| |
| |
| |
| |
Boekennieuws
Algemeene Zielkunde door J.Th. Beysens. Eerste deel: Inleiding - Kennis van het algemeen - Het zinnelijk kenleven. - Bij Van Langenhuyzen, Amsterdam, 1905.
Zóó spoedig hadden wij de Zielkunde niet verwacht. 't Is verbazend met welke vlugheid heer Beysens' handboeken het een achter het ander van onder de pers uitspringen. En 't zij al dadelijk tot eer van den schrijver gezegd: de jongste moet in kloekheid voor zijne oudere broertjes niet onderdoen.
't Is vooral, om niet te zeggen uitsluitend, de leeraar die hier aan 't woord komt. Heer Beysens streeft er niet naar - gelijk b.v. Mgr. Mercier, de voorman der Scolastieke psychologen - eene persoonlijke oplossing te zoeken voor duistere vraagstukken, nieuwe gedachten ter overweging te geven, de psychologische wetenschap vooruit te stooten; - neen, hij laat de oorspronkelijkheid aan anderen over, neemt de feiten en verkregen besluiten uit de handen der vorschers aan, zift ze verstandig uit en leert voort.
Zijne gedachten gaan gekleed in de technieke taal door de huidige wetenschap gesproken en zijn dus verstaanbaar voor menschen der 20e eeuw; de oude scolastieke termen komen enkel tusschen haakjes.
Trouw aan zijne methode, houdt schrijver steeds de feiten in het oog. Doch vermits het boek bestemd is als handleiding voor leerlingen, zagen wij gaarne de natuurlijke onderwijsmethode meer gehoorzaamd: steeds beginnen met de feiten voorop te stellen en daar de conclusiën uit te trekken, in stee van de feiten in den gang der verhandeling te schuiven. Die verbetering zou ook op vele bladzijden meer helderheid hebben bijgebraeht, want gelijk het boek daar nu ligt, mist het dikwijls voor beginnelingen de noodige klaarheid.
Met het oog nu op de behandelde stof zagen wij het plan van het werk liever breeder opgezet. Heer Beysens heeft voorzeker het recht de zielkunde op te vatten als ‘de leer van het leven der met kennnis begaafde menschen als zoodanig,’ en dan met de deur in huis te vallen door het kenleven te onder- | |
| |
zoeken. Ons dunkt echter dat in een leerboek eene studie over het leven in het algemeen en over het plantaardig leven hadden moeten voorafgaan.
Een drietal opmerkingen van bijzonderen aard.
De schrijver houdt aan de vermogentheorie (bl. 15 sqq.) en verwijst naar zijne Metaphysica om het goed recht van de werkelijkheid der vermogens bepleit te zien. Waarom die pleitrede hier niet eens herhaald, al was 't maar in korte trekken, tot gemak der lezers van de Zielkunde? - Wat nu de argumentatie zelf aangaat: Schrijver steunt vooral op het werkelijk onderscheid tusschen actueel bestaan en actueel werken, die dus de verwerkelijking moeten zijn van verschillende dingen, essentie en vermogens. - Edoch, heeft men wel het recht in het wezen der dingen het onderscheid over te dragen dat tusschen onze gedachten bestaat! Zijn de begrippen van bestaan en werken niet twee beschouwingen van ééne en dezelfde werkelijkheid? Ik kan mij immers geene zaak als handelend voorstellen, zonder ze ook als bestaande te denken. Doch volgt daaruit dat in de zaak zelf handelen en bestaan - ik zeg niet, gescheiden - doch zelfs maar verscheiden zijn en bijgevolg ook hunne grondslagen, essentie en vermogen.
Op bl. 174 sqq. waar de schrijver het verschil tusschen verbeelding en verstand wil aantoonen, blijkt ons zijne analysis te zwak omdat hij zijne voorbeelden niet goed kiest. Hij neemt eenen driehoek en wil toonen dat wij buiten het stoffelijk voorstellingsbeeld ook nog eene afgetrokkene, algemeene, zuiver onstoffelijke kennis van den driehoek hebben. Met dit voorbeeld echter kan hij nooit bij eenen empirist gelijk halen, omdat men altijd opwerpen zal, dat, wat gij voor eene abstracte kennis neemt, enkel een onvast, stoffelijk beeld blijft met verdoezelde omtrekken; en rechtuit. zou die opwerper geen gelijk hebben? Ware het niet beter, b.v. te kiezen het begrip van recht, plicht, enz. waar geen enkel stoffelijk bestanddeel in voorkomt?
Op bl. 213 kunnen wij den schrijver in zijn besluit niet volgen. Hoe de eenheid uitgelegd, die de volgens aard uiteenloopende werkingen van het dier tot dat ééne goed bepaalde levensdoel richten? Men antwoordt ‘dikwerf met de ordelijke organisatie of bouw van het individu aan te voeren’; - ‘maar niets verklaart zich zelven,’ meent de schrijver en besluit tot een innerlijk levensbeginsel, de ziel. - Dat de ordelijke bouw de ordelijke werkingen uitlegt zal de schrijver toegeven; - ‘doch die bouw zelf?’ vraagt hij dan. - Ja maar wie zegt dat die bouw nog moet uitgelegd worden door iets in het wezen zelf? Waarom onszelven gedwongen nog dieper in het wezen te drin- | |
| |
gen? Ik weet wel het bestaan der menschenziel is een verlokkend voorgaande, om ons in alle levende wezens een analogisch beginsel te doen zoeken.
Trots deze bemerkingen blijft de degelijkheid van heer Beyssens' werk bestaan. Integendeel hun klein getal is een waarborg te meer voor de waarde van het boek.
Th. Van Tichelen.
| |
L'Isolée par Bazin.
De laatste roman van dien fijnen schrijver en zielkenner, René Bazin. 't Is de geschiedenis van vijf nonnen die te Lyons in geestelijke gemeente leven, en kosteloos onderwijs geven aan arme kinderen. Ze worden uit hun klooster verjaagd, en moeten weer in de wereld gaan leven. De heldin van het boek is de jongste, zuster Pascale, zoo zachtmoedig en zuiver van hart, een uitgelezen wezen, maar te teeder, te zwak, te gevoelig aan genegenheid en liefde. In het klooster zou zij eene heilige worden; in de wereld, aan hare eigene krachten overgelaten, kan zij aan de bekoring der menschelijke liefde niet weerstaan; zij valt en sterft in wanhoop. Er zijn wonderschoone bladzijden in dat boek, als de schrijver de jeugd van Pascale beschrijft, haren thuis, hare roeping, het kloosterlijkleven, die zeker onder de schoonste bladzijden kunnen gerekend worden ooit uit René Bazin's pen gevloeid. Ook de andere zusters zijn goed gezien. De eerste helft van het boek is waarlijk schoon en boeiend. Met de tweede helft van dit boek kan ik geene vrede vinden. Na de schoone scène van het uiteengaan der zusters, vertraagt de handeling, verlamt de belangstelling, of liever wordt de belangstelling te zeer verdeeld: Waarom ons de verdere geschiedenis van iedere zuster breedvoerig verteld? Een woord ware genoeg geweest, daar de meesten au fond toch zooveel niet verschillen. Dan ware de aandacht op de hoofdfiguur gevestigd gebleven. En die hoofdfiguur zelve? Hier ook ben ik niet voldaan. Dat Pascale valle, hare reinheid verlieze, hare ziel en haar lichaam bezoedele, zich van hare zusters en van God afwendt, dat moet, eilaas, meer gebeuren. Maar waarom haar in handen doen vallen van zulken laffen schurk, haar zoo laag doen dalen, haar eindelijk op zulke brutale wijze doen sterven? Dat komt mij voor, ondanks het talent van den schrijver, als gewild en gezocht, als melodramatisch, en mijn hart blijft er koud bij. Dat belet niet l'Isolée een fraai boek
te zijn, waard gelezen te worden; maar volgens mij, niet op de hoogte van La Terre qui meurt of De toute son âme. 't Is gevaarlijk actuëele vragen zoo snel aan te gaan. Er is nog geen ‘recul’ genoeg om oorzaak en uitslag goed te kunnen beoordeelen, eu volgens en zeker evenwicht.
L.D.
| |
| |
| |
Gedichten van Jacob Stinissen. - Lodewijk Opdebeek Antwerpen.
Wij worden letterlijk overstroomd van dichtbundels in Vlaanderen; vóór eenige weken verschenen de voortreffelijke eerstelingen Heimwee van Constant Eeckels, Stille Stonden van Aloïs Walgrave en Gedichten van Frans Mariman, en nu wacht daar weer een boekje vol verzen dat ik het bespreke: Gedichten van Jacab Stinissen. Dezen voor wie de heer Stinissen een onbekende mocht wezen, zal ik eerst en vooral mededeelen dat hij tot de ‘jongeren’ niet behoort, maar in 1847 geboren werd en reeds verdienstelijke Fabelen en Kindergedichtjes, Gedichten voor Huis en School ziju Gedichten voorafgingen.
In dezen bundel is er geen spraak meer van fabelen of dergelijke simpelheden; maar wel van sonnetten en gelegenheidsgedichten Hoe kwam de schrijver ertoe zich aan vroeger-zoofel-gehaatte sonnetten (gebulte jonkvrouw in (uw) stalen corset. schreef ten Kate) te bezondigen? Au choix:
In 't Dennenbosch
Door 't blauwe zwerk, de witte wolken jagen,
In 't donker groen der sparen kreunt de wind;
En schilferknoppen, zwam en naaldengrint
Bedekken 't slingerpad met ruwe lagen.
De haas schrikt op, uit kreupelhout en hagen.
Tak-op, tak-af een eekhoorn wipt gezwind;
En de ekster schatertert als een kind,
Terwijl in 't hoog gekoomt de tortels klagen.
Een nest, zoo ligt de hut in 't loof verdoken:
Een mossig dak; een raam met veil omrand
En langs den wand, de zonnebloem ontloken.
Een meisje, melk en bloed en paarlenoogen (sic!!!)
Strooit lokkend kruimels uit met milde hand,
En blanke duifjes komen toegevlogen.
En zoo gaat het voort 98 beversde bladzijden lang! Overal hetzelfde gemeenplaatselijk-blijven en vervallen in bombastisch gebagel. overal hetzelfde romantisch-huilerig-preêken en goochelend-spelen met rijmen... maar neen, de schrijver speelt met zijn rijmen niet, hij worstelt ermeê, ach na zooveel jaren gerijmd te hebben kent hij noch zijn stiel niet, want ik struikel nog over technischonhandige zinnen als: (Damme bl. 26)
En verder half in puin de kerk: de stede
Waar Maerlant slaapt, en 's avonds d'uil alleen
men hoort, als steeg uit 't graf een droef geween.
Ik word haast boos op den heer Jacob Stinissen omdat hij
| |
| |
me zooveel schoonen tijd geroofd heeft met zijn dom boeksken dat krioelt van ‘Gallen als hanen verwoed’, ‘Clauwaerts als leeuwen’, ‘dokwerkers’ als Titans in geesterift voor het werk ontstoken, feeën, reuzen en lichtbakens en wat wete ik nogal!!!
In Gedichten is dus eigenlijk niet één waar-gevoeld en juistuitgedrukt gedicht aan te treffen; maakwerk, onhandig, onbeholpen maakwerk van 't eerste tot 't laatste vers.
Gedichten staat natuurlijk buiten onze letterkunde en telt niet meê.
J.E.
| |
Uit het gebied der Natuurkunde. - Leesboek voor de hoogste klassen der lagere school en voor herhalingsscholen. door Dr. Vitus Bruinsma, Twee stukjes. Pr. gl. 0.30. P. Noordhoff. 1904. Groningen.
Aan Dr. Bruinsma danken wij een tweepaar uren beste genot. Wij allen - en we zijn zoo talrijk! - die geen natuurgeleerden zijn en die toch niet gaarne beschaamd staan op het eerste woord 't welk de vakmannen spreken, en die toch weerom het wat lastig vinden om, ten gelieve van een beetje ijdelheid, zonder echten appetijt een gansche Ganst op te slikken; wij allen hebben 't bij Bruinsma gevonden!
Uit het gebied der Natuurkunde heet een leesboek voor de lagere scholen; en 't is voor de kleintjes uitstekend geschikt, naar inhoud en vorm. De toon is die van papa, die er verstand van heeft, aan zijn kinderen oogen en ooren en geest te openen en die al wandelend praat met de stoeiers rondom hem over groote dingen, die de kleinen toch al spelende vatten kunnen.
Maar we blijven bij ons eerste woord: 't is geen boekje voor schooljongens alleen. Of weet gij veel af, mijn lezer, van locomotief en fotografie, van electriciteit en automobielen? Weet gij hoe uurwerk en rijwiel werden uitgevonnen? Kent ge de lotgevallen van den petroleum eer gij ze brandt in uw lamp? Weet ge hoe het komt dat op deze rivier gewoon ijs ligt boven op 't water en in de andere grondijs, van onder? Zoo ge dat alles niet heel goed weet, dan zult ge Dr. Bruinsma even dankbaar zijn als wij na 't lezen van zijn boekje.
J.P.
| |
R.P. Folghera, L'apologétique de Lacordaire.
Schrijver toont het verschil aan tusschen de apologetiek vóór en door Lacordaire. Eene duidelijke uiteenzetting. Hij ontleedt daarop, aldus eene beknopte samenvatting vormende dezer apologetiek, de opvolging der bewijsvoeringen in de conferentieën van den grooten prediker, besluitende met de studie van Lacorcaire's plan: bouwstoffen, regeling, manier van ontwikkelen. Een nuttig boekje.
| |
| |
| |
A. Baudrillaat, La religion romaine.
De romeinsche godsdienst bestudeeren vergt grootere werken wegens de verscheidenheid van tijd en plaats, De geleerde schrijver geeft ons hier de hoofdlijnen. De Roomsche godsdienst was formalist. Onder invloed der oostersche godsdiensten begint hij meer tot het binnenste te spreken en ondergaat hij eene neiging naar monotheïsme. Van de andere zijde worden, door de wijsbegeerte, de politiek, de volksgeest, tal van goden vereenzelvigd en zoo leidt de vooruitgang in den Roomschen godendienst tot diens val en tot de overwinning van het Christendom. Zaakrijk geschreven is het. Betere en tevens zoo beknopte samenvatting van den Roomschen cultus, hebben wij tot hiertoe niet ontmoet.
| |
J. Turmel, La descente du Christ aux enfers: geeft de geschiedenis van dit geloofpunt, zijne beschrijving in de werken der Vaders, de twisten die het op theologisch gebied heeft uitgelokt omtrent de ‘hel’, omtrent de verlosten, omtrent den aard der nederdaling, enz. Als geschiedenis van het dogma kan het veel dienst bewijzen.
E.P.
| |
Monothéisme, Hénothéisme, Polythéisme. - Leçons faite á l'Institut catholique de Paris par M. l'abbé de Broglie. Avec Préface par Augustin Largent, chanoine honoraire de Paris. 2 vol. de la coll, Science et Religion. Paris, Bloud. 1905.
Onder dezen titel geeft kan. Largent vier voordrachten uit van den apologethischen cursus van wijlen M. de Broglie. Vooraleer de studie van de verschillende godsdiensten aan te vatten, had deze eerst eenige lessen gegeven om de verschillige typen van godsdiensten doen te kennen en zoo eenen leiddraad te hebben om in de menigvuldige, soms weinig gekende godsdienstleeren seffens te zien wat belangrijk, wat bijkomstig is.
In de eerste voordracht spreekt M. de Broglie van het Monotheisme. Hierdoor verstaat de vermaarde professor de godsdienstleer die niet alleen één God erkent als eerste beginsel, maar waarin die God alleen is: 't is te zeggen waar er nevens Hem geene andere wezens zijn, aan wien men aanbidding verschuldigd is. In het henoteisme daarentegen spreekt men van één eerste beginsel maar sluit andere goden niet builen. Het polytheisme eindelijk erkent meer wezens als opperheerders van het heelai. Het monotheisme erkent God als schepper. Zijne groote vormen zijn de Joodsche godsdienst, de Mahomedaansche en de Christene. De verscheidenheid der namen van God, de eeredienst der Heiligen, de H. Drievuldigheid zijn geene verminkingen van het monatheisme.
| |
| |
De tweede voordracht handelt over het henoteisme, en de verschillende stelsels waar het mede samengaat: het pantheisme, het theisme, het eigenlijke polytheisme, en de vereering der groote goden. 't Is dat mengsel van henotheisme en polytheisme dat sommige heidensche texten, waar er van één God spraak is, voor bewijzen van monotheisme heeft doen doorgaan.
In de derde voordracht wordt het monotheisme bij het polytheisme vergeleken.
In de vierde wordt de rol van het bovennatuurlijke in de valsche godsdiensten onderzocht.
Voor de weerde van dit werk spreekt de naam van Mr. de Brogli borg. Nuttig is het om een algemeen gedacht van de verschillende godsdiensten te hebben; men zal er echter de nieuwere theorieën der godsdienstleer niet in vinden, daar de voordrachten in 1879 gehouden werden.
L.D.
| |
Abbé de Broglie. Preuves Philosophiques de l'existence de Dieu.
Dit boek is het eerste nummer eener nieuwe verzameling Etudes de Philosophie et de Critique religieuse, uitgegeven door Bloud en Cie te Parijs. Het werk wierd reeds in verscheidene tijdschriften met veel lof besproken en die lof is zeker niet onverdiend De titel zou kunnen in de waan brengen dat men hier te doen heeft met de Philosophie de l'Immanence, waar Frankrijk zoo vol van is: 't zijn echter de gewone bewijsvoeringen, gesteund op het princiep der doelmatigheid, der veroorzaking, enz., die de schrijver aanhaalt, doch zij worden toegepast alleen op 's menschen zijn. Het hoofdgedacht van het werk komt hierop neer: de mensch bestaat niet uit zichzelven, en nochtans kan hij niet voortgebracht worden door het hem omringende, want hij is meer dan al wat hem omringt, en het mindere kan het meerdere niet voortbrengen: dus is 's menschen bestaan eene vingerwijzing naar het bestaan van God. Bevat dit boek aldus geene nieuwe theorieën, het doet over de oude, onwederlegbare bewijzen, van een nieuw standpunt beschouwd, helder licht opgaan: de ontleding van het eigen ik, - en als het ik in het spel is, is de geest immer luistergraag.
C.B.
| |
Les Grands Philosophes: Hubert Spencer, door E. Thouverez.
Wie zich maar ooit een weinigje heeft opgehouden met sociale of wijsgeerige studie, zal wel grifweg toegeven, dat in de laatste helft der 19e eeuw, geen schrijver meer invloed heeft uitgeoefend dan Spencer. Agnoticist in zake wijsbegeerte, individualist op sociaal gebied, evolutionist (vóór Darwin) van wetenschappelijk standpunt uit. Zulke uitgebreide werking nu in 50 bladz. neerleg- | |
| |
gen en toelichten gaat moeilijk aan: schrijver volgt daarom meer de psychologische ontwikkeling van Spencer zooals zij zich uitspreekt uit zijne geschriften. De groote, algemeene princiepen van den engelschen wijsgeer hadden hierbij wel wat meer plaats mogen innemen.
| |
J.B. Fichte, door E. Breurlier.
Een zaakrijk overzicht van het stelsel van Fichte. De duitsche wijsgeer wilde het subjectivisme van Kant tot op dieperen grond uitwerken: de apricristische vormen van hetgeen zij bevatten wierd later subjectivisme: wat wij als realiteit aanzien, is slechts subject, uit een bijzonder oogpunt beschouwd. Van dit eenzijdig subjectivisme tot het monisme is de afstand niet groot: Fichte's leer loopt dan ook op het pantheismus uit. - Fichte is echter daar niet blijven staan; de philosophie, die hij in latere jaren doceerde is niet overeen te brengen met het stelsel zijner eerste leeraarsjaren. Uit die warreling van begrippen blijkt het hoe moeilijk het is Fichte's stelsel in eenige bladzijden uiteen te zetten. Dit werkje kan daarom niet op klaarheid aanspraak maken, maar de reden hiervan ligt aan de stof zelf, niet aan den schrijver die ons zeker eene degelijke studie aan de hand doet.
| |
Aristote, dsor P. Alfario.
Een werkje waar ik niet gaarne mijn lof zou aan ontzeggen en ontegensprekelijk het leerrijkst der drie hier in overzicht genemen studies. De grootsche theorieën die Aristote heeft opgezet omtrent wetenschap en wijsbegeerte zijn er klaar en over 't algemeen volkomen juist uiteengezet. - In de uiteenzetting der princiepen der metaphysiek zijn echter minder juiste omschrijvingen; zoo is het niet volkomen juist als schrijver den ‘motus’ van Aristote definieert: ‘l'actuation du possible en tant que tel;’ een ‘changement substantiel’ is ook niet ‘een ontstaan van niet-zijn, of omgekeerd’, evenmin als ‘acte pur’ en ‘forme séparée’ mogen verward worden. Schrijver had hiervoor de Histoire de la Philosophie van den leuvenschen hoogleeraar De Wulf met vrucht kunnen naslaan.
Dr. L.D.
| |
Proeven van letterkundige Ontledingen, door J. Geurts. Eerste deel. (Hasselt Sint-Quintinusdrukkerij.)
Een boek dat geroepen is om uitstekende diensten aan onze Nederlandsche leeraars te bewijzen! De meeste van hen zullen juichen van vreugde wanneer zij er kennis zullen mee gemaakt hebben, diegene vooral welke in kleine steden wonen en de ge- | |
| |
legenheid niet hebben veel boeken te raadplegen. De heer Geurts heeft den arbeid in hunne plaats verricht en gelijk wij reeds elders lazen: ‘De stof werd hun geknauwd en gekneden. 't Zal hun menig uur voorbereiding sparen, hun een goede en gemakkelijke richting aanwijzen en daarom mag het boek als een der nuttigste gelden die sedert lang op dat gebied geleverd werden.’ Vooral daar het, in het Nederlandsch, bijna zonder voorganger is. Wij hadden wel iets in dien aard van Torfs, over de Drie Zustersteden namelijk, maar dat was niet veel meer dan dor, eentonig schoolmeesterswerk, - Kopfarbeit zouden de Duitschers zeggen. Ook professor Tack leverde een keus van letterkundige ontledingen en het boek heeft zelfs steun van hooger hand en veel verspreiding in het land gevonden. Ondanks zijn onloochenbare verdiensten is het nochtans niet van oppervlakkigheid en eenvormigheid vrij te pleiten en ook in de keus der ontlede stukken was het minder gelukkig dan dat van Geurts, dat gansch up to date is en zelfs bladzijden van onze allerjongste dichters bespreeki, als De Clercq, Cuppens, De Laye. Is dat een groot voordeel? Stellig. Ik weet wel dat een leeraar heel het letterkundig veld moet doorloopen. dat hij het schoon in alle tijden en in alle richtingen moet trachten te vinden, doch hij moet vooral toonen hoe men nú denkt, hoe men nú gevoelt, hoe men nú dicht. In de lijst van een tweede reeks ontledingen, van heden af reeds in druk, treffen wij, naast bijna al onze katholieke auteurs van beteekenis. namen aan als die van De Meyer, Streuvels, Lenaerts, Van Langendonck, Verwey, Perk en anderen. Op de eerste bladzijden van het verschenen deel wordt de strekking der moderne
school, welke, met Kloos aan het hoofd, ‘naast onzedelijke ook een groot aantal deftige en stichtende werken voortbracht,’ op een uiterst heldere en toch bondige wijze uiteengezet. Van partijdigheid zal men den schrijver niet beschuldigen, die vertegenwoordigers van alle scholen opneemt en, ofschoon zelf zuiver Nederlandsch schrijvend, een ruime plaats gunt aan de particularisten, welke vóór ettelijke jaren uit het onderwijs van vele gestichten gebannen bleven, doch heden door de strengste inspecteurs worden goedgekeurd en als modellen aangewezen. Dat niet in alle ontledingen dezelfde gang gevolgd wordt van de beroemde Stüfen, door den Duitschen opvoedkundige Herbart voorgeschreven, kunnen wij enkel gelukkig middel tot het bekomen van afwisseling noemen: de schooljeugd ziet immers ongaarne dat de leeraar altijd op dezelfde wijze te werk gaat.
Voorbereiding, Uitleg, Waarheid, Zedelijkheid, Schoonheid, Verwerking, Trant van den schrijver, - ziedaar de punten welke door- | |
| |
gaans besproken worden. Ook treffen wij er kritiek aan en weleens zeer vinnige, wanneer het er b.v. op aankomt de gebreken van een Helmers te gispen. Te veel geeft hij aan dien lust echter niet toe, de leuze van Hello steeds indachtig: ‘La critique vit d'enthousiasme, non de négation.’ Goed aangewend is letterkritiek een uitmuntende oefening tot het verwerven van heldere gedachten en tot het ontdekken van zijn eigen persoonlijkheid. En als wij nu op onze beurt wat kritiek over het boek van den eerw. Heer Geurts mogen schrijven, dan zullen wij zeggen dat het misschien wat lijvig is, dat er somwijlen overdaad van verklaringen in voorkomt, dat sommige zwakke schrijvers wel mochten wegblijven en dat het omslag niet heel aantrekkelijk is.
Overtuigd zijn wij dat de schrijver in het tweede deel, dat enkel tot de gevorderde leerlingen spreken zal, zijn aandacht aan deze punten wijden zal, dat hij met een nog breeder opvatting te werk zal gaan, en dat hij ons alzoo een der schonste, der volledigste en der nuttigste werken leveren zal, waarop het kunstonderwijs in België bogen mag. Fier zijn wij erop dat wij een geleerde gelijk M. Geurts in een onzer vrije gestichten bezitten. Reeds vele schitterende bewijzen heeft hij overigens van zijn groote belezenheid en van zijn overzaadbaren werklust gegeven. Hij is namelijk de schrijver eener Nederlandsche Metriek, verreweg het beste boek in dien aard dat wij in onze taal bezitten, en waarin alle dichters, jong of reeds ervaren, oneindig veel te leeren vinden. Zijn Geschiedenis van het Rijm, echt benedictijnenwerk, werd uitgegeven door de zorgen der Vlaamsche Academie en wij hopen dat hem diezelfde eer zal te beurt vallen voor zijn Limburgsch Indioticon, waaraan hij sedert jaren werkt.
Wij sluiten onze bespreking met een welgemoend proficiat voor dezen vromen, dichterlijken wroeter, voor dezen geestdriftigen Vlaamschen etheticus.
L.L.
|
|