| |
| |
| |
Kunstkroniek
Franz Courtens,
- Antwerpen. - Meir 69, - 17 Februari-4 Maart. 1906.
In het Kunstzaaltje achter Forst, is in het eind van Februari en begin Maart, een tentoonstelling van een goeie dertig schilderijen van Franz Courtens gehouden, uit de verschillende perioden van dezen meest ‘Vlaamschen van alle Vlaamsche landschapschilders.’
Er waren er bij van voor dertig jaar.
‘Niettegenstaande zijn lang verblijf in, en vele zwerftochten door Zeeland en Holland, is Courtens een Vlaming gebleven.’ - Er leeft in hem de levensblijheid, de overborrelende kracht van Jordaens en Rubens en hij ziet ons landschap met een ander oog dan wij... Wij zien 't - als puiten - bij voorkeur in den regen, waarin wij ons vermeien en hij ziet het, als een blijde, mooie, schitterende vogel liever in de zon... Als men onze groote Hollanders mocht gelooven, zou men denken dat 't bij ons maar altijd regende en integendeel, het regent in Holland minder dan hier. Dat fijne blonde licht, dat Courtens doet neerziften tusschen 't glanzende groen der boomen, bestaat wel degelijk bij ons, vooral in de Duinstreek bij Vogelenzang, waar de vroolijke Vlaming zijn landhuis heeft. Het zou de Hollanders goed doen als hij eens wat meer bij ons exposeerde, we kunnen best een beetje levensblijheid gebruiken.
Zonnezoon dat ware een goeie naam voor hem... Hij heeft de zon lief, en... ik geloof dat het maar zelden regent als hij er met zijn schilderskist op uittrekt! En waar hij zon kan schilderen is hij op zijn best... zon en boomen en tusschen de lage, lichtgekuste twijgen een wazig verschietje, een beekje of ondergeregend boschpad, waar goudplekjes in vonken, dat daar zoo limpide ligt tusschen 't rijke bruin van de afgevallen blaren. Van dit, voor mij het meest aantrekkelijk genre van zijn stuk- | |
| |
ken, waren mooie specimens aanwezig: In het Woud, Laatste Stralen, Herfst enz.:
Het allermooiste was In het Woud, een groot doek, waar de zon afdavert in gouden golven... toch schijnend achter dat fijne, gevoileerde waas, dat ons maar zelden in de lage landen verlaat, en dat een van de grootste aantrekkelijkheden van onze atmosfeer is.. 't Onderwerp heel simpeltjes maar, - ingewikkelde composities moet men bij Courtens nooit zoeken - een vrouwtje, dat onder hooge eiken haar kleine kudde schapen weidt... Vooraan wat gras, fijn helder-groen gras van den duinkant, hoewel ik me niet herinner daar ooit schapen te hebben gezien; misschien heeft hij ze er maar neergezet om zijn landschap te stoffeeren. Dat is al, en ik vroeg me af, waarom is dit nu zoo mooi? Waarom geeft mij dat een gevoel van geluk, of ik op een zonnigen morgen op een duintop zat en in de blauwe zee keek... Ja, waarom is dit zoo mooi - waarom is de eenvoudige Vlaamsche vlakte mooi als de landman, de husbandman, met statig gebaar, het zaad weer neerstrooit in de open voren en de hemel zich buigt over de aarde die wacht, - waarom zijn zooveel ingewikkelder onderwerpen leelijk en waarom zijn Courtens eenvoudige landschappen mooi? - Omdat een meesteroog ze zag, omdat een Godverkoren kunstenaar ze aangeraakt heeft met zijn handen....
Hetzelfde geldt, in iets mindere mate wellicht, voor de overige doeken, waar hij boomen schilderde, waar zon op schijnt. Ik breng hier nog even in herinnering dat aardige Stoppelveldje (14) met een kerkje er achter en een kuddeke witte kalkoenen en het Najaarsbosch, waar de ijle, blauwe lucht heenzift door al de kale toppen, in rijk-warm contrast tegen den bruinen grond.
Maar Courtens heeft ook regen geschilderd, en dreigende luchten, en besneeuwde stranden. En niemand zal beweren dat hij zich hierin geen meester toont.
En toch krijgt men een gevoel of dit eigenlijk de echte Courtens niet is, - of hij zich hier eenigszins door Hollanders liet influenceeren - of liever - want hij is een te krachtige persoonlijkheid om den indruk van iemand te ondergaan, - of hij de herinnering aan Hollanders in zijn oogen bewaard had, - aan Mauve, Maris (Jaap), zelfs Breitner en Tholen, een enkele maal; en af en toe ook door de groote Franschen van de Barbizonschool, door Corot, Millet en Daubigny. Men moet mij goed verstaan, ik bedoel niet dat hij deze kunstenaars nadoet, dat zou hij niet kunnen, al probeerde hij het; zeer groote, sterke geesten kunnen geen anderen nadoen. Maar er is een lichte affiniteit,
| |
| |
waarvan men niets bespeurt in zijn zonnedoeken... Hij beeft hun werk gezien, liefgehad misschien, en er is iets van hen bij hem blijven hangen, - in zijn oogen, niet in zijn penseel.
Als zijn knapste werk in het regenachtige genre, noem ik even zijn Regenweer te Rotterdam, met het mooie witte paard voor het karretje op den voorgrond en zijn Nettenboetster, als ik goed zie ergens aan de Vlaamsche kust, waar de bold sweep van de netten vooral zoo mooi was gedaan...
Maar die den echten Courtens wil zien, waar hij zichzelf geeft en zichzelf alleen, zonder eenige bijsmaak of bijgedachte, die bestudeere zijn lichtstukken, waar hij schildert - de Zon!
| |
Libre esthétique.
- Brussel. - Modern Museum.
Een week later bezocht ik de Libre Esthétique te Brussel.
Toen ik binnenkwam, had ik een gevoel of ik een verkeerd gebouw was ingegaan en in een asyl voor ongelukkige waanzinnigen beland was. - Ik hoop dat de meesten nooit dien jammer hebben aanschouwd, maar een dokter zal toegeven dat ik gelijk heb. - Er zijn onder die stumperts, in Holland ten minste, verscheiden zeer fijn bewerkte, artistieke naturen. - Ze schilderen - met groote verdienste soms. - ze zingen en maken muziek... Maar in die kunst openbaart zich hun arme, zieke, afgedwaalde geest. Naast een onmiskenbaar talent, een eigenaardige, maar altijd bizarre wijze van natuurzien. Ook daar, als hier, allerlei grillige, nachtmerrieachtige gestalten, die over 't doek heenscharrelen als in een angstigen droom, vertrokken gezichten en verdraaide leden. Men herinnere zich maar de gedaanten, die men ziet in koorts. - Zóo is de kunst van waanzinnige menschen.
En zóo was ook, het spijt me dat ik het moet zeggen, het meerendeel der uitingen in de Libre Esthétique Dat er hier geen talent aanwezig was, zal niemand beweren. Er is wel degelijk talent in die griezelige, grabbelende handen van... nog wel een damesartiest! Ik zal den naam maar liever niet noemen en van de kinderkopjes van dezelfde hand, die naar een klierachtig kindje schijnen te zijn genomen. Ook van een dame, een Russische kunstenares. Mevrouw Alice Daunenberg, geboren te Riga, verblijf houdend te Parijs, is 't ijselijk vrouwpersoon, dat, managing to make insufficient raiment out of yards of clothing, neerzit sur son séant in 't gezicht van de zee. In 't verschiet, langs de rotsen onthult zich een niet te loochenen talent. Maar wat een smaak, wat een keuze!... Er waren over 't geheel veel dames in het salon, ik bedoel aan de wanden, niet in de zaal. - In
| |
| |
de zaal was niemand... Dat ze een holde Weiblichkeit vormden kan ik niet zeggen.
De beste van de Zooi - passez moi le mot - was Isidoor Verheyden, van wie een mooi portret van Agneessens in het Moderne Museum hangt. In hem heeft inderdaad wel een kunstenaar bij de Gratie Gods gestoken, al zag hij de natuur vaak op een wat klodderige manier. Of liever, bij 't beschouwen van dit fijne aristocratische, ietwat Mongoolsche, ietwat Poolsche gelaat, kan ik moeilijk aannemen dat hij inderdaad zoo zag. Ik denk dat hij met dit geklodder maar aan een modetje offerde, dat hem door anderen was gesuggereerd. Soms klodderde hij ook niet.
Hij had een heel zaaltje bijna voor zich alleen, en als hij niet door zijn rumoerige buren was gehinderd, zou de indruk van 't geheel beter zijn geweest. Zijn Moeras te Zeelhem en Ondergaande Zon over Zee, verraden, zooals de correspondent van de Rotterdammer terecht opmerkte, wel een fijne persoonlijkheid. Verder vestig ik nog even de aandacht op een mooi oude Damesportret. Rozen, witte en roode en een Landschap, me dunkt ergens in Oostenrijksch Tirol.
Als hij in een ander midden geleefd had, zou hij 't misschien wel tot beter dingen hebben gebracht, maar naar zijn portret te oordeelen, bezat hij een karakter, dat zich zeer gemakkelijk door anderen liet beheerschen, en heeft hij wellicht nooit geheel zichzelf gegeven in zijn kunst. Toch is het jammer dat hij zoo betrekkelijk vroeg is gestorven. Hij was, als ik goed ben ingelicht, van 1845, te Antwerpen geboren en verleden jaar te Brussel overleden.
Tot het beeldhouwwerk zal ik maar 't zwijgen doen. - Er was wel karakter in de dingen van Hoetger - vooral in zijn vrouwenbuste. - En de bustes van Wagner en Beethoven door Jouant konden er door... Men zou zooveel liever iets goeds willen vertellen dan iets kwaads, maar tegen al die zonderlinge en toch niet van talent ontbloote menschen, zou men willen zeggen, wat het kind eens tegen den overigens veel begaafderen T... zei: ‘Meneer, waarom schildert u zoo raar?’
| |
Frans Huyghelen.
- Brussel. - Antwerpen.
Een verkwikking na al deze gedegenereerden, zoo'n beetje een gevoel of men uit een overstookte broeikas, zijn longen weer eens heel wijd kon openzetten in de frissche lucht is 't werk van den nog zeer jongen Antwerpschen beeldhouwer Frans Huyghelen. Nog weinig bekend in zijn land, in zijn vaderstad Antwerpen, al zou hij het meer verdienen te zijn,
| |
| |
uit zeer nederigen kring gesproten, in 't eerst bijna geheel door eigen initiatief, door eigen stoer willen omhoog gewerkt. Later leerling van de Antwerpsche Academie. Prijs van Rome van 1899. Vol bewondering voor de Grieken van het beste tijdperk - voor de Italianen der Renaissance, maar nooit door hen of door wie ook beïnvloed, is hij een van die stevige, kerngezonde, een beetje knoestige producten van den ouden Vlaamschen grond, die nog eens vreugde aan dit kind, dat haar zoo in alle opzichten waard is, zal beleven.
Bij hem niets van hyperverfijning, van ismetjes, van nevrose. - Gezond is zijn kunst, zooals de jongen zelf, eenvoudig en kerngezond. En dat is de hoofdaantrekkelijkheid van zijn werk, dat het zoo geheel hemzelf is. - Zooals hij in 't begin heeft moeten vechten met het harde lot, dat zijn karakter die vroege mannelijkheid gaf en zijn wil gestaald heeft, heeft ook zijn kunst met de stugge materíe gevochten en zelfs nu komt hij er nog niet heelemaal uit - kan hij 't altijd nog niet zeggen zooals hij 't gedroomd heeft; - hij vecht met den vorm, zooals Michel Angelo soms vocht. Maar hij blijft altijd oprecht en is nooit de schaduw van een ander.
Ik vestig hier even de aandacht op zijn Tannhäuser, werk nog bijna van de kinderjaren, waarvan indertijd een reproductie gestaan heeft in de Vlaamsche School - op zijn Dood van Abel, waarmee hij den prijs van Rome behaalde en waarvan Meunier bij de bekroning met ontroering zei: ‘C'est une âme’. Op 't mooie marmer Moedervreugd, dat verleden jaar in den kunstkring, te Antwerpen geexposeerd was, op een mooie fries, een herinnering aan de verklaring van Belgie's Onafhankelijkheid en op een andere, de Morgen, waaraan hij nu bezig en die voor een Patricier-huis in Antwerpen is bestemd.
Het meest opmerkelijke bij dezen nog zoo heel jongen, is de geweldige sprongen, waar hij mee vooruitgaat. 't Is of hij zevenmijls-laarzen draagt, en al vindt de Dietsche Warande het wellicht wat vreemd dat ik hier de aandacht voor een nog zoo weinig bekende durf vragen - 't zou niet de eerste maal zijn dat ze aan een jong talent herbergzaamheid verleende. En ik mag mijn oordeel steunen op dat van zijn leermeester Vinçotte.
't Eenige wat nog in zijn kunst ontbreekt is 't geistige element, dat met de jaren wel zal komen. Hij is nog zoo jong, - nog geen 28 jaar.
| |
Oud en nieuw museum.
Brussel.
In het Oude Museum te Brussel waren buiten een Aert van der Neer en een Berckheide (gezicht in een Protestante Kerk).
| |
| |
waar niet veel van te zeggen valt, twee heel mooie, pas aangekochte stukken: een vroege Rubens en een prachtig mansportret van Simon de Vos. 't Laatste was, meen ik, indertijd op de Portrettententoonstelling in den Haag. 't Stelt een man voor (buste) van een 35 of 38 jaar, zwart gekleed met gladde, witte kraag, grooten hoed, zeer schuin op 't hoofd gezet, lang bruin haar, aardig, heel donker, geestig gezicht, van een prachtig koloriet tegen een tonigen, effen grijzen achtergrond. Een héel mooi, levend doek, dat in de behandeling eenigszins aan de groote Hollanders, aan Maas en Hals doet denken. De Rubens is uit zijn vroegen tijd: Jezus die Nicodemus onderwijst... 't Figuur van den Heiland zelf is m.i. de zwakste; de eerste groene laag, die Rubens, in navolging der Italianen, bijna altijd gebruikte, schijnt, vooral om de oogen, te veel door de vleeschkleur heen, maar drie van de hem omringende mannenkoppen zijn superb, vooral dien van Nicodemus, een mooi getypeerde jonge Jood en van een ouden. - Een stralend koloriet en zoo buitengewoon van bewaring, dat het er uitziet of 't van gisteren geschilderd was.
Bij het beeldhouwwerk, een buste van den heer Macquet door Vinçotte, die me wat hard en koud toescheen. - In een zijgang zag ik, heel even, heel toevallig, een prachtig geknielde werkmansfiguur van Meunier en de Worstelaars van Lambeaux; aangezien ik ze eigenlijk nog niet had mogen zien, zal ik de behandeling er van voor de volgende kroniek bewaren.
In het Moderne Museum waren enkele mooie nieuwe aankoopen. Wel niet alle van zeer recenten datum, maar toch binnen de laatste maanden ingebracht. Behalve het reeds gemelde portret van Verheyden, door Agneessens, een prachtige Coosemans, Les Fondrières de Slagmolen... een heerlijk landschap, kleine poelen tusschen lage, duinachtíge heuvelen, onder zware looden luchten, waar zilvergrijs de kleine broze berken tegen afsteken. De stemming is volkomen. Vergroot 't stuk en ge ziet het echte landschap, waarin de kunstenaar toch zijn heele ziel heeft gelegd. Vooral de behandeling is magistraal. Héel in de achtergrond een vrouwtje, dat haar koeien voortdrijft door een hollen weg... Ook de Spinsters van Dierckx zijn heel mooi, zoo maar simpeltjes weg, zooals de Hollanders schilderen. De Vlasoogst van Claus is voor mijn omfloersde Hollandsche oogen, bijna té schitterend van kleur, té fel van licht en blonden toon, maar 't heele stuk is toch wel kranig en verbazend knap gedaan - de teekening van de beeldjes vooral, omlijnd met bijna sculpturale scherpte en zuiverheid, kan door geen andere dan een meesterhand zóo worden gedaan en - men zal 't moeten
| |
| |
erkennen - ten alle tijde zijn de Vlamingen ons in 't teekenen de baas geweest! - Ook de toon is wel de echte van een gloeiheeten dag in Vlaanderen... de atmosfeer, vooral in den hoogzomer, is hier nu eenmaal heel anders dan bij ons. Men ziet de hitte deinen in de verte en in trillingen versmelten met de lichte lucht. - Heel vreemd en wat schril doen de gloeiende gezichten der oogsters, van een brandend kreeftrood... alleen schijnt de toon van het vóor- tegen 't achterplan mij wat te egaal - te vlak.
In het Antwerpsch Museum, zooals de Beheerraad mij meedeelt, een: Jan Provost, Joost van Craesbeeck, P. Breughel III (Kindermoord), Clara Peeters, Cornelis de Vos (2 portretten), een zoogezegde Bosch.
Ik hoop ze zoo spoedig mogelijk te gaan zien en in mijn volgende kroniek te behandelen.
A.W. Sanders van Loo.
|
|