niet meer tot het woord hem werd toegericht door de lieden, hij begon zelf, ondervroeg, vertelde, schertste, lachte, doch al wat hij zegde kwam uit zijn hoofd en zijn hart had er geen aandeel in.
De lieden zeiden: ‘Hij is verstandig, maar hij heeft geen hart’.
Doch de lieden vergisten zich. Die jongeling had wél een hart, een teeder, week, weemoedig hart - soms ook wel onstuimig-geweldig bonzend tegen de wanden van zijn borst. Maar dat hart toonde hij aan niemand, hij sloot het op als een kostelijk geheim en verschanste het jaloersch achter een heining van ijzige speelschheid en vriezend vernuftgeschitter.
Eens op een avond draaide hij zijn deur op slot, ontstak de lamp en nam plaats vóór een vel blank papier. Toen brijzelde hij de vesting stuk die zijn hart omgordde, ontblootte met fulpen vinger het teêre geheim en op dien stond was het of een glorende geest zijn arm omgreep en zijn pen bestuurde. Hij onderging het als een gebeurtenis buiten hem en staarde het aan met bedwelmden blik. Regel volgde op regel, het ééne blad ruischte 't andere achterna en toen de nieuwe dag door de ruiten lichtte, lag zijn hart, zijn eigen bloedwarme hart, daar vóór hem, tastbaar en zichtbaar te lillen op de witte bladen. Hij schrok er van, stopte het behoedzaam weg in het diepste van zijn lâ en legde zich te bed.
Hij sprak er aan niemand over, maar elken avond, wanneer het donkerde en zweeg overal, spreidde hij zijn schat open in de heldere ronde aan den voet van zijn licht, bedroomde hem urenlang en was gelukkig.
....Op zekeren avond vond hij zijn schat niet meer.
Toen overkwam hem plots een gevoel of hij moedernaakt ten toon stond te midden van de markt en de ruwe menigte hem gulzig begrinnikte. Hij waagt niet het hoofd te beuren. Hij wist, zonder opblikken, dat duizend oogen op hem brandden, slangsch, en schroeiend dóórpriemden tot zijn zielekern. Hij smeekte de aarde dat ze splijten zou onder zijn voeten en hem verbergen in haar schoot,..
Waarde Warande, wees gerust
De grond scheurde niet onder zijne voeten, en toen hij een week daarna zijn naam gedrukt zag onder het stuk hartsproza dat men hem ontfutseld had, schoot hij zich niet door den kop, maar hij brak zijn penneschacht in zeven eindjes, neep de lippen zoo hard opeen dat er geen woord meer door kon en vertoonde zich niet meer onder de menschen.
Ge begrijpt, Waarde Warande, waar ik heen wil, en ge bekent met mij dat er gevallen kunnen voorkomen waarin het gebruik van schuilnamen zooniet noodzakelijk dan toch nuttig is.
Indien ge dat bekent, dan heb ik mijn doel bereikt en groet ik U van harte.
Uw dienaar,
J.D.C.