Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |||||||||||
BoekennieuwsDie grossen Welträthsel. Philosophie der Natur. Allen denkenden Naturfreunden dargeboten von Tilmann Pesch, S.J. Zwei Bände. gr. 8o (800-616 S.) Freiburg, Herder. 1902. De geleerde schrijver der Institutiones Psychologiae, geeft ons in bovenstaand werk eene uitvoerige natuurphilosophie in twee boekdeelen. Zij werd in Dnitschland met grooten bijval ontvangen en ten zeerste aanbevolen, hoofdzakelijk omdat zij op de hoogte van den tijd staat, en met wetenschappelijke strengheid de leer der oude christelijke philosophie verklaart en tevens hare voortreffelijke waarde tegenover de stelsels der nieuwere wijsbegeerte in het volle licht plaatst. Wanneer wij aan de hand der geschiedenis een blik werpen op de verscheidene, ook met elkander strijdende stroomingen in de verklaring der natuurverschijnselen, den aanhoudenden kamp beschouwen tusschen het Idealisme en het Realisme, tusschen het Monisme en het Atomisme, het Dynamisme en Materialisme, de Teleologie en het Mecanisme, het Platonisme en het Darwinisme, dan zal niemand ons euvel duiden, indien wij aan de ervaringswetenschap den raad geven ook eens hare aandacht te vestigen op eene philosophie der natuur welke eeuwen lang in het grootste aanzien stond. Komt men nu tot de overtuiging dat de verbazende vorderingen der natuurwetenschap welke wij aan het vlijtig en nauwkeurig onderzoek der laatste jaren danken, met de grondbeginselen der oude wetenschap overeenstemmen, zal de gissing niet gewaagd schijnen, dat in deze oude wijsbegeerte het noodige licht schuilt tot de oplossing van de talrijke problemen of raadsels van onzen tijd. Vooreerst dient de mogelijkheid en het recht van bestaan eener natuurphilosophie betoogd te worden. Vervolgens is het noodig de aanrakingspunten tusschen de natuurphilosophie en de natuurwetenschap te onderzoeken, de punten waar het zinnelijk waarneembaar in het gebied van het bovenzinnelijke overgaat: de grondbegrippen namelijk met welke de natuurwetenschappen hare conclusiën bewijzen, en de wijsgeerige | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
stelsels, die zij ter diepere verklaring der verschijnselen voorstellen. Daarom bespreken wij in het tweede deel de vier grondbeginselen der natuurwetenschap. Het derde deel behelst de kritiek der verscheidene stelsels van deze wetenschap, welke het gezond verstand als onbewezen, valsch en onvoldoende veroordeelt. Op deze wijze is het negatieve bewijs ten gunste der oude natuurphilosophie reeds geleverd, enkel is het noodig deze te verklaren en nader toe te lichten. Op de natuurwetenschap steunt de wereldbeschouwing. Daarom wordt in het vijfde deel het antitheistische Monisme voor de vierschaar der rede gedaagd, en in het zesde het Dualisme der Aristotelische Wereldbeschouwing behandeld. Ziedaar den weg, die uitgaande van de redelijke kennis der natuur, den denkenden geest tot God voert, en de voor ons zoo belangrijke vraag beantwoordt: Waartoe is de mensch hier op aarde? Na het doel en de inrichting van het werk aangewezen te hebben, laten wij een algemeen overzicht van den inhoud volgen:
Dit overzicht geeft een zwak begrip van den wetenschappelijken rijkdom den lezer hier aangeboden. Op het uitgestrekte veld der natuurphilosophie, door de moderne geleerden met gevaarlijke dwaal- en doolwegen bedekt, zal hij te vergeefs een veiligeren en wijzeren gids zoeken. Wij kunnen onmogelijk in bijzonderheden treden. en bepalen ons tot eenige bemerkingen van algemeenen aard. Het kan niet onze bedoeling zijn, zegt de schrijver, de oude natuurverklaring in alle bijzonderheden als reddingsmiddel in de philosophie aan te bevelen, omdat het zeker is dat de aristotelische verklaring in zeer vele punten volgens de uitkomsten der nieuwste wetenschap gezuiverd en gewijzigd moet worden. | |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
Hoofdzaak is het de eeuwige grondbeginselen van het verouderde hulsel, door den toenmaligen toestand der ervaringswetenschap bepaald, te ontdoen om ze met de verkregen resultaten van onzen tijd in overeenstemming te brengen. Wanneer wij beweren dat de ouden in de hoofd- en levensvragen een grondslag voor alle tijden hebben gelegd, willen wij niet zeggen dat men onder geen opzicht de grenzen van hunne leer mag uitbreiden. Iutegendeel hunne beginselen laten eene verdere ontwikkeling toe, ja vorderen deze. Het schijnt ons derhalve een onbegonnen werk bij de ouden wetenschappelijke inlichtingen omtrent de Natuur- en Scheikunde, over de Physiologie, over de Astronomie te willen vinden. Men denke slechts aan hunne leer over den invloed der Intelligentiae, der hemellichamen en stersferen; aan de vier elementen welke zich in rechte lijn bewegen, aan den ether (quintessentia) en zijne cirkelbeweging, aan de metalen (goud, zilver, ijzer, lood) grootendeels uit water samengesteld. De oude philosophie is niets minder dan eene mummie welke men slechts van hare lijkbanden behoeft te bevrijden, niets minder dan het laatste, volmaakste woord der wetenschap. Zij heeft slechts de grondslagen gelegd, en aan ons de taak opgedragen het gebouw op te trekken en zoo mogelijk te voltooien; zij behelst kiemen welke zich tot bloemsems en vruchten zullen ontwikkelen. Nog meer: in vele vragen hadden de ouden gebrekkige, ja valsche meeningen, uit gemis aan middelen om de verschijnselen nauwkeurig te onderzoeken. Is het te verwonderen dat dit gebrek ook op zuiver philosophische vragen eene schaduw wierp? De oude, in de christelijke wijsbegeerte gekende hoofdvragen door den schat der thans verkregen natuurkennis in het volle licht te stellen; het stoffelijke zoo zorgzaam in onze dagen door de ervaringswetenschap onderzocht aan den geest te onderwerpen, ziedaar de grootsche, aan de toekomst voorbehouden taak der natuurphilosophie. Het is eene dwaling de wetenschap van Aristoteles, door de scholastieken gelouterd en uitgebreid eene aprioristische te noemen. Feitelijk, niet uit een beginsel, maar uit gebrek aan hulpmiddelen, hebben vele middeleeuwsche geleerden weinig rekening gehouden met de ervaringsmethode, maar zij werd niet teenemaal verwaarloosd.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
Niet minder valsch is de beschuldiging dat het der oude philosophie aan eene gegronde theorie der kennis heeft ontbroken. Men kan deze bij den schrijver verklaard en bewezen vinden, en zich tevens overtuigen dat zij de kantsche theorie ver overtreft. Eindelijk geeft men zich een getuigschrift van onwetendheid, wanneer men schouderophalend met de moderne geleerden de oude philosophie veroordeelt als onbekwaam om de natuurverschijnselen te doorgronden. Als Dubois-Raymond in zijne rede aan de Berlijnsche Hoogeschool het bekende Ignoramus en Ignorabimus uitroept en later de zeven onoplosbare raadsels (stof en kracht - oorsprong der beweging - oorsprong van het leven - doelmatige inrichting der natuur - het ontstaan der zinnelijke waarneming - het verstand - de wilsvrijheid) opsomt, heeft hij volkomen gelijk. Immers in zijn stelsel dat slechts zinnelijke kennis en ervaring aanneemt zijn deze raadsels niet vatbaar voor oplossing. Hieruit volgt wel dat het Empirisme valsch is, maar geenszins dat de scholastische philosophie, die ervaring en metaphysische beginselen huldigt deze raadsels niet tot eene voldoende oplossing kan brengen. Wij hebben genoeg gezegd om het werk van P. Pesch aan te bevelen aan allen, die belang stellen in de wijsbegeerte en door ambstplicht of vrije keus gehouden zijn zich in dezelve te bekwamen. De lezer zal getroffen worden door de scherpte van oordeel, de uitgebreide belezen- en geleerheid, de onpartijdige behandeling, den rijkdom en de kracht der bewijzen, de duidelijke voorstelling ook van afgetrokken denkbeelden van den hoogbegaafden schrijver. Wel verre van de op- en tegenwerpingen te ontveinzen of te verzwakken, stelt hij ze in al hare kracht voor, en gewoonlijk met de woorden van den geleerden tegenstrever. Bijgevolg wordt de waarheid in haar zelve en door de wederlegging der dwaling in het volle licht geplaatst, en aan ieder het middel aangeboden zich eene opinie te vormen. Het boek is met groote kalmte geschreven, geen scheem van hartstocht of verbittering, overal de taal van het gezond verstand en de strengste logica, van de oprechtheid en de wetenschappelijke overtuiging. Jaren lang werd het voorbereid door eene ernstige, nauwgezette, diepgaande studie, studie hoofdzakelijk zichtbaar uit de lange reeks van wetenschappelijke bronnen door den schrijver geraadpleegd bij het samenstellen van zijn alleszins voortreffelijk werk. Den lezers wordt daardoor de gelegenheid gegeven met kleine moeite zich op de hoogte te | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
stellen der in onze dagen betwiste levensvragen, en de onmacht der moderne philosophie als het ware met handen te tasten. Dr. A. Dupont. | |||||||||||
Etude sur la Suppression des Couvents par l'Empereur Joseph II dans les Pays-Bas autrichiens et plus spécialement dans le Brabant (1783-1794), par l'abbé Jos. Laenen, Dr en phil. & lett., memb. corr, de l'Acad. roy. d'Archéol. de Belg., archiv.-adj. de l'Arch. de Malines. - Anvers, éd. Van Hille, rue Zirk; 1905, Pr. 2 fr.; 130 p, 8o. In meer dan één opzicht is deze studie belangrijk: uit haar eigen, daar tot nu nog de maatregel van Keizer Jozef in het voorbijgaan enkel besproken werd, en de oorkonden der geschiedenis meestal op het achterplan bleven; - lezensweerdig is zij nog, omdat de gebeurtenissen onzer dagen in Frankrijk en elders onze gedachten onwillekeurig terugvoeren naar hetgeen ons vaderland in de 18e eeuw soortgelijks beleven moest. Zie, daar nog even las ik een artikel van Jean de Bonnefon, den gekenden belasteraar der Kerk, die niettemin getuigt, dat het milliard der kloosters, door de republikaansche schurken aan de lichtgeloovigen bent beloofd, in rook verzwonden is. ‘Où est le milliard des religieux annoncé par le législateur de 1901? L'estimation des biens avait été faite par des fonctionnaires exacts et méticuleux. On avait travaillé au ministère des finances sur les impôts payés et sur les prix d'achat. L'heure de la vente venue, on trouve dans le milliard autant de trous qu'Arlequin avait de losanges sur son habit... Le milliard prévu ne donnera pas huit millions en argent liquide’. - Doch laten we zien, hoe het in de Nederlanden ging. De Heer Laenen behandelt de kwestie in vier zaakrijke hoofdstukken: in 't eerste is er spraak over het voorbereiden van het decreet van 1783; in het tweede, over de eigenlijke afschaffing; in het derde, over het bestuur der goederen van de gesloten kloosters en over de Godsdienst-kasse, en in 't vierde, over de poging om de afgeschafte kloosters wederom op te helpen. Daarna volgt nog eene reeks bijlagen. - 's Schrijvers verhandeling is rijk gedocumenteerd, en, ze in een kort overzicht besluitende: ‘Wat vooral uit deze studie blijkt’, zegt hij, ‘is allereerst de onverzettelijke wil, of juister, de halsstarrigheid, waarmede de Keizer zijne inzichten uitwerkt, tegen het gevoelen des volks in en ondanks de vertoogen door de Bisschoppen, door de Staten en zelfs door zijne eigen raadslieden ingezonden; - 't is ook nog de gematigdheid, waarmede zij die met het werk der afschaffing belast waren, hunne taak | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
volbrachten, tegelijker tijd de nauwgezette eerlijkheid, welke zij aan den dag legden in het geldelijk beheer, en ook de sympathische welwillendheid, welke zij, op weinig uitzonderingen na, aanhoudend jegens de slachtoffers der keizerlijke dwinglandij betoonden; - 't is eindelijk de toen nog heerschende kracht van het monarchisch grondbeginsel, dat door de geestelijke overheid aanveerden deed, al was het niet zonder tranen, dan toch zonder tegenstand, 'n reeks antigodsdienstige maatregelen, wier onrechtveerdigheid en onwettigheid de overwegende invloed van het keizerlijk oppergezag scheen te doen vergeten’. - Daarna vangt de Heer Laenen zijne studie aan met een' terugblik op de regeering van Maria-Theresia, die, hoe oprecht godvruchtig zij ook was, al te zeer den verderfelijken invloed van Graaf de Kaunitz onderging. Deze was de booze geest van haren zoon, en nu was er gauw over het lot der kloosters beslist. Doch welke was de drijfveer, die den Keizer en zijne raadslui handelen deed? - Sommigen willen thans de afschaffing der kloosters doen doorgaan als 'n verdedigingsmiddel van den Staat tegen de opslorping van den eigendom door de Doode-Hand. De schrijver wederlegt die bewering. Nooit immers haalde de Keizer die reden aan, en wanneer de Staten zich tegen Jozefs inzichten verzetten, beriepen zij zich integendeel op het nut dat de kloosters opleverden. Overigens uit de beraadslagingen van den Geheimen Raad blijkt nog, dat men in 1782 die fabelachtige sommen in de kloosters niet zoeken moest, welke de hedendaagsche historici er kost wat kost willen in vinden. - Het decreet van afschaffing werd den 17 Meert 1783 uitgeveerdigd. Alle verzet was nutteloos geweest. Het eerste klooster dat gesloten wierd, was Leliëndaal te Mechelen. Hoe schandelijk de fiscaal van den Grooten Raad, de Stassart de Noircourt, er zich jegens de weerlooze Norbertinessen gedroeg, leze men op bl. 38. - Wat werd er met de geroofde goederen gedaan? Verstrooid langs alle kanten, ja; menig kunststuk nam den weg naar 't buitenland en bleef voor België verloren; menig ander werd vernietigd, en ten slotte der rekening, ‘le produit des aliénations et celui des revenus étaient insuffisants à acquitter les charges de la Caisse de Religion’. Wie 't meeste bij 't vernietigen der kloosters leed, waren de armen en de behoeftigen, en in dat opzicht zijn de bekentenissen van het Comiteit der Godsdienstkas verpletterend (cfr. bl. 66). - Is het dan wonder, dat de ontevredenheid weldra in een geweldigen opstand oversloeg? Een oogenblik waren de Patriotten meester. Men wilde er gebruik van maken om de kloosters te herstellen. Dit ging al zus | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
en zoo; doch men had den tijd niet er lang op te denken: de apostels der ‘Fransche’ vrijheid overrompelden eenige maanden later het land, en zij roofden al weg wat de Oostenrijker nog gespaard had. De studie van den Heer Laenen verdient waardeering. Zij steunt op vasten grond, en put uit eene menigte stukken die vroeger maar amper of niet benuttigd werden. Zij is rijk aan bijzonderheden, bezadigd van toon, onpartijdig in haren uitleg, klaar in hare bewoording en voorstelling. Ook weze zij uiter herte aanbevolen. Kan. J. Muyldermans. | |||||||||||
De zending der Vlaamsche Universiteitsjeugd. Drie Voordrachten gehouden te Leuven voor de studenten van St Thomasgenootschap door E. De Gryse, doctor in godheid en pastoordeken te Kortrijk. (Gent. bij Siffer.) Denken, deugen, werken, deze drie woorden zijn de gedachtenkernen dezer trits voordrachten. Wat kan een schrandere en diepziende geest als heer De Gryse daar al niet uithalen! Immers heel het menschelijk leven ligt erin bestolen. Die drie gedachten nu trekt spreker nog samen in een enkel: ‘Weest mannen! Ik wil niet zeggen groote mannen! Groote mannen of kleine mannen, maar toch mannen’. Niet allen zijn opgewassen voor Machabeërs, maar dan kunnen zij toch Tobiassen zijn. In de voordracht over het denken waarschuwt hij eerst tegen de klippen en wel voornamelijk tegen de twijfelziekte en de verstandelijke bekrompenheid. Ten tweede toont hij hoe ons denken geen stukwerk moet zijn, maar eene vaste wereldbeschouwing moet vormen. Ten derde moeten princiepen ons wapenen tegen den strijd. Vooral de uitbreiding van het tweede punt, noodzakelijkheid eener wereldaanschouwing heeft ons getroffen door kracht van waarheid. Wij weerstaan niet aan de lust het over te nemen: ‘Men pleegt hoog op te loopen met de wetenschap op den dag van heden De wetenschap is de afgod! Gelijk de Grieken in hunne Panatheneeën lange stoeten inrichtten langs de heilige baan, in dewelke zij ieder met een lauwer-, myrt- of olijftakje in de hand, optogen over de breede trappen der Propyleeën om bloemen en wierook op te dragen aan Pallas-Athene, zoo geschiedt nu, dóór de wereld, de optocht der geleerden naar den Afgod-wetenschap. Ieder bezit en huldigt een beetje wetenschap, een stukje van het geheele; maar spreekt toch in naam der wetenschap! | |||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||
de bladjes, al de takjes der Grieksche stoeten wel het schamelste palm-, myrt- of olijfboompje weerd geweest zijn, in hetwelk dóór cellen, vezelen, bladeren de eenheid des levens stroomde? Uwe studie moet uw gedachtenvoorraad, vastheid, eenheid, leven ingieten? 't En is niet met verspreide lidmaten, membra dispersa, dat men iets verrichten kan. In de natuur plukt men geen vruchten op afgehouwen takjes maar op levende boomen. In de kunst, in bouwkunst, in toonkunst, hangt de zalvende indrukmakende kracht af van den samenhang in het geheele. In de gedachtenwereld ook. Zoo des menschen brein niet bekwaam is alles te omvatten, moeten de eenheid, de vastheid en het leven voortspruiten uit die grootsche wereldopvatting welke den mensch leert van waar hij komt, waar hij naartoe gaat, wie hij is en waar hij leeft! Zonder die wereldopvatting is uw gedachtengebouw zonder bekroning; een kolommengang, schoon misschien, een parthenon zoo ge wilt, maar waaraan de fries ontbreekt; reeds een puin vooraleer opgebouwd te wezen!’ Hoe waar! en wat worden de wetenschapjes klein, bij gebrek aan de algemeene wereldopvatting, gelijk alleen het christendom die volledig schenkt! Dit wordt bewezen door getuigenissen der H. Schrift, door voorbeelden van christene geleerden als Kepler, en voornamelijk van den H. Thomas. In de tweede voordracht betoogt de gewijde spreker dat de hoogstudent moet deugen, als mensch, als christen en als katholiek. Om te deugen als mensch moet men vooreerst God erkennen: ‘Die God niet erkent uit zijne werken, verliest het besef en de ware beteekenis des levens. Het leven wordt geen optocht meer van den mensch naar God; het wordt een theater of eene handelsbeurs, vermaak of geld, of beide te zamen’. Als christenen, zegt de spreker, zijn wij geene knechten, maar kinderen van God, en broeders onder elkander. Dit is de wortel der christene solidariteit. Deze geldt voor het zedelijke en ook voor het stoffelijke en is de grond van de maatschappelijke leer van het kristendom. Deze maatschappelijke gedachte heeft hare volle uitdrukking gekregen in de acht zaligheden. Als katholieken moeten wij deugen met getrouw de Kerk, die onvergankelijke stichting van den God-mensch, te steunen. Uit de laatste voordracht, Werken, willen wij vooral die regels aanhalen waar de redenaar, tegen andere kleingeestige opvattingen in, de grootheid schetst van den strijd voor de taal van ons volk: ‘Wat zou het zijn, MM., moest Vlaanderen zich met gemak kunnen bewegen, ja roeren in zijn taalkleed, even als de Engelschman, de Duitschman, de Franschman in het hunne! Is het niet noodig dit verstandig, diepvoelend, vastberaden, geneerig, eerlijk, zedelijk volk, het stroomende jeugdebloed zijner taal terug te geven, dat het den zwier des levens geniete van hoog tot leeg, en van hoog tot leeg deelzaam zij in ééne beschaving, | |||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||
in één nationaal leven? Vele kortzichtige menschen vatten den vlaamschen strijd niet op zoo het zijn moet: zij meenen dat het eene quaestie van spraakkunst is, en dat de uitslag van den strijd bestaat in iedereens handen een bundeltje spraakregels te stellen, of te redetwisten welke taal zoetluidender is, de Fransche of de Vlaamsche? Kortzichtige menschen inderdaad, die eene kwestie van spraakleer verwarren mdt eene kwestie van rechtveerdigheid, van beschaving en van menschelijkheid.’ Doch waarom de uittreksels vermenigvuldigen? Men leze heel het boek; en uit elke bladzijde blijkt ons deken De Gryse datgene, wat hij reeds vroeger bewezen had te zijn: een man met eigene zelfstandige gedachte, een door- en vooruitziende geest, een baanbreker, een vóórdenker voor zijn volk. In opzicht van gedachten mag deze voordracht nevens het beste gelegd worden. wat vorige redenaars in St Thomasgenootschap voorgebracht hebben. Met niet min diepgrondige en verheven waarheden paart zij nog meer praktischen zin. Ook de taal is goed en deelt hier en daar in de eigenaardigheid van de gedachte. In opzicht van redekunst zijn deze voordrachten min volmaakt: De Gryse blijkt meer denker dan redenaar. De zwaai en de zwier, de bezieling, zal ik zeggen, van het woord ontbreken wel eens of verflauwen te spoedig.. De plannen zijn klaar afgeteekend en nauwgezet uitgewerkt; toch verliest men die nogal eens uit het oog omdat de band der gedachten soms te wijsgeerig fijn is. Ook in dit opzicht zijn deze voordrachten eerder kalme redekavelingen dan redevoeringen. Het genot echter der lezing wordt daardoor niet geschaad, en minder nog het nut dezer kernrijke bladzijden. Wenschen wij dat Vlaanderens jeugd er uithale wat er in ligt; en ook dat deken De Gryse zijne pen niet late verroesten, maar ons nog dikwijls de vruchten van zijn denken mededeele. Elk toch zijner schriften zal eene aanwinst zijn voor zijn volk. F. Drijvers. | |||||||||||
De l'opportunité d'une enquête ethnographique et sociologique sur les peuples incultes. Note par A. Camerlinck, Docteur en Théologie. Bruxelles, Polleunis-Ceuterick. Een overdruk uit de Annales de la Société belge de Sociologie. Al wie aan sociologie doen, en ze zijn talrijk die dat woord gaarne bezigen. zullen er profijt bij hebben deze studie te lezen. ‘La Sociologie, zegt schrijver. a pour objet formel l'étude des sociétés et des conditions de leur existence, ainsi que la recherche des lois qui régissent leur mouvement. C'est donc par un inventaire descriptif minutieux et complet des faits sociaux fournis par l'observation, ordonnés et classifiés, que | |||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||
la sociologie peut s'élever à la connaissance des causes, des phénomènes et des lois auxquelles ces phénomènes obéissent’. En met veel reden doet hij opmerken: ‘Ce qui nous choque et arrête notre confiance, c'est la hâte que la plupart des sociologues ont mise à échafauder les conclusions et à formuler les lois de la science nouvelle’. Daarom stelt hij voor dat de Belgische Maatschappij voor Sociologie een onderzoek doe naar de levensvoorwaarden der onbeschaafde volken; dit onderzoek kan best geschieden met de medewerking der zendelingen. Al dezen die belang stellen in deze wetenschap moeten hopen dat het hier uit een gezet plan zou uitgevoerd worden. E. Vl. | |||||||||||
L'Indocile, par Edouard Rod. Een vreemd, maar belangrijk en boeiend boek. Geen roman naar den echten zin van 't woord, maar wel een echt modern roman. De handeling, een minimum: de uiteenzetting van gedachten, alles. De handeling dient enkel om de bespreking der theorieën minder droog en didactiek te maken, en voor iedereen genietbaar. L'Indocile is het vervolg van Un Vainqueur. De held van het verhaal, is dezelfde Valentin, nu een jongeling van twintig jaren. De strijd in zijne gedachten over de wetten die de wereld bestieren, over het leven, over het menschelijk lot, is de ware roman, veel meer dan de kleine liefdegeschiedenis tusschen hem en Paule-Andrée. Valentin is een edele geest, een gevoelig hart, eene illusievolle ziel. Hij is een anarchist, vol schoone droomen; een opstandeling tegen allen dwang. Hij kent geenen godsdienst, en heeft voor het katholicisme meer argwaan dan sympathie. Toch voelt hij er de grootheid van, tijdens een verblijf te Rome met zijn leerling Désiré. Hij heeft twee vrienden die hemelbreed van gedachten verschillen. De eene, Urbain Lourtier, een socialist, een navolger van Romanèche, Valentin's oom, een der leiders van het socialisme. De tweede, Claude Brévent, een katholiek, een ieveraar van de ‘Sillon’. Zijne sympathie gaat naar den laatste; maar hij wil hem niet volgen, hij is niet geloovig, hij wil geen vorm van fanatisme of dwingelandij dienen. En heeft men die twee zaken niet altijd aan de priesters verweten? Van den anderen kant wordt hij herhaaldelijk gewaar, dat de socialisten, in wier gedachten hij opgebracht werd, insgelijks aan fanatisme en dwingelandij mank gaan; dat ze altijd van de rechten van het volk, van den werkman spreken, en er toch | |||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||
geene ware liefde voor over hebben, dat de haat tegen de priesters, tegen den godsdienst, hunne eigenlijke drijfveer is. Allengskens maakt hij zich van hen los, zonder zich daarom naar Claude te wenden. Neen, hij is alleen, hij zal alleen blijven, en zijne opstanding luid uitroepen. Waarheen zal hij gaan? Welke les zal hem het leven nog geven? Tot welke uitkomst zal hij eindelijk geraken? Dat moet ons M. Rod in een derde boek te kennen geven; alsook de verdere lotgevallen van Désiré, den door-katholieken zoon van den hardnekkigen vrijdenker Frümsel. Wat zal de uitslag zijn van den strijd tusschen die beiden? We zijn haastig het te weten te krijgen. Het heele boek heeft een kleur van katholicisme of ten minste van sympathie voor al wat katholiek is, dat te meer in 't oog springt, dat de schrijver een protestant is. T.D. | |||||||||||
Letterkundige Bijdragen. (1904), uitgegeven door Valoude de hoofd-rederijkkamer van Brabant en Mechelen, Het Kersouwken van Leuven. - A. Meulemans, Leuven, 1905. Het Jaarboek moet, wat verscheidenheid van inhoud betreft, niet onderdoen voor zijn voorganger, en wint het nog, dunkt ons, in keurigheid van uitgaaf en degelijkheid van opstel. Het bevat een mooi lied van K. Mestdag, het bevat goede verzen en goed proza. Zeer lezenswaard is vooral het welgeschreven verslag over den tooneel- en zangkundigen wedstrijd, door het Kersouwken uitgeschreven in 1904: laten die nuttige wenken, die ernstige vermaningen en dringende oproep geene stem zijn in de woestijn! | |||||||||||
Bedorven Letterkunde, door St. L. Prenau; overgedrukt uit Le Journal du Limbourg, Januari 1905. Een letterkunde die er zich op toelegt het voorkomen, de lusten en verrichtingen, - bij voorkeur de laagste - van la bête humaine te schilderen, is, volgens M. Prenau, ver van bedorven, integendeel een zeer loffelijke poging om de christelijke conventie af te breken en terug te komen tot een onschuldige, reine natuur. M. Prenau zal het niet kwalijk nemen indien we met hem van meening verschillen en het nog steeds blijven houden met de zedeleer die Europa beschaafd heeft. J.D.C. | |||||||||||
Beknopte Nederlandsche Spraakkunst door Dr K. Holtvast. P. Noordhoff. Groningen. 1905. 139 blz. fl. 1.00 geb. fl. 1.30. Die de spraakkunst van Prof. Dr J. Vercoullie of die van P. Bauwens benuttigt zal na kennismaking, dikwijls met gretige | |||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||
handen, naar die van Holtvast grijpen. Vercoullie heeft men beweerd, is te bondig, te moeilijk, te wetenschappelijk, P Bauwens is al te breedvoerig en op oude leest geschoeid. De een is het werk van een modern taalkundige, de andere dat van een klassiek opgeleide leeraar. Of en in hoever dit juist is wil ik niet onderzoeken, beide boeken bewijzen besten dienst. Maar hier hebben we nu een grammatica die m.i. het aureum ne quid nimis, ne minus, heeft getroffen, klaar en volledig. Voeg daarbij dat zij vrank en vrij en heel konsekwent van het nieuwe stelsel uitgaat: De taal is de beschaafde spraak. Wat men hier in Zuid Nederland voornamelijk daar ook moge tegen inbrengen, hij die het boek zonder vooroordeel in de hand neemt en proevend bestudeert zal dankbaar wezen en voldaan. Er zit in dit boek heel wat taalkunde en paedagogie, en die een trouwe gids wil om te weten hoe het nu eigenlijk in Noord-Nederland gelegen is, en wat het in Zuid-Nederland kan worden (ik weet niet of het zál en of het móét) vindt hier bescheid. Ik ben echter niet tevreden over § § 9; 12; 45, 1; 56, 65, 136, ofwel te lang ofwel niet duidelijk. Het hoofdstuk over vervoeging schijnt me zeer logisch en doeltreffend. S.D. | |||||||||||
Rein leven-Bibliotheek. Uitgavedrukkerie Vrede - Amersfoort 1903. Deze boekjes maken geen gewag van de veropenbaring. Hun stelsel van rein leven wordt gestaafd door de enkele natuurwet, wier verplichtingen voor getrouwde lieden, veel strenger dan in de christene zedenleer voorgesteld worden. - Hunne verhevene opvatting van de grootheid en de plichten van 't huwelijk kan misschien iets bijbrengen om het zedenbederf te doen staken en het huwelijk in eere te houden. Maar 't is te vreezen dat dit edel doel van hun streven door velen maar voor korten tijd of zelfs teenemaal niet zal bereikt worden. Immers de natuurlijke drang tot onreinheid is doorgaans bij jonge mannen machtig groot en zedelijke of geneeskundige beschouwingen komen krachteloos of ten minste ontoereikend voor de zonden te beletten die in 't geheim en alleen bedreven worden. Het zal verder ook wel in opvoedingsleer betwist worden of de jongens en vooral de meisjes nauwkeurig moeten onderzocht worden over het geslachtsleven bijzonderlijk als er nog op geen huwelijk te denken valt. - Dat er daarbij geene vaste basis is aan hun stelsel blijkt klaar hieruit, namelijk dat de schrijvers, al is 't dat zij opentlijke voorstaanders zijn van het vrijë huwelijk, nogthans in hunne zienswijze niet genoeg gegrond zijn het iemand ten kwade te durven wijten van anders op dit hoofdzakelijk punt van zedeleer te denken. Chr. a. M. | |||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||
Eenige beschouwingen over de Geestelijke ontwikkeling van blinde-doofstommen, Mededeeling in de koninklijke Academie van Wettenschappen door Dr. J.V. De Groot. Amsterdam. C.L. Van Langenhuysen. Deze verhandeling, zoo voor den vorm als voor den grond aangrijpend, bereikt volkomen haar doel, te weten van de misdeelden te laten hersteld zien in de weerdigheid van hunne menschelijke natuur. (2) Door onbetwiste feiten staat het vast dat blinde-doofstommen vatbaar zijn voor geestontwikkeling daar zij denkbeelden hebben, en dat, wanneer zij als automaten blijven, de oorzaak daarvan deze is dat men den schat ongebruikt laat, dien zij bezitten, namelijk eene ziel, naar Godsbeeld geschapen, doch opgesloten in eenen donkeren kerker. (14) Het beginsel hunner opvoeding is op zinnelijke gewaarwording gesteund; doch men ontdekt aldra dat zij, in tegenoverstelling met de dieren, oordeelen en komen tot eene erkenning niet alleen van dit of dat teeken, maar tot inzicht van het teeken; dat zij den aard van het teeken begrijpen. (20) De blinddooven maken hunne taal, meest in den tastzin besloten, tot voertuig van afgetrokken denkbeelden en logische verbindingen van gedachten. Zulk een ontwikkeling gaat zeker boven de waarneming der uitwendige zinnen: ook boven de verbeelding, die alleen de sensitieve voorstellingen bewaart en ze reproduceert in nieuwe vormen en verbindingen. (23) Op de vraag hoe die afgetrokken begrippen en algemeene beginselen wel zouden ontstaan bij doofstomblinden, antwoordt de schrijver volgens den H. Thomas van Aquinen en meent wel te mogen beweren dat de leer den aangeboren begrippen wederom alle gegevens tegen heeft; hem althans is niets gebleken van eenig begrip dat zij niet hadden verkregen uit abstractie van hetgeen was waargenomen door de zinnen. (27) De verhandeling sluit met eene bewering dat de fijne waarneming van den tastin mag beschouwd worden als eene bron, zoo niet van aesthetische voorstellingen, dan toch van dichterlijke stemming bij doofstomblinden. (33) De sierlijke, boeiende, en heldere betoogtrant verdient hoogen lof. C.a Monte. | |||||||||||
O. Veenstra, Deutsche sprechschule. Ein Hilfsbuch zur Einführung in die deutsche konversation. f. 0,50. (Noordhoff, Groningen) ‘Der Wert, neusprachlieher sprechühungen steht wohl für alle fest’, zegt de schr., doch hier moet in acht genomen worden: 1. der sprachstoff an und für sich; 2. die Anordnung des sprachstoffes; 3. die Einübung des sprachstoffes. Hij verdeelt | |||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||
de stof over 8 kapitels, waarin alle woorden en uitdrukkingen (met de Nederl. vertaling in de eerste kolom) geboekt staan, betrekking hebbende op de gezondheid, het voeder, onderwijs, de maaltijden, de reis, beleefdheidsphrasen, de tijd en het huis. Eerst in de hoogste klassen vangt V. met de spreekoefeningen aan. In den beginne zegt de leeraar in 't Nederl. b.v.: Vraag me hoe het met me gaat, en de leerling stelt dan die vraag in 't Duitsch; later gaat de leeraar op dezelfde wijze te werk. maar in het Duitsch, om ten slotte over te gaan tot het gewoon gesprek. In zijn Nieuw Duitsch Leesboek met oefeningen, voor nederlandsche scholen bewerkt 1e stukie, 2e druk, f 0,50, zegt hij: ‘Het hoofddoel van het leesonderwijs is dat de leerlingen: a) het gedrukt nauwkeurig en vaardig kunnen weergeven, b) den inhoud begrijpen. maar de leesuur kan tevens aanleiding geven tot spreken en schrijven; de leesles kan ook nu en dan tot illustratie van een taalregel dienen’. Deze twee boekjes, hoe verdienstelijk ook, voor Holland, zijn in onze belgische scholen niet bruikbaar aangezien men met de spreekoefeningen van de eerste lessen af beginr, en dat men uitgaat van de aanschouwing en niet van de vertaling. J.K. | |||||||||||
F. Deelstra. Teekenschool voor meergevorderden, no 2, (Prijs 12 1/2 cent). - R Bos en C.H. Steenbeek. Eerste Schetsboek (Prijs 5 ct.) Tweede Schetsboek (Prijs 10 ct.). Cahier no 2 van de serie Teekenschool voor meergevorderden, bevat goedoverlegde modellen tot oefening in het arceeren met zacht teekenpotlood. - Het eerste schetsboek van Bos en Steenbeek, en het tweede, verschillen enkel in formaat, en zijn enkel cahiers met deugdelijk teekenpapier; de prijs is zeer civiel. P. | |||||||||||
R. Bos. Atlas der geheele aarde in 36 kaarten en vele bijkaartjes. 5e druk. P. Noordhoff, Groningen, 1905. (Prijs f. 0,50 - Id., tweede teekenatlas (Europa en de Werelddeelen) in 23 gekleurde kaarten. 6e druk. (Prijs f. 0,25). - Blinde wandkaarten van de Werelddeelen, voor de Lagere School (Afrika, Australië). Naar aanleiding van dezen vijfden druk, wat de atlas der geheele aarde, van dezen zesden druk, wat den tweeden teekenatlas betreft, hoeven wij wel niet te herhalen met hoeveel lof deze uitgaven hier vroeger reeds besproken werden. De verzorgde uitvoering, de degelijkheid der bewerking, en de lage prijs zijn van aard om ze ook hier te lande, in middelbaar en gevorderd onderwijs, met bijval te doen onthalen. Door duidelijke teekening, en oprecht goedgeschikte kleuring munten uit de blinde wandkaarten door den h. Bos. Groot 86-114 cm., zijn ze te verkrijgen los, of met metalen staven tegen fl. 1,75; voorts met houten rollen (fl. 2,50), op linnen met rollen (fl. 3,50), op linnen en gevernist (fl. 4.00). K. |
|