Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Losse gedachten over de onderwijskwestieGa naar voetnoot(1)Bij hoog en laag beweert men, dat de Vlaamsche taal niet degelijk genoeg in de geestelijke gestichten onderwezen wordt. - Men kan gelijk hebben voor sommige dezer; doch naast die ‘sommige’ kan men ook menig atheneum aanhalen, waar de wet van '83 weinig goeds in opzichte van kennis onzer taal oplevert, of liever, waar zij niet veel beters dan 'n doode letter is. Laten wij geen namen noemen: 't hielpe toch niets. Edoch, daar hangt iets in de lucht: daar moet iets gedaan worden, zegt men, en de wetgeving is ook van die meening: na Coremans' voorstel heeft men nu het voorstel van den heer Helleputte. Wat zal dat ‘iets’ zoo al wezen? De Landdag van Lier uitte den wensch: ‘De katholieke Vlamingen, te Lier in Congres vereenigd, meenen dat het volstrekt noodig is de middelbare studiën in ons Vlaamsch land te vervlaamschen, en dat de ernstige kennis van het Vlaamsch vereischt worde van allen die hoogere studiën begeeren aan te vangen; | |
[pagina 234]
| |
Welnu, in den mond van een katholieken Vlaming, is die laatste wensch - ik bedoel de stemming van 's heeren Helleputte's voorstel - onverstaanbaar - om geen strenger woord te bezigen. Zij aangenomen, dat onze taal moet grondiger onderwezen worden - ik zeide gepaster: dat onze jeugd, bij 't einde der rhetorika, beter de Vlaamsche taal moet kennen, dan schijnt me noch Coremans' noch Helleputte's voorstel er een geschikt middel voor. De kwestie van vrijheidsschennis zij onverlet gelaten, al moet nochtans erkend, dat Helleputte's voorstel veel dieper op de vrijheid van onderwijs ingrijpt dan dit van zijn collega, ja, vroeg of laat een gevaarlijk wapen in de hand der vijanden zou worden: erger dan 'n roede voor onzen eigen rug. Naar art. 2 der wet van '83 luidt, moeten de Duitsche en de Engelsche taal in Vlaamsch-België bij middel onzer taal onderwezen, evenals nog ten minste twee andere vakken... en worden ook de vak- of technische woorden in 't onderwijs van wis- en natuurkunde in onze twee nationale talen aangeleerd. En welke twee vakken worden daartoe uitverkoren? O geen hoofdvakken: niet het Latijn, niet het Grieksch, die, ware het Vlaamsch er de voertaal van, zoo machtig veel door hun velerlei oefeningen ter kennis onzer taal zouden bijdragen. Bijvakken kiest men uit, b.v. geschiedenis, aardrijks- of natuurkunde, vakken bij wier onderwijs de jongeling | |
[pagina 235]
| |
meestal lijdelijk zit te luisteren, en de leeraar aanhoudend - bijna altoos - zit of staat te spreken. Zelfstandig werk van den leerling moet ge in die klassen niet veel zoeken: gij vindt het niet. - En zegt ge dat zulks niet mag zijn, dan antwoord ik: ‘En toch is het zóó, al mochte het niet wezen.’ - En beweert ge dat ik onwaarheid spreek, dan houd ik, sterk door ondervinding, staande: ‘Zoo weet ge niet wat in het onderwijs gebeurt!’ Ik voeg er bij en beroep me op uwe schooljaren: ‘Ging het alzóó niet in uw jongen tijd?’ - Hoe zoude de arme leeraar dier bijvakken het al beter aanleggen dan hij doet? Hij beschikt over te weinig lesuren; zijn leerstof is al te omvattend. Coremans' wet zou zeker ‘iets’ goeds meêbrengen, doch weinig, zelfs nog in gevalle de verordening van '83 naar behooren werd uitgevoerdGa naar voetnoot(1). - Ik voeg er bij: Zij zou nimmer den Vlaamschen leerling voldoende geven wat hem ontbreekt, namelijk: taalgevoel, taalkennis. ‘Onze jongens,’ zegt men vaak, ‘hoeven veerdigheid in spreken en schrijven aan te winnen.’ - Voorzeker; t'akkoord! Doch daartoe dienen zij eerst de taal in haar zelve, in haar bestanddeelen te kennen. En die kennis opdoen is vooral het werk der lagere humanioraklassen: daar moet men de taal kneden en herkneden door allerhande oefening, wil men in hoogere klassen haar kunnen gebruiken met achtneming op haar schakeeringen en eigen-kleurige, juiste bewoording. Missen thans onze knapen, naar 't sommigen beweren, alle taalgevoel; is hun spreken belemmerd of ontsierd door oneigene of Fransche wendingen, dan zoeke men de reden in 't gebrekkelijk of onvoldoende taalonderwijs der lagere klassenGa naar voetnoot(2). Spreken en schrijven is de rechte leuze | |
[pagina 236]
| |
niet, maar keurig spreken en schrijven. Eigenlijk taalonderwijs, meer of grondiger dan nu gegeven wordt, is het streng vereischte.... Wat geschiedenis of iets dergelijks, in het Vlaamsch onderwezen, zal of kan nimmer die leemte aanvullen: het doel dier vakken is wat anders dan de taal aan te leeren. Coremans' wetsvoorstel is dus, volgens de onderwijskunde beschouwd, heel en al onvoldoende. Het komt me eenigszins voor, - laten wij het rechtuit zeggen, - dat zij die het ophemelen, geen begrip hebben van den toestand van ons onderwijs, geen begrip van hetgeen er den leerlingen ontbreekt, geen begrip van de wijze waarop, volgens de gezonde onderwijskunde, het ontbrekende moet aangeleerd en verworven.... Wie, schoolman, die de zaken ernstig op den keper beschouwt, zal me tegenspreken?... Maar, eilaas! het gaat in ons land met schoolen onderwijskwesties gelijk met de legerkwestie: alleman speelt vakman in die dingen, en, met een dagblad of schotschrift gewapend, acht men zich bekwaam een onfaalbaar orakel over bijna onbekende dingen uit te spreken. Wat wordt er alzoo veel kwaad vuur gestookt! Doelmatig kan ik dus Coremans' wetsvoorstel niet heeten. Men kan er overal te licht meê omspringen, en... men doet het. Het verdedigen kan ik niet. Ik zeg het rechtuit; men duide 't mij niet ten kwade En Helleputte's ontwerp? - Hier is het: In Vlaamsch België moet een leerling der rhetorika, alvo- | |
[pagina 237]
| |
rens hooger te klimmen: een examen over zijn kennis van het Vlaamsch onderstaan, behelzend: 1. een Vlaamsch opstel; 2. een vertaling in 't Vlaamsch uit Latijn of Grieksch voor de oude humaniora; uit Duitsch of Engelsch voor de moderne; 3. een mondelinge ondervraging in 't Vlaamsch over de vakken in de rhetorika onderwezen. En de jury, door koninklijk besluit benoemd, zou bestaan uit: 1. een gelijk getal leeraars uit het vrij en uit het officiëel onderwijs; 2. den bestierder van 't gesticht waar de jongen studeerde; 3. een lid der Koninklijke Vlaamsche Academie als voorzitter... En hoe heet ik zulk wetsontwerp? Onze vriend Helleputte vergeve het me; ik kan niet aannemen, dat hij het verzon... hoe heet zulk ding? Een vuistslag in 't volle aanzicht van den Vlaming! Hoe! Om ter hoogeschool toegelaten te worden, moet de Vlaamsche jongen door het deurtje kruipen van een willekeurig examen... ofwel moet hij naar een Waalsch gesticht uitwijken! Is 't vernederend genoeg? En onrechtveerdig? Wederom: Vlaming, ken twee talen, of wij slaan u den kop in! Waal, één is voor u voldoende!... Vlaming, trek uw land uit; dan eerst moogt ge aan de schotel bijzitten naast uw Waalschen broeder! - En zegt me nu niet, dat die uitwijking den vlaamschgeboren leerling aan 't Damocleszweerd niet onttrekken zal, en dat een stukje wet... o dan wordt dat wetsontwerp nog hatelijker, nog draconischer, en nog bloediger het brandmerk van verworpeling in eigen vaderland! Geen examen! Eén mijner Kempische jongens zal, zonder examen, nog meer van zijn taal kennen dan negenen-negentig Walen... En toch zou de hoogeschooldeur voor zijn neus gesloten worden! Geen examen! De Vlaming is een vrij burger gelijk wie ook! geen bedelaar! Wat is een examen? Al te dikwijls een geluksworp... een spel op ‘anker en zon’ ter kermis. Wat zijn of kunnen de examinatores zijn of worden? Zij die school en schoolwereld kennen; zij die met leerlingen van den Vlaamschen buiten omgaan, zullen antwoorden. Willekeurig, wisselvallig is alle examen. - En overdrijf ik, zult ge zeggen, dan vraag ik: Al ware er ooit maar éen Vlaamsche jongen | |
[pagina 238]
| |
die in zulk onrechtveerdig examen niet slaagde, met welk recht breekt ge zijn toekomst? verschopt ge zijns vaders rechtmatige aanspraak op gelijkheid met den Waal? Onnoodig over dat punt nog uit te weiden. Het grondbeginsel van zulk wetsontwerp is in zijn eigen door-en doorslecht. Geen enkele reden kan tot verzachting of tot wettiging van dat onrecht ingeroepen. Edoch, nog zooveel andere beschouwingen kon ik bijvoegen, bewijzend dat zulk voorstel bijna onmogelijk uit te voeren is. Ziet ge daar al die bestierders onzer gestichten als juryleden op reis, naar waar? wanneer? En wie betaalt al die onkosten, wie? De Staat of de Vlaamsche huisvader? En wat zweep, neen, wat dolk in de vuist eener liberaal-socialistische Regeering, om het vrij onderwijs het strot af te steken! Alle beloften, dat zulk examen zal dit zijn en dat zijn, zijn louter praatjes voor den vaak: Men kan niet waarborgen, niet beloven wat van 't goeddunken eens anderen afhangt, wat al zoo onzeker is als een gesloten doos of 'n ei op 'nen balk geworpen. Doch dringen wij niet verder aan. Zulk ontwerp is al te ongerijmd. Het spant me als Vlaming en als katholieken burger te zeer tegen. - ‘Ja maar, hebt ge dan wat beters?’ hoor ik mij insnappen. Beters of niet beters... in alle geval zulk ongelijk examen niet! Ik weet wel, dat iets passende vinden niet gemakkelijk valt. De toestand is zoodanig verwikkeld door het indringen van het Fransch in stad en dorp, dat alle maatregel om aan het Vlaamsch zijn gegrond recht van nationale taal der meerderheid van Belgen weer te geven, menig kortzichtig mensch zal ergeren. Ik erken gereedelijk, dat men met zulken bedroefden toestand moet rekening houden. Ik erken almede, dat men in de humaniora de Fransche taal min of meer grondig moet aanleeren. Priester, dokter, soldaat en wetgeleerde, al wie in de maatschappij iet wil zijn of kunnen, kan in België een behoorlijke kennis der Fransche taal niet missen. Dat is nu zóó, en zal morgen niet veranderen. Doch in den maatschappelijken toestand onzer dagen heeft men ook in Vlaamsch België een behoorlijke kennis | |
[pagina 239]
| |
van het Vlaamsch noodig. Ware 't zelfs niet, het gevoel van nationale eigenwaarde zoude er nog toe dwingen. En oordeelt men, dat ons onderwijs van heden die behoorlijke of voldoende kennis niet schenkt, ja, dan mogen en moeten middelen beraamd worden om tot verbetering, om tot volledige voldoening te geraken. Die middelen mogen geen rechtmatige vrijheden schenden, geen onrecht of ongelijkheid invoeren of bekrachtigen, mogen wel onrecht uitroeien, doch moeten ook met de wetten der onderwijskunde overeenstemmen. Een onloochenbaar recht is het van ieder vrij en beschaafd volk, zijn eigene taal als voertaal in zijn onderwijs te mogen gebruiken. De uitoefening van dat recht wordt zelfs door de gezonde onderwijskunde vereischt. En blijkt het, dat door de miskenning van dit volksrecht dat volk de voldoende kennis zijner taal niet meer verwerven kan om in zijn maatschappelijke belangen te voorzien, al scheen vroeger zulks het geval niet, dan moet die miskenning geheel of zeker ten deele ophouden.... Ik zeg ten deele, omdat een plotselinge overgang wel eens door de omstandigheden onmogelijk of althans onvoorzichtig zijn kan. Volle rechtsherkenning wordt daarom niet prijs gegeven; enkel verschoven wordt zij tot geschiktere tijden. En daarmeê rekening houdend, zonder iets van vollediger rechten af te staan, stel ik voorloopig voor, dat de Vlaamsche taal, in een kort verschiet, de voertaal worde in de drij laagste (d.i. in de 6e, de 5e en de 4e) klassen der humaniora in Vlaamsch België. O schreeuwt niet, dat die maatregel onrechtveerdig, onmogelijk of ondoelmatig is. Onrechtveerdig is hij niet, zeker niet in zichzelf, en ook niet in zijn bijhoorigheden. Wel integendeel: hij zou een schreeuwend onrecht doen verdwijnen. Thans, om met vrucht de humaniora te beginnen en te vervorderen, moet de knaap min of meer behoorlijk het Fransch verstaan, er zelfs zich kunnen in uitdrukken. Zeker is dit waar, wanneer de leeraar zich niet geweerdigt het Vlaamsch te spreken of dit niet kan. De twee gevallen komt men tegen. Wat dan met het Vlaamsche burgerskind gedaan, dat nochtans in alle andere vakken de | |
[pagina 240]
| |
beginnelingen der VIe klas overvleugelt? Ah! er naar beneden meê! Nog een jaar of twee er meê aangeschoven op de banken der Fransche klassen... En de Vlaamsche huisvader moet betalen... en zijn zoon wast op, wordt beschaamd van tusschen vier, vijf jaar jongere bengels te zitten... en verliest den moed. - En door wiens schuld dat altemaal? En met welk recht dat onrecht?... Zóó wordt een Vlaamsch burger gestraft in zijn kind, omdat hij middel noch kans had 'n vreemde taal aan dat kind aan te leeren. En zoude 't onrechtveerdig zijn het Vlaamsch als voertaal te gebruiken, omdat eenige franschsprekende ouders er zich tegen verzetten? - Maar vergeten die brave lui dan, dat zij vijf-en-zeventig jaar lang al dat zelfde onrecht hun Vlaamschen buurman aandoen? dat hun verzet hun eigen vonnis velt? en hun onrecht nog des te hatelijker voorkomt, als men nadenkt, hoe zij maar een handvol zijn tegen de honderden en duizenden Vlaamsche huisvaders, wier recht door hun onkunde gekrenkt wordt?.... En kortom, na vijf-en-zeventig jaar mag de kaart wel eens gekeerd, - en ieder zijn beurt is zeker niet te veel. In geenen deele zou dus die wijziging van 't schoolprogramma 'n onrechtveerdigheid zijn. Zij herkent maar het volle recht van den Vlaming in zijn vaderland; het ware 'n democratische wijziging. Onmogelijk in te voeren is zij evenmin. In het Vlaamsch gedeelte van België - in de staatsgestichten althans, krachtens art. 1 der wet van 1883, - moeten de klassen der voorbereidende sectiën, welke aan de middelbare scholen toegevoegd zijn, het Vlaamsch als voertaal bezigen. Er meê voortgaan in de VIe der humaniora is dus in hoogste mate mogelijk en redelijk. Dit mag insgelijks gezeid voor de leerlingen, die uit 'n gemeenteschool of uit het lager onderwijs naar de humaniora willen overgaan. - Onmogelijkheid zal maar ingeroepen worden voor de kleinen, wier voorbereidend onderwijs op Franschen leest was geschoeid. Edoch, zulk onderwijs, aan Vlaamsche knaapjes in 'n vreemde taal gegeven, strijdt regelrecht met alle rededelijke, eenig-ware onderwijskunde, en, zeggen wij 't ronduit, 't is al te dom om te kunnen verontschuldigd of verdedigd worden.... En daarbij - ik raap mijn eerste bewijsreden | |
[pagina 241]
| |
weer op - zoo de franschsprekende of verfranschte stand zich op de onmogelijkheid mijner wijziging voor zijn kinderen beroept, wat moeten dan de Vlaamsche ouders voor hun enkel-Vlaamsch-kennende kinderen niet al inroepen? En nochtans is 't al jaren en jaren, dat zij met die ‘onmogelijkheid’ moeten geduld hebben, en toezien hoe zich uit den slag te trekken. Gelijk de toestand zich hier en daar nu voordoet, is 't erbarmelijk. Vlaamsch-sprekende kinderen moeten 'n vreemde taal aanleeren, eer zij eenige degelijke kennis van hunne eigen taal bezitten. Van welk bekende gaat men dan uit tot het onbekende? Op welken grond bouwt men dan? Op louter vlotzand. Wat verwarring in die jonge geesten! Of - is 't uitzinnig genoeg! - zij moeten de studie hunner eigen taal min of meer ernstig aanvangen, nadat men hen afgemarteld heeft met de eerste begrippen eener vreemde taal. - Is er één ander land waar zulk onzin werd uitgebroeid? Ondoelmatig mag mijn ontworpen stelsel ook niet heeten, alsof zouden onze knapen er nooit meer tot de vereischte kennis van het Fransch door geraken. Zeker willen wij, en noodig is het, dat zij in behoorlijke mate de Fransche taal kennen. Maar het Vlaamsch ook, hun moedertaal, dient evenzeer, en goed - beter dan tot nu het geval is - ja, zeg ik, eerst vooral dient het Vlaamsch gekend en geschreven. Het is immers om den huidigen, gebrekkelijken toestand te verbeteren, dat de wetsvoorstellen der heeren Coremans en Helleputte werden neergelegd. Men gevoelt overal, dat er iets moet gedaan. Dus opgezocht wat ontbreekt; opgezocht waar het gebrek schuilt, en dat gebrek uitgeroeid. Welnu, zij die geen vreemdelingen in ons onderwijs zijn, weten zeer wel waar het zeer doet, wat er hapert, wat er ontbreekt. Over 't algemeen is ons Vlaamsch taalonderwijs oppervlakkig. De leerling kent de taal niet genoegzaam in haar eigen, in haar bestanddeelen; niet diep genoeg in haar woorden, en dezer schakeeringen: hij mist taalgevoel, en derhalve is zijn stijl meestal onnauwkeurig en slordig. Ik zei het hooger al. | |
[pagina 242]
| |
In de lagere klassen der humaniora ligt thans het gebrek; daar moet meer tijd en zorg besteed aan de studie der taal in haar zelve, aan de kennis der woorden, aan hun eigenschap. Meer oefeningen zijn er noodig in dat opzicht, allerlei oefeningen... en aldus zou men stappelings, maar met vasten, zekeren tred er toe komen de jongens keurig te leeren spreken en keurig te leeren schrijven. Naar zulk doel vooreerst richte men het taalonderwijs in de drij laagste humaniora-klassen, en de vertalingen uit de Latijnsche en Grieksche schrijvers zullen geen gering nut daartoe opleveren. Daar zal de leerling zijn taal leeren kneden en verwerken. Taalkennis is toch wel de grondvest der letterkundige studie, - en deze laatste, die is vooral het werk der drij hoogste klassen onzer humaniora. Daarom weze dan het Vlaamsch de voertaal der drij eerste jaren. Zeker kwame het met recht en gezonde rede overeen, dat onze taal dien voorrang ook in de drij laatste jaren bleve bekleeden; doch, om den wagen vóór de peerden niet te spannen, om al te hevige tegenkanting te vermijden en om met zekerheid den jongeling ook in de kennis en hanteering van het Fransch te bekwamen, gave ik, nu althans, nog toe, het Fransch in de drij hoogste humanioraklassen als voermiddel te gebruiken. - Middelerwijl zou men voortgaan, het onderwijs van Vlaamsche taal en letterkunde daar volgens een wel geordend en gegradueerd programma te ontwikkelen.... En mijn overtuiging staat vast, dat men dus doende tot zeer bevredigenden uitslag komen zou, zeker ja zou verkrijgen wat men redelijker wijze voor en van jonge humanisten verhopen mag. Maar het Fransch dan? hoor ik vragen. - Wat warboel en onzin in dat tweetalig voermiddel! werpt men op. Die verwarring zoude louter in schijn bestaan. Het komt mij voor, dat de leerling der iiie volkomen in staat zou om zonder schokken en zonder nadeel de gewone vakken door het Fransch als voertaal aan te leeren. Ik zeg: de gewone vakken; want het onderwijs der Germaansche talen bleve voort in het Vlaamsch gegeven. Ten anderen, zoo gij verwarring in mijn stelsel meent te ontdekken, waarom duldt gij ze dan in Coremans' wets- | |
[pagina 243]
| |
ontwerp? Daar is de verwarring grooter, omdat van het begin af en gelijktijdig, in nevenseenstaande vakken, twee voertalen gebezigd worden. Edoch neen, verwarring zoude er in mijn stelsel niet bestaan, omdat de knaap der iiie alreede juister, scherper kan oordeelen en onderscheiden, beter zijn doel kan beperken, meer ontwikkeling en klaarheid van geest bezit... en dat de noodige kennis van het Fransch hem niet ontbreken zal. O neen, die zal niet te kort schieten. Ten minste drij jaren zou de knaap besteed hebben aan de kennis van het Fransch, eer die taal zijn voertaal zou worden.... Doch het Fransch diende men hem zoodra mogelijk door die taal zelve aan te leeren. En tijdens die drij jaren dan zou men vooral er moeten op aanleggen het onderwijs practisch te maken door echt doelmatige methode.... zich wel wachtende den kostbaren tijd te verspillen aan 't vervelend en doodend geharrewar van nuttelooze ontledingen of al te vroegtijdige letterkundige beschouwingen. - Overigens, zoo drij jaren studie van het Fransch ontoereikend voor 'nen leerling van de iiie zoude zijn, hoe rechtveerdigt gij dan het gebruik van het Fransch als voertaal in het huidige stelsel, waar het kind der vie alreeds met het Fransch - en hoe, och arme! - scheep moet?... Neen, noch verwarring, noch onbekwaamheid zou den jongeling der iiie doen stronkelen... en op het einde der rhetorika zouden onze Vlamingen zoowel bespraakt en beslagen in de Fransche tale zijn als nu, ja beter dan nu - en daar druk ik op - beter dan nu doorgaans het geval is. Op den hoop toe zoude hij zijn eigene moedertaal ook machtig zijn... En dit, niet waar? schijnt men vooral te beoogen.
Zie daar eenigelosse gedachten. Zij vielen mij vaneigen in, bij het terugzien op de aangename jaren die ik in het onderwijs slijten mocht... bij het overdenken van al wat er rondom Coremans' en Helleputte's wetsvoorstellen wordt gehaspeld. Mijn oordeel over die netelachtige kwestie is niet onfaalbaar, ik weet het. Onvolmaaktheden kunnen aan mijn ontworpen stelsel kleven. Elders ook treft men er aan, en aan alle stelsels zullen er kleven. Moeilijkheden zal men op- | |
[pagina 244]
| |
werpen. O ja, alle verandering stoot op hinderpalen. Te zien nu, waar de meeste en waar de minste zijn. Te overwegen ook, welk stelsel het beste met de onderwijskunde strookt, en dus het redelijkste is. En dan, en vooral, ieders rechten moeten geëerbiedigd; vooral mag het palladium van ons katholiek en maatschappelijk leven niet gekrenkt, de vrijheid van ons onderwijs lijde leed noch letsel! Doch hoe aan Charybdis en Scylla ontsnapt? Die het weet zal de wijste heeten. Zeker is het echter, dat wijziging aan het huidig studie-programma vóór de deur staatGa naar voetnoot(1). Zal zij uitloopen op een examen voor den Vlaming alleen? God spare den Vlaamschen jongen die vernedering, dat onrecht! Op een getuigschrift? Men oordeele. Eilaas! distels en doornen wassen op alle veld, en wilt ge ongedeerd die uitroeien, doe dan handschoenen aan.... Ik schreef overigens maar eenige losse gedachten neer. Die het wel meent, zal ze wellicht zijn aandacht weerdig achten.....
O. Jan Franssen. |
|