet voorbeschikt lagen en hij voelde zich weer zwak, besloot alles te laten zijnen loop gaan en gedwee te volgen zonder tegenstand. - De geschiedenis van Donatienne welke een bevoegd criticus noemde: ‘la plus grande somme d'émotion qu'un écrivain ait le droit de produire’Ga naar voetnoot(1), is die ontmoedigend? Louarn gaat sterven, maar zijn vrouw kwam terug, gered uit haar zonde, en ze brengt voor de kleinen haar moederhart meê: - C'est-il toi, Donatienne? - Oui, c'est moi. - Comme tu viens tard! dit-il. Je n'ai, à cette heure, que de la misère à te donner. Op het einde van La Terre qui meurt staat Lumineau daar niet, de arme vader Lumineau welke drie zoons verloor en een dochter, op wiens hoofd de bitterheden van 't leven samenvloeiden, staat hij daar niet, dien kop opgeheven? ‘Il releva la tête. Une fois encore il sentit renaître en lui le courage de vivre. Et, tourné vers la route dont les vieux arbres reverdissaient, devinant derrière eux sa joie qui accourait, il ôta son chapeau, et dit, les deux mains étendues: - Viens, ma Rousille, avec ton Jean Nesmy!’ Ja, maar de moord op Pascale sluit die niet al te droevig l'Isolée? Men heeft zulks beweerd. Hoe zoo? De zondares is bekeerd, haar ziel is gered en de dood aanvaardde zij edelmoedig tot uitboeting harer zonde? - Ten andere, niemand van hen, die aan Bazin dit droevig einde verweten, heeft, geloof ik, aangeduid hoe het ontgaan. Eén middel, een enkel: het klooster moest heropend en door de vijf zusters opnieuw betrokken. Maar was dit niet door de stelling van 't boek, door zijn doel: de wet aan hare gevolgen te toetsen, | |
[pagina 460]
| |
uitgesloten? Had een betere uitkomst die wet niet in een veel gunstiger maar onwaar licht vertoond?
Tegen Streuvels' eerste manier weegt op mijn hart een laatste bezwaar: zijn beschrijven van zondige toestanden of van 'tgeen er aan paalt. Laat ons hopen dat hij na zijne kunst in Open Lucht en Stille Avonden te hebben gelouterd zich aan geen zatte, krakeelende wijven meer en nog veel minder aan dronken bezoedelaars van onnoozele vrouwenzielen zal vergrijpen... Daarmee zij niet bedoeld dat ook de schaduw der zonde moet ontweken, dat zij geen aanleiding mag geven tot boeken waarin haar droevige gevolgen zouden worden ontwikkeld zonder dat zij zelf anders als in korte, kiesche trekken, waar het nood doet, zou worden vermeld. Nauw zichtbaar en zeker schadeloos schuilt zóo de zonde in De toute son âme, in Donatienne, in bijna al de sociale romans van René Bazin. Ware het verkeerd voor de zonde te willen behoeden doordat men ze in haar schuilhoeken bespiedt en toelicht, men kan het best door de gevolgen ervan na te gaan en bloot te leggen. Zoo wordt zij in Un DivorceGa naar voetnoot(1) van Bourget en in Les Roquevillard van Henry Bordeaux door heel de strekking dier boeken ten sterkste te keer gegaan. Evenmin kan van een godsdienstigen roman geëischt, dat de helden zich elken dag zichtbaar kruisteekenen, dat ze rozenkransen afprevelen, enz. Die gebruiken van 't christelijk leven, indien ze van pas komen, mogen niet opzettelijk vermeden. Waar echter geen bijzondere gronden bestaan om ze uitdrukkelijk te vermelden laat schrijver ze met zekerheid afleiden uit woorden en daden, die anders niet te duiden waren. Toussaint Lumineau b.v. ziet men maar eens ter kerk gaan. Dat hij nochtans een trouwe kerkganger is, daarvoor staan borg de lichtende glinsters die voortdurend aan zijn ziel ontspringen en enkel een door-en-door christen gemoed ontvallen kunnen. Men heeft hem twee kinderen ontnomen en die in 't spoorwezen ingelijfd. Met welk gevolg? ‘Du fond de son coeur douloureux, du fond de sa race catéchisée depuis des siècles, des mots de croyant montèrent à ses lèvres. | |
[pagina 461]
| |
- Vous répondrez d'eux! dit-il. - De quoi? - Là où ils vont ils se perdront tous les deux, monsieur Meffray. Vous répondrez de leur salut éternel!Ga naar voetnoot(1)
* * *
Stijn Streuvels, 'k heb uw kunst van dichtbij beschouwd mijn bewondering voor haar uitgesproken, en even vrijmoedig gezegd waaraan ik meen dat ze mangelt. Wat blijde verrassing als daar op eens in Open Lucht en Stille Avonden bloemen bloeiden van uw teelt, maar hooger opgeschoten, levendiger en frisscher, welriekender in gelijke kleurenpracht! Dat was vooruitgang, ontwikkeling! Daar brak een roode gloed uit het Oosten en 't helderde een nieuwe dagGa naar voetnoot(2). Heb ik uw eerste werken nevens die van Bazin gesteld, ik deed het allerminst om u te kleineeren. U kleineeren wil en kan ik niet! De sappige pennevruchten die gij reeds zes jaren op alle boekenmarkten van Nederland in overvloedige mate veil biedt getuigen van een meer dan gewone groeikracht; den schrijver van Maagdekensminne vergeleek niemand minder dan Vermeylen met TolstoïGa naar voetnoot(3). - Maar dat gij in iets te kort schiet weet gij best wien Brusse's Boefje, een strengeling van ideaal en werkelijkheid, raak geschreven bleek. In dat lieve Boefje kon ik u, zoo goed als in Bazin, een hooger opstrevenden geest laten schouwen die uwe koppen te weinig bezielt. Om u dat te bewijzen moest ik niet eens buiten Ingoyghem gaan, waar gij uw Lijsternest gebouwd hebt en waar de zielkundige schrijver woont van Een Regenboog en Op Wandel... - Hoe dikwijls heeft eene overigens oordeelkundige kritiek u niet toegeroepen dat gij heel Vlaanderen in u draagt, zijn bosschen en velden, zijn weiden en wegen en vee, zijn landlieden met hart, ziel, wezenstrekken en gebaren, zijn zonne en zijn lucht?... Neen! niet heel Vlaanderen. Gij kent, niet waar, en mocht beminnen den grooten Doode, den Meester onzer Vlaamsche kunst, | |
[pagina 462]
| |
den natuurtrouwen schilder van In 't Riet, hij die de Twee Horsen gebeeldhouwd heeft, den vluggen opnemer van 't licht-stelende Hazegrauwt, ja, maar tevens den inwendigen uitbeelder van 't Kruisken hem in den kop geschreven, den deugddronken zielezanger van Kerkhofblommen, den smartsnikkenden bidder van den Ouden Brevier en van Gij badt op eenen Berg alleen, den dichter van 't nooit volprezen ‘om God naar 't hart te grijpen’Ga naar voetnoot(1) Ego Flos... Welnu dàar is 't echte, 't edele, 't volle Vlaanderen!
Leuven. A. Taelman, S.J. |
|