Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 384]
| |
IMet stille woorden heb ik eens gesproken
Van 't wee dat in mijn ziel te sluimren lag,
Gesproken van een akeligen dag
Die al mijn vreugdebloemen heeft gebroken.
Ik hield mijn smart zoo schuchter-bang verdoken
En op mijn lippen zweefde er ook een lach
Wanneer ik vrienden blijde lachen zag.
Mijn klachten hebben zij aanzien als sproken.
Mijn hart heeft om hun ongeloof gebloed.
Dan heb ik heel alleen in stil bedaren
De kinderen van mijn smart in bleeke scharen
Doen tiegen door mijn kamer - droeve stoet! -
Plots kwamen ze op mijn wenken allen nader
En 'k heb ze blij omhelsd gelijk een goede vader.
| |
IIDe zonne werpt een aureool van stralen
Op 't goudbestrooide water van den stroom.
De zwanen roeien door den avonddoom
Zacht tusschen 't weidsche nenufaren-pralen.
Men voelt den avond op de stede dalen
Stil ingeluid door klokken zwaar en loom.
Het duister ziet men komen als een droom,
En op de vesten wandlaars zwijgend dwalen.
| |
[pagina 385]
| |
Zoo ligt mijn ziel vol rozige avond-pracht
En treurige avond-eenzaamheid. De zwanen
Van 't lijden roeien door mijn ziele-lanen,
En droefheidsklokken kondigen den nacht.
Gestalten uit mijn vroeger blijde leven
Gaan eenzaam, droomend door mijn ziele-dreven.
| |
IIIWeer ben ik met een innig troost-verlangen
Gekomen naar mijn lieve dichtrenrei,
Om mijn zoo droeve smart op harmonij
Te laten wiegen van hun weemoedszangen.
Liefst greep ik naar die welke 't lijden-prangen
Het schoonst vertolkten in hun poëzij,
Van wie zoo vaak mijn dorre zielehei
Wat frisschen levensregen mocht ontvangen.
De klanken van hun dichter-symphonie
Zijn ongevoeld voorbij mijn ziel gevaren,
En alles bleek me valschheid en gebaren.
't Is alles vreemd al wat ik lees of zie:
Hun schoonheid noch hun kracht kan mij verblijden
Want grooter dan hun smarten is mijn lijden.
| |
IVIk heb mijn jeugd zoo schoon niet mogen groeten
Als gouden sterreflonkren in den nacht,
Noch levenszwanger als een lente-kracht,
Noch blij als zang-beluste kinderstoeten.
Ik heb haar willen trappen met de voeten:
Zij gaf me niet hetgeen ik had verwacht.
Bekomt mijn hart dan nooit wat het betracht?
Zal 't eeuwig dan met droomen leven moeten?
| |
[pagina 386]
| |
Uw levenswet begrijp ik, o mijn God
Ons koninklijke ziel is groot gebleven
En hijgt naar groot geluk in machtloos streven.
Een droef begeeren is ons aardsche lot.
Na de aardsche hoop zal God ons heil verleenen.
Uit christen tranen groeien edelsteenen.
Gabriël Verborght.
|
|