Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Jordaens en de Jordaens-tentoonstelling te AntwerpenMet Jordaens, zijn geheele oeuvre en het deel van zijn kunst, dat we van 27 Juli tot 22 October 1905 in het Antwerpsch Museum vereenigd zagen, gaat het, evenals vaak met goedige joviale, maar wat burgelijke menschen, - die we bij eerste kennismaking maar 't liefst uit den weg gaan..... Ze vallen dikwijls op den duur erg mee!
Het is nog niet zoo lang geleden dat ik Jordaens eigenlijk niet goed uit kon staan en hij mij een gevoel gaf, - vooral wanneer ik me pas in de Vlaamsche Primitieven verdiept had - of ik uit den gouden rust van een Gotische Cathedraal, op eens op een Hollandsche kermis gebracht werd en ik mijn ooren moest dicht houden voor 't getoeter en getuit en met mijn oogen tegen 't felle licht stond te knippen. Sedert ik echter te München zijn Sater en de Boer heb gezien, te Weenen het mooiste zijner Driekoníngenfeesten, te Madrid dat eenig schoone familie-portret, waar hij zichzelf op gaf met zijn heele gezin, met inbegrip van de dienstmaagd en de hond, en vooral sedert ik op deze, eerst misschien wat teleurstellende, maar toch alles wel beschouwd, belangrijke tentoonstelling, getracht heb mij een beetje in te werken in zijn kunst - sedert ik hem beter heb leeren begrijpen - is hij mij ook beter bevallen; hoewel mijn bewondering voor zijn talent toch altijd een appreciatie zal blijven, die meer op 't verstand dan op 't hart berust.
En toch zou hij in de eerste plaats door Hollanders erg op prijs gesteld moeten worden, want zijne kunst heeft | |
[pagina t.o. 358]
| |
Uit: JACOB JORDAENS, door P. Buschmann Jr.
Jacob Jordaens: Christus aan het Kruis Teirnincksche School, Antwerpen. | |
[pagina 359]
| |
oneindig veel met de onze gemeen. Of het kwam door zijn opleiding bij van Noort, die van afkomst een Hollander was, of door zijn Protestantisme, dat hij, zooals men beweert, hoofdzakelijk uit Noord-Nederland had meegebracht, zijn werk is zeer na aan dat van velen onzer meesters verwant. Met de onzen deelt hij de buitengewone, altijd juiste observatie en rake weergave van de dingen die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, kon hij zich niet verbeelden, evenals dit bij alle Hollandsche schilders, met uitzondering van Rembrandt, het geval is geweest. Dat hij geen fantazie bezat, kan men niet beweeren, maar ook de Hollanders ontbrak het daaraan niet geheel. Ze hadden in ieder geval scheppings-vermogen genoeg om hun mooi-intieme kamers gezellig te stoffeeren, - hun figuren te schikken - hun gewaden te drapeeren. En uit wat anders dan verbeelding, en beter wellicht nog dan Rubens, die zijn geleerdheid uit de boeken putte, schiep Jordaens zijn amusante Saters, die voor die van Böcklin niet onderdoen en haast nog natuurlijker zijn dan bij Böcklin? Vooral bij dien Münchener Sater, die, met zijn geestig gezicht en mooi gemodeleerd lijf, zoo fideel bij de Boerenmenschen aan de tafel zit op te snijden, krijgt men een gevoel: Zóó, als er ooit Saters bestonden, moet een Sater er hebben uitgezien....
Maar voor Engelen schoot zijn verbeelding te kort! - Op onze mooie aarde, waar hij zoo lang verwijlde, was het hem zóo naar den zin dat hij zich geen hemel kon droomen en zoodra hij naderde tot de onzienlijke dingen, die alleen geloovigen als Memlinc, Rembrandt en Il beato Angelico konden aanschouwen, want ‘groote kunst’, zegt van Eeden, ‘is vrome kunst’, slaat hij er neven en wordt lawaaierigbanaal, onaantrekkelijk en theatraal....
* * *
Hoewel er in de laatste maanden en weken al veel over Jordaens geschreven is en waarschijnlijk nog veel meer geschreven zal worden, zal 't den lezers van de Dietsche Warande wellicht niet onaangenaam zijn wanneer ik aan de onlangs verschenen studie van P. Buschmann Jr., en de | |
[pagina 360]
| |
vroegere werken van de heeren Max Rooses en van den Branden, eenige korte notas aangaande 't leven van den Meester ontleen.
* * *
Jacob Jordaens werd den 19den Mei 1593, te Antwerpen geboren en den volgenden dag in de Cathedraal gedoopt. - Het volgend jaar 94, heeft lang voor dat van zijn geboorte gegolden en werd zelfs door de Bie, Sandrart, Campo Weyerman, Descamps en Houbraken aanvaard, totdat, voor 't eerst meen ik in 1833, de ware doopakte van den schilder, die nog in de kerkregisters aanwezig is, door den heer Verachter in de Messager des Sciences et des Arts, 1833, pag. 509, werd meegedeeld.
Jordaens was geen voornaam heer van huis-uit, zooals Rubens, maar stamde, als van Dijck, uit een nederig geslacht. Waar de laatste echter altijd in uiterlijk en kunst een Grand Seigneur bleef, (hoewel niemand eigenlijk weet hoe hij er aan kwam) vertoonen én het werk én de persoon van Jordaens de duidelijkste sporen van den burgerlijken kring, waarin hij geboren was. Hij had zelfs veel oucleercoopers in zijn familie en zijn eigen vader was een lijnwatier of sargieverkooper, die den 2den September 1590 in de O.-L.-Vrouwe kerk te Antwerpen met Barbara van Wolschaten getrouwd was, welke hem niet minder dan elf kinderen had gegeven, acht dochters en drie zonen, waarvan onze schilder de oudste was. Vader Jordaens woonde met zijn gezin in het huis Het Paradijs in de Hoogstraat en zijn zoon een paar deuren verder, tegenwoordig nr 43, waarvan zijn atelier, nu een pakhuis, nog bestaat. Toen Jacob, de zoon, veertien jaar was, dus in 1667, werd hij in leer gedaan bij Adam van Noort, die hoewel hij zijn leven lang een obscuur schilder is gebleven, van wiens talrijk werk niet veel anders over is dan eenige onbeduidende teekeningen en de gravuren van enkele schilderijen, toch de leermeester geweest is van vele groote mannen o.a. van Rubens, - een korten tijd slechts - en van van Dijck. | |
[pagina 361]
| |
Jordaens volgde zijn onderwijs acht jaar lang. - Maar misschien minder om zich te bekwamen in zijn vak, dan om zijn hof te maken aan de oudste dochter van van Noort en Elisabet Nuyts, met wie hij den 15den Mei 1616, in de Lieve Vrouwe kerk te Antwerpen trouwde. Zij was den 21sten Augustus 1589 gedoopt en dus vier jaar ouder dan haar bruidegom. Volgens den heer van den Branden was ze beelderig schoon... eene dier prachtige, levensvolle vrouwen, zooals onze toenmalige schilders ze schier allen droomden,... maar met haar bol gezichtje, frissche appelwangen, wat dompig neusje, kleine bruine oogjes en stijf achteruitgetrokken haren, zooals ze met haar mooi geplooide pijpkraag, deftig neerzit op het Familietafereel te Madrid, kan ik haar zoo erg mooi niet vinden. Het is een gezonde, stevige Zus, maar wél ziet ze er goedig en vriendelijk uit en bezat zeker wel al de hoedanigheden om als huisvrouw en moeder den man van haar keus gelukkig te maken. En dat hij gelukkig met haar geweest is, ziet men wel 't best uit zijn werk, want een ongelukkig mensch schildert niet met zulke luide, blijde, daverende tonen. Bovendien valt het op dat na haar dood - zij stierf in 1659 (14 April) en haar man overleefde haar dus 19 jaren, - zijn koloriet verzwakt is en zijn toon gedaald. - En zijn allermooiste werk heeft hij m.i. in de eerste tien jaren van zijn huwelijk geschilderd, vooral toen hij zoo even over de dertig was. Hoewel beide uit talrijke gezinnen gesproten, (bij den ouden Jordaens waren er elf en bij van Noort was 't ook een groot gezin,) hadden zij zelf maar drie kinderen, die met lange tusschenpoozen geboren werden: Elisabeth, die den 26sten Juni 1617 was gedoopt en op denzelfden dag en aan dezelfde ziekte als haar vader, ongehuwd is gestorven, - Jacob, den 2den Juli 1625 gedoopt en in Denemarken overleden - een schilder als zijn vader, maar volgens 't eene stukGa naar voetnoot(1) dat op de tentoonstelling van hem voorhanden was, vrijwel zonder talent en Anna Catharina, die den 23sten Octo- | |
[pagina 362]
| |
ber 1629 gedoopt en met Jan Weerts of Wierts gehuwd was. De laatste bekleedde achtereenvolgens de betrekking van Raadsheer, Kanselier en President van den Raad van Brabant in den Haag. Hun kinderen, waarschijnlijk de aardige kopjes die we van vele der Jordaensche maaltijden en op Jezuken en St. Janneken kennen, waren Jan Jacob Wierts ‘Presideerende Raedt ende Rekenmeester van Syne Majt van Groot Brittanien’ en Susanna Catharina Wierts, die tweemaal trouwde, eerst met Joh. Andries van der Meulen, Heer van Nieucoop, Raad van den Souvereinen Raad van Brabant, Dijkgraaf der landen van Vianen en voor de tweede maal met Antonis Sticher, ‘Raedt ordinaris in den hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt’Ga naar voetnoot(1).
* * *
In het jaar 1615 als doen soo is den Opper-deken gheweest den jonghen Francoys Francken, ende zijnen Mede-Deken is Joannes Moretus boeckvercooper, werd Jaques Jordaens, die toen 22 jaar was, waterscilder, als vrijmeester op de Liggeren van St.-Lucas-gild ingeschreven. De rekeningen van dat jaar, vermelden hem als schilder, Lijnwatierssone, tegen een inkomgeld van 23 gulden 4 stuivers als ‘volle meester’ en 9 gulden ‘wijngelt’. Waterscilder was iemand, die met lijmverf behangsels versierde en vader Jordaens had er misschien op gerekend dat zijn zoon het lijnwaad, waarin hij handelde met kunstige figuren beschilderen zou... In ieder geval is Jordaens altijd heel gelukkig bij zijn behandeling van waterverf geweest, en veel van zijn aquarellen op deze tentoonstelling waren minstens even mooi, zoo niet mooier, dan zijn schilderijen, terwijl hij van die kunst ook gebruik gemaakt heeft voor 't schilderen van tapijt patronen. Bij een serie van acht tapijten, door den Prins Schwarzenberg, Frauenberg, Bohemen, ingezonden, waren enkele zeer fraai van teekening en kleur. | |
[pagina 363]
| |
‘Er is’, zegt de heer van den Branden, ‘beweerd dat Jordaens na dien tijd de studie onder Rubens hervatte’, maar onder zijn eigen geschilderd portret, gedurende zijn leven door zijn kunstvriend Peter de Jode II gesneden, staat alleen van Noort vermeld. Nu en dan heeft hij wel Rubens invloed ondergaan, minder toch dan velen meenen - maar niet zooals van Dijck hoofdzakelijk in zijn jeugd, maar zoo nu en dan, telkens eens weer, met horten en stooten, - als zijn eigen inspiratie te kort schoot voor 't behandelen van onderwerpen, waarin hij niet veel zin had, die hem door anderen waren opgegeven en die hij alleen maar schilderde, zooals P.B. Jr., zegt ‘ten bate van de schapraai’. Een enkele maal - vooral tegen 't eind van zijn leven - heeft hij Rubens gewoon maar brutaal gecopieerd, o.a. op de Aanbidding der Koningen uit de St. Nicolaas-kerk te Dixmuiden - altijd met bijvoeging en weglating van enkele wijzigingen en veranderingen, die men nu niet bepaald verbeteringen noemen kan. Over 't algemeen echter was hij een veel te krachtige persoonlijkheid om ooit sterk onder den invloed van iemand anders te staan... hij was zichzelf en niet de schaduw van een ander en hij gaf zich zooals hij was en maakte zich zelf vooral niet mooier en vaak soms wat leelijker dan hij was... evenmin als hij ooit - zooals van Dijck onwillekeurig altijd deed - zijn modellen vermooide. Hij zette ze neer zooals 't hem behaagde, zooals ze zaten moesten ze blijven zitten en hij schilderde ze zooals hij ze zag, en die dat niet beviel moest er maar niet naar kijken.
Dat krachtige - ruwe - ronde -, dat zich absoluut niet bekommeren om wat anderen dachten en deden, is misschien wel een der hoofdoorzaken van die éene gewichtige gebeurtenis, in zijn overigens opmerkelijk gebeurtenis -arm leven... het verlaten van het oude geloof geweest.
In het algemeen houdt men het er voor dat hij zich bij de Protestante secte der volgelingen van Calvijn aansloot onder den invloed van zijn vrouw en schoonvader, die beide protestant en van Hollandsche afkomst waren, hoewel ze katholiek waren gedoopt en van de afvallige broeders in de | |
[pagina 364]
| |
Noordelijke provincien, voor wie hij veel werkte, terwijl hij zelf Holland dikwijls bezocht en in briefwisseling stond met vele Noord-Nederlanders... Maar ik geloof, dat al hadden Calvijn en Luther nooit bestaan (en ter wille der kunst zou men soms wenschen dat ze maar nooit waren geboren, want met de hervorming begon het verval) zou hij geloof ik tóch protestant zijn geworden - geen Calvinist wellicht, - maar een protesteerende protestant. Zijn geheele goedige, krachtige, stoere gezicht protesteert, 't is dat van een man die zich absoluut niet aan eenig gezag kón onderwerpen en op al zijn portretten, van P. de Jode Jr., naar van Dijck en naar een van hemzelf, en evenals 't aprocrieve in de Pitti te Florence ziet hij er vaillaut en militant en protestant uit. Want de geloofsvorm van een mensch zit hem voor een groot deel in het bloed en staat eigenlijk meer met aard van land en individu, dan met geboorte of opvoeding in verbinding en evengoed als men Protestanten vindt, die in streng ortodoxe kringen geboren, door eigen aandrift - door eigen teeder gevoel, meer neigen naar het oude geloof, met zijn lieflijke wonderen, droomen en symbolen en die meer verheffing vinden voor hun ziel onder een statige mis in een Spaansche cathedraal dan in de Mennisten kerk te Amsterdam bij voorbeeld, zijn er wellicht ook Katholieken, wier eenigszins rebelsche, recalcitrante natuur, zich moeilijk onder de wetten van het dogma kan schikken en die eigenlijk geboren Protestanten zijn.Ga naar voetnoot(1) En zoo een, geloof ik, was Jordaens.
Want er hoorde moed toe in die beroerlijcke tijden om te belijden: het nieuwe, jonge, strijdlustige geloof, dat alle banden brak en al het oude, door lange, vrome traditie eerwaardige, omversmeet.... Het ergste was al wel voorbij, maar de plakkaten van Keizer Karel, zij 't ook niet in hun volle rigueur, waren toch nog in werking, voorschrijvende, dat zij geëxecuteerd zouden worden: ‘te wetene de mans biden sweerde ende de vrouwen biden putte sooverre si in den huerlieden | |
[pagina 365]
| |
dwalingen niet sustineren oft defenderen en willen, ende indien si in huere dwalingen oft heresien persisteren so sullen si geëxecuteert worden bij den viere.’Ga naar voetnoot(1) Wel werd er al veel oogluikend toegelaten, wat nog voor enkele jaren met den vreeselijksten dood werd gestraft. - Wellicht uit vrees voor représailles uit het Noorden, waar duizenden en duizenden vreedzame Katholieken leefden onder Protestant bewind en waar het aantal der Gorcumsche martelaren niet hoefde te worden vergroot.
‘Van tijd tot tijd, gaat de heer Max Rooses, aan wiens interessant artikel ik deze notas ontleende, voort, ‘werden de Protestanten wel met vervolging of meer of minder strenge straffen bedreigt - maar ze werden toch oogluikend geduld.’ - Dezelfde vrijheden als de Katholieke Christenen genoten ze echter niet, - ze mochten geen openbare betrekkingen bekleeden - zelfs onderwijzers, drukkers en boekverkoopers moesten, vóor hun aanstelling, belijdenis doen van het katholieke geloof. En Jordaens, hoewel hem eigenlijk nooit bepaald molest is aangedaan, is er toch niet geheel zonder kleerenscheuren afgekomen. - Al vóor 1650 schijnt hij onder de suspecten te hebben gehoord. Een reis die hij in 1649 naar Brussel ondernam, moet aanleiding gegeven hebben tot booze vermoedens en hij werd ter verantwoording geroepen, waarbij hij, ‘bij gestaeffden eede’ verklaarde ‘lieffelijck aen Godt ende Zijne Heyligen gehouden, gesworen ende geaffirmeert, waerachtig te zijne, dat hij, in Maio lestleden, expresselyck ende tot geenen anderen eynde te Brussel geweest heeft met zijnen zoon dan om aldaar te betaelen 't rapportgeld van den procedure, die hij gehad heeft jegens Franchois Rijssels.’Ga naar voetnoot(2) Een paar jaar later echter stond hij voor een ernstiger geval. Hij werd, om het schrijven van kettersche geschriften, tot een zware geldboete veroordeeld. Pinchart verzekert | |
[pagina 366]
| |
dat die boete 240 pond bedroeg en dat zij ingeschreven werd op de rekening van den schout van Antwerpen loopende van 1646 tot 1650. Dit is, zegt de heer Rooses niet volkomen juist. ‘Van dat den schilder Jordaens eenighe schandaleuse geschriften geschreven hadde satisfecit IIcX 1 £’. De ponden, waarmee hier gerekend wordt, zijn ponden artois, die hetzelfde zijn als Brabantsche guldens, in onzen tijd een som van 1500 franken..... Den 17n April verscheen Jordaens als getuige in een proces en de griffier der schepenenbank teekende onder zijne verklaring: Juravit tantum per Deum (Hij zwoer alleen bij God) zooals 't Noord Nederlandsche eedsformulier - óok voor de katholieken - nu nóg luidt: Zoo waarlijk helpe mij God almachtig.
Het laatste en grootste bewijs voor zijn ketterschap blijft echter wel dat een geheime Protestante gemeente ‘De Brabantsche Olijfberg’, die niettegenstaande alle rigeur bij decretemente ende inflixiën van penen, was blijven bestaan, bij hem aan huis vergaderde, terwijl er ook bij hem het heilig avondmaal gehouden werd. In 1671 vind men zijn naam onder de persoonen die na vertooninge van behoorlicke kerckelike attestatiën of oock wel na voorgaende gesonde belijdeuis hares geloofs van de waerde leden des kerckenraets van den Olijfberch toegelaten is te verschijnen aen Christi heilige tafel in het ghebruyck van sijn heilich en hoog waerdich arontmael, en wel als volgt: Jordaens met sijn dochter en 2 meissens. Hij was echter ruim zestig jaar, toen hij openlijk tot de nieuwe religie toetrad en de geestelijkheid van die dagen schijnt het geval door de vingers te hebben gezien en den ouden man te hebben laten betijen.
Hij ging voort met op bestelling van kerken en kloosters, zijn reusachtige doeken te penseelen, meters hoog en meters breed, waarbij hij zich nu veel door leerlingen liet helpen en waar hij Memlincs zachte Heiligen in een soort van meiden, die met mosselen leuren en Apostelen en Prelaten in saltimbanken herschiep. Sommige van deze zijn inderdaad wanstaltig... hij gaf ridicule voorstellingen van het verhevenst lijden, in | |
[pagina 367]
| |
de Cathedraal te Bordeaux hangt een Kruisiging, die gewoon verschrikkelijk is... hij schilderde een Begrafenis des Heeren, waar hij Jezus op inderdaad oneerbiedige wijze in 't verkort heeft genomen en waar het heilig lichaam verkeerd in 't graf wordt gestopt! Op de Martelie der heilige Apollonia (27) Augustijnenkerk te Antwerpen, kijkt men de Patrones der tandmeesters recht in den neus! Op de Heilige Carolus Borromeus biddend voor de Pestlijders te Milaan (28) St. Jacobskerk Antwerpen, knielt een vrouw naast een doode neer en knijpt met ostentatie haar neus dicht om het tooneel zoodoende op bevallige en gepaste wijze te explikeeren en te illustreeren.... terwijl St. Carolus er uit ziet met zijn wapperende gewaden of hij zoo recht de lucht in ging fladderen, als een aangeschoten musch. Inderdaad van de... fitness of things, had hij soms absoluut geen begrip!
Hij had dus wel gebroken met de staatskerk en de kloosters, maar die bestelden veel en betaalden het best en de nieuwe leer, die den eenvoud beminde, vroeg naar geen kunst....
* * *
Jordaens heeft zijn heele leven te Antwerpen gewoond en in tegenstelling met de heerschende mode bezocht hij, evenals Rembrandt, nooit Italië. Hij heeft, in ieder geval, bij Rubens aan huis wel kennis gemaakt met Zuidelijke kunst en soms doen zijn brutale schaduwen en gloeiende lichten aan Italië en Spanje denken.
‘Er is’, zegt P.B., ‘eenige tegenspraak in de gegevens aangaande de woning die Jordaens en zijn vrouw na hun huwelijk betrokken. De heer van den Branden schrijft dat het jonge paar zich in de Hoogstraat vestigde in een groot achterhuis, met open plaats en een ingang langs de poort, naast het huis van den koopman Nioolaas Bacx. Den 15den Januari 1618, zouden zij dit huis hebben gekocht en den 3den Maart nam de oude van Noort er voor 2000 gulden rente op. De bron, waaruit dit bericht geput is, wordt niet vermeld’. Van zijn huisbaas Bacx, kocht Jordaens den 11den | |
[pagina 368]
| |
October 1639 een pand, genaamd de Halle van Turnhout en gelegen in de Hoogstraat, thans nr 43. Het gebouw dat als pakhuis voor lakens en wollen stoffen diende, werd afgebroken en op het terrein bouwde Jordaens, volgens eigen plan een ruime en prachtige patricierswoning.
In 1641 was het nieuwe gebouw gereed, zooals het jaartal in den achtergevel vermeldt en hij richte het huis, waar hij de rest van zijn dagen zou slijten en waar hij, zijn vrouw en oudste dochter gestorven zijn, zeker geheel naar zijn genoegen in. Zoldering en deuren versierde hij met schilderwerk, o.a. de Twaalf Apostelen, de twaalf teekenen van den Dierenriem, Susanna met de Ouderlingen, Liefdegoodjes met Bloemfestoenen, enz.
Dit huis werd den 27sten September 1708, door zijn kleinkinderen verkocht en de decorative stukken den 22sten Maart 1734 in den Haag in veiling gebracht.
In den loop van de xviiie eeuw ging het door verschillende handen en was in 1770 waarschijnlijk nog geheel in zijn oorspronkelijken staat, toen het in het bezit kwam van den heer Laurent Solvijns, die er voor 't eerst in begon te verbouwen en den uitgang langs de Reynderstraat maakte. In 1823 kwam het aan een zekeren van der Linden en wordt nu nog door een der afstammelingen van die familie bewoond. De voorgevel onderscheidt zich door niets meer van de banale, moderne straat, maar op de binnenplaats staan nog twee der oude gevels over elkaar: de achtergevel van het woonhuis en de voorgevel van het atelier, beide in plaat gebracht door J. Linnig. Verdere biezonderheden uit den loopbaan van den meester vallen er in dit eng bestek eigenlijk niet te vermelden en zoo gleed dit overigens ‘strangely uneventful life’ te midden van een der vreeselijkste tijdperken in de geschiedenis, in October van 1678, zachtjes weg in den dood. Hij had den eerbiedwaardigen leeftijd van vijf-en-tachtig jaren bereikt. | |
[pagina 369]
| |
‘... Octob. is gestorve constrijcke schilder Jordaens, ten... ure, en twee ure de selve nacht sijn dochter Elisabeth Jordaens’. Beide stierven aan de zoogenoemde Antwerpsche of zweetende ziekte (Influenza?) en werden beide bij hun moeder en vrouw op het kleine Protestante kerkhofje te Putte onder Ossendrecht begraven, in den zoogenoemde Geuzen put.
‘Het kerkje te Putte,’ zegt P. Buschmann Jr., ‘werd in het begin der vorige eeuw afgebroken en de zerken, waaronder die van onzen schilder, werden onder het puin achtergelaten. Omstreeks 1830, werd die steen door den Antwerpenaar F. Pauwelaert-Vermoelen weergevonden en in 1833 wijdde N. Cornelissen er een artikel aan in de Messager des Sciences et des Arts.
In 1845, nadat het Antwerpsch gemeentebestuur gevraagd had om de kerk te mogen herstellen, deed Koning Willem II dit werk uitvoeren. In 1877, ter gelegenheid der Rubensfeesten, liet een commmissie, bestaande uit Belgen en Hollanders, met medewerking van het Antwerpsch gemeentebestuur, een eenvoudig gedenkteeken op zijn graf oprichten.’ Het monument werd bekroond door een zeer levende buste van Jef Lambeaux en het weergevonden grafschrift er in gemetseld. Het luidt: Hier lee[t begr]aven | |
[pagina 370]
| |
Met deze spreuk uit het Nieuwe Testament, die de quintessens bevat der Geloofsbeleidenis van beide vormen van éenzelfde religie: CHRISTUS IS DE HOPE (Wordt vervolgd) A.W. Sanders van Loo. |
|