| |
| |
| |
| |
Eene nieuwe apologetische methode
I
Sedert eenige jaren openbaart zich in de wereld der geleerden, vooral in Duitschland, een bedenkelijk streven om de theologische wetenschap op de hoogte van den tijd, en in overeenstemming met de eischen der samenleving te brengen. De philosophie en theologie der Scholastieken, goed en nuttig voor de middeleeuwen, zijn verouderd en hebben uitgediend; zij beantwoorden niet meer aan de behoeften van onzen tijd en zijn derhalve niet bij machte de geesten te beheerschen, tenzij zij hervormd, en als het ware verjongd worden.
Het apologetisch bewijs voor de waarheid van het christendom, in de H. Schrift aangestipt, door de HH. Vaders en Scholastieken ontwikkeld, is wezenlijke en historisch-wijsgeerig bewijs. Vooreerst wordt het feit der Openbaring bewezen door onwraakbare getuigen, volgens de wetten, naar welke wij over de zekerheid der ervaring beslissen. Vervolgens betoogt men den goddelijken oorsprong der Openbaring en wel in het licht der beginselen, welke onze kennis van de goddelijke dingen en der zedelijke wereldorde bepalen.
Dit bewijs, steunend op uitwendige teekens kan de apologeet door gronden, uit de Openbaring zelve genomen versterken, bevestigen. Het onderzoek der geopenbaarde waarheden, haar samenhang en overeenstemming met de natuurlijke waarheden, hare vruchtbaarheid aan werken van heiligheid en naastenliefde, hare geschiktheid om aan alle eischen en verlangens der menschelijke natuur volkomen te voldoen, zijn zoo vele lichtpunten, dien den goddelijken oorsprong der veropenbaring helder voor den geest stellen.
Het is duidelijk dat dit tweede bewijs, aan den inhoud der Openbaring ontleend, op zich zelf beschouwd, wel de mogelijkheid, maar geenszins het feit van eene goddelijke mededeeling
| |
| |
kan staven, en daarom slechts in verbinding met het historisch bewijs in staat is den geest te overtuigen.
De geldigheid van deze oude apologetische methode wordt in onze dagen hevig bestreden, zij wordt teenemaal onbekwaam verklaard om de moderne wereld met het christendom te verzoenen, zoodat het van het grootste belang is eene nieuwe methode in te voeren, geschikt om de ongeloovigen te bekeeren en de geloovigen in hunne overtuiging te versterken.
| |
II
De geheele beschaving, de gansche maatschappelijke orde, zegt men, is het nauwkeurig beeld van onzen zedelijken toestand en weerspiegelt in heldere trekken onze godsdienstige gezindheid. Wie derhalve den tijdgeest begrijpen en op den loop der gebeurtenissen invloed wil uitoefenen, moet hoofdzakelijk zijn aandacht vestigen op de geestelijke strooming, die den omkeer der wijsgeerige en godsdienstige denkwijze heeft bewerkt.
Uitgaande van dit beginsel nemen echter de verdedigers der nieuwe methode tegenover de moderne begrippen zulke houding aan, dat zij deze eerder goedkeuren en ondersteunen, dan als onberechtigd afwijzen. Zij schijnen als pleiters ten gunste der moderne wereld op te treden, en het christendom te beschuldigen het grootste gevaar voor zijn bestaan zelf in het leven te roepen.
Hunne bedenkelijke houding rust op drie beschouwingen.
Ook onze moderne tijd, die het ware met het valsche vermengt, heeft zijne goede zijden. Men kan hem niet als het werk van Satan voetstoots veroordeelen zonder duizenden aan den ondergang prijs te geven, en aan Gods voorzienigheid te twijfelen. In stede van alles onbezonnen af te keuren en te laken, laten wij rekening houden met zijne goede hoedanigheden en eerbiedigen wij zijne begronde meeningen. Dan zal hij niet meer weerstaan, onverwijld ons de hand reiken en de oude liefde tot het christendom voelen herleven.
Daarbij vergete men niet dat wij in de 20ste eeuw leven en niet meer tot de 13de kunnen terugkeeren. Ook de middeleeuwen zijn niet de ‘absolute tijd’ geweest. De katholieke wetenschap heeft voor dien tijd betrekkelijk veel geleverd. Maar heden, waar alles onzeker en twijfelachtig is geworden, kan men niet met stramme onbuigzame begrippen en formulen, de wa- | |
| |
penen eener vroegere eeuw, den strijd bestaan. Men begrijpt nauwelijks hoe ernstige denkers de overtuiging kunnen koesteren, dat de aristotelische-scholastische categoriën, eene reeds vaststaande en voleinde levensbeschouwing in staat zijn de wereld tot het christendom terug te voeren. Deze handelwijze stoot den modernen mensch aanstonds tegen de borst. Hij schenkt zijn vertrouwen alleen aan hem, die zich op zijn standpunt plaatst, met hem twijfelt, kritiek oefent, onderzoekt en navorscht, bereid om deel te nemen aan zijne zwakheid, en hem op alle wegen en omwegen te volgen.
Eindelijk om ons met de hedendaagsche samenleving te verzoenen, moeten wij haar niet alleen met achting bejegenen, maar ook hare rechten beschermen en hare nieuwe veroveringen hoogschatten. Want zij is prat op hare zelfstandigheid en vrijheid. Wie haar door de logica tot den godsdienst wil terugvoeren stoot haar voor altijd af. Voor haar bestaat geene zekerheid meer, zelfs in de gewoonlijkste zaken; zij kent slechts waardeoordeelen, en in godsdienstige dingen gemoedsstemmingen of gevoelsuitingen. Wanneer men haar niet met ongeveinsde oprechtheid de vrijheid van bevestigen en ontkennen, de vrijheid van onderzoek, de vrijheid der wetenschap toekent, laat zij zich niet met onderhandelingen in.
Willen wij dus eenig gevolg verwachten van onze pogingen om het aloude geloof te verdedigen, is het oogst noodzakelijk de oude, overleverde methode te verlaten, en het nieuwe standpunt der modernen tot het onze te maken.
| |
III
Uit deze overwegingen is de nieuwe methode der Apologie ontstaan, welke drie hoofdgedachten tot grondslag heeft.
De taak der Apologie is niet de modemen bestrijden, maar een vergelijk tot stand te brengen tusschen de moderne maatschappij en de ‘meeningen van het christendom’. Het zou verkeerd zijn, ons in de eenzaamheid op te sluiten, fier op het bezit der waarheid, en zeker dat de verloren zoon in het vaderhuis zal terugkeeren; wachten wij ons niet minder, hem in onbekookten ijver na te loopen, ten einde zijne bekeering te verkrijgen, uit vrees van zijn eergevoel te kwetsen.
Neen, voorloopig zullen wij geheel en al zwijgen over de leer- | |
| |
punten die ons scheiden, hem vriendschappelijk te gemoet gaan, zonder nevenbedoeling, en vooral zonder apologetische nevenbedoeling met hem in onderhandeling treden. Dan kan men in gemoede ernstig onderzoeken of, en onder welke voorwaarden de moderne mensch zich bereid toont om onze godsdienstige overtuiging te deelen, en met ons leven vrede te hebben.
Daaruit volgt van zelf, dat wij steeds toegevend moeten te werk gaan en niet meer hardnekkig alles zonder onderscheid kunnen handhaven, wat men vroeger onder andere omstandigheden als behoorend tot de christelijke waarheid beschouwde. Onderscheiden wij het wezen van het Christendom van zijne historische verschijning en uitbreiding. Het wezen voor geene verandering vatbaar, blijft steeds ongerept hetzelfde, maar de historische ontwikkelingen, waardoor het gemeenschappelijk christendom hier tot Orientalisme, daar tot Katholicisme, elders tot Protestantisme is geworden, de toevoegsels en onwezenlijke aanhangsels door den loop der jaren in het leven geroepen, kan men vrij aan eene geschiedkundige kritiek onderwerpen en, zoo noodig, wijzigen of verwijderen.
Deze vrijheid eischt de historische zin en de geheele beschaving van onze eeuw, vooral wanneer de verzoening der moderne wereld met de Katholieke Kerk op het spel staat. Daarbij vergete men niet dat de tijdgeest zich streng verzet tegen de logica, tegen alle in zich volmaakte leering, tegen elk vast onveranderlijk stelsel.
Wanneer hij bemerkt dat wij heden nog het geheel gebouw van het middeleeuwsch Katholicisme willen handhaven, weigert hij alle toenadering omdat hij ons beschouwt als verstokte conservatieven, die zich met krampachtige hand aan het oude vastklampen, als ultratraditionisten, welke, instede van met den tijd mede te gaan, halstarrig op de oude paden blijven staan, en onvermijdelijk allen invloed op onze vooruitstrevende samenleving verliezen.
| |
IV
Het lust ons niet alle aangevoerde redenen om de nieuwe methode te rechtvaardigen, nader te onderzoeken. Enkele algemeene bemerkingen zijn voldoende ten einde hare gebreken en gevaren in het volle licht te stellen.
| |
| |
Iedereen ziet onmiddelijk in, hoe weinig vrucht deze bekrompen en vreesachtige apologie zal afwerpen. Den tijdgeest, die in Stirner, in Marx, in Nietzsche de beste vertolkers van zijne wereldbeschouwing vindt, aan eene maatschappij welke met reuzenmiddelen werkt om hare beginselen te verspreiden, het Christendom voor te stellen als een onschuldig kind, dat niets misdaan heeft en niets misdoen kan, als een hulpeloos schepsel onmachtig en onwillig om zich te verdedigen, ziedaar een schouwspel dat bespottelijk ware, indien het niet een beklagenswaardig teeken van onzen tijd openbaarde.
Maar ook in de veronderstelling dat de moderne wereld, door menschelijk gevoel bewogen het verlaten wicht in haar weezenhuis wilde opnemen, zoude het onzinnig zijn op zulke wijze met de christelijke waarheid om te springen. Want Gods rechten worden met voeten getreden; zijn woord van alle gezag beroofd, wordt aan de willekeur van den mensch onderworpen; deze oordeelt als hoogste rechter over Gods Openbaring: in één woord, de mensch neemt de plaats in van God.
Welke gevolgen zal de nieuwe methode hebben, wanneer wij ons bereid verklaren, het christendom te verminken, en alles prijs te geven wat de moderne wereld wenscht te verwijderen. Zal zij dan eerder het christendom als een geschenk van God waardeeren, nadat het zoo jammerlijk besnoeid is? zal zij lieve? aan zijn goddelijken oorsprong gelooven, wanneer zij ziet met welke willekeur het door de menschen wordt gehavend?
Wat uit het christendom wordt, indien men het onderscheid tusschen het wezenlijke en onwezenlijke der Openbaring laat gelden leeren ons de hervormers, die zich tot taak stelden, het christendom tot zijn wezen terug te voeren. Men denke aan de geschiedenis van het Jansenisme, het Febronianisme, het Josephisme, aan de wrange vruchten van de grondleggende-artikels, aan de werken van Egidy en Harnack.
Men zegge niet dat wie dit onderscheid verdedigt, niet gedwongen wordt zoo ver te gaan. Wie onbezonnen en lichtzinnig oordeelt zal de laatste gevolgen vermijden, maar wie zich zelven gelijk blijft moet nog verder, tot eene volledige vernietiging van het Christendom gaan. Want eene scheiding en scheuring invoeren in een levend organisme, in een, niet door menschen gevormden, maar door God geopenbaarden godsdienst leidt tot de ontbinding niet alleen van zijn wezen, maar ook van
| |
| |
zijne voorgewende bijvoegsels. Men overwege een oogenblik welk resultaat men verkrijgt, wanneer men het bijkomende in een eik afzondert van de onvergankelijke wezenheid van den boom, of van eene schilderij alles verwijdert wat historisch is toegevoegd, en slechts de leidende idee van het kunstwerk laat bestaan, of wanneer men een mensch van alles ontdoet wat hem niet wezenlijk is, dat wil zeggen, van alles wat niet geheel onmisbaar is, om te bestaan en mensch te kunnen heeten.
Eindelijk indien ons wordt toegestaan te scheiden wat naar ons oordeel noodzakelijk tot het Christendom behoort van de historische bijvoegsels, dan zullen wij zooveel soorten van Christendom verkrijgen als er menschen zijn, en den mensch tot heer en meester der Openbaring maken. Dan verklaart ieder de H. Schrift volgens zijn goeddunken, neemt als dogma aan, de leer die hem bevalt en wat hem persoonlijk mishaagt wordt als onwezenlijk verworpen.
Het behoeft geen betoog om in te zien dat wij op deze wijze den geest huldigen, die het Protestantisme, Kants autonomie, de zelfvergoding van Nietsche kenschetst, in één woord, wij huldigen den geest van het Rationalisme, die onophoudelijk onderzoekt en twijfelt, vit en kritiek uitoefent, kiest en verwerpt, ontkent en bevestigt. Van eenen door God gewilden en juist bepaalden godsdienst blijft zelfs de schijn niet over. De eene houdt het naderen tot de Sacramenten voor onnoodig, een ander meent dat de uitwendige eeredienst afbreuk doet aan Gods aanbidding in den geest. Deze beweert dat het Christendom ongerept blijft al wordt de hel met de duivels geloochend, gene ziet niet in, waarom iemand zou ophouden christen te zijn, indien hij het geloof aan de goddelijke ingeving van den Pentateuchus aan de Joden overliet. De eene houdt de mogelijkheid staande de H. Schriftuur in haar geheel te eerbiedigen, ook wanneer men enkele deelen prijs geeft; de andere dat men aan een levenden God kan gelooven, al laat men de H. Schrift varen, en een derde verdedigt dat, wie God en de onsterfelijkheid loochent, in de Moraal zijne religie zal vinden: dus een Godsdienst zonder God.
Wie echter verzet aanteekent tegen zulke ongerijmde voorstelling van het Christendom bekomt tot antwoord: de wezenheid der Openbaring wordt gehandhaafd, al het overige is bij- en nevenzaak en zonder eenig belang.
| |
| |
Wij hebben de nieuwe apologetische methode in haar zelve en in hare gevolgen onderzocht en bewezen dat zij niet in staat, is de moderne wereld tot het geloof te voeren, en daarbij het christendom, dat zij vermeent te verdedigen prijs geeft en vernietigt Niet zonder reden verwondert men zich derhalve dat katholieke schrijvers niet aarzelen zich bij deze hervormers aan te sluiten en de zoogenaamde gebreken der oude methode in het licht te stellen. Bedroevend is het hunne onwetendheid in de theologie waar te nemen, die hunne schriften kenmerkt.
De Openbaring is ontegensprekelijk een historisch feit: zij kan daarom, zooals alle feiten niet a priori, maar slechts op geschiedkundigen weg, door getuigen bewezen worden. Zij is een historisch feit, dat enkel Gods vrijen wil tot oorzaak heeft, en onmogelijk uit den aard der zaak of uit Gods eigenschappen kan afgeleid worden, zoodat alleen het historisch bewijs overblijft. Daarbij is de Openbaring een bovennnatuurlijk feit, dat wil zeggen, eene weldaad uit louter goedheid door God verleend, waarop de mensch niet de minste aanspraak heeft, waaruit volgt dat alle beschouwingen aan 's menschen natuur ontleend om hare noodzakelijkheid te staven, niet steekhoudend en waardeloos zijn.
Iedere methode die deze hoedanigheden van het Christendom ontkent of met haar in botsing komt moet onvoorwaardelijk veroordeeld worden als onvruchtbaar en gevaarlijk, vooral wanneer zij, ter wille van den vrede met de moderne wereld, op dogmatisch gebied, waarheden opoffert, welke volgens de algemeene leer der Kerk tot den schat der Openbaring behooren.
Roermond.
Dr. A. Dupont.
|
|