| |
| |
| |
Boekennieuws
In de Verslagen der K.V. Academie liet de Z.E.H. Kanunnik Muyldermans zijne belangrijke studie verschijnen: Hoe de ouderen er over dachten.
Deze verhandeling is afzonderlijk verkrijgbaar in den boekhandel Ryckmans, Mechelen 0.75 fr.
Den beknopten inhoud van de bespreking vinden wij in de laatste bladzijden. Wij lezen in 't kort: Taal in Noord en Zuid, - Spelling, - Uitspraak, - Letterkundige strekking.
Wij hebben een werk voor handen, dat wel voor degelijke geschiedenis moet gehouden worden, omdat ieder punt op vasten grond en op talrijke aanhalingen berust.
Somtijds kan ons toch bij het nadenken een opmerking in den geest komen: ‘Praxis differt a speculatione.’
Heeft Holland wel metterdaad onze Vlaamsche Taal op gelijken voet gesteld in het erfenisrecht van den Nederlandschen stam?
Is het gezappige woord der Vlaamsche gouwen geene verrijking geworden voor onzen eigen taalschat, én tegen wil en dank van Hollands aanmatigende oppermacht en alleenheerschappij? Wij herinneren ons de klachten van D. Claes tegen het Hollandsch Algemeen Nederlandsch Woordenboek. Die aangeklaagde grieven waren niet uit de lucht gegrepen.
Voor de beschaafde uitspraak geeft de Z.E.H. Kanunnik Muyldermans ook de beste wenken en lessen. Nochtans, om de regels toepasselijk te maken in den dagelijkschen omgang, zou er kunnen op gewezen worden, dat alles geene fout is wat tegen den stijven regel der spraakleer aandruischt.
Zoo b.v. Wij zeggen De vader, De zoon, Den boom, Den ezel. Dat is niet willekeurig, dus geene fout. Deze afwisseling staat natuurlijk in verband met de n der welluidendheid, die ook in de Grieksche taal zoo dikwijls en regelmatig wordt ingelascht. - Verder zijn er verzachtingen en afkortingen noodig, die heel goed met ons taaleigen overeenstemmen. B.V. Hoe vindt gij
| |
| |
deze sigaren? Ik zal antwoorden: Ze zijn goed... Ik vind ze goed; maar ik zal nooit zeggen: 't zijn goede. Dat is veel te hard. Dat wil uit den mond niet. Mijn spraakgehemelte dwingt mij te antwoorden: 't zijn goei.
Deze bewering zal de stevig-opgebouwde stelling van den schrijver niet omverwerpen. 't Moet veeleer steunen en schoren dan afbreken. Nog kon hier goed in 't midden gebracht worden, dat woord en klank eene toonladder behoeft, die merkelijk verschilt in Noord en Zuid. Zoo is het gelegen met den Gregoriaanschen zang. Ieder modus heeft zijn uiterste van hoog en laag. Daarbuiten is het valsch. Toen ik nog student was moest ik dikwijls het verwijt hooren: ‘Gij zingt als ge spreekt.’ De Hollandsche taal en zegswijze, iedere streek en gewestspraak heeft eene muzikale verklanking, die in 't gesproken woord haar recht doet gelden. Wij kunnen daar niet buiten. - Daar spreekt iemand Fransch! Dat is een Engelschman! Ik hoor het van verre, zonder een woord te verstaan. En wij Vlamingen, wij moeten geen Hoog-Hollandsch praten. Dat lukt niet. Laat ons zuiver spreken, echt Nederlandsch, in onze natuurlijke uiting, zooals Hugo Verriest het doet in de zangerigheid van zijn West-Vlaamsch en Pastor Cuppens in eigen Limburgsch. Als 't u belieft, Heeren Taalmeesters, leert onze jongens niet valsch zingen,... en stijf staan!
Nu komt de kat op de koord!
Ander schuifken! Wat zullen ze aan hun knevels trekken, als de kollewijnspellers dit artikel van Kanunnik Muyldermans eens rijpelijk willen overwegen. 't Is akelig!
De rechtgeloovige hervormers worden hier voor kettersche protestanten uitgemaakt. Wij zullen toch gereedelijk moeten aannemen, dat de nieuwrichters het goed vóór hebben; zij volgen immers de vingerwijzing van hoogleeraars, die geen lid zijn der academie. Hoe kunnen zij dus verdwalen of buiten het rechte spoor loopen? Onmogelijk!
In het ‘ridendo dicere verum’ ligt nog geen bewijs. Doch laat ons eenige vragen stellen. Indien er eene beweging bestaat ten voordeele van het algemeen stemrecht, - ik wil zeggen: ten voordeele van de vereenvoudiging der spelling, - heeft die beweging dan al dadelijk het recht van ruitenbrekerij? Willen wij onze taal doen achten, willen wij onze taalrechten verdedigen in België, dan moeten wij geen ordeloozen staat uitroepen. Wat hebben de Vlamingen te winnen of te verliezen met zulke ‘spilkunst?’ De bedenking alleen is een bitsig verwijt. Zou ieder dorp mogen schrijven naar eigen tongval? Dan krijgen wij binnen kort een heelen boel algebra te ontcijferen.
| |
| |
Moeten er toch dwangwetten blijven bestaan, die tol heffen op zekere woordvormen, dan geraken wij nog verder van huis. 1o De spraak onzer Kempen en zeker de spraak van Noord-Brabant vindt zooveel bezwaar niet in de Nederlandsche taalregels als de Parijzenaar in zijn Fransch. Met andere talen kunnen wij ook heel goed in vergelijking treden. Of luister naar den Engelschman en lees wat hij schrijft! Wij zijn dus niet verachterd, en de spelkunst is geene levenszaak. 2o Het nieuwere zal zeker geene vereenvoudiging heeten door heel het Vlaamsche land. Luister naar het volk en lees de nieuwe spelling.
Met zijne terechtwijzing heeft Kanunnik Muyldermans eene goede daad gepleegd, eene ridderlijke daad. Het wijselijk-doelmatig onderricht in de moedertaal zal eerbied bewaren voor zijne gezaghebbende overtuiging.
Hier komen wij op een ander terrein. Streng klinkt het oordeel van den spreker, wanneer hij nog een woordje rept over onze tegenwoordige letterkunde. Hij beschouwt den slechten kant; dat is ook het voornaamste, omdat er het verderf, de besmettelijke ziekte in woekert.
‘En waar te zachte meesters zijn,
Daar zijn ook vuile wonden.’
Lees die bladzijden, lees a.u.b. en denk na! Volgens de mode van den dag haddet gij toch liever eene ophemeling op den voorrang gezien, eene ophemeling van den uiterlijken vorm. Terloops heeft de schrijver die uitmuntende hoedanigheden erkend en aangestipt, terloops, hij hadde kunnen uitweiden.
Wij zullen geen namen noemen, doch wij spreken over dat gemaakte en gezochte van den nieuwen stijl, over het volbloedig moderne, dat schier alle oude of natuurlijke zegswijze over boord heeft gesmeten. Welnu, is die moderne vorm aannemelijk op alle gebied? Neen! Die moderne taal is onbeholpen voor de gemoedsuiting van het levende gesprek; zij is onbeholpen voor de rechtzinnige en sterkende opbeuring die het luisterende volk behoeft en verlangt; zij is onbeholpen voor de ernstige wetenschappelijke redeneering; zij is onbeholpen voor alle vakken der machtige welsprekendheid; - die moderne woordenpraal hoort enkel thuis bij dilettanten, in den beperkten kring der esthetiek. Dat smeden, dat overladen en zonderling schikken kan wellicht tot betere orde gebracht worden, en daarna mogen wij iets beters verwachten: het licht uit den chaos.
De studie van het levende, groeiende, bloeiende woord mocht hier afzonderlijk worden aanbevolen. Voelt iedereen niet wat verschil er bestaat tusschen ultra-moderne poëzie en de heerlijke, natuur-frissche taal van Guido Gezelle? Aldus moet
| |
| |
ons taalwezen en onze taalkennis verrijkt worden met duidelijkgangbare munt.
Dat is een eerste wet en behoefte Laat ons dan verder die verfijnde naspeuring volgen van het scherp-zoekende woord, laat ons hulde brengen aan de nieuwe schepping van rythmus en harmonie, laat ons nog bewonderend stilstaan voor de prachtige, lijnende beelding, voor de toovermachtige phantasia, die somtijds wel een Regenboog van taal zou spannen boven ons hoofd.
Ja, in het nieuwere woelt en waagt er een wondere kracht, maar... dynamiet is gevaarlijk! Dat spul moet met eene allergrootste voorzichtigheid behandeld worden, en het gevaar moet immer worden aangetoond.
Een veelgelezen tijdschrift der jongeren gaf omlangs een artikel over Droefheid in de Letterkunde. De aanhef bevalt mij niet; - ik zou veel goeds zeggen van de rest. - ‘Een volzinnetje, dat aan het einde der bespreking van moderne gedichten haast gemeenplaatselijk is geworden, is het volgende: - Waarom die onoprechte, onnatuurlijk-ziekelijke, onchristelijke droefheid?’ - Heeft die ondervraging dan geene waarschuwende beteekenis? Indien er typhus en cholera bestaat, dan vragen wij voorzorgen en redmiddelen. 't Is heel weinig gekort als iemand komt zeggen en bewijzen, dat zulke ziekten overal kunnen uitbarsten.
Een katholiek weekblad van Brussel gaf nog eenen volzin of onzin ten beste, dien wij ook niet al te gretig voor waarheid moeten verorberen:
‘Van de critici, die vaak gevoel-menschen zijn en veelal zich over modernisme uitlaten als blinden over kleuren, kunnen wij zoo dagelijks idiootdomme boekbesprekingen lezen: Dit boek is een vertolking van ziekelijke sentimentaliteit, van opgeschroefde valsche smart, en zoo wordt het maar misprijzend van de hand gewezen.’
Moet zulk oordeel a priori voor een idiootdomme bespreking worden gescholden? Die Kloos-verstandige verachting voor alle christene begrippen moet ons niet verbluffen. Ik heb frissche jongens zien verbleeken, verdorren, omdat zij hart en geest wilden voeden met ziekelijke sentimentaliteit. En zou de kritiek daarover moeten zwijgen, wanneer ze toch een schrikkelijke waarheid spreekt? Zwijgen? Voor wien? Geef uw naam a.u.b.
Kanunnik Muyldermans heeft het woord van freule Anna de Savornin Lohman tot het zijne gemaakt:
‘Is het niet een treurig verschijnsel te zien, dat heel een schare van jonge mannen, van nieuw-opgestane “letterkundigen” hun jonge mannenkracht en hun jong talent niet anders en beter weet te gebruiken, liever gezegd misbruiken, dan door te
| |
| |
wroeten in het walgelijkste straatvuil en het onzegbaarste drek, om er ten slotte, gansch en al van vuil doortrokken, weer uit te komen, en dan nog te pronken in gore, vunzige geestes-produkten, met de opgedane levenswijsheid, liever gezegd met de uitwendige smetten, waarmede ze zich hebben bevlekt?’
De spreker eindigt met deze samenvatting zijner gedachten en gevoelens:
‘Eilaas! waarom moet dan met eenen jammerkreet, dien ik als eenen noodkreet zou willen doen schallen, dit overzicht sluiten? - Wee den volke wiens letterkunst, alhier, eene verknoeiing wordt der taal, een aanslag op de gezonde rede, een geschrei van karakterloosheid en wanhoop; of erger nog, alginder, een vloek dreigt te worden tegen den Hemel, eene ergernis voor de onschuld en eene misdaad tegen de maatschappij!’
De kloeke voordracht van Kanunnik Muyldermans verdient de hoogste aanbeveling, bij iedereen die belang stelt in de levenskracht en in de werking onzer Vlaamsche letterkunde; en wie de geschiedenis sedert 1830 wil nagaan, die zal nopens deze belangrijke vraagstukken nergens vinden wat zoo stevig is samengesteld.
A V.
| |
Spreekwoorden en zegswijzen, afkomstig van oude gebruiken en volkszeden
door A. De Cock. Gent. Ad. Hoste. 1906. Prijs 4.00 ir., 460 blz.
Dezen die 't uitgeeuwen dat de scientia een vervelend boeltjen is, stop ik op een, twee, drie, met dit boek den gapenden mond.
Dat is nu zuiver wetenschappelijk werk. Welnu, prettiger, lustiger, leutiger lezing dan deze ken ik niet.
Dit is Vlaamsche ethnographie bij uitnemendheid. Geen dorre doceering over volkerenkunde, over 't leven der menschen, uit professorale katheders als uit de wolken gezien. Hier is ons volk zelf aan 't woord; en 't vertelt zelf zijn leven, zijn geschiedenis door de eeuwen heen. We hooren onze boeren als uit een phonograaf: ze praten, ze gekken, ze schimpen, ze vechten, ze lachen, ze schreien, ze koopen, verkoopen, ze liegen, bedriegen, ze vloeken, ze bidden, ze boeten, ze biechten, ze bedevaarten, ze spinnen, ze weven, ze boeren, ze varen, ze minnen, ze vrijen, ze trouwen, ze kinderen, ze begraven... maar zij eten en drinken, en feesten en kermissen vooral.
Nagenoeg tweeduizend spreekwoorden met breeden uitleg en vergelijkende studie bij andere volkeren.
Ja, daar behoort iets toe om zoo'n phonograaf te verzinnen en samen te stellen! Met zijn ooren immer gespitst, met potlood en notaboekje altijd gereed, moet men Vlaanderen in alle richtingen hebben doorkuierd. En als men dan telkens vermoeid weer thuiskomt des avonds, dan begint eerst het werk Dan moet men bibliotheken verslinden; dan moet men Cats lezen, en Huygens, en Hooft, en Poirters, en Breero, en Vondel, en Gezelle. Dan moet men alle mogelijke Idioticons naslaan, en Harrebomée
| |
| |
bestudeeren, en Vercoullie, en Otto, en Reinsberg-Düringsfeld en Grimm, en Servilius, en, ja... nu de Latijnsche namen komen zou daaraan geen stelpen zijn.
Wetenschap om u een nachtmerrie op 't lijf te jagen! En toch schrikt al die geleerdheid niet af. Want van achter die eruditie komt daar altijd schateren, barstend van levenslust, ons oude Vlaamsche volk; van achter die stapels folianten knikken en knipoogen, dat ge 't uitproest, jolige, lollige, ronde, roode bierkoppen van Brouwer, en Teniers, en Snyders, en Jordaens.
Een boek dat ik ter nieuwe leering en ter oude ‘jolyt’ in alle handen wensch.
Ten slotte: Mag ik den H. De Cock berichten dat men bij ons (Wachtebeke en omstreken) voor 't spreekwoord nr 260 een versje rijker is dan elders? Wij zeggen:
Eén ei is geen ei;
Twee eiers is een half ei;
Drij eiers is een gheel ei;
Vier eiers is een paaschei.
Mag ik hem ook vragen of hij de spreuk 410: ‘Wanneer een vos de passy preeckt, boeren, wacht uw gansen’ wel bij Cats heeft gevonden? Was het niet bij Poirters?
J.P.
Uitgaven der Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding:
| |
Gelooven!
door Eerw. Heer E. Valvekens, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, Diocesaan Schoolopziener.
Een degelijk apologetisch werkje. Gelooven is redelijk en noodzakelijk. Zielkundige ontleding van den geloofsakt. Welk onderscheid tusschen natuurlijk en bovennatuurlijk gelooven?
| |
De vloeibare lucht,
door Ingenieur De Clercq, Bestuurder van het Electriciteits-Laboratorium der Hoogeschool van Gent.
Een wetenschappelijk vraagstuk. Hoe men er toe gekomen is de lucht vloeibaar te maken en welke wetenschappelijke toepassingen er uit kunnen volgen.
| |
Oude tooverij en modern bijgeloof,
door den E.H. Jos Laenen, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, bijgevoegd Archivaris van het Aartsbisdom Mechelen.
In eenvoudigen, populairen trant heeft schrijver dit folkloristisch onderwerp behandeld. De leering die uit de aangehaalde feiten volgt is deze: Alle dwaze opvattingen en praktijken bij onbeschaafden en alle bijgeloovigheid bij de beschaafden vinden hunne verklaring in de beperktheid van den geestestoestand.
| |
De maatschappelijke orde,
volgens den H. Thomas van Aquino en den Wereldbrief Rerum Novarum. door G.C. Rutten, Doctor in de Maatschappelijke Wetenschappen, Algemeen Secretaris der Christelijke Vakvereenigingen.
Mochten vele - ook ontwikkelde katholieken - deze weinige bladzijden aandachtig nalezen en overwegen. Hier wordt de grondslag gelegd voor alle maatschappelijke wetten, den weg gewezen voor alle maatschappelijke werking.
| |
| |
| |
De algemeene geest der sociale wetgeving,
door M. Ver Hees, Afdeelingsoverste in het Ministerie van Nijverheid en Arbeid.
Schrijver dezer kleine encyclopedie van de Sociale wetgeving in België, leert ons over de wetten nadenken, ze vergelijken met buitenlandsche wetgevingen, de leidende gedachten er van opsporen
| |
De haven van Hamburg,
door G. Huybrechs.
Eene nauwkeurige beschrijving van deze belangrijke haven. Hare bedrijvigheid in het wereldverkeer. De groote havenwerken aldaar uitgevoerd.
| |
Het ontstaan van Antwerpen,
door Leo Van der Essen, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren.
Dit is zeer ernstig, wetenschappelijk werk. Ook deskundigen, dunkt ons, zullen deze verhandeling met belangstelling lezen.
| |
De godsdienst der Grieken,
door Hubert Van de Weerij, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren.
Er wordt eerst gehandeld over het ontstaan van den godsdienst bij de Grieken; schrijver verklaart zich tegen de toepassing der ontwikkelingsleer op dit vraagstuk. Daarna wordt uiteengezet de godsdienst van 't historisch tijdvak en zeer interessante bedenkingen worden er aan toegevoegd.
| |
Tegen de ontwikkelingsleer
toegepast op het ontstaan van den mensch, door den E.P.J. Van Mierlo, S.J.
Hier komt de ontwikkelingsleer ex-professo ter sprake. Schrijver blijkt de behandelde stof goed meester te zijn en weet ze kort en duidelijk en bondig voor te brengen.
Wij bevelen deze uitgaven, zonder eenig voorbehoud, aan bij onze lezers.
Sinds eenige weken laat de K. Vl. H. ook een weekblad verschijnen: Tijdingen van de K. Vl. H. Het bevat benevens aankondigingen en korte overzichten van voordrachten, degelijke wetenschappelijke artikels. Ook dit blad zij ter lezing aanbevolen. De verhandelingen kosten 0,25 fr het nummer en 3 fr. den jaargang van 12 nummers. Men schrijft in bij den uitgever De Nederlandsche Boekhandel. Het weekblad is kosteloos en wordt op aanvraag toegezonden. Beheer: Wolstraat, 10.
| |
Stille stonden.
Gedichten, Al. Walgrave. Jules De Meester, Rousselare, 1905.
Al. Walgrave kan kijken diep in zich zelven en in de natuur; en hij kan zeggen en zingen wat hij ziet en voelt: en zoo dat. als men hem eens heeft gehoord, men bij later weder-hooren altijd getuigen kan: dat is hij; zoo doet hij het alleen. Zeker is hij bij meester Gezelle ter schole gegaan. En 'k heet het gelukkig dat hij zijn schoon-begaafd hoofd en hart ging neervlijen aan de borst van 't genie. Geen vorming zonder leiding, en Walgrave heeft de beste en de zekerste gevonden. 't Zijn gansch verwante naturen: in beider droomerige oog en ligt ons kleurige Vlaamsche land te
| |
| |
weerspiegelen en in hun horkende ooren ruischt altijd aan het lied vande wijde zee. Stroomt uit Gezelle's mond chrysostomus - de gouden muziek van onze taal, Walgrave weet met veel minderen rijkdom toch ook tonen te vinden die rhythmisch dwingen tot luisteren.
Een enkelen keer volgt Walgrave na van ál te dichtbij: zoo zijn Stonde van Weelde, zoo enkele strofen van Gezichten uit het Verleden Maar nog ware zijn Gezelle vereering onze literatuur ten blijvenden zegen, al hadde ze hem enkel maar ingegeven zijn Treurnis-hulde aan den Doode.
... O boomen, steekt uw armen bloot
Nu treurend uit: uw vriend is dood
En zal geen zang meer geven...
deze en voorgaande en volgende verzen zijn te zeldzaam-schoon in onze Letteren om ze niet voor immer te onthouden.
Neen, Walgrave's bundel is geen ijdel gevérs over levenspessimisme en vrijersverdriet Wie nog altijd nadorst heeft na 25 jaar op de Nederlandsche boekenmarkt krokodillen-tranen bij bekers te hebben gedronken, zal bij Walgrave niet gediend geraken. Hier heeft men poëzie van troost, van hoop, van blijde liefde, poëzie die door de aardsche gezichteinders van beproeving en lijden de glansen van eeuwige zaligheid schitteren doet.
Van de Toegift Een Zang voor 't Vrije land spreek ik niet. Dat Vlaamsche bierlied kan evenmin tot de Stille Stonden als tot de poezie gerekend worden.
J.P.
| |
Eenig dochtertje,
door Dina Demers. - L. Opdebeeck, Antwerpen. 1905 (ingen. fr. 2,50, geb. fr. 3,50).
Met dit boek treedt eene nieuwe schrijfster den boomgaard der Vlaamsche letteren binnen. Wij heeten ze hartelijk welkom met dien eersteling, want haar Eenig Dochtertje is een blozende smakelijke vrucht, waaraan de jeugd zich zeer zal verlustigen. En zij mag het onbewimpeld naar voren tronen en anderen ten voorbeeld stellen, want men gevoelt hoe in dat knap opgeleid dochtertje al de gaven schuilen voor een vrouw, die later een gelukkig gezin zal vormen.
Onze jonge heldin leeren wij kennen in de schooljaren, in dien tijd van kommerloos gefladder en blij gestoei, als een speelpopje, een scholiertje, dat wij met een goedkeurend glimlachje bejegenen. Maar pas een paar jaren verloopen, en daar staat zij op vaders kantoor, wordende geleidelijk ingewijd in 's levens ernst; tot er plots een oogenblik komt, dat we tot onze verbazing bemerken, hoe uit het bakvischje een ‘groote juffrouw’ is gegroeid, voor wie wij nu met een schuchter gebaar den hoed afnemen.
Wij durven verhopen dat Dina Demers een dankbaren leeskring zal vinden. Tot dusver meenen wij dat zij de eenige is die, in onze Vlaamsche letteren, schrijft voor den leeftijd van 15 tot 20 jaar, en door haar onderwerp zich richt tot de kleine burgerij. Haar boek is daarom een dubbele zegen. Het is juist op dien leeftijd en in die klasse dat, naast een grooter of kleiner aantal dwaalbegrippen, er in ieder geval een zekere dosis Fran- | |
| |
sche ijdelheid in het jonge hoofd van onze juffrouwtjes wordt binnengesmokkeld. Hier hebben wij nu eigen schoon, dat zij zullen kunnen waardeeren.
De taal, waarin het boek geschreven is, mag reeds flink genoemd worden. De schrijfster beproeve echter in de toekomst een volzin aleens breeder te laten aanzwellen of in ruimer golving te doen uitdeinen. Nu zijn het meestal kort-afgekapte, naar een enkel schema gebouwde volzinnetjes, die door hun eentonige opeenvolging op den duur wat droogjes smaken. Ook wezen de proeven met grooter nauwgezetheid gelezen.
Wij besluiten met het boek in de gunst der lezeressen en van alle belangstellenden warm aan te bevelen
E. Van Fraechem.
| |
St Paulus dagbladschrijver,
een ontnuchterende droom, door D. Rycus. - Antwerpen, H. Majoor, 1905.
Jawel Sint Paulus was zeer ontnuchterd! Van uit de dakvensters des hemels had hij dikwijls in de ondermaansche gazetten gelezen: ‘Moest Sint Paulus weerkomen hij zou dagbladschrijver worden’. Onze Apostel kreeg het in den kop en, de Paradijsportier mocht waarschuwen wat hij wilde, 't was al water op een eend: hij vertrok naar België om dagbladschrijver te worden. - Doch 't ging zoo gemakkelijk niet als hij gedroomd had ‘Dorus Pompen, uitgever van den Echo van Pruldorp, godsdienstig, politiek boerenweekblad,’ weigerde vlakaf zijn diensten: voor Paulus' specialiteit, godsdienst en christelijke sociologie, was geen plaats in een blad dat voornamelijk hoefde te leveren: ‘marktberichten, vooral van beestenmarkten; hoeveel koeiem en paarden er aan de lijn stonden, hoeveel biggen aangevoerd, prijs van spek en ruut, enz., annoncen’. Daarna liep hij een blauwe scheen in het ‘provinciestadje Kabaalville, waar twee kathol. weekkladen verschijnen De Oprechte en De Verlichte’ Meneer Ronden, hoofdschrijver van De Oprechte, zette Paulus aan de deur, omdat hij niet wou meehelpen om den katholieken burgemeester en de partij van De Verlichte te onttronen. Zelfde uitslag bij De Ware Vriend van het Christelijk Volk, katholiek dagblad, oplage 100.00 exemplaren, dat eenzijds een hoofdartikel schrijft: ‘Wee der wereld wegens de ergernissen’ en anderzijds zijn lezers verergert met onchristelijke feuilletons (vuile tonnekens) en even onchristelijke Faits divers. Eindelijk belandt St-Paulus en wordt aangenomen in het katholiek grootstadblad Le Moderne. Zijn proefartikel over het Fransch Katholicisme krijgt ongemeenen bijval. Eilaas! in zijn tweede artikel, een over ‘Het Katholieke België’ - dat ik aan alle rechtzinnige menschen aanraad te lezen - is
hij zoo vermetel aan de Belgische katholieken harde, maar zeer ware waarheden te zeggen als: ‘Men is hier te zeer geneigd onder het katholiek vaandel te scharen al wat katholiek stemt’, en vragen te stellen als: ‘Hoelang zal die politieke katholieke partij stand houden?’ en ongehoorde beleedigingen uit te spreken als: ‘wereldschheid, wuftheid, halfheid...’; kort en goed, het gevolg was dat hij aan de deur vloog, achtervolgd van de spotternijen, beschimpingen en verzetroepen der lezers. Ten einde raad, bezoekt hij pater
| |
| |
Romoldus, een heilig Capucien, bespreekt met hem in 't lang en in 't breed den wantoestand der katholieke pers, de noodzakelijkheid en de middelen om dien te verhelpen, en verdwijnt plots, nadat hij als laatste woord gesproken heeft. ‘Bemint gij den Heer en de zielen, Paters? Verovert dan voor Hem de pers, gij en al wie tot den geestelijken strijd is toegetreden, en dan kan Paulus weer naar den Hemel teruggaan, van waaruit hij u zegenen zal.’ - Een aantrekkelijk, leerzaam, vruchtbaar boek!
J.D.C.
| |
Dr. G.J. Boekenoogen.
Vanden jongen gheheeten Jacke, die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vanden brueder dye daer quam om Jacke te castien. Met 2 afbeeldingen. - Leiden, Boekhandel en drukkerij voorheen E.J. Brill. 1905.
Deze uitgave voert het rangnummer X onder de verzameling Nederlandsche volksboeken, welke sedert een paar jaar, te Leiden, onder het bestuur van Dr. Boekenoogen verschijnen. En het is een van die waar onze natuurlijke nieuwsgierigheid het meest voldoening van te verwachten staat De vertelling van Jaakje met zijn too verfluitje, dank zij de blauwboekjes, leeft nog immer voort in dorpen en achterbuurten, en in deze uitgave nu wordt ons de tekst geboden, in verzen, van den oudsten druk (Antwerpen 1528), en van een herdruk uit Amsterdam uit het einde der xvie eeuw. In den druk van 1528 wordt het komisch verhaal gestaakt na het tooneel voor den Officiaal, waar Jaakje zijn fluitje bespeelt, en aanklagers, getuigen en rechters zoo onbarmhertig aan het dansen krijgt, tot ze allen om genade smeeken:
Die officiael liep op ende onder meer,
Ende dansten al omme wonder seer.
Die officiael spronc seer boven maten,
Dat hij sijn schenen stiet vol gaten:
Het dochte hem te sine niet zeer goedt,
Ende riep tot Jacke met ootmoet:
‘Pypt niet meer, maar weest doch stil,
Dat bid ic u vriendlick door Gods wil.’
Doe seyde Jacke tot elcken daer:
‘Ist dat ghi mi hier wilt loven int openbaer
Dat ghi mi doen en sult quaet noch confuys.
Maer laten mi gaen soe ic quam van huys,
Ick sal mijn pypen laten staen,
En niemant sal meer drucx ontfaen.’
Doe riepen si al ghemeynlick,
Ende gheloofdent hem te doene certeynlick,
Ende voor syn sake oock te vechten,
En hem te beschermen voor alle rechten...
Heel dit verhaal, tot hiertoe, is een tamelijk slordige navertelling van een Engelsch volksboek, waarop door den uitgever gewezen wordt, A mery geste of the frere and the boye, te vinden in Vol III van Hazlitt's Remains of the early popular poetry of England (London, 1866). Het Engelsch verhaaltje is ingedeeld in stroofkens van 6 regelen, uitgenomen aan het slot, waar de stroofkens maar van 4 regelen meer zijn. Als specf- | |
| |
men van de bewerking, hier het slot van het Engelschgedicht:
The Offycyall lepte over the deske,
And danced aboute wonder faste,
Tyll both his shynnes he alle to brest,
Him thought it was not of the best,
Than cryed he unto the chylde,
To pype no more within this place,
But to holde styll, for goddes grace,
And for the love of Mary mylde.
Than sayd Jacke to them echone:
If ye wolde me graunte with herte fre,
That they shall do me no vylany,
But hens to departe even as I come.
Therto they answered all anone,
And promysed him anone ryght,
In his quarell for to fyght,
And defende hym from his fone...
De Amsterdamsche druk voegt aan deze eerste reeks tooneeltjes een tweede reeks toe, hoe Jacke door zijn booze stiefmoeder nog verder wordt gekweld, en hoe zij zich uit wanhoop verhangt als Jacke haren schat gestolen heeft, en hoe Jacke zelf zich uit berouw ‘cluysenaer’ steekt.
Aldus heeft Jacke die werelt vertorden
Ende is een heylich cluysenaer gheworden,
Ende heeft daer gheleydt door Gods ingheven
Menich jaer een heylich leven,
Ende al synen schat heeft hy sonder mincken
Binnen sijnen leven willen schincken
Den behoeftigen ende den ermen,
Op dat hem Christus soudt willen ontfermen,
Ende hem ontfangen in zijn gerecte ermen
Die ons wil bewaeren voor thelsche tempeest...
In alle opzichten, ook wat den vorm betreft, is dit vervolg minder geestig dan het oudere gedeelte, hoezeer ook dit bij het Engelsch voorbeeld ten achter blijft.
Met veel zorg bewerkt, zijn de aanteekeningen bij dezen herdruk: I. de opgave en beschrijving van de 16 verschillende uitgaven van het volksboek, en het onderzoek naar de onderlinge verhouding van de verschillende drukken; en II. het overzicht van de litteratuur betreffende het volksboek van Jaakje, en de verhouding tot de bron en tot de volkssprookjes, welke, per slot van rekening, de stof hebben geleverd voor de wonderlijke avonturen van het guitige schaapherderke.
F.K.
| |
Vondel's lyriek
Bloemlezing met een voorwoord door Van Elring. - Amsterdam, L.J. Veen, 1905. 346 blz.
| |
J. van den Vondel's verscheiden gedichten,
met aanteekeningen van Mr. J. Van Lennep. Opnieuw uitgegeven door J.H.W. Unger. Twee deelen, gebonden. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel.
In mooien, stevigen band, versierd met ontelbare prenten die in vele gevallen een welkome bijgave uitmaken bij Vondel's
| |
| |
lyrische en satirische verzen, kan de verzameling van Vondel's Verscheiden Gedichten warm worden aanbevolen. De overvloedige toelichtingen over personen en zaken zullen toelaten Vondel's poezie te begrijpen Deze uitgave, zoo spotgoedkoop, is een groepeering van de deeltjes met lyrische poëzie uit de bekende uitgave in een 20 tal deeltjes door Van Lennep en Unger.
De heer Van Elring deed maar alleen een keus uit het beste. Hij merkt terecht op dat ‘zelfs de zoo bekende Inleiding tot Vondel van Verwey niet meer geeft dan een schrale tien dier lyrische verzen volledig.’ Ook de schooluitgave, ‘Vondel's Lierpoezie’ door Stellwagen (2e druk, Den Haag. de Gebroeders Van Cleef, 1898) geeft z.i. te weinig.
In de inleiding van den heer Van Elring is veel behartigenswaard. ‘Van onze drie grootste lyrici: Guido Gezelle, Bilderdijk en Vondel, is de eerste de meest gewestelijke, de laatste de meeste stedelijke, nationale, en met Bilderdijk de meest universeele,’ meent hij o.a. Zijn inleiding is echter weinig meer dan een lofspraak op Vondel als lierdichter. En de gedichten zelve worden afgedrukt zonder genoegzame toelichting, zelfs die voor welker verstand grondige kennis van de Amsterdamsche strijdvragen in Vondel's tijd van noode is. De spelling heeft hij naar de mode van nu gewijzigd, omdat tusschen Vondel en ons geen slagboom mag gesteld. In de volgorde der stukken volgde hij door den band Van Vloten. Een portret van Vondel staat voorop.
‘Moge dit boek ook lezers vinden in Vlaanderen!...’ wenscht de verzamelaar. Dien wensch kunnen we onderschrijven. Niet geheel zonder voorbehoud nochtans, en om dat voorbehoud te formuleeren veroorloove men ons te verwijzen naar de bespreking in Lectuur, (2e jg. nr 8), door J.J.G. Boelen S.J. Deze betreurt het ten zeerste dat deze Bloemlezing ‘er weder eene is, die bij geen mogelijkheid aan de jongelui onzer R. Kathol. Gymnasia, Colleges en scholen in handen is te geven; evenmin aan vele andere. Er komen tal van zekere kleinere gedichten in voor die plegen heel wat meer kwaad te doen, dan menigeen vermoedt. Daarenboven er zijn nog andere stukken in, die allerzekerst niet onder het oog van iedereen moeten worden gebracht. Een, om mijne bedoeling te verduidelijken. Van die Suzanne-schilderij zegt Vondel zelf in zijn gedicht, dat de beschouwing ervan hoogstgevaarlijk is, maar levert inmiddels zelf een zoo levende, weelderige schildering, dat die waarlijk niet veel minder gevaarlijk mag heeten.’ Het spreekt vanzelf dat dergelijk voorbehoud ook en nog meer, op een volledige uitgave van toepassing is. Geen van deze beide uitgaven is dan misschien volkomen aanbevelingswaardig waar het de ‘onrijpe’ scholen onzer jeugd geldt. Gelukkig dat echter het lezerspubliek niet heelemaal tot de vlijtige studenten beperkt is, die met een mooi en nuttig boek voor hun vorderingen worden beloond.
| |
Modern A.B.C. voor katholieken.
Korte antwoorden op de moderne opwerpingen tegen de Kath. Kerk, door X. Brors S.J., vrij vertaald en bewerkt door P.B. van Kesteren, O.C. - G. Mosmans, Zoon, te 's Hertogenbosch, 1904. 260 blz.
Het zal zeker onmogelijk zijn al de leugens te achterhalen die tegen de Waarheid uitgekraamd worden. Op onze dagen is
| |
| |
de nijd tegen Kerk en Godsdienst te spitsvondig, en de zoo geheeten wetenschap te verwaand. Nochtans verricht hij goed werk, dunkt me, hij die zich de moeite troost de leugens rechts en links bij de tong te grijpen, en ze op de poort vast te spijkeren Dit deed P. Brors in Duitschland, en P van Kesteren heeft dat verdienstig werk aan Nederland bekend gemaakt. ‘Wat ik u aanbied, zegt hij, is niet een vertaling in den strengen zin, 't is meer een vrije bewerking; hier en daar liet ik iets weg, terwijl ik op andere plaatsen iets inlaschte, wat mij meer dienstig scheen voor Nederland’ Of nu die vertaling of omwerking keurig gedaan werd, zal ik niet onderzoeken; het oorspronkelijk werk ligt te mijner beschikking niet Edoch, welke orde wordt er in dit boek gevolgd? De schrijver gaat alphabetisch te werk, b.v. Aalmoes, Abraham, absolutismus... en weerlegt de opwerpingen, die met die grondwoorden betrekking hebben. De toon van zijn antwoord is steeds ernstig en bezadigd, ja hij mocht soms wel eenigzins strenger, bijtender zijn... en in plaats van het hooge woord aan den opwerper toe te laten, kon men zelfs wel eens aanvallend en bestrijdend optreden. Trouwens de dwaalleer is vaak maar stout, omdat men haar al te licht opvolgt in den doolhof van drogredenen, en het ware dikwijls beter haar zelve rekenschap te vragen over haar doen en spreken. Ieder antwoord in dit boek is bondig en klaar. De bronnen worden doorgaans opgegeven, en waren er nog meer voorhanden, ik hadde 't nog liever gezien. Druk en taal zijn wel verzorgd. Op bladz. 41 verbetere men 1703 in 1073. Kortom een boekje dat verdient uit ter herte aanbevolen te worden.
J. Mdm.
| |
Ingekomen boeken ter bespreking:
Nieuwe uitgaven der firma Noordhoff
Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde, onder redactie van Dr M.G. De Boer en R. Schuiling. |
Tijdschrift De Drie Talen, voor hen die zich willen oefenen in de Fransche, Duitsche en Engelsche taal. |
Overzicht der Algemeene Geschiedenis. De XVIIIe Eeuw 1689-1789 met register door C. W Pothast. |
Nederland Eenvoudig leerboekje der aardrijkskunde van Nederland, door R. Bos. |
Novellen und Erzaehlungen, herausgegeben von J.J. Leberman, J.W. Kuiper und M. Eitelenboom. Nr I Peter Rosegger, Acht Erzählungen. |
Toestanden en Gebeurtenissen. Eenvoudige lessen over de Vaderlandsche geschiedenis. 2e en 3e deeltje, door B. Laarman. |
Rekenboek voor de herhalingsschool en het voortgezet lager onderwijs, door R. Boosman en R. Bos. |
De Ambachtsjongen. Opgaven voor leerlingen van ambachtscholen, gemeente-avondscholen, enz., door E.J. Reinders. |
De Jonge Steller. Steloefeningen voor de lagere school, door B. Baas. |
Voorlooper van buiten Nederland. Eerste leerboekje der aardrijkskunde van Europa en van de werelddeelen, door R. Bos. |
Antwoorden op de 3 deeltjes van het rekenboek voor de herhalingssch en het voortgezet onderw., door R. Boosman en R. Bos. |
|
|