| |
| |
| |
Boekennieuws
Stille avonden
van Stijn Streuvels. Uitgaaf: Meindert Boogaerdt Rotterdam. - Prijs: ingenaaid 2 fr. - gebonden 3 fr. - 174 blz.
De lezing van dit boek heb ik met een levendig genoegen doorgemaakt. Zoo we het onlangs verschenen ‘Open lucht’ van onzen Westvlaamschen novellist uitzonderen, moesten we telkens hoofd-schuddend bekennen dat zijn verhalen ons niet volop bevredigden om hun min of meer fatalistisch karakter. Met de verschijning van zijn eerste werken hebben de critici hierop druk nagewezen en heel bescheiden den wensch uitgedrukt indien hij nog meer boeken hun te lezen geven mocht, toch niet langer te moeten betreuren dat ook zijn proza de strooming van het huidig letterkundig realisme en levensdroefheid zou blijven medegaan. Reeds getuigden Streuvel's eerste schetsen dat zij door de sombere kunst der Russische schrijvers sterk beinvloed waren en zijn vooringenomenheid met deze mannen - die anders een heel voorname plaats in de wereldliteratuur der laatste tijden verdienen - had hem met hun goede ook hun slechte hoedanigheden laten opnemen. Me dunkt dat we het nu luidop mogen uitjubelen: Stijn Streuvel's ‘Stille Avonden’ is niet slechts heel fijn maar ook blij-makend kunstwerk! Dit mochten we reeds zeggen over zijn ‘Open lucht’ maar nog beter over zijn ‘Stille Avonden.’
Dit boek bestaat uit vijf schetsen: Een lustige begraving, Honorieneke, Zomerdagen op het vlakke land, Zonneblommen, Ingoyghem. Dit boek, is een boek van herinneringen. De schrijver slaat een terug-blik op zijn letterkundig leven en wekt de typen uit zijn vorige boeken vóór zijn verbeelding weder op: alzoo doet hij in de eerste twee stukken. In de andere drie schrijft hij neer wat hij op zijn wandelingen door zijn West-vlaamsche streek gezien heeft Daarom juist zijn het geen verhalen, maar herinneringen die we van hem hier krijgen; daarom is hij hier - in tegenstelling met zijn andere werken - volop subjectief. Vreugde en kalmte liggen op deze bladzijden uitgespreid en doenden lezer zacht aan. Als motto schrijft hij vooraf het woord van H Gorter: ‘Laat ik nu denken hoe dat alles was’, van Goethe: ‘Zierlich Denken und süsz Erinnern ist das Leben im tiefsten Innern; verder: ‘Le passé a ses mirages’, de spreuk uit den Ecclesiastes: ‘Als honing aan den smaak zoo zoet is uw geheugen aan mijn hart’, verder nog het vers van Shelley: ‘I love all that thou lovest, spirit of delight’ en voor zijn laatste schets -
| |
| |
Ingoyghem - ‘Onze kunst is het verbeelden van ons eigen, innige voelen’.
Hier heeft Streuvels zich wederom getoond als een meester in de beschrijvingen. Hoe aangrijpend-waar, hoe typisch-juist weet hij de zee en de streek van West-Vlaanderen af te schilderen! Nog nooit misschien heeft hij het mooier gedaan dan in dezen schetsen-bundel. In zijn stuk ‘Ingoyghem’ verhaalt hij hoe hij voor den dageraad nog gaan wandelen is in de vrije natuur om de schoonheid van den morgen te genieten. Zooeven is de zon gerezen. ‘Van de hoogten golven de lijnen allenthenen nerewaards - de wabberende heuvelneggen -; ze deinen in zachte glooiing, ze klimmen weer, ze kruisen, maar zoo lenig net geteekend nu tegen 't blauw van de lucht, loopen de lijnen als de sierlijke zwier van de vlugge zwaluw. Het land - zie hoe kalm de koepeling van 't geluchte er geappeld in zijn roze wolkjes boven rondt als een hoog gewelf - het land is een geirnde lusthof, een tapijt in wabberende vouwen dat opblaast onder een spelenden wind; een zee in rust, een zee van hevig groen - de velden, de vruchten, het blond van de koorns erin als rilde pluimen. Het veld ligt geperkt en gevloerd in duizendmalig getintel en die ingroene zee hier vóor ons - het holde vlak - wemelt uit in de verte naar zachtere onduidelijkheid die uitsmelt en eindigt in een ommekring van teeder blauw waar de heuvelbarmen verglijden in de wolkenbergen van de lucht.
Wend nu den blik langs hier, naar de schoonheid hier van nabije heuvelhoogte. Heb je hem gezien, den molen? dan stond hij er roerloos op de schans voor ons als een levenlooze hardheid in 't doodsche nachtdal, en nu is hij plots aan 't wieken gegaan, hij leeft de morgenwind blaast in de zeilen! Daar voert de boever zijn peerden naar 't veld - ze dansen - hoor de bellen rinkelen op den dansenden tred. De kleine koeier, ginder ver, van 's morgens galmt zijn vroolijkheid - zijn zwepe drijft de kudde koeien; bij elken zwaai van zijn arm, hoor het galmen en weergalmen en zijn schreeuw gaat onbeschroomd, stout door 't nuchter van de lucht. De koeien loopen wild en haastig en de kleine jongen, hoe onbezorgd, hoe gerust loopt hij er neffens, hoe bezig en hoe vlug! Onze ooren zijn het roerende geweld der vogelzangen reeds gewend: Daar klinkt het eerste klokje op gindsche torentje - zacht als een liedje gaat het... en nauw heeft het opgehouden of ginder, daar en overal het zilveren beieren van ongelijke klokjes. Kunt gij tellen daar ze verzaaid liggen vóor ons over heel de streek, de dorpjes? - De trippeling klinkt in het eerste zonnelicht en het licht zelf klinkt als blijde trippeling die den dag inluidt over de wereld’.
Zooveel plaatsen uit dit boek zijn even schoon; ik heb afgeschreven wat mij bij 't openslaan der bladzijden onder de hand viel. Maar na gezegd te hebben dat, volgens mij, zelfs elke jongeling - die ernstig is - ‘Stille Avonden’ gerust mag lezen, moet ik ophouden den lof te spreken: ‘qui ne sut se borner, ne sut jamais écrire’.
D.v.M.
| |
Het Hooglied van Salomo,
verlicht en versierd door B. A V. d. Leck en P.J.C. Klaarhamer. Uitgegeven te Amsterdam, in 1905, bij W, Versluys en gedrukt te Utrecht bij Versluys en Scherjon. (Gedrukt op 250 genummerde,
| |
| |
en door de saamstellers nageziene en geparafeerde exemplaren. Prijs fl. 10)
Een genot is het zulk een prachtwerk, blad voor blad, met teere vingeren te mogen openleggen; een genot om die origineele lettertype, statig-sierlijk, over de groote, zware, breedrandige bladen, statige regelen uitlijnend; een genot om de verluchting, sober-slank en bezield door de poëzie van Israëls' tempel bouwer, den hoogen zin van zijn mystischen liefdezang symboliseerend, dof van tint, grijs, zoo de druk, als de verlichting: gene naar 't bruin-groene toe, deze naar 't bruin-roode; een boek van eerbied en van geheimenis: het boek van 't liefdeleven van bruidegom en bruid, voorbeeldend het liefdeleven van Christus en zijn Kerk
Hoog was het trachten der kunstenaren; hun taak een zware. Geen Nederlandsch boek weten we, dat, prachtwerk, in gelijke mate voldoet al dit Tekst, druk, papier, band, formaat, 't vormt alles een geheel, zoo uitstekend dat het de moeilijksten zal bevredigen. Stijl zit er in, in dit geheel: rien ne détonne.
Zoo is 't ook niet mogelijk uit het boek zelf het dubbelauteurschap waar te nemen; en hoe de samenwerking geschiedde, - de titel laat het in 't midden, - blijkt alleen uit den toelichtenden prospectus: door B A.v.d. Leek werden ontworpen en op steen geteekend de twintig figurale en negen ornementale verlichtingen; door P.J.C. Klaarhamer werden ontworpen en gelithografeerd tekst en linnen band.
Ten volle welgeslaagd dan mag ze heeten, deze koene poging om een sierboek samen te stellen, in al zijn bestanddeelen harmonisch geordend, en geboren uit een edelen geest van reactie tegen de gangbare opvatting van boekversiering, mechanisch al te vaak, en bloed en zielloos.
S.v.H.
| |
P.J. van Malssen Jr.
Nieuw Duitsch Woordenboek, bewerkt naar de nieuwste bronnen en nieuwe spelling. Antw. de Nederlandsche Boekhandel.
Drie afleveringen zijn tot hiertoe verschenen. Duidelijke druk, goedverzorgde stoffelijke uitvoering, treffen op 't eerste zicht. Ook de naam van den bewerker is een aanbeveling. Zijn werk over Het Leven der Taal ('s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1900) heeft hem gunstig bekend gemaakt, en het is mede een titel ter aanbeveling dat hij een der medewerkers was aan Van Dale's groot Woordenboek der Nederlandsche taal.
Veel beknopter dan het Hoogduitsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Hoogduitsch Woordenboek van Sicherer en Akveld (Leiden, D. Noothoven van Goor), heeft het in sommige opzichten die beknoptheid er op voor, en daarnaast het voordeel dat het bewerkt is naar de nieuwe Duitsche spelling In hoeverre de bewerking zal beantwoorden aan de beloften van het prospectus willen we onderzoeken wanneer het werk nog wat verder zal gevorderd zijn. Er moeten immers 10 afleveringen verschijnen (tegen 1 fr. elk), en het geheel zal zoowat 1100 blz. bedragen. Uit het prospectus nog dit paar aanhalingen vooralsnu:
‘Het zal een Practisch Handboek wezen, waarin zonder tot
| |
| |
in 't oneindige af te dwalen, de verschillende beteekenissen met korte voorbeelden worden toegelicht. Daaruit zal tevens blijken het gebruik van datief, accusatief, enz. Wat zeker velen niet onwelkom zal zijn. Bij de zelfstandige naamwoorden vindt men behalve het geslacht, ook aangegeven den genitiefvorm (natuurlijk niet bij de vrouwelijke), den meervoudsvorm en het verkleinwoord; daarna komen de beteekenis en de voorbeelden. Aan de bijvoeglijke naamwoorden zijn de trappen van hoedanigheid alleen opgegeven als zij umlauten of umlauten kunnen. De hoofdvormen van de vervoeging der werkwoorden komen in een tabel achter het eerste deel (om ruimte te sparen)’
Volledig gebonden zal het werk fr 10 50 kosten, en het geheele werk belooft men ons volledig binnen een jaar - Fiat! zoodat we dan eindelijk een niet te duur en handig Duitsch woordenboek bezitten, dat gerust voor schoolgebruik bij meergevorderden, en voor studeerenden mag aanbevolen worden!
K R.
| |
G. van Poppel.
- Modern Handelsuitsch. Handboek voor practijk en studie. Afl. 1-8. Rotterdam G. Delwel (fl. 32 afl.)
Reeds hebben wij onze ingenomenheid betuigd met dit werk, dat in afleveringen van 32 bladzijden verschijnt, en berekend wordt op ongeveer 800 bladzijden wanneer het voltooid zal zijn. Acht afleveringen zijn thans verschenen, het werk is gevorderd tot bladz 256, en tot de letter L (last). - Het oordeel van den heer B.W. Speekman, in afl. 10 van Lectuur, naar aanleiding van de zes eerste afleveringen, luidt niet minder gunstig. ‘De samensteller verricht een taai werk,’ luidt het. ‘Van veel vlijt, van een gelukkige keuze uit het geduldig verzamelde materiaal getuigt elk artikel. En, wat zelden gebeurt, de reclame des uitgevers op den omslag zegt te weinig. Niet slechts in vijf, zes, zeven, maar soms tot in twaalf, dertien verschillende beteekenissen wordt een woord gebruikt in den zin waarin het thuis hoort. En deze zin is altijd aan het levende gebruik ontleend. Vooral hierin ligt m.i. de verdienste van dit handelswoordenboek boven zoovele andere.’ En na nog eenige beschouwingen meer, besluit de recensent, dat men het hierover eens zal zijn, dat het boek van Van Poppel, de warmste aanbeveling verdient, - een besluit dat verdere uitweiding van onzentwege voorloopig overbodig maakt.
P.R.
| |
Ritter Geisbrecht, der Held von Amsterdam.
Eine Dichtung von Alb. Fuhrmans. Verlag von Jos. Alberts, Heerlen (Holland). Prijs: fl. 1.40 of fl 2.40.
Uitwendig een fraai boeksken met gulden snêe en een gulden prent op den smaakvollen rooden band - deze prent voorstellend een grooten, struischen ridder, van onder tot boven in staal gekleed en in beide vuisten een sterke speer gekneld. de wacht houdend bij een breed water vol booten en een stad met kasteelen en huizen aan den overkant.
Inwendig: 260 bladzijden goed papier, waarop in vierregelige stroofjes het leven en de werken bezongen worden van Gijsbrecht Van Amstel, niet alleen het einde van zijn heer- | |
| |
schappij, zooals bij Joost Van den Vondel, neen, geheel zijn leven, zijn ‘ganzes Wirken’, van den opbouw der stad af. ‘Es ist ein Wirken, reich an Arbeit und Erfolg, es erhebt sich zu seltener Höhe, leistet Grosses für seine Zeit, legt befruchtende Keime für die ganze Zukunft und schliesst mit dem tragischen Verschwinden des Helden in selbstgewählter Verborgenheit. Sollte ein solches Buch nicht das Interesse der weitesten Kreise erwecken?’ (Prospektus).
Wel ja! maar of er veel poëzie in steekt, daarover wil ik mijn oordeel aan niemand opdringen: de gustibus non disputandum.
J.D.C.
| |
Stichtelijke verzen van Jan Luyken,
bijeengebracht en ingeleid door Dr. C.B. Hylkema. Zaandam, O. Huig, 1904.
Alle Nederlanders moeten den verzamelaar dankbaar zijn, nu zij in dezen bundel zelf kunnen oordeelen over de ongemeene zangerigheid en bij plaatsen meesterlijke zegging van Jan Luyken's verzen. Ik weet niet of zij ook moeten instemmen met den inleider waar deze beweert dat Luyken's stichtelijke zangen zijn: niet een min of meer verdienstelijke berijming van de traditioneele christelijke vroomheid, maar wel de hoog-dichterlijke vertolking van Spinoza's pantheïsme. Het moge den heer Hylkema om van elders gehaalde redenen blijken dat Luyken een volgeling was van Spinoza, in de verzen zal hij evenwel niet zoo licht Spinozisme ontdekken - tenzij hij er dit eerst hineindenke Juist het feit dat twee eeuwen lang Luyken door alleman gehouden werd voor een christen van den ouden stijl, en dat gedurende geheel dien tijd, niemand van de talrijke, ook theologisch geschoolde lezers, den vuilnisput onder het dichterlijk rozendeksel heeft geroken, schijnt me te bewijzen dat Luykens verzen nog zoo ‘vrijgeestig’ niet zijn als Dr. Hylkema voorgeeft. Tot staving van zijn stelling heeft hij in den tekst sommige woorden grooter gedrukt, b.v. alle-kracht, bl. 23. Mij dunkt dat het veel natuurlijker is hier te denken, niet aan het groote Pan, maar wel aan God den Vader, wien de alkracht, de almacht in 't bizonder wordt toegeschreven en waaruit Jezus, de Zoon, - het gaat immers om de ‘Vonken der Liefde Jesu’ - als een ‘Son’, een ‘ewige’ quia goddelijk als de Vader, is ‘geresen’. Op een of andere wijze, maar buiten het pantheïsme om, kunnen ook de andere uitdrukkingen verklaard worden
P.S. Het keurige boek is versierd met 19 reproducties van de oude koperen platen
J.D.C.
| |
Geluk.
Oorspronkelijke roman van den Vlaamschen schrijver Richard De Cneudt, Amersfoort. G.J Slothouwer.
Weidsche titel!
Wij hebben dezen roman tot de laatste bladzijde gelezen en meenen dat niet veel lezers zoo ver zullen geraken Bij ons was 't het gedacht: ge moet het boek toch geheel zien om te mogen schrijven dat er niets schoons in staat. Wij hebben er niets
| |
| |
schoons in gevonden: 't speelt te Gent, dat is al het ‘Vlaamsch’ dat er aan is.
Een jonge schoolmeester ziet een meisje gaarne; zijne ouders, zijne moeder bijzonder, komen daartegen op. Die moeder is een ware helleveeg, zij vindt van alles uit om den jongen 't leven onmogelijk te maken, maar de liefde zegepraalt; spijts al de kuiperijen van de moeder vinden de jongen en het meisje toch malkander.
Oorspronkelijk dus! en geen bijzonder schoone taal. Ook niets nieuws in de behandeling. We verloren een halven dag met dien roman van 300 bladzijden te lezen.
E.V.
| |
Mannenwetten,
roman in 2 deelen, door Gustaaf Vermeersch. Van Dishoeck Bussum 1905.
Daar zit een latente kracht in 't jongste werk van Gustaaf Vermeersch. En ge zoudt u zoo graag door haar laten betooveren als ze komen mocht tot een werkelijke veropenbaring van machtige kunst-intuitie Maar ze ligt nog aan banden. Ze blijft haperen aan heel net peuzelwerk van beschrijvend kunstproza of aan detailleerende ontleding van ingewikkelde gemoedstoestanden die moeilijk uit de war geraken. 't Is een museum van rijkgekleurde tafereeltjes, maar dat is 't juist wat u te veel verstrooit, uw aandacht te veel bezig houdt langs allerhande wegen om heelemaal te staan onder den indruk van het hevig tragieke dat toch op u neerstormt uit dit boek. Want daar hangt in de lucht de onverbiddelijkheid van het noodlot der zonde, daar speelt het treurspel van harden strijd tegen 't kwaad, van val en wroeging, van zwakheid en boven alles van verpletterende onrechtveerdigheid sommiger menschelijke wetten: mannenwetten.
Vermeersch blijft nog de beschrijver van brutale passies. Maar er komt wat meer innig gevoelsleven op in hem en boven de donkere oneindigheden van slechte daden en kwade driften schemert nu toch, lijk een flauwe waterzon, de blijde boodschap van kristen troost en kristelijke hoop. Waarom laat hij dit alles niet forscher inwerken en waarom bestudeert hij niet beter menschelijke zielen? De godsdienstige gevoelens, die hier nu toch zoo dikwijls opkomen, liggen er maar boven op: die menschen leven hun geloof niet en als op 't einde de komende genade van rouwvol herte en troostende hoop de zondige vrouw komt sterken, dan blijkt dit psychologisch zoo onverwacht. En toch is dit al een vreugde!
De schrijver versukkelt nog bij schijn en schaduw: wat hij noodlot noemt is enkel zwakheid van verstand en gemis aan wilskracht.
Om groote kunst voort te brengen hoeft hij meer en dieper menschenkennis, veelvuldiger karakterteekening en meer concentratie in 't bewerken van zijn stof. Zal hij ooit eens losgeworsteld zijn uit onware filosofie en het leven met het bloote oog aanschouwen van zijn kunstenaarsziel, vervroomd door de echte opvatting van denkende en vrije menschelijkheid? Dan laat hij ook het goede tot zijn recht komen en zijn menschen zullen niet enkel meer zijn: zwakke schepsels die half maar durven aan 't kwade weerstaan of erger: mannen die slechts
| |
| |
voor dierlijkheid schijnen te leven. De durvende en edele figuren die nu verloren loopen in de sombere tooneelen van dit boek - al is hun verschijning al heel wat moois - zullen dan helpen tot de uitstraling van hooger leven. En dat is toch wel 't eenig ware! De toekomst zal leeren of Vermeersch de man zal zijn die 't ruime voelen en denken van zijn volk in zich opnemend, het in zijn volle waarheid zal omvatten en het beminnend als object van kunst, 't herscheppen zal, door zijn krachtig talent, in een beeld van wondere schoonheid.
K E.
| |
Julien Melon.
Lentebloemen, lectures nèerlandaises destinees á servir de base à l'enseignement de la 2e période (3e et 4e année d'études) Illustrations de Lynen, Van Neste et Van Offel. Tournai, Decalonne-Liagre, 1905, 344 blz., in linnenband, prijs: 3 fr. 25: ingen. 3 fr.
| |
Joris Delaere.
Oud en Nieuw, keus van Nederlandsche leesstukken ter bevordering van stijl- en letterkundige studie. Eerste deel: Verhalen. Beschrijvingen. - Roeselare, J. de Meester, 1905. 350 blz.
Twee boeken die met lof dienen aangekondigd te worden.
De h. Melon, zelf geboren Waal, is leeraar in de Germaansche talen aan het Bisschoppelijk College te La Louviêre, en spaart geen moeite om het onderwijs van het Nederlandsch vooral daar vooruit te helpen door 't verbeteren van de leermethoden en het bezorgen van leerboeken die aan de nieuwere leermethoden beantwoorden 't Was oprecht jammer dat er op het Congres voor Middelbaar Onderwijs, in de groote vakantie verleden jaar te Bonne Espérance gehouden, niet meer Vlamingen nog aanwezig waren: want voor hen die er waren was het opbeurend en verblijdend hoe flink daar door overheden en leeraars, in treffende eensgezindheid, wordt getracht om aan het Nederlandsch op het programma een ruime plaats te schenken, en om het onderwijs van het Nederlandsch in de vrije gestichten van Henegouwen als een der voornaamste vakken degelijk in te richten.
Het leesboek van den h Melon draagt een Franschen titel, op de hoofdzaak na, den naam; en begint met een Fransch Avant-propos van een viertal bladzijden Maar daarna is 't uit met het Fransch; en zelfs de aanteekeningen, die hier en daar onderaan de bladzijden aangebracht zijn, zijn in 't Nederlandsch. Zoodat het leesboek, ofschoon voor 't gebruik in Waalsche colleges vooruit en vooral bestemd, best zal kunnen dienst doen ook in menige vrije, en andere, onderwijsgestichten in ons eigen Vlaamsche land.
De kinderen, voor wie de h. Melon zijn leesboek bestemt, hebben reeds, in de vorige klassen, de vereischt voorbereidende kennis van woordschat en woordgebruik opgedaan, en zulks door toepassing van de rechtstreeksche onderwijsmethode. Het leesboek dat zij nu in handen krijgen sluit daarbij aan. De eerste afdeeling (blz. 1-68) vooral is overvloedig met teekeningen versierd waaronder zeer aardige: zoo b.v. van A. Lynen bij A. Joos' vertelling waarom de beer kort van staart is, - van Van Offel, op blz. 29 waar de moeder van den baron in den hemel
| |
| |
St Antonius zijn verkens zit te wachten. - van Van Neste, op blz 31 en 33, bij Vermast's Brugsche vertelling van Platteboontje. 't Zijn alles sprookjes, vertellingen, legenden, echte kinderliteratuur dus, waarvoor de verzamelaar voornamelijk gaan borgen is bij P. de Mont en A. de Cock, en A Joos. De versjes die tot afwisseling ertusschen gestrooid zijn, werden ontleend aan R. Loveling, Antheunis, Van Duyse, Van Droogenbroeck, Hiel, Dautzenberg, Rodenbach, Ledeganck, De Geyter 't Is ongetwijfeld het gedeelte dat met de meeste gretigheid zal gelezen worden door de knapen Maar of het wel verstandig is stukken op te nemen met dialectwoorden, zoo beperkt van gebruik, dat ze zelfs geboren Vlamingen onbekend zijn: als b v rokelstok (?), hunkeren ('t geluid dat een veulen maakt), pruischen ('t geluid dat een paard maakt), grijzen (= weenen). En niet eens eene nota daarbij! Voorts hoeveel levendiger en sappiger vertelde Gezelle, in Rond den Heerd, datzelfde sprookje van St Pieter die klop krijgt! en hoe jammer dat Gezelle in heel dezen rijken buit ‘lentebloemen’ niets anders bijgebrachr heeft dan zijn Meezennestje en 't Ruischen van het ranke riet. Overigens kan ik het maar betreuren dat van de beste onzer Vlaamsche dichters en prozaschrijvers, die de eer en roem zijn van onze herlevende letterkunde en van ons land, zoo weinig partij werd getrokken. Van Streuvels een, van Hugo Verriest een, van R Snieders een, zijn onvermijdelijke vigilantkoetsiers, ofschoon 's mans werk nog wel andere even geestige tafereeltjes voor 't grijpen biedt; en dat wekt op den duur wel eenige ergernis, zooveel te meer daar ook literateurs van zooveel minderen rang als een Fr. Coeckelberghs, een Minnaert, een Van Kalken, een Stinissen, een Th Sevens. een De Ceuleneer even goed, en somtijds beter, bedeeld worden. Er ligt niets onaannemelijks in de stelling, waar de h. Melon van uitgaat:
‘L'enseignement doit faire une part beaucoup plus large que jusqu'ici à l'étude des textes qui permettent de faire acquérir aux Wallons une connaissance approfondie de la Flandre et des Flamands - et qui les mettent ainsi en état de se tenir au courant des différentes manifestations de la vie nationale contemporaine en Flandre. Il ne s'agit donc plus d'avoir pour seul et unique souci de faire connaître par leurs oeuvres les littérateurs flamands en se préoccupant, dans le choix des textes, beaucoup plus de l'élégance de la forme que du mérite du fond; non, il faut faire connaître et par des détails de leur vie et par leurs oeuvres, les hommes les plus célèbres de la Flandre, les artistes de la plastique, les musiciens, etc. aussi bien que les litterateurs.’ Alles wel, maar niet gaan overdrijven nu in die richting, en niet vergeten vooral dat het Nederlandsch leesboek er eerst en vooral is voor het taal-onderwijs, en dat de mannen die het best die taal geschreven hebben er recht hebben op de eereplaats, zij de kunstenaars van die taal, en tot de lezing van wier werken het leesboek dient aan te zetten door de staaltjes die het opnam... En ja. ook dit mag ik niet verzwijgen dat de keus in enkele gevallen niet zeer gelukkig was. Het ziegezaag van Pol de Mont's hier opgenomen ‘legende’: Van 't Vogelnestje, heeft mij oprecht bedroefd; want het twee paar verzen met poëzie die erin voorkomen....
...moesten zooveel liedjes sterven
die nog niet gezongen zijn!
| |
| |
en
de appelaar scheen betooverd:
't was of elk takje zong.
doen nog treuriger de schamele armoede uitschijnen van al die ijdele kleuterbelleversificatie negen strofen aan een stuk. Homeros was niet alleen aan het dutten hier maar lalde in zijn droom. Gelukkig dat we in andere stukken, verder, onzen echten zanger Pol de Mont te begroeten krijgen, in zijn Sporenslag, blz. 156, en in zijn Uchtendhymne, blz. 234.
Maar het zou den schijn krijgen, ging ik voort op dien toon met te wijzen op hetgeen in aanleg en keuze bij een volgende uitgave kan verbeterd worden, of ik het er op toelei om het leesboek van den heer Melon met boos plezier over den hekel te halen. En dat is volstrekt mijn bedoeling niet. Want zooals ik zei om te beginnen, en zooals ik het herhaal om er op te drukken, de Lentebloemen dienen dankbaar begroet. Er is in ons land geen boek van dien aard verschenen, dat uiterlijk zoo'n flinken indruk maakt De talrijke teekeningen waaraan drie bekwame kunstenaars hun talent hebben besteed, ‘éveilleront l'intérêt et feront aimer le livre’, dat lijdt geen twijfel. En vooral welkom is hier de reeks portretten, de eene beter geslaagd dan de andere minder de teekenaars zijn niet galant geweest voor de vrouwelijke illustraties onzer letterkunde, vrouwe Courtmans uitgezonderd, maar E.v.O. draagt voorzeker Mej Belpaire geen goed hart toe, noch de arme Hilda Ram zaliger, noch Mej. Loveling, de eerste met haar air van schoolmatres, onder de studie, de tweede dat van een kantwerkster op haar Zondagsch en Mej. Loveling met een uitdrukking van ik-sta hier en krijger me-weg). Sommige portretten door Van Neste zijn oprecht goed De afbeeldingen van standbeelden, gebouwen, schilderijen, zijn doorgaans ook welgeslaagd. Van Neste's Halle van Brugge, grootsch! En eindelijk, de samensteller heeft het lied niet vergeten: ‘Il y a avantage à ce que le livre de lecture renferme des chants flamands (les paroles, et autant que possible, les mélodies), spécialement: a. les chants nationaux les plus populaires, ceux-là qui se font entendre en Flandre, non seulement dans les assemblées solennelles, mais dans les réunions intimes et dans les fêtes de famille; b. les chants locaux joignant l'intérêt artistique à
l'intérêt historique (prospectus). Een elftal van de opgenomen liederen zijn gedrukt met de muziek.
Onze beschouwingen over het leesboek van L Melon hebben we voornamelijk vastgeknoopt aan de stukken uit de eerste afdeelingen. De stukken uit de tweede, en uit de derde afdeeling zijn berekend op reeds eenigszins meergevorderde kennis van de taal, en de leidende gedachte bij de keuze was, boeiende, aantrekkelijke en behoorlijk afwisselende leerstof te bieden, die de leerlingen meteen zou bekend maken met de Vlaamsche steden en landstreken, met de hoofdgebeurtenissen uit de geschiedenis van de Vlamingen, met hun groote mannen op 't gebied van de kunst, en met hun idealen en hun strijd voor ontvoogding op 't taalgebied. Het is een enkel streven dat blijkt uit den heelen aanleg: - de verkeerde denkbeelden namelijk ten opzichte van Vlamingen, én Vlaamsch én Vlaamschgezindheid, welke nog al te zeer verbreid zijn, meer uit onwetendheid dan uit kwaden wil soms, te bestrijden, en onder opkomende Waalsche jeugd ge- | |
| |
voelens van waardeering en genegenheid te wekken voor de Vlamingen zelf, en hunne rijke letterkunde.
Moge deze zeer verdienstelijke bloemlezing dan ook in vele gestichten, en niet alleen in Waalsche, worden ingevoerd: ziedaar een wensch die heel deze bespreking met één woord samenvat. En met nieuwsgierige belangstelling zien wij het leesboek te gemoet dat als vervolg op Lentebloemen door den heer Melon wordt voorbereid, en dat hij, naar luid van het prospectus, hoopt gedrukt te zien tegen October 1907, onder den titel ‘Gouden Vruchten. Vlaanderen en Vlamingen. Holland en Hollanders’.
Over het leesboek van E.H. Joris Delaere, die leeraar is aan de Normaalschool te Thourout, mag ik me korter vatten. Ik vermoed dat de verzamelaar getroffen is geweest door eene algemeene leemte in de leesboeken voor het middelbaar onderwijs: de schrijvers uit de laatste jaren, en juist deze laatste jaren zijn voor onze letterkunde hier in Vlaanderen een tijd van opbloei geweest, zooals we vroeger nooit gekend hebben, beslaan er een ondergeschikte plaats. In zijn leesboek krijgen zij hun volle recht, en misschien wel een beetje toe nog. Naast stukken die met algemeen bekende namen onderteekend zijn als Conscience, ten Kate, Bilderdijk. Van Droogenbroeck, Antheunis, Van Lennep, Douwes Dekker, Beets, Van Beers, Helmers, Loveling, Snieders, Schrank, Van Rijswijck, Pol de Mont, Vuylsteke, Schaepman, Potgieter, Gezelle, Rodenbach, en van enkele schrijvers van vroeger, die heelemaal of nagenoeg, in den vergeethoek zijn geraakt, als Cracco, Coninckx, Renier, De Corte en Frans de Vos, heeft de verzamelaar vooral willen opnemen, stukken van schrijvers van nu, de mannen van ons eigen tijd, en wier geschriften geschreven zijn voor ons zelven, en jagen van de driften van onze dagen, en zuchten onder den last van onze bekommeringen: Cuppens, Mercelis, René De Clercq, Vanhaute, Eeckels, Maurits Sabbe, Pr. Van Langendonck, L Dosfel, O. De Laey, Caesar Gezelle, Mej. Belpaire, H. Verriest, en last, maar not least, Stijn Streuvels van wie alleen negen verschillende stukken opgenomen werden tegenover negen van Conscience, terwijl van Guido Gezelle die boven de indeeling staat tusschen oudere en jongere vijftien stukjes plaats vonden tegen (en dit is teekenend!) een drietal maar van Jan Van Beers, een vijftal van Schaepman en van Bilderdijk - één. Dat ik misschien een of tweemaal misteld heb laat het wezenlijk ongedeerd. Ongaarne mis ik niettemin menig naam, ook van schrijvers uit den laatsten tijd, en moet vaststellen dat het aandeel van de Hollandsche
letterkunde toch al te gering is...
Dan, omdat die bezorgdheid goed is, die E.H. Delaere heeft doen besluiten het getal onzer school-leesboeken met nog een te vergrooten, en omdat hij zoodoende stellig in eene leemte heeft voorzien, is het redelijk dat de middelbaar-onderwijsleeraars van zijn arbeid kennis nemen, en onderzoeken of het wellicht bij hun onderwijs geen goede diensten zou kunnen bewijzen.
L.S.
| |
| |
| |
Wereldbibliotheek onder leiding van L. Simons.
- No 7 Alladin en de Wonderlamp Vertaald door J.W. Gerhard met 24 illustraties) 186 blz. 20 cents - No 8 Ali-Baba en de veertig roovers (vertaald door J W. Gerhard, met 25 illustraties) 96 blz. 20 cents. - Ns 9-10 Judith Gauthier: Gedenkschriften van een witten olifant, (vertaald door J. Kuylman, met 11 platen) 208 blz. 40 cents. Ns 11-12 Charles Kingsley: De Waterkindertjes (bewerkt door M Van Eeden-Van Vloten, met teekeningen) 229 blz. 40 cents.
De geschiedenis van Ali Baba, ik wil het hopen, heeft als kinderboek geen aanbeveling noodig, even min als die van Aladdin, waar elk van ons eens in zijn jonge jaren droomen van Oostersche sprookjesweelde aan te danken heeft gehad, en wie nooit in dien tijd van illusie voor zichzelf Ali-Baba-avonturen en Aladdin-wonderen heeft gefantaseerd en zichzelf, met een wellustig vreezesidderen van geheel het wezen, als held ervan niet heeft voorgespiegeld, wel, laat ons den man innig beklagen, het mag wel, en er valt niets aan te veranderen. Want in die jaren wanneer het uitbottende leven in een roes leeft van paarlemoeren droomrealiteit, dan is 't de tijd voor deze lectuur; en de zin voor het fantastische, voor dat fantastische althans uit de Duizend-en-een-Nacht sprookjes verzwakt te spoedig opdat we in later jaren voor die bekoring nog ten volle zouden vatbaar zijn. Nu valt alleen te betreuren in deze verhollandsching, waar de plaatjes zoo goed bij den tekst passen, en waarvan de druk ook lof verdient, dat dit Hollandsch toch erg stijf is, niets kinderlijks, zoo schoolsch beduimeld als een perzik waarmee ze gebold hebben ‘Daar hij de woorden krachtens welke de rooverhoofdman de deur geopend en weer gesloten had, goed in zijn geheugen bewaard had, bekroop hem de lust, een poging te wagen, of ze wellicht dezelfde uitwerking zou hebben als hij ze uitsprak. Hij drong derhalve door het struikgewas, vond de deur welke daardoor verborgen was, plaatste zich er voor, sprak de woorden: ‘Sesam, open je!’ en ziedaar! op 't zelfde oogenblik sprong de deur wagenwijd open. ‘Sesam, open je! - Sesam, sluit je!’ Als onze Frans van Ali-Baba aan zijne broers en zusjes vertelt met een gewichtig gezicht, terwijl zij oogen en ooren strak, en mond open, om hem heen staan, en den adem inhouden voor wat komen moet: ‘Sesama, gaat open! spreekt hij dan uit het diepste van de borst op een toon om graven te doen splijten, Sesama. ga toe!, - en tusschen dat
en - ‘open je’ en ‘sluit je’ ligt niet alleen al de afstand van kindertaal tot de taal van Meester Plak, maar bovendien misschien de afstand nog van levend Nederlandsch tot vernederlandst Fransch: ‘Sesame, ouvre toi!’
Mevr. Judith Gauthier's gedenkschriften van een witten olifant, met smaak geillustreerd, is een boeiend verhaal, en aanbevelenswaardige kinderlectuur inderdaad, en de vertaler heeft zijn taak goed verricht. 't Zijn tafereelen uit het leven in Indîë en in Siam, en zoo valt er ook nog wat in te leeren in menigerlei opzicht. Daar de ouders wie de Hemel met een behoorlijk getal spruiten zegende doorgaans het utile dulci plegen te praktiseeren bij hun uitgaven tot tijdverdrijf van het lieve kroost, is 't misschien niet slecht dat erbij te voegen.
| |
| |
Maar foei, Charles Kingsley, uw Waterkindertjes! Een volwassen mensch vat het nog maar half, al die pseudo-philosophie, en dat ironiseeren over al het verkeerde in de wereld, waarmee ge uw kleinen Gulliver van een waterkind zijn onderzeesche Poolreis commenteert. Ook zonder de nietsbeduidende plaatjes zou ik er flink het land aan hebben gehad, maar dat ik, uit vergedreven plichtgevoel, het boekje tot het eind toe heb uitgelezen, daar ben ik nu toch blij om. Immers, als ik 't vroeger had opgegeven, hoe zou ik dan tot de hooger levenswijsheid zijn gekomen die Charles Kingsley en zijn vertaalster de jeugdige lezers voorhouden aangaande de Doos van Pandora zaliger. blz. 200?
‘Maar Epimetheus nam haar (de mooie Pandora) en de doos, en trouwde haar, er mocht van komen wat het wilde, zooals iedere man behoort te doen die kans heeft op een goede vrouw. En zij openden samen de doos, natuurlijk om te zien wat er in was; want wat zouden zij er anders aan gehad hebben?
En daar vlogen alle kwalen de wereld in, die de menschen kwellen. Al de kinderen van de vier groote duivels: Eigenmachtigheid, Onwetendheid, Vrees en Onzindelijkheid, bijvoorbeeld: Mazelen, Monniken, Pokken, Papen, Oorlogen, Vredestichters, Hongersnood, Onbetaalde Rekeningen, Nauwe Corsetten, Slechte Wijn, Despoten, Drijvers, maar het allerergste: Ondeugende jongens en meisjes. Maar één ding bleef op den bodem liggen: de Hoop.’
Aanbeveling natuurlijk overbodig.
P.J.
|
|