Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] Kastanjeboomen Ik groete u, groenend looverkruid dat weeldrig uit de takken spruit in de eerste lentedagen; met sap en zonnigheid gevoed, gij, jeugdverblijd, herleven moet na 't wilde wintervlagen. De stemme, die van 's Heeren hand, in 't dorre en doode beenderland het leven weer deed treden, voer door de naakte stammen heen, en door de bruine boomenleên kwam spannend sap gegleden. Dra staat uw kruin alree gereed, ter lentefeest, in 't groen gekleed, o mijn kastanjeboomen, en vreugdig wiegt uw blarenkrans vol vogelzang en zonneglans in 't lustig lente-komen. De dagen gaan. Het meidagweert; het zonnetij is weergekeerd langs gouden wolkenbanen; het straalgeweld zijn banden breekt, op elken tak een wimpel steekt, een blanke sterrenvane. Me dunkt ik zie alree dien kuif, dat witte, weemlend bloemgewuif in 't blozend morgenlonken, als 't zonnelicht, gesproet, gevlekt, de druppels van de blaren lekt en giet uw kruin vol vonken. [pagina 278] [p. 278] Zoo meengen blijden zomerdag ik rustend aan uw voeten lag in 't lommer van de blaren, en 'k zag door uwe kruinenpracht de helgerande wolkenmacht door blauwe heemlen varen. Toen zijt ge schoon; maar't najaar komt in 't land gestormd en raast en bromt door de oudgedaagde tronken; het wil het al te niet gedaan, gaan plundren en omverreslaan, van dolle vreugde dronken. Geen bolsters meer en merkt mijn oog, geen groeiend, groenend loofvertoog, maar rosgedroogde blaren. Het rukt en snokt en weg van hier, mijn blikken uit, in 't stormgegier, zijn ze alle weggevaren. Met hoofd en armen blootgesteld, verweerloos tegen 't vriesgeweld, daar treurt ge droeve boomen; gestorm is 't dan van 't windgevaart dat huilend door uw takken waart lijk nare winterdroomen. Maar God is daar die 't al behoedt, die 't leven weerom wekt en voedt in blijder lentedagen, en elk jaar zult ge in 't groene staan, lijk nu en weer aan 't groeien gaan en bloem en blaren dragen. Lentemaand, 1905. Aug. Van Cauwelaert. Vorige Volgende