| |
| |
| |
| |
Overzicht der tijdschriften
De Student.
De Student had een feestnummer beloofd tegen 't grootverlof, en zie, 't heeft waarlijk niet opgehouden met feestnummers: Eén van de jongeren. Eén van d'‘Ouden’. Eén met de geschiedenis van vijf-en-twintig jaren streven dwars door alle moeilijkheden; en dan ten laatste, voor de laatste maal in 't oude pakje, de eigenlijke grootverlofnummers, ineen versmolten met 't verslag der jubelfeesten te Lier. Vier nummers dus en goed gevuld. En toch heeft de hoeveelheid aan de weerde geen schade gedaan. In het eerste feestnummer, dat 26 deugdelijke opstellen bevat, stippen wij onder de eigenlijke letterkundige bijdragen aan: Heksenvaart, door Julia Van Reeth, Terug van de School, door Cesar Mees, Zomer, door A.V.C. Dat de studenten ook ernstiger werk opleveren bewijzen artikels als: Tolstoï, door Segold. Goede Kerkboeken, door Ernst van Penninghe, Het Socialisme, Stijn Streuvels, beiden door G. Adriaensen, Feest en Practisch zijn, door Prati, enz. Het is natuurlijk onmogelijk alles zelfs op te noemen. Het tweede nummer, de geschiedenis van De Student, is een uitstekende bron voor wie den aard en den gang der opkomende Studentenbeweging wil nagaan. - Wat nu van 't derde feestnummer gezegd, te midden der Liersche feesten verschenen en op den Studentenlanddag aan Dr. Laporta opgedragen? Een Laportanummer is het, den vader der Vlaamsche studenten door de oudere medewerkers gewijd. Hier treffen wij bijdragen aan, met eigen naam geteekend: eene Opdracht, door hoogleeraar Vliebergh, een Strijdkreet van Frans Van Cauwelaert, Rodenbach, door Leo Van Puyvelde, De Tijden die komen, door Jozef Muls, Palmzondag, door L. Lambrechts, Nieuwe wegen, door A. de Groeve,
Wijsbegeerte en geschiedenis, door A. Fierens, Tegen de ijdelheid, door H De Beucker, Het voorstel van M. Helleputte, door Dr. Verbrugge. Menig tijdschrift voor ouderen zou met zulke inhoud gaarne pronken. - Eindelijk in 't laatste nummer werd omtrent al de plaats ingenomen door het verslag van de werkzaamheid der Vlaamsche kringen.
| |
Vlaanderen. Augustus 1905.
Perelierken en Ginneginneken van Karel van den Oever. Een zijner Kempische vertelsels. Dat Karel van den Oever dees vertelselken met liefde getroeteld heeft, bewijst de pracht van perels die schitteren in zijn licht gedraaide volzinnen. Een vracht kleinooden! zijn nachtelijk tochtje door de heide geeft ons een kijkje op zijn wonderlijke inbeelding, nochtans moet men bekennen dat de stof maar armtierig is, en vooral mist zij dat naïeve geheimnisvolle, dat den eigen aard en de aantrekkelijkheid
| |
| |
van het vertelsel uitmaakt. Bij Andersen ligt dat ondoordringbaar, geheimnisvol iets als een wazem over al zijne verhalen, en leent hun zijn groeiende levenskracht. - Verzen. - Terug bij Moeder van Constant Eeckels. Beelden van oude levenssmart en jonge weemoed, die waarlijk leven maar niet volgroeien in de verzen. De Vijand van Leonce du Catillon: een ware kleuren en tintenschakeering, een woordenschat en beeldenwemeling. Er sprietelt daar zooveel onopgemerkt licht en nieuw leven in, dat men droevig wordt als de schrijver blijft haperen aan een romantisch beeld, of speelt met versleten speelgoed. - Vlaanderen's Landbouw, van Lod. de Raet. Een welgeleid naspeuren, diep ontleden en juist kenschetsen van den huidigen toestand: Eerst worden er twee groote vergissingen blootgesteld: Economische verschijnselen van nijverheid en landbouw mogen op eene lijn niet gesteld worden; klein en groot bedrijf mag men niet verwarren met klein en grooten eigendom. Deze laatste is van belang, daar een dubbele strooming tegenwoordig den landbouw kenschetst; vermeerdering van het klein bedrijf en afname van het eigen gebruik. De verleden eeuw kan op gebied van landbouw verdeeld worden in 2 groote perioden: Tot 79 stijging der prijzen der landbouwproducten en groote welvaart. Van 80 tijdperk van crisis en teruggang en ontstaan van het landbouwvraagstuk. Hare oplossing ligt in een meer wetenschappelijke bebouwing, die verhooging van het verstandelijk peil en landbouwonderricht veronderstelt, en in de samenwerking. De Staat heeft er reeds veel voor gedaan. De redding van den landbouw ligt in de twee volgende richtingen: verandering in het geproduceerde, minder blootgesteld aan overzeesche mededinging en in de intensieve cultuur. In dit laatste moeten boerenbonden en vereenigingen den landbouwer helpen. - Heimwee besproken door Herman Teirlinck. ‘Heimwee is me lijk een heuglijke
mare - lijk de voorbereiding van een heerlijk getij, lijk de eerste klanken die ons wellicht eindelijk eene rijke dichterschaar aankondigen.’
- September 1905.
Op weg naar de Hel. August Vermeylen doolt er door een gedrochten wereld, te midden eener tochtige driftenuitstalling met de opmerkingsgeest van een Breughel, soms misschien wat karikatuurachtige. De schilder der ‘Bekoringen van St-Antonius’ zou die wandeling (?) volgaarne onderteekenen. Met zijne ongewone taalkennis, die hem zoovele kleuren en toonen leent, en zijn meeslepende opgewondenheid, die zinnen en beelden breed en driftig afborstelt, heeft Vermeylen een wandelenden Jood geschapen die van de diepste neerslachtigheid tot de walgelijkste beestelijkheid daalt, langs een trap van naakte ledigheid en uitspattende levenskracht. - Verzen - De dubbele nachtegaal van Karel Van de Woestijne De Florentijnsche dichter geeft hier een staaltje zijner ingewikkelde kunst. Dat hij een echt meesterschap bezit in 't houwen van beelden en vertolken van fijne aandoeningen, zal niemand betwisten na het lezen van verzen als:
De avond zal, als van een viende-vrouw gezonden,
een oude dienstmaagd zijn, die monklend vruchten brengt...
uwe jonge vrouw is schoon gelijk een groeiend paard;
| |
| |
maar dat die neerstig ingewikkelde zinnen, al voegen hunne deelen ook passend ineen, geen lang leven zullen hebben, schijnt mij onweerlegbaar, ook waarom onder een doek van onduidelijkheid soms prachtige schilderijen stoppen? - Vlaanderen's Landbouw, van Lod. De Raet, vervolg en slot der vorige bijdrage: Het verspreiden van coöperatieve landbouwbewerking. die noodig is, vraagt een grondige herrichting, of liever nog, inrichting van een Vlaamsch middelbaar en hooger onderwijs en eene ernstige herziening en vollediging van ons agrarisch recht. De huidige inrichting is teenemaal Fransch: Fransch het eenig officieel tijdschrift der landbouwcomicen, Fransch het enkel staatsgesticht voor hooger landbouwonderwijs te Gembloers.... en nochtans overdrijft men niet met te verklaren, dat de Vlaamsche landbouwers geen andere taal kennen dan het Vlaamsch. Ongezonde sociale toestanden: Het pachtrecht is gebrekkig en gansch ten gunste van den eigenaar; De mededinging der pachters veroorzaakt het uitoefenen van nevenbedrijven en stielen, het verhuizen der ‘Franschmans’, het uitwijken der buitenlieden naar steden om meer loon te verdienen op fabrieken. - Hendrik Leys, door Vict. Van de Meyere Eerste phase van Leys' werkwijze: onstandvastig en grillig copieeren van tijdgenoten; tweede phase: herrinnert aan oude Vlaamsche en Hollandsche meesters, aan wie hij fel ontleent: nochtans door ontleende procédés bereikt hij een eigen oorspronkelijkheid en heerlijke schoonheid. Na zijne reis in Duitschland ontstaat in hem de gedachte der muurschildering volgens gothieke princiepen: De beschuldiging dat hij in die laatste periode slechts Duitsche meesters copieerd wordt weerlegt. Hij ontleende hun slechts motieven die hij wonderlijk herschiep.
- October 1905,
Op weg naar den Hemel, van August Vermeylen. Een traag stijgen uit beestelijke koorts tot kalmere zielerust. Dat zacht opdoemen, met lichten wazem nog omneveld, van dat Eéne dat Ashaverus zocht is met fijne ontleding geleid, totdat hij komt, dóór wantrouwen en dubben, tot de hoop dat hij ook eens zijn rust vinden zou, - misschien.... - Hendrik Leys, door Victor de Meyere, vervolg en slot. Een kenmerkende ontleding der meeste werken van den meester. Bij de opmerking dat Leys opnieuw aan een keerpunt stond als hij het portret van Lucie Leys, van zijn eigen en zijne vrouw afwerkte, stelt de schrijver de vraag: Ging Hendrik Leys opnieuw van manier veranderen? En hij oppert dat de meester wel een vierde periode zou kunnen ingetreden zijn ‘die al zijn vorig werk in den schaduw moest stellen’. - Gustaaf Vermeersch in Geknakt volgt getrouw een verlaten meisje, die van liefdeverdriet en meer nog van schaamte verkwijnt en uitteert. Dat gewone onderwerp gedijt tot een passievol zielsdrama. - Hard Labeur, besproken door Ferdinand Toussaint. Na een aantrekkelijke daarstelling zijner letterkundige opvoeding en het vaststellen van eenige punten kritiek, ontleedt de schrijver de roman van Reimond Stijns, in wie hij vooral de waarheid bewondert. ‘de waarheid die het (werk) als geheel doorwarmt en opvoert tot een echt kunstwerk’. Dat wij met zijne vastgestelde princiepen over het ontstaan van een kunstwerk, het niet heel en gansch eens zijn, zij hier eenvoudig bele- | |
| |
den. Dat de verwekking en de dracht van een kunstwerk vooral afhangen van de physiologische en nog meer psychologische samenstelling van het scheppend wezen, loochenen wij niet; maar dat daaruit volgt dat het des schrijvers onbetwistbaar recht is zijn onderwerp vrij te gaan halen, waar hij het wenscht, betwisten wij als onafleidbaar van dc premissen. Uit het aangehaalde feit volgt slechts
dat de kunstenaar of liever elk mensch zoo dient ontwikkeld en volmaakt te worden, in andere woorden. dat zijne opvoeding en opleiding naar dit doel moet streven hem in staat te zetten zijn onderwerp te halen waar hij 't moet, opdat het beantwoorde aan de verreischten van een echt kunstwerk.
| |
Biekorf. tken 16-19.
Tennyson's Enoch Arden, bewerkt door J.E. Van Olmhof. - Zijt ge voor het West-Vlaamsch, het Hollandsch, het algemeen Nederlandsch? Op die vraag antwoordt E.H. Casar Gezelle in den zin waarop Vermeylen antwoordde in zijn opstel Partikularisme verschenen in Vlaanderen jaarg. 1903. Voor denkers en geleerden is eene algemeene schrijf- en spreektaal noodig, het opnemen van gewestelijke bestanddeelen in 't geschreven Nederlandsch is geen gevaar voor de eenheid van taal; maar aan den dichter, den woordkunstenaar moet meer vrijheid worden gelaten. Nog van Caesar Gezelle een nieuw kapitelken Uit ‘Den levene der Dieren’. Het gaat hier over ‘'t edel ras der Zwaluwen’. - Verder verzen van Theo Brakels en Kan. De Lepeleer, vervolg van den belangrijken Inventaris van 't jaar 1632 en mengelmaren.
| |
Verslagen en mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Augustus 1905.
Verslag over de zitting van 2 Aug. 1905; de uitgeschreven prijsvragen van 1906 tot 1912, voorts eene lezing van baron de Bethune, gouverneur van West-Vlaanderen over Erasmus Causse, een Kortrijkschen kunstschilder en reisbeschrijver (geboren in 1660), wiens werken tot hiertoe onbekend gebleven waren.
| |
De Vlaamsche Kunstbode, September 1905.
Slot van G. Segers' Kempische novelle, Mie. - Arthur Cornette geeft eenige critische beschouwingen ten beste over toon en maat en klaagt er over dat er over het Alexandrijnsch vers geen enkele mononographe bestaat. - Kan. Amaat Joos toont aan welke dichterlijke schatten er in de volkstaal geborgen liggen. - Verzen van Jan Bouchery, W. Van Genck en Leo Van Puyvelde.
| |
Het Katholiek Onderwijs. October 1905.
Wat Montaigne meende over de zedelijke opleiding der jeugd. In dit opzicht wordt de Fransche schrijver veel te licht bevonden. - Een opstel Belgie met Holland vereenigd, samenvatting der Belgische grieven. - Vervolg van broeder Alexis' Bilan géographique de l'année 1904. - Verder schoolnieuws.
| |
Germania. October 1905.
Weinig oorspronkelijks: Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort het artikel van Mer Dosfel: Vlaamsche Belangen. - Uit het Zeitschrift des Algemeinen Deutschen Sprachrereins een verzet
| |
| |
tegen het ambtelijk bezigen van vreemde, voor het volk onverstaanbare woorden, in het Duitsch, dit namelijk in Zwitserland. - Th. Imme pleit ten voordeele van het bestudeeren der dialecten. - Slot van een opstel Het Duitsche Volkslied, dat volgens den schrijver H.S. veel te weinig in kringen en zangvereenigingen gezongen wordt. - Uit de Pol.-Anthrop. Revue overgenomen Nordische Reiseindrücke door Dr. Ludwig Wilser. - Contrasten, een schetske door Virginie Loveling. - Ten slotte schrijft S.B.v. Maarsen over nieuwe afbeeldingen van oude Nederlandsche Meesters.
| |
Ontwaking. October 1905.
D. Van Bylevelt is voorstander van eene wereldtaal: niet voor het volapuk of het esperanto pleit hij, maar voor iets nieuws: de neutrale taal. Als socialist roept hij ten voordeele eener wereldtaal eene nieuwsoortige reden in: ‘Zo'n in werking zijnde toegepaste wereldtaal, zou grote gemakken opleveren in de oorlogvoering met de kapitalisten-vijand, vooral wanneer de arbeiders bewegingen te gelijk in verschillende landen ondernemen, b.v. een boykot-beweging tegen twee in oorlog zijnde landen, een uitgebreide stremming van het verkeer te water en te land, een dienstweigering op grote schaal op het oogenblik dat de regeringen van enige landen door onderling gedane oorlogsverklaringen, de volken van die landen tegen elkaar willen ophitsen.’ - Slot van Emm. de Boms voordracht over William Morris en zijn invloed op het boek. ‘Morris was een baanbreker en een wakkerschudder op elk gebied dat bij betreden heeft. Als voorganger der ambachtskunst zien wij dat zijn doen thans heel de wereld, door de gasten aan 't zoeken, de handen in beweging heeft gebracht: ziet gij niet hoe ze bezig zijn de meubelmakers, de behangers, de katoenververs, de ijzerbewerkers - en overal ontwaakt eerzucht en lust om iets voort te brengen waarin de maker iets van zichzelf leggen kan en vooral om dingen voort te brengen van dagelijksch gebruik die ons oog streelen en tevens nuttig zijn en bruikbaar.’ - Vervolg van Osca's Sixs novelle: In den Avond. - Verzen door Siska Van Daelen en Jacob de Haan.
| |
Kunst en Leven, 11e en 12e affev.
Olympe Gilbart schrijft zeer waardeerend over den Luikschen kunstenaar: Emile Berchmans: ‘Men heeft van hem eene menigte drooge-naaldetsen, weeke vernisplaten, aquatintprenten, die zich niet alleen onderscheiden door de volmaakte toepassing van de werkwijze, maar vooral door eene zeer vaste kennis der waarden.’ Zijne plafonds voor het foyer en de tooneelzaal van den schouwburg te Verviers, zijn decoratie van de koepel in de St-Michielskerk te Aken, de zoldering van den koninkl. schouwburg te Luik worden hier bijzonder geprezen. - Pol de Mont schrijft over Leys en De Braekeleer. ‘Zeker zijn geenszing allen het er over eens hem (Leys) de grootste van alle Vlaamse schilders in de xixe eeuw te noemen en geredelik geef ik toe, dat ik zelf, als schilder, Rik de Braekeleer en nog wel vier of vijf anderen bepaald boven hem zou stellen. Eén eeretietel echter komt hem onvoorwaardelik toe: hij was de Vlaamse meester par excellence en oefende, in lengte van jaren, een onmiskenbare invloed op onze meest-karakteristiek nasjonaal gebleven latere meesters:
| |
| |
van Rik de Braekeleer en zelfs Karel de Groux of tot Verhaeren, Hannotiau, Fréderic, Laermans, Mertens en Delaunois toe.’
‘Hendrik de Braekeleer, die, in het opzicht van aangeboren aanleg en ambachtelik kunnen, in elk opzicht groter was dan Leys, en die, na een leven vol bittere ontgoochelingen en brutale geringschatting op 23 Juli 1888, op zijn acht-en-veertigste jaar, overleed, is en als dichter van intimiteiten en als zuiver schilder een van de voortreffelikste kunstenaars, die niet alleen in de vorige eeuw, maar sinds de Hooch, Terburg en de Delftsche Vermeer geleefd hebben.’ - Begin van een lezenswaardig opstel: De werken van Boeren-Breughel en Helse-Breughel en hun verspreiding.
| |
Annalectes de l'ordre de Prémontré. Août 1905.
Les Chartes de l'Ile-duc, à Gempe, meegedeeld door Max de Troostembergh. - Le Nécrologue de l'abbaye du Parc, dor kan. R. Van Waefelghem.
| |
Bijdrage tot de Geschiedenis bijzonder van het aloude Hertogdom Brabant. September 1905.
E.H. Goetschalckx geeft de naamlijsten, met eenige aanteekeningen, van de pastoors van Droogenbosch, Boendael, Carloo, Vorst, Watermael, Wesenbeek. - L. Philippen deelt de klein statuten mee van 't begijnhof te Diest, naar een handschrift uit de eerste helft der 17e eeuw berustend in 't archief der pastorij van 't begijnhof te Diest. - Vervolg van E.H. De Ridder's mededeeling en over het Kapittel van St-Germanuskerk te Thienen.
| |
De Vlaamsche arbeid. 1e j., 1e nummer.
Een nieuw letterkundig tweemaandelijksch tijdschrift voor jongere katholieken. Prijf 2 fr.
‘Als durvende en geestdriftige jeugd willen wij, oprecht, belangloos en vertrouwend, kunst en geloof verwoordlijken voor ons volk tot het verwezenlijken onzer Kristelijke meening en 't weerdig Ideaal “De Kunst voor God en Vlaanderen”.’ De stijl van de Inleiding, onderteekend De Redactie, is nog al opgeblazen; er wordt gewezen op het onbegrip in Holland over onze Vlaamsche geaardheid. - De Verwachte, eene schets door Karel Van de Woestijne. - Karel van den Oever schrijft over Frans de Cort: ‘Want dees is de Cort's meest echte verdienste: de niet-gewilde en zuiverlijke verwoording - wat burgerlijke - der doodgewone dingeskens van den dag, dan die blije volzielige, dan stille, haast niet al te klagende rythme en kadans zijner vrij-geschreven verzen, die volksgenegen en rapbegrijpelijke sujekten tot rijm en maat geklonken uit alle bijzondere gelegenheden van den tijd en ons volk, ook die zalige en onbedwongen geestigheid, dit geleidelijke meeleven en verhoogen van 't lief en leed van zijn volk, precies zooals bij Th. Van Rijswijck, hangen als een rozende wasem en een vreugdige uchtend door zijne helder opluidende verzekens.’ - Verzen door Om. K. De Laey, L. Lambrechts, Constant Eeckels en Joris Eeckhout. - De uitgave (gedrukt bij Jan Bouchery te Antwerpen) is wel verzorgd.
| |
| |
| |
Durendal, September 190g.
Henri d'Hennezel geeft het begin van een roman Le Transfuge - Vervolg van Jos. Janssens' studie over Fra Angelico. - Firmin Van den Bosch bespreekt de laatste boeken van Henri de Régnier, Paul Bourget, Pierre Loti en Camille Lemonnier, en antwoordt aan G. Bency die beweert dat katholieken, als zulkdanig, geen vrije kunstcritiek kunnen oefenen. - Verzen door Franz Ansel, Em. de Laminne, Paul Mussche en Gabr. Nigond. - Voorts chronique artistique en wetenswaardigheden.
| |
Revue Néo-Scolastique. Augustus 1905.
Dr. Jos. Cevolani. Utraque si praemissa neget, nil inde sequetur? Observations et objections de Rosmini. Leur réfutation. Autre objection. Sa réfutation. Preuve de la vérité de cette loi. - Clodius Piat. Dieu d'après Platon (suite). In zijn vorig artikel had de schr. de natuur van God volgens Plato bepaald. Wat zijne eigenschappen aangaat vinden wij in Plato dat God alwetend is, heilig, rechtveerdig en goed. Hij kan alles; overal tegenwoordig is Hij nochtans onzichtbaar; Hij is volkomen gelukkig. Van natuur is Hij onbeweeglijk, maar als ziel van de wereld is Hij in beweging; Hij is waarschijnlijk eenig. Als gedacht komt God van het Goede voort. Als ziel van het gedacht en de ‘ideeën’. God is eenigszins met de zielen en zelfs met de stof zelfstandig verbonden. God heeft de wereld uit liefde gemaakt, uit liefde ook bestiert Hij haar; Zijne voorzienigheid doet al de deelen tot de harmonie van het geheele bijdragen. Maar waarvan dan het kwade? Het is slechts een niet-zijn dat ons bijblijft zoolang onze ziel in haar stoffelijk lichaam gekluisterd is. De schrijver besluit dat de God van Plato zoo verre niet van Dien der Christenen is als men soms denkt. Dat was ook het gedacht der H. Vaders. - D. Nys. Discussion sur certaines théories cosmologiques (suite) III. Les preuves de la théorie scolastique. - D. Mercier. A propos de l'enseignement scolastique. In welke taal moet de Wijsbegeerte onderwezen worden? In welke orde hare verschillende deelen? Die vragen beantwoordt Mgr. Mercier, steunende op zijne persoonlijke ondervinding als leeraar te Mechelen en te Leuven. - Edouard Ned. Le mouvement philosophique en Belgique depuis 1830. - Een interview van Mgr. Mercier uit den Courrier de Bruxelles overgedrukt. - A. Pelzer. Le Père Henri Suse
Denifle. Al wie nopens het leven en de werken van P. Denifle bijzonderheden verlangt zal dit artikel volledig inlichten. - In Le mouvement Sociologique schrijft Theophile Gollier 37 bladzijden over Herbert Spencer, waar veel nuttigs in te vinden is.
| |
La Fédération artistique.
38. | Fert: Mécène et Déclassé. - Baes: Antiquités italiennes. - Ster: Les Beaux-Arts à l'Expos. de Liége; IV. |
39. | E. Baes: La Mentalité de l'artiste. ‘Un littérateur ou un artiste doit s'abstenir de désigner un homme au mépris public ou de provoquer des idées malsaines dans des cerveaux d'enfants ou d'adolescents, ce qui est criminel.’ - E. Louis: Salon de l'CEuvre. - J. Ster: Les Beaux-Arts à l'Expos. de Liége. V. |
40. | A. Van Ryn: Virtuosité vocale. Comment se fait-il que devant la prépondérance de l'organe humain sur tout autre, la virtuosité vocale tende à disparaitre? Uniquement parce qu'on
|
| |
| |
| la confond avec l'acrobatie. Le virtuose vocal doit être un excellent musicien.’ |
41. | - J. Van den Eynde: Le Te Deum de Tinel. |
42. | - Baes: L'Idée et l'Idéal. ‘Il n'est pas donné au premier manant venu de distinguer ce qui est vraiment beau’. E. De Taeye: Le Salon de l'Art belge. |
43. | - A. Van Ryn: Le Jubilé National et la Musique. Cuniculus: Les Maladies wagnériennes et leur guérison. Chansons populaires des Provinces belges. |
44. | - Fert: L'Exotisme. ‘Poelaert était un puissant décorateur mais un architecte incomplet qui ne possédait qu'une connaissance superficielle des styles du passé. Catalectes: Rossini a dit: Je donnerais tout l'oeuvre de Bach pour une seule opérette de Jacques Offenbach’. Goethe dit: La simplicité et le calme constituent l'idée de la beauté, d'où il suit qu'un jeune homme ne saurait être un maître’. Schiller a dit: ‘Les injustices amoindrissent les petits caractères et élèvent les grands’. |
45. | - L. Dauvé: L'Impuissance artistique. E. Louis: Jordaens, par Fierens-Gevaert’. Alb. Lantoine: L'Art à Paris. |
46. | - E. Baes: La Vérité pour l'Artiste. Autos: L'Orchestration du clavier; la relation entre le timbre et l'harmonie. |
47. | - Le monument au travail de Meunier. Autos: Le battement du son grave. E. Baes: L'oeuvre de René Ghil. |
48. | - E. Baes: Imitation et Technique. Autos: Le battement de deux sons. P. Fanny: L'Expos. Jordaens à Anvers. |
49. | - L. Dauvé: Les Femmes dans la sculpture. Autos: Les battements du tempérament. |
50. | - L.C. Delcroix: Princesse Rayon de Soleil, de de Mont et Gilson. Autos: Sons aigus, sons graves; différence de la composition harmonique de leur timbre. |
51. | - E. Baes: Aperçus esthétiques: ‘Toute oeuvre d'art se compose de formes naturelles nécessaires auxquelles s'approprient des formes artificielles libres. L'équilibre de l'oeuvre dépend de leur choix’. Autos: L'Orchestration du Clavier; conclusions. Les Conservatoires et l'Art dramatique. On devrait adjoindre aux conservatoires un Théâtre d'application. |
52. | - E. Baes: Le Sens esthétique. J. Van den Eynde: Lucifer à Anvers. |
| |
De Gids. October 1905.
Slot van Virginie Loveling's novelle Erfelijk Belast. 't Eerste deel beviel ons meer dan 't slot, dat zoo tragisch uitloopt. - Sedert 1895 staat Lombok en de daartoe behoorende kleinere eilanden onder rechtstreeksch bewind van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement. J.C. Van Eerde gaat na welke vruchten de uitvoering van 't Nederlandsch bestuur heeft afgeworpen, zoo voor de kolonie en hare bevolking als voor het moederland. Het antwoord is: ‘Nederland heeft daar het bewijs geleverd groot te kunnen zijn op koloniaal gebied. Ons volk heeft daar getoond dat het als van ouds het talent bezit Oostersche landen en volken te regeeren. - Vervolg van het opstel van W.G.C. Byvanck over Marcel Schwob. - In hun Overzicht der Neder- | |
| |
landsche Letteren bespreken C. en M. Scharten-Antink o.a. Het Dorp van Victor de Meyere, Heimwee van C. Eeckels en Lentelinde van Jan Eelen. de Meyere “had steeds - en niet ten onrechte - den naam van een middelmatig verdienstelijk dichter; beneden deze faam zinkt hij in zijn nieuw bundeltje niet...” Een enkel Vlaamsch woord dat de Meyere zich nu en dan wel eens verwaardigt te gebruiken (is 't niet vreemd, dat deze groote landsminnaar zoo geheel de eigenaardige spraak van dat land verloochent?) is voor ons. Noord-Nederlanders, er dan nog vaak de grootste bekoring van.’ Eeckels vindt geen genade in de oogen der recensenten die met echt Hollandsche fijngevoeligheid schrijven van ‘kwalijk-riekende modderpoelen van Eeckels' boekdeel’. Jan Eelen bevalt hun beter ‘Zijn argelooze en franke jonkheid, dat is wel het voornaamste dat dit bundeltje geeft. En van de jonkheid heeft het, met de frischte, ook vaak de relative onbeduidendheid en de onvermijdelijke sentimentaliteit.’ - Roemeensche soldatenliederen, dansliederen en doodeklachten, naar het Fransch proza van Hélène
Vacaresco door Hélène Lapidoth-Swarth.
| |
De Katholiek. Ang.-Oct. 1905.
Nog eenige uitlanders in onze tuinen en parken, door A. Haans, met hier en daar een vers van Gezelle. - E.H.C.P.M.v. Erven Dorens schrijft over Het karakter der Gregoriaansche melodieën. - Een lezenswaard opstel van A. Habets over de regeering van den raad van state en van don Juan van Oostenrijk 1576 en 1577. Na den dood van Requesens duurde het wel 8 maanden vóór dat de nieuwe landvoogd in Nederland aankwam: intusschentijd werd het bewind gevoerd door den Raad van state, en deze tusschenregeering staat door verwarring en menigerlei rampspoedige gebeurtenissen bekend. - De werkloozeverzekering is in onderzoek bij de gemeenteraden van Amsterdam, Arnhem en Utrecht, werkeloosheid welke een gevolg is van gebrek aan arbeidsgelegenheid voor den gezonden werkman. J.W. Ratté onderzoekt hoe die verzekering elders ingericht is, bijzonder te Gent. - E. Fr. B. Kruitwagen schrijft over De Middelnederlandsche Handschrifteu over het leven van Sint Franciscus en zijne eerste gezellen, en doet zijn beklag er over dat er nog zoo weinig omtrent deze handschriften is gepubliceerd. - J. Meysing stelt eenige beginselen vast van plastieke kunst en bespreekt meer uitvoerig drie miskelken te zien verleden jaar in de tentoonstelling van Arti et Industriae (den Haag). Het besluit is: ‘de Roomsche cultuur (is) in wording’. - J. van den Driesch bespreekt de drie laatste uitzenden van de Hollandsche Bijbelvertaling: Het Boek der Rechters, door D.A.W.H. Sloet; Het Boek Ruth, door Dr. Andreas Janssen; I en II Koningen, door Dr. Andreas Janssen en III en IV Koningen, door Jos. Schets. - D.A. Brinkerink laat twee kleine ascetische geschriften van Thomas a Kempis drukken: Een cleyn alphabeet broeder Thomas Kempis en Een merkelike leringhe, met eenige aanteekeningen vooraan. -
Voorts verzen door Felix Rutten en Fr. Martialès Vreeswijk.
| |
Van Onzen Tijd, nr 12.
‘Met het begin van den zesden jaargang wenschen wij het arbeidsveld van het tijdschrift uit te breiden en ons naast de
| |
| |
direct-artistieke bijdragen, waarvoor Van Onzen Tijd uitsluitend vakblad blijft, beschouwingen en studies van algemeener beschavingsbeteekenis op te nemen’. Er is eene overeenkomst getroffen met den katholieken kunstkring ‘De Violier’, en voordrachten, in de vergaderingen van ‘De Violier’ gehouden, zullen in het tijdschrift verschijnen. Het aantal vellen druks wordt met de helft vermeerderd.
Slot van Marie Koenen's vertelling: De Toren van Neekum. - Vervolg van C.R. De Klerk's bijdrage: de Historisch-zielkundige kennis van Augustinus' bekeering en geestelijke volwassing. Hier vertaalt de schrijver de eerste hoofstukken van de Belijdenissen en maakt eene vergelijking met de Alleenspraken. Aan 't slot polemiseert hij tegen A. Verwey die den H. Augustinus niet verstaat.
| |
Tijdschrift van het Koninkl. Ned. Genootschap voor Munt- en Penningkunde. 4e aflevering.
Mej. M. de Man schrijft over den penning aangeboden in 1781 aan Leendert Bomme, secretaris van het Zeeuwsch Natuurkundig gezelschap ‘Physica.’ - Vervolg van J.E. Ter Gouw's opstel: De Munt in de Volkstaal. - Gestempelde socratsche ropijen door Mej. M. de Man. Voorts gemengde berichten o.a. monogramletters op denarii van Pepyn den Korte.
| |
Taal en Letteren. 15 Sept. 1905.
Vervolg van J. Koopmans' Kinker-studieën. Hier gaat het over Kinker's wijsgeerig gedicht Het Alleven of de Wereldziel. - Het meervoud van de Nederlandsche verkleinwoorden door N. van Wijk. - Jespersen heeft eene studie geschreven (Englische Studien XXXV, 1) over de geschiedenis der Engelsche taal, waarin gewezen wordt op den invloed van de latijnsche spraakkunst. Dat heeft ook voor het Nederlandsch groot belang, meent Kollewijn, en hij bewerkt een paar bladz. van Jespersen ‘De spraakkunst van het Latijn werd eerder en uitvoeriger bestudeerd dan enige andere grammatika’. 't Latijn werd dan ook beschouwd als de taal. en iedere afwijking van Latijnse taalregels (b.v. in 't Nederlands) heette verbastering.
Zelfs nu, ofschoon die oude wijze van zien niet langer voor juist gehouden wordt (daarvoor heeft men te veel talen wetenschappelijk bestudeerd), zelfs nu zijn de overblijfsels nog talrijk van het ‘latijnse bijgeloof’, en 't zal de taak zijn van latere spraakkunstenaars, er een afdoende opruiming onder te houden’. - De Génestet en Heine, drie gedichten van De Génestet niet opgenomen in Tiele's uitgave en nagevolgd van Heine.
| |
Noord en Zuid. September-October 1905.
Vervolg van J.E. Ter Gouw's opstel: Taal en zeden onzer vaderen, toegelicht door eenige oude kluchtspelen. - Te lezen het opstel van A.W. Stellwagen over Afstervende woorden. ‘.... eene taal is geene versteening. De menschen die haar spreken en schrijven, veranderen, en daarmee hunne gedachtenuiting. Vooral aan den woordenschat van 't verleden en van het heden kan men 't zien’. Menig voorbeeld wordt aangehaald. - Nederlandsche Letterkunde op het hoofdonderwijzersexamen door G. Bolkestein. - ‘Jaar in jaar uit worden de leerlingen onzer Hoogere Burgerscholen en de aanstaande onderwijzers op de meest
| |
| |
verschrikkelijke manier verveeld met de lectuur van Vondel's Gijsbrecht van Amstel.... omdat ze onthaald worden op allerlei noodelooze verklaringen’. Aldus Taco H. de Beer die hier aanteekeningen geeft die zullen voldoende zijn ‘voor de eerste lezing, die dienen moet om den tekst volkomen te verstaan. - Nog van Ter Gouw: De Munten uit de spelen van Gerbrand Adriaenz Bredero.
| |
De Hollandsche Revue. 25 Sept. 1905.
Onder de hoofding: Wereldgeschiedenis gaat het bijzonder over het sluiten van den vrede tusschen Rusland en Japan. Belangrijke onderwerpen: Het eiland Sachalien thans verdeeld tusschen Rusland en Japan, overgenomen uit de Aarde en haar Volken, zeer lezenswaard; ook nog eenige bladzijden over Curaçao. - Ditmaal wordt het karakter van Dr Louis A. Bähler geschetst. predikant te Oosterwolde in Friesland. die met de Synode uitstaans had om wille zijner kerkelijke zienswijze. De aanvang is schoon ‘als zij, die voor zich in de Ned. Herv. Kerk het predikaat van “ware” christenen durven op te eischen eens de handen vrij kregen - ze zouden al degenen, die anders gelooven dan zij willen dat geloofd moet worden, straffen met alle denkbare aardsche en hemelsche straffen.
En ofschoon het Evangelie de goddelijke uitspraak bevat, dat “de Straffe Mij is”, alleen in Gods hand, toch zouden deze christelijke kerkbeulen er niet voor terugdeinzen vonnis te vellen over hunne medemenschen’. Wij trekken ons het geval van Bähler niet aan, wij kennen het niet, maar 't logisch gevolg van dezen aanhef is: men kan predikant blijven der Nederl. Herv. Kerk en al preeken wat men wil! 't Ziet er lief uit! - Als boek van de maand: ‘Wat is een horoskoop en hoe trekt men dien’ door Allan Leo.
| |
Geschiedkundige Bladen. Tijdsehrift voor de beoejening der Geschiedenis, onder bestuur van A.J.A. Flament, J.W. Van Heeswijk, M.J. Knaapen, H.W.E. Moller. - 1e Jaargang, 1e en 2e aflev. - Amsterdam, E. Van der Vecht, 1905.
Met veel belangstelling hebben we dit Nederlandsch Katholiek nieuwgestichte tijdschrift doorloopen en noemen het een uitmuntend, degelijk wetenschappelijk werk. De Redactie beoogt ‘de geschiedenis in zijn volle omvang,’ algemeene en bijzondere, met al de hulpwetenschappen als staatskunst, schriftkunde, tijdsbepaling, oudheidkunde, geslachtskennis, enz. Benevens wetenschappelijke bijdragen, behelst het tijdschrift ook bespreking van werken, een kort overzicht der belangrijke opstellen voor Geschiedenis in Nederlandsche en vreemde tijdschriften, eene bibliographie der jongst verschenen boeken.
De twee hier besproken afleveringen beloven voor de toekomst. Heer W.M. Van Elten geeft ons een meesterlijk artikel over het verband tusschen de Vaderlandsche Geschiedenis en de Algemeene (1e aflev., bl. 4-37). De eerste Christenen en de Krijgsdienst, door J.W. Van Heeswijk (1e aflev., bl. 38-67). Het Thebaansche Legioen, door P.G. Groenen (2e aflev., bl. 1-169) De Man met het ijzeren Masker, door J.W. Van Heeswijk (2e aflev., bl. 264-272), zijn gewetensvolle wetenschappelijke vulgarisatiebijdragen, van kloek gehalte. Meer plaatselijk, maar hoogst
| |
| |
belangrijk voor de topographie en de historische aardrijkskunde der oude Nederlanden, zijn de bijdragen van J.C. Van der Loos betiteld: Aemstellandensia, I en II. Van Meren en Rivieren. (1e aflev., bl. 68-82, 2e aflev, bl. 170-192). Voor wie een weinig bekend is met de moeilijke vraagstukken der oude topographie in Noord-Nederland zullen die opzoekingen als hoogst verdienstelijk gelden.
De andere bijdragen van A.J.A. Flament, W.M. Van Elten, enz. kunnen als lofbare bijdragen, van goed wetenschappelijk gehalte, betiteld worden.
De boekbeoordeelingen zijn oprecht merkweerdig en kunnen wel als na te volgen voorbeelden worden aangehaald. Het overzicht der tijdschriften is klaarblijkend nog te onvolledig en de Boekelijst vertoont nog hier en daar drukfeilen, maar dit zal wel verbeteren, want de Redactie is er op uit - dat volstaat genoeg - om het Tijdschrift alle mogelijke wetenschappelijke volmaaktheid te schenken
't Is een goed werk, katholieke geschiedschrijvers van Nederland, met uwe kernachtige leuze: ‘In de leugen, in de valsheid ligt niets dat duurzaam is: alleen de waarheid blijft’ (1e aflev, bl. 3)! Geschiedkundige Bladen hebben van nu af, in de historische wetenschap, eene hoogte beklommen, waar zij aan de aandacht der geschiedvorschers voortaan niet meer kunnen of mogen ontsnappen.
Dr. L. Van der Essen.
| |
Revue Biblique. Oktober 1905.
Met dit nummer sluit het tweede jaar eener nieuwe reeks van dit belangrijk tijdschrift uitgegeven te Parijs door de Ecole pratique d'études bibliqnes, gesticht in het klooster der Dominikanen te Jerusalem. - E. Lagrange O.P. Notes sur le Messianisme au temps de Jésus. E.P. Lagrange, die aan 't hoofd staat dier school, ontleedt en begeleidt met eenige aanmerkingen verscheiden schriften van Joodschen oorsprong, die de komst van den Messias en het einde van het Joodsche volk voor onderwerp hebben. Die schriften zijn: de Assumptio Mosis, de Apocalypse vau Esdras, de Apocalypse van Baruch en de Apocalypse van Abraham. - H. Hyvernat (Washington) geeft het einde van zijnen Lexique massorétique. - P. Ladeuze (Leuven): Transposition accidentelle dans la IIa Petri. Na bewezen te hebben dat die katholieke brief, gekend onder den naam van epistola IIa Petri, één is van onderwerp en door éénen zelfden schrijver geschreven wierd, toont schrijver de moeilijkheden, zoo voor vorm als voor opvolging van gedachten, die de brief oplevert in den staat waarin hij in het Heilig Schrift opgenomen wordt. Al die moeilijkheden, bewijst hij, vallen weg, indien men eene verplaatsing van teksten aanveerdt en den brief in de volgende orde leest: I-II, 3a; III, 1-16; II, 3b 22, III, 17, 18. In dit orde inderdaad volgt alles gemakkelijk op malkaar. Dergelijke tekstverplaatsingen heeft men in andere boeken nog ontmoet; met het stelsel van schrijven op rollen of op eenen code met losse bladen, zijn zij ten anderen heel wel uitlegbaar. - In de Melanges geeft J. Guidé (Rome) eenen nieuwen uitleg van een opschrift dat wij in vele psalmen ontmoeten; Mgr Mercati geeft due glosse all' Esodo nel
codice Vaticano, en L.J. Delaporte het einde van zijne Fragments Thébains du Nouveau Testament. Verders deelt E. Michon (Parijs)
| |
| |
eenige aanmerkingen mede nopens Antiquités greco-romaines provenant de Syrie, die in 't Museum van den Louvre bewaard worden. In dit zelfde museum werd dit jaar de tentoonstelling geopend van al de merkwaardige stukken die de Mission Morgan, door 't Fransch Ministerie van Openbaar Onderwijs naar Perzië gezonden, van Susiane uit het land van Elam medegebracht had. De E.P. Louis O.P., geeft er een belangrijk overzicht van, en deelt nadien de geschiedenis van Elam mede, volgens men ze, bij middel dier ontdekte stukken, tot bijna 4000 jaar vóór O.H. kan opmaken. Zoo 't schijnt blijven er in dit land nog groote ontdekkingen te doen. In de Chronique beschrijven de EE. PP. Savignac en Abel O.P., de onuitgegevene opschriften die zij in hunne laatste wetenschappelijke reis gevonden hebben. - Opgeraapt in de boekbeoordeelingen die aanmerking van E.P. Allo (in de bespreking van Bellamy: La Théologie catholique au XIXe siècle) dat de eenige theologische vooruitgang eigen aan de xixe eeuw, de opvatting is van 't gedacht der ontwikkeling in de dogmen. - In zijnen Bulletin geeft de Revue biblique een zaakrijk overzicht van nieuwe boeken, artikels, ontdekkingen, enz., die betrek hebben met het algemeen biblisch vraagstuk, met het Nieuw en Oud Testament, met de geschiedenis der naburige volkeren, met de oostersche talen of met Palestina zelf. Merken wij hier in het bijzonder aan eene bespreking van eenen artikel Autour de la question biblique, verschenen in het Biblische Zeitschrijft, en verder eenige bladzijden (met uittreksel van eenen artikel van Maspero) over Egyptologie en biblische tijdrekening.
| |
Varden. September 1905.
Nr II van J. Svensson's Fra Island, oplevelser og minder, hoogst belangwekkende reisherinneringen van het verre eiland, met zijne 107 vulkanen. - Den hellige Frans af Assisi, door Johannes Jörgensen. De groote Deensche dichter en prosaschrijver, de fijne stylist Johannes Jörgensen, die reeds zoo menige roerende bladzijde heeft geschreven over Assisi en zijn beroemdsten zoon, schetst hier in drie kapittels, op eenvoudige aangrijpende manier den overgang van Frans van Assisi van het wereldlijke tot het geestelijke leven. - Litteratur og Teater. Oskar Andersen bespreekt Henri Lavedan's tooneelspel En Kamp, opgevoerd in het Dagmartheater te Kopenhagen en noemt het de belangwekkenste nieuwigheid van het begin van 't seizoen, alsook Albert Gnudtzmanns lustspel Feltmans Samlin ger, een zwak, onbeholpen stuk. Jón Svensson spreekt over een werkelijk interessant, buitengewoon spannend boek, vertaald uit een oud Yslandsch handschrift, gevonden door overste P. Fr. Rist en cand. mag. Julius Claasen in de koninklijke bibliotheek, en 't welk den volgenden titel draagt: Islaenderen Jón Olafssons oplevelser som Bosseskytte under Christian IV nedskrevne af ham selv.
Zooals de titel het aanduidt vertelt Jón Olafsson in dit boek zijne avonturen. Hij was een Yslandsche boer met gezond verstand en het hart op de rechte plaats, die aangegrepen werd door het verlangen om de wereld te zien. Hij verliet dus Ysland en trok naar Engeland, waar hij na menig tragi-komisch avontuur zich aansluit bij Denen en naar Denemarken trekt. Hij neemt dienst bij koning Christian IV en treedt in het leger als
| |
| |
koninklijke boogschutter. Hij leidt in dien staat een bewogen leven in Kopenhagen. Helsingor, op Kronborg, op 's konings tochten in Noorwegen enz. Jón Olafsson vertelt over alles wat hij gezien en gehoord heeft en dat op zulke belangwekkende manier, dat men onwillekeurig wordt meegesleept. Het is belangwekkend te zien hoe de menschen van dien tijd spraken en dachten, leefden en zich gedroegen, Men voelt zich verplaatst in den tijd van Christian IV. Te oordeelen naar wat Jón Svensson zegt moet het een hoogst eigenaardig en belangwekkend verhaal zijn.
|
|