| |
| |
| |
| |
Omroeper
Antwerpen, 12 September 1905.
Waarde Redactie.
Het laatste nummer van Dietsche Warande en Belfort bevat, onder de rubriek Boekennieuws, een opstelletje, dat mij erg heeft bevreemd; het is de veroordeeting van mijn pas verschenen Gedichten.
Mijn gestrenge rechter verschuilt zich, onder de initialen J.E. - Ik heb indertijd ook boeken gerecenseerd; maar nooit heb ik stelselmatig alles afgebroken, of opgehemeld, wat mij van vijand of vriend onder het oog viel; en voluit schreef ik altijd mijn naam. 'k Zie gaarne maskers, - liever toch... gezichten.
Ik heb de eer niet den heer J.E. te kennen; maar hij schijnt me tot het gilde der jongeren te behooren. Hij is immers wars van technisch-onhandige zinnen, romantisch-huilerig-preeken en bombastisch gebazel.
De heer J.E. wordt haast boos op mij. La colère est une mauvaise conseillère; daaraan is het zeker te wijten, dat zijn taal zoo onvriendelik is, dat hij mijn Gedichten een dom boeksken noemt, en het, zonder veel omslag, tot den brandstapel doemt.
Zijn uitspraak is echter geen evangelie; en de niet bevooroordeelde lezers van Dietsche Warande en Beljort mogen wel weten, dat er elders een heel andere meening over mijn Gedichten werd uitgebracht. Van de vele tot nu toe verschenen recencies, die alle van de warmste belangstelling in mijn uitgave getuigen, wil ik er slechts een zestal laten volgen. Het zijn, wel is waar, beschouwingen van ouderen; maar het woord van die menschen heeft ook zijn waarde, meen ik.
Jacob Stinissen - Gedichten - Antwerpen - Lod. Opdebeek - Prijs 2 frank.
a) | Een net boekje, ook naar den inhoud. Poging om het Vlaamsche landschap aan rhytmus en rijm te kluisteren. Nu eens als een akwarel, dan eens als een ets, dan als een grisaille glijden de badplaatsen van het Noordzeestrand, de doode steden van West- en Zeeuwsch Vlaanderen, de oevers der Benedenschelde, de eenzame Kempische dorpjes voor ons geestesoog. Helena Swarth en Jacques Perck leverden werk in dien aard. Gedachten in dichtvorm, teekening en schilderij, klank en wijsbegeerte, vleugelslag der lyriek en zucht tot doceeren. Aan 't slot enkele gelegenheidsgedichten, waarvoor de groote gelegenheidsdichter Vondel zich niet zou geschaamd hebben.
Ons Woord) |
| |
| |
b) | Le livre n'est pas gros de contenu, mais riche de quelques vraies perles. Stinissen trousse le sonnet descriptif de façon aimable; et comme, il ne prend pour objet de son inspiration que d'aimables choses - les villes et les villages des Flandres, les bords des rivières flamandes, la plage, les joies familiales, la Campine surtout - il règne dans ses Gedichten une atmosphère de contentement tranquille et d'apaisement tendre; atmosphère, jamais agitée par les heurts imprévus que certains jeunes impriment à la langue flamande, d'ordinaire si chantante et si cadencée.
(La Métropole). |
| |
c) | En un langage d'une charmante et poétique simplicité, Jacob Stinissen chante les beautés de la nature bénie de Dieu et les douces émotions du coeur. Son oeuvre prouve que l'on peut émouvoir les coeurs, sans avoir besoin pour cela des poncifs littéraires.
(La Presse). |
| |
d) | M. Jacob Stinissen, qui se délasse volontiers des graves travaux de l'enseignement, en tirant de la lyre flamande quelques sons discrets et très doux, vient de publier en un petit volume, sous le titre Gedichten, les inspirations écloses au cours de ses déambulations par la plaine flamande et la lande campinoise. Nous ne savons comment les critiques Néerlandais plus ou moins autorisés jugeront ces morceaux sans prétention, mais nous n'hésitons pas à dire que beaucoup d'entre eux nous ont charmé par leur fraîcheur, par leur coloris simple et vrai, par la sincérité de leur accent. Ce sont pour la plupart des esquisses de paysage, des coins de nature évoqués en quelques vers; parfois des peintures plus larges, par la portée du sujet, mais toujours enfermées dans un cadre de petite dimension.
M. Stinissen a particuliérement réussi dans ses évocations du décor campinois. Il n'y a point là le nouveau frisson que d'aucuns demandent à l'oeuvre d'art; mais, ce qui vaut peut-être autant, il y a une émotion contagieuse et suggestive.
(Le Matin). |
| |
e) | Goede, gezonde, edele en schoone poëzie: ziedaar wat, in een klein boekje, een der oudste en trouwste medewerkers van De Kunstbode aan de minnaars der Vlaamsche Letteren biedt.
In schoone, vloeiende taal, vertolkt de dichter de gevoelens, welke, of het zicht van het Vlaamsche landschap, of 't herdenken van Vlaanderen's grootheid, of het vriendelijk dorp in de heide, of heuchelijke omstandigheden uit zijn eigen familieleven bij hem opwekken.
Niets gezocht is er in die verzen. Ze zijn indrukken van het oogenblik, in alle eenvoudigheid des harten waarheidsvol weergegeven. Er is hier meer dan enkel klank van woorden; die verzen spreken de taal van een bewonderaar der schoone natuur; van een man, die voelt wat het is Vlaming te zijn; van een mensch, wien het wel en wee zijner medemenschen niet onverschillig is; van een man, die in den strijd des levens, het geloof in een hooger ideaal niet heeft verloren.
Zachtjes vloeit doorgaans, doch waar het noodig is, klinkt krachtig ook zijn taal, die steeds eenvoudig blijft, doch lief is opgesmukt, en somtijds pronkt met een min of meer vergeten woord uit de oude Dietsche tale.
Zulke poëzie doet deugd aan het harte, en is ons volk, wat
|
| |
| |
| anders van nut, dan de onverstaanbare rimram, die de zoogezegde modernen tegenwoordig opdisschen.
Aan den dichter en tevens aan den uitgever onze oprechtste gelukwenschen.
(De Vlaamsche Kunstbode). |
Hier staak ik, voor 't oogenblik, de aanhalingen uit de vleiende pleitredenen mijner advocaten of willen we nog een laatste te woord staan?
‘Aan de zachte hand van den dichter, hebben wij ons laten medevoeren naar de zonnige hoekjes van onze Vlaamsche zeekust, naar de eigenaardigste steden en vlekken van West- en Zeeuwsch-Vlaanderen, naar de vettige sliboevers der Benedenschelde, naar de dorre zandwoestijnen en de groene oasen der Kempen, en telkens werden wij aangenaam getroffen door den vollen klank en het rijke gehalte van zijn woord. Naar hem luisterend, leerden wij beseffen, dat de poëtische arbeid niet noodzakelijk voor minderwaardig moet gelden, al is hij ook niet uitsluitend op oorgestreel berekend, en geeft hij gedachten naast muzikaal getokkel.’
(J. Van de Venne).
De Heer J.E. is fel gebeten op mijn sonnetten, die hij, naar Ten Kate, minachtend gebulte juffrouwen noemt, in een stalen keurslijfje geprangd. Ik gevoel niet minder eerbied voor de jammerlik-gebochelde meid, dan voor de freule slank van lijf en leden; wel te verstaan, wanneer ze beiden even eerzaam en vriendelik zijn. Of, ziet er het volgende stukje dan toch zoo erg misselik uit? Ik durf haast gelooven, dat sommigen zich hier het gunstig oordeel van Boileau zullen herinneren, en instemmen met den schrijver van L'Art poétique:
Het Kerkhof te Knocke a/Zee
Op 't eenzaam, stille doodenland,
Waar, tusschen gras en bloeiend hout,
De zwarte kruisjes zijn geplant,
Verheft zich 't kerksken eeuwen oud.
De toren in Romaanschen trant,
Getemperd door de jaren, schouwt
Verruklik uit op duin en strand,
Die glinstren in het lentegoud.
En tegen 't godshuis, aan den voet
Van 't kruis, waarop de Heiland bloedt,
Gedijt het veil tot een festoen.
Het rankt omhoog als naar een troon;
En vlecht Hem, op zijn doornenkroon,
Een zegekrans van eeuwig groen.
Verder dient aangestipt, dat de heer J.E. de waarheid te kort doet, wanneer hij zegt, dat in mijn bundeltje de sonnetten 98 bladzijden beslaan. Die plaats is ingenomen door slechts 27 klinkdichten, en door 23 stukken, die tot andere dichtsoorten behooren. Zulks getuigen, onder andere, de verzen, die ik ten slotte laat volgen:
| |
| |
Panorama
Van op de kruin, de hoogste van de duinen,
Blijft uren lang mijn oog gericht;
Nu op de zee, dan op de groene tuinen,
Tot in het blauwend vergezicht.
Het wilde duin weergalmt van blij geschater;
Het veld zijn zomerpracht ontvouwt;
De zonne wiegt haar glanzend beeld in 't water,
En maalt een zee van tintlend goud.
En wijl ik schouw zoo ver mijn oogen dragen,
Al over land, en over zee,
Rijst Vlaandren op, uit lang vervlogen dagen,
Met al zijn heil en al zijn wee.
Ik zie de schepen gaan, de schepen komen,
Met vlag en wimpel vrij en blij;
Maar wat de zee eens gaf heeft zij genomen;
De schepen trekken thans voorbij.
Verzand is 't Zwin; de golven zijn geweken;
En waar vertier en leven was,
Ruischt nu het gelpe riet, in moer en kreken,
Of woekert, op de markt, het gras.
Ter verte, als in den avonddoom verloren,
Verheft zich, in het blauw verschiet,
De Breidelstad met haren reuzentoren,
Die op den Oceaan nog ziet.
Die eens de zeilers aan zijn voet zag zwenken,
Met vreemde waren rijk bevracht;
En thans, gelijk een zuil op 't graf, doet denken
Aan lang verzwonden roem en macht.
Het grijze Damme sluimert in de velden:
Verslijkte ree, gesloopte weer:
Waar Maerlant rust, en waar de Brugsche helden
Eens knielden op zijn grafsteen neer.
En 't stille, kwijnend Sluis, verzande haven,
Weleer zich spieglend in den vloed;
Alwaar, voor 't goede recht, de Vlaamsche braven
De golven kleurden met hun bloed.
Verlaten schuilt ‘ter Doest’ in 't groen der boomen;
Waar Willem droeg het monnikskleed;
De broeder-held, die paarden wist te toomen,
En Robrecht uit den zadel smeet.
Nog fier steekt menig dorp een grijzen toren,
Gelijk een belfort, in de lucht;
En oude bloei en kunstzin lieten sporen,
Tot in het needrig, stil gehucht.
| |
| |
Zoo komt Oud-Vlaandren voor mijn geest getogen,
Wanneer ik, aan zijn zonnig strand,
Van op het ruig-bewassen duin, mijn oogen
Laat weiden, over zee en land.
Gelief, Waarde Redactie, aan bovenstaande regels een plaatsje te verleenen, in het eerstkomend nummer van uw Tijdschrift, en aanvaard met mijn innigen dank de verzekering mijner hoogachting.
Jacob Stinissen.
| |
De Vlaamsche beweging beoordeeld door ‘De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland’ (De Groene). Wij knippen uit twee artikels gewijd aan de landdagen te Antwerpen en te Lier:
20en Augustus. - ‘Trots al hun landdagen en congressen, hun bonden en maatschappijen, hun redevoeringen, hun taalfeesten, hun getoost en gezang zien ze het aan, hebben ze het tientallen van jaren aangezien, dat hun taal, haar recht is onthouden; dat alle beschaving en wetenschap, de gansche regeering en het bestuur den franschen stempel dragen, en bij de onbeduidendste gunsten voor de vlaainsche taal gewonnen, dulden zij, dat zelfs de wetten worden geschonden, en er van de hooge en hoogste kringen een invloed uitgaat, die Vlaanderen en heel Belgenland tot een rijk van Walen maakt.
Waar elders leeft een volk, dat zich zoo, 75 jaar, heeft laten mishandelen, terwijl zijn leiders - in alle mogelijke tonen geestdriftige fanfares blazen, bij de verheerlijking van hun in drie kwait eeuw dag aan dag door een misverstand versmaad en bezoedeld ideaal.
Zit er dan zoo weinig pit in onze “Vlaamsche broeders”?...
Wij Noordelijken - al leven ook hier eenige, wier gestel hun niet verhindert de bovengenoemde fanfares mee te blazen - gelooven over 't algemeen niet aan de toekomstige overwinning der Vlamen, ook niet in een tijd als deze, nu ze met hun veel beteekenenden letterkundigen arbeid, meer de onzen, dan hun eigen landgenooten zegenen. De Vlaamsche “beweging” heeft men hier te lande in den loop der jaren, voor zoover men op haar lette, te zeer leeren kennen als een “beweging”, in den zin van zekere drukte en rumoerigheid; men denkt daarbij niet aan iets van ernstigen aard; en de belangstelling voor haar, buiten een bepaald kringetje, is dan ook zóó gering, dat men ondanks alle middelen welke worden aangewend om aan een Groot-Nederland te doen denken. moeilijk één op de duizend beschaafde en ontwikkelde Nederlanders zal vinden, die van België iets hoopt.’
17en September. - ‘De mannen der Vlaamsche Beweging vertoonen een psychologische fout. Zij hebben - en terecht - de ontwikkeling van het achterlijke volk mede zich tot doel gekozen; hun oog gericht op onderwijs, kunst en wetenschap. Zij verheugen zich op den Landdag dan ook niet weinig over hetgeen de Vlamen in 75 jaar hebben gewrocht; maar onder de tien punten, die de glorie van het Vlaamsche volk raakten, miste men dat eene, wat voor een taal-beweging in de eerste plaats aan de orde had behooren gesteld te zijn: de de verlevendiging van 's volks rechtsgevoel ten opzichte van zijn taal. En
| |
| |
zoo moet het wel schijnen, dat de voormannen in Vlaanderenland werkelijk in een zekeren bloei van kunst, wetenschap en letteren binnen den kleinen kring der ontwikkelden, een verbazend krachtig middel zien - om de Vlamen aan hun taalrecht te helpen. Een ongegronde verwachting o.i. Al moge men zulk een bloei als een heugelijk feit, dankbaar erkennen en hij niet geheel zonder invloed zijn bij enkelen tot verheffing van het gezonken rechtsbewustzijn, hij is onvoldoende om te prikkelen tot een algemeen verzet tegen de Waalsche overheersching, omdat juist deze ideëele bezittingen in geen enkel land ter wereld tot de gemeengoederen van het volk worden, het volk genomen in ruimeren zin...
Zal de Vlaamsche Beweging ooit haar doel bereiken, dan heeft zij, hoezeer zij ook roeme op kunst, wetenschap en letteren, haar toekomst vooral te zoeken bij de bijna drie millioen Vlamen, die langzamerhand tot een hooger peil van ontwikkeling zijn op te voeren, maar, in veel korter tijd tot het bewustzijn van hun recht kunnen worden gebracht, daar het rechtsgevoel veel spoediger te verlevendigen is, dan te verhelderen het verstand.’
| |
De Vijfjaarlijksche Prijs (5000 frank) in de Nederlandsche letterkunde werd door Koninklijk Besluit van 18n September l.l., toegekend aan Frans Lateur (Stijn Streuvels) voor Zonnetij, Zomerland, Doodendans, Dagen, Langs de Wegen, Minnehandel en De Oogst.
Velen zeiden: 't moet Streuvels zijn dezen keer, het kon niet anders.
Al wel; we waren toch blij toen we 't lazen in 't Staatsblad, zwart op wit.
Die vijfjaarlijksche prijs werd ingesteld in 1850. Tot hiertoe werden bekroond:
1850-1854 |
Hendrik Conscience, met De Loteling. |
1855-1859 |
Prudens Van Duyse, met Nazomer (gedichten). |
1860-1864 |
Mevrouw Courtmans, met Het geschenk van den jager. |
1865-1869 |
Hendrik Conscience, met Bavo en Lieveken. |
1870-1874 |
Tony Bergmannn, met Ernest Staas. |
1875-1879 |
Pol De Mont. met Gedichten. |
1880-1884 |
Jan van Beers, met Rijzende Blaren. |
1885-1889 |
Hilda Ram, met Gedichten. |
1890-1894 |
Virginie Loveling, met Een dure Eed. |
1895-1899 |
Guido Gezelle, met Rijmsnoer. |
| |
Lezing en Beschaving.
Gehoord: ‘Ik ben leeraar aan de hooger burgerschool in een Hollandsch stadje dat zoowat 6000 zielen telt. Wel in dat klein stadje wonen twee groote boekhandelaars, die al het nieuwste wat er op het gebied van letterkunde en wetenschap verschijnt, in hun toonvensters liggen hebben. Ik kom in België, in Vlaanderen Ik doorloop al de straten van een stad die 30.000 inwoners heeft. En wat vind ik? Er is geen enkele boekwinkel die iets anders te koop biedt dan keukenboeken. almanakken, modelbrievenverzamelingen, Uilenspiegels, Fortunatussen, kerkboeken, enz. - een paar handboeken voor lager- en middelbaaronderwijs onverlet gelaten. Wat moet ik daaruit besluiten? Dat
| |
| |
het volk, de burgerij inbegrepen, geen behoefte gevoelt aan ernstige lezing, dat het peil van kennis en algemeene beschaving niet hoog staat en... mag ik het zeggen?... dat het met de scholen erbarmelijk moet gesteld zijn!...’
En zeggen dat die Hollandsche leeraar gelijk heeft. Hij zou misschien gelijk hebben, zelfs indien hij in grootere Vlaamsche steden ging, al was het in universiteitssteden. Daar zou hij allicht iets meer aantreffen dan almanakken en dergelijken, namelijk, wat fransche romans en fransche vulgarisatiewerkjes, maar slechts bij uitzondering een ernstig fransch werk, maar nooit een duitsch, laat staan een ernstig duitsch werk, en nooit een engelsch, laat staan een ernstig engelsch werk, maar bovenal, nooit, om de dood niet, een ernstig hollandsch werk
De uitstalvensters van de boekwinkels zijn de beschavingsmeters van een volk, en de beschavingsmeters van óns volk, ik bedoel van den grooten hoop, staan bedroevend laag.
Een even onfaalbaren meter is het bestaan of niet-bestaan, het bezocht- of niet-bezocht-worden van kostelooze volksbibliotheken.
Het laatste nummer van het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen geeft den Belg alweer redens tot weemoedig hoofdschudden.
Het blijkt daarin klaar dat onze voornaamste Boekerij, de Koninklijke Boekerij te Brussel, lang nog niet is wat ze zou moeten zijn en op verre na niet kan vergeleken worden bij de groote boekerijen van het buitenland: gebrek aan algemeenen catalogus, gebrek aan ruimte, gebrek aan geldmiddelen, gebrek aan personeel.
Maar dat is nog niets. De maat loopt eerst over wanneer men in hetzelfde tijdschrift eenige mededeelingen leest over de amerikaansche en engelsche Public- en Free-libraries en de duitsche Freie öffentliche Bibliotheken und Lesehallen, en wanneer men daarna denkt aan hetgeen er bij ons zou moeten bestaan en niet bestaat.
Die mededeelingen beginnen zoo: ‘onder de instellingen welke Amerika en Engeland voor de geestelijke ontwikkeling na de schooljaren en veredelende ontspanning van al hunne burgers opgericht hebben is zonder twijfel de belangrijkste de openbare boekerij, de Public Library, die in iedere stad van eenige beteekenis in een eigen-gebouw gehuisvest is en met uitzondering van werken die uitsluitend dienen voor streng wetenschappelijk onderzoek, alles bevatten wat noodig is en gewenscht wordt voor algemeene en politieke ontwikkeling en voltooiing der speciale vakopleiding. In Amerika wordt de Public Library beschouwd als het belangrijkste nationale beschavingsinstituut, en in Engeland zijn de Free Libraries eveneens van groote beteekenis voor de ontwikkeling van het geheele volk. Dit kan niet getuigd worden van de bibliotheken in de andere landen van Europa; daar trof men tot voor korten tijd alleen aan de groote wetenschappelijke bibliotheken en de volksbibliotheken, die zich tevreden stelden met een soort lectuur, die de groote massa der naar algemeene ontwikkeling strevenden onder alle maatschappelijke klassen niet kon bevredigen.
De beweging om dergelijke algemeene ontwikkelingsbibliotheken te stichten begon in Amerika en in Engeland onge- | |
| |
veer denzelfden tijd, namelijk in het midden van de vorige eeuw. In 1847 werd te Boston, de hoofdstad van den staat Massachusetts op voorstel van den burgemeester besloten een openbare boekerij op te richten op gemeentekosten; hij zelf gaf een belangrijke bijdrage, de staatsregeering stond toe dat voor dit doel een afzonderlijke belasting geheven werd, in 1856 bedroegen de jaarlijksche kosten 12,000 D., in 1870 130,000 D., in 1891 160,000 D., en nu bezit Boston de grootste openbare boekerij der wereld. In andere staten werd dit voorbeeld spoedig gevolgd, doch Massachusetts is aan het hoofd der bibliotheekbeweging gebleven: van de 349 gemeenten in dien staat zijn nu nog slechts 7 (met de zamen 11,000 inw.) nog niet in het bezit van een Public Library’... Genoeg.
Let op die cijfers, bemerkt het gedrag dier regeering en kijkt dan rond in België!
| |
De Landdag te Lier heeft in alle opzichten een goeden indruk nagelaten: veel volk - vooral geestelijken en studenten - veel geestdrift en veel ernst in werking en streven,
Daar werd de grondslag gelegd van den Vlaamschen katholiekendag op zijn duitsch, van den katholiekendag waarvan onze fransche katholieke bladen een tijdlang, maar tot nogtoe, tevergeefs hebben gedroomd.
Een uitvoerig verslag over de Liersche dagen is er voor de Warande-lezers niet meer noodig: ze waren er zelf of lazen er van in de bladen.
Laten we slechts drie merkwaardige en allerzins verblijdende gebeurtenissen vermelden.
Primo. Het is voor den eersten keer gebeurd dat een Voorzitter der Kamer een vergadering bijwoont van Vlaamsche, ‘bewegende’ studenten, en dat die Voorzitter, in de taal der studenten, de beweging, het doel en de werking van die studenten goedkeurt en aanmoedigt.
Secundo. Het is opgemerkt geworden dat het ouder Flaminganten-geslacht niet meer de alleenbeheersching heeft behouden op de verhoogen der Vlaamsche vergaderingen, maar langs breede trappen het jongere volk, het geslacht der naaste toekomst, heeft laten omhoogklimmen; de lijst der verslaggevers en der sprekers zet dit feit in het allerhelderste licht.
Tertio, ‘Voor de eerste maal, zoo bericht Lambrecht Lambrechts in de Stemmen onzer Eeuw, heeft de beste onzer Zuid-Nederlandsche dichters een Vlaamschen landdag bijgewoond; voor de eerste maal heeft hij het woord gevoerd voor de geestdriftige katholieke Vlamingen, vereenigd op het zoo wel geslaagde feest der Davidsfondsers te Lier -, voor de eerste maal heeft hij met priesters en leeken, met ouderen en jongeren “geflamingant” en verbroederd, aan tafel gezeten en toasten toegejuicht, in de gezellige bijeenkomsten tot laat in den avond “leute gemaakt”, om den derden dag, in gezelschap van zijn vriendelijke dame en de congresleden, de heuglijke bijeenkomst te sluiten met een bezoek aan de wereldtentoonstelling te Luik.’
Er komt werkelijk leven in de brouwerij: dat richt den ruggraat op en doet hoopvol in de toekomst staren.
| |
Amaat Joos zijn portret is toegekomen bij de 800 inschrijvers. 't Is een welgeslaagde photogravuur, gemaakt door het
| |
| |
huis Mauquoy van Antwerpen. Daaraan hebben de onderwijzers, kosters, orgelisten, priesters, en wat de vrienden en vereerders van Amaat Joos ook mogen wezen, een duurzame gedenkenis van den wijzen, beminnelijken man, die sedert 25 jaren de Bisschoppelijke Normaalschool van St-Niklaas een kweekschool heeft doen zijn van goede Christenen en wakkere Vlamingen.
Het portret gaat vergezeld van een Verslag van het Jubelfeest, den 2n Juli 1905 plechtig gevierd. Een getrouwe weerklank van dankbaarheid en genegenheid, van geestdrift en bewondering - zich uitend in talrijke redevoeringen en heildronken, in feestliederen en kantaten, in geschenken en eervolle benoemingen: In benoemingen ook, want Amaat Joos werd door Mgr. Stillemans tot eerekanunnik benoemd van St-Baafs. Amaat Joost heeft het dubbel en dik verdiend. Zijn voorbeeld wekke navolging!
| |
Wel besteed. - Er wordt ons verzekerd dat er, ten gevolge van een verkenningstocht door een Vlaamsch geestelijke langs de Hollandsche grens gedaan, een bond zal gesticht worden tot aanbeveling van de Hollandsche kloosterscholen voor meisjes van even over de grens.
Bericht aan onze verfranschte nonnekens! Het is te hopen dat deze bond zoogauw mogelijk zijn werking zal beginnen.
| |
Een goedkoope Volksuitgave van Dr. August Snieders' werken is aangekondigd door den uitgever A. Siffer te Gent. De uitgave geschiedt bij reeksen van 6 werken; elk deel zal ongeveer 150 bladzijden bevatten en 1.25 fr. kosten.
| |
Het Oude Nederlandsche Lied. De 31e aflev. van Flor. Van Duyse's studiewerk is geheel en gansch gewijd aan oude Kerstliederen. Zij gaat van nr 491 tot nr 506.
| |
Vivat's Geillustreerde Encyclopedie. De 77e en 78e afleveringen, gaande van bl. 6081 tot 6240, zijn met evenveel zorg bewerkt als de voorgaande. Bijzonder opgemerkt de artikelen: Ovens, Oxford, paard, paedagogiek, papier, papieren geld, Paraguay, Parijs, Paus, penningkunde.
| |
Ingekomen boeken ter bespreking
Het nieuwe Hamburger teekenonderwijs. Naar buitenlandsche gegevens, toegelicht door N.F. Perk. Meppel H. Ten Brink. |
|
Nieuw Duitsch woordenboek, bewerkt naar de nieuwste bronnen en nieuwe spelling door P.J. Van Malssen Jr., 1e en 2e aflevering. Antwerpen. Nederlandsche Boekhandel. |
|
Nederlandsche leesstukken verz. door P. Tack. Gent, J. Vuylsteke. |
|
P. Albers S.J. Handboek der Algemeene Kerkgeschiedenis, 1ste deel, Nymegen, L. Malmberg '05. |
|
Samuel Falkland. Gevleugelde daden, Bussum. C. Van Dishoeck, prijs fr. 2,90. |
|
Jan Bouchery. Een zonderling huisgezin. Humoristische schets. Antwerpen, Lange Gang, 6. |
|
Id. Een nieuwe leven. Schets. |
| |
| |
Johannes Jörgensen. Gelijkenissen. Vert. van Henri H. Van Calker, Venloo Mosmans, prijs fr. 1,25. |
|
Benno Vos. Carla. Drukkerij en Uitgevers, My Voorburg. |
|
Frederik Van Eeden. De kleine Joannes, 2de deel in 8o. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, |
|
Ritter Geisbrecht der Held von Amsterdam. Gedicht von Albert Fuhrmans. Verlag von Jos. Alberts Heerlen. (Holl. Limburg). Originalband fl. 2,40. |
|
René Bazin, Roman Literatuur. Vert. door Alph. Ruyten. Haarlem, H. Van Alphen, Rousselare, J. De Meester. f 1.80. |
|
A. Virth-Country Curate. Via Dolorosa. Uit het Engelsch vert. door J. Waterreus Pr. Haarlem, Van Alfen, prijs f 2.40. |
|
Kardinaal Manning. Het werk van den H. Geest in onze ziel. Uit het Engelsch, vert. door J. Waterreus Pr. Haarlem, Van Alfen, prijs f 2.25. |
|
Godfr. Kurth. De wording der hedendaagsche beschaving. In het Nederlandsch bewerkt door Osw. Robyns Pr., 1e deel. Haarlem Van Alfen, prijs f 1.40. |
|
Dr. C. Wilde. Leerboek der Algemeene Geschiedenis ten dienste van het Hooger en Middelbaar Onderwijs, 3de deel. Nieuwe Geschiedenis van de ontdekking der Nieuwe Wereld tot het begin der Fransche Revolutie 1492-1789. Leiden, G. Théonville. f 1.75. |
|
|