| |
| |
| |
| |
Overzicht der tijdschriften
St-Cassianusblad. Maandschr. voor Opvoeding en Onderwijs, Mechelen. Juli 1905.
Het nr begint met eene schoone plaat, ons Leopold I en Leopold II voorstellend, waarbij eenige bijdragen in verband met de nationale jubelfeesten. Opgeteekend nog: De Nationale School, door Kan. J. Muyldermons; 't is een artikel gericht tegen de zoogezeide ‘onzijdige’ Federatie van Belgische Onderwijzers, die in de volle waters der vrijmetselarij verzeild geraakte. - Grepen in de Plichtenleer, door Dr. C. Caeymaex. - Wenken en Raadgevingen nopens het onderwijs van Taal en Letterkuude met het oog op de Moedertaal in de Humanioraklassen, door Kan. J. Muyldermans. Dit is het slot eener reeks art. over die stof. De Heer Inspecteur begint daarachter de opgave van een Programma der Leerstoffen voor het Onderwijs der Moedertaal in de Humaniora. - Dan nog: Onze Spreekwoorden (Hoogduitsche en Vlaamsche) door Prof. K. Van Haelewyck, enz. Officiëele stukken; verslagen der vergaderingen onzer christen-onderwijzerskringen, boekennieuws, enz.
| |
De Belgische School. Opvoedkundig maandschr., Brugge, drukker Van de Vyvere, prijs 3 fr. Juni 1905.
Uit den inhoud opgeteekend: Geschiedenis. Les over de zinnebeeldige plaat van den matigheidskalender 1905. - Samenvatten. Toepassingen door G.Y.S. - Het Onderricht der tweede taal. - Gebruik van den Reisgids. - Verzamelingen van Laudbouw. - Onderwijs en welgelukken in het leven. Boekennieuws. Officiëele stukken, ens.
| |
Vlaanderen. Juninummer.
Eerste bedrijf van Salome. Spel in drie bedrijven, door Jan Eelen. Het lezen van dit eerste bedrijf, voor zooveel men er tot hiertoe over oordeelen kan, was eene teleurstelling. 't Is een opkomen en afgaan van personen die met min of meer heftig gebaar elk hun gezeg komen zeggen en den toeschouwer verkonden wat er gebeurde overlaatst, wat er gaande is, wat er op komst is: een puur uiteenzetten van toestanden. 't Is ook opvallend hoe de samenspraken gewrongen en onnatuurlijk schijnen: het eerste, het los-levendige, het pikante van een gesprek - en is hier gelegenheid een pikant gesprek te houden! - ontbreekt geheel; de samenspraken zijn houterig samengezet uit stukskens vragen en antwoorden. De spelers weten te goed waar ze henen moeten, wat ze den toeschouwer moeten vertellen; soms willen ze er komen langs 'nen omweg, en dat kunstje verraadt nog
| |
| |
beter de gemaaktheid van hun spreken. Ligt dit aan het gebrek aan handeling? - Op 't Begijnhof, van F. Verschoren. 't Is het simpel schoon verhaal van eene oude jonge dochter die eindelijk een huwelijk wil sluiten met 'nen ouden weduwenaar en van samengetroppelde begijntjes verneemt dat ‘Jaan’ dood is. De wording en ontwikkeling dier liefde worden nagespeurd met soms fijne ontleed-kunst. In den stijl voelt men een nog-onzeker tasten naar het teekenend woord; iedere zaak, iedere daad moet er typisch staan met eigen kleur en vorm; maar soms worden de zinnen daardoor zwaar, en in dat zoeken naar woorden die iets zeggen ligt er soms iets gewild; b.v.: ‘Met gebogen hoofd kwamen de zes oude maagden daaraan...... dragende de kostelijke (relikwie)kast, flikkerend en schitterend, met de rood-verzegelde beenderen daarin.’ 't Klinkt aardig-leuk en hoe is het waarnemen van die rood-verzegelde beenderen overeen te brengen met de realistische kunst die dan toch beschrijven wil 't geen men ziet.
| |
De Vlaamsche Kunstbode, Mei 1905.
Brengt lezenswaard: eene levendige schets, Een Maaltijd aan Boord van den ‘Neptunus’. door Frans Bly, 't vervolg van Leo Van Puyvelde's opstel Drie zangers van Liefde en Leute, Hooft, Brederode en Starter. Hier gaat het over de twee laatsten. Van Brederode wordt gezegd: ‘De zelfde zangerigheid als bij Hooft, doch niet meer dezefde voornaamheid... Hij had een gevoelig hart, maar zijn geest was niet beschaafd. - rijkdom van taal stond hem ten dienste, maar het was voornamelijk de taal van het volk; hij had oor voor rythmiek maar geene kennis van de metriek en terwijl zijne natuurlijke gaven hem in staat stelden eenige fraaie liederen te dichten, schoot hij in de meeste andere gevallen te kort. Starter wordt geroemd als ‘een van de drie beste Nederlandsche zangers van liefde en leute uit de zeventiende eeuw, en, laat het ons maar zeggen, uit onze heele literatuur.’ Voorts een artikel van E.H. Jos. De Cock over Beschrijfkunst, waarin aangetoond wordt hoe Lessing, in zijn Laokoon, de grenzen trekt tusschen beeldende kunst en woordenkunst, en de beschrijfziekte van zijn tijd te keer ging. Ook nog Drie liederen door Arnold Sauwen.
| |
Verslagen en mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Maart 1905,
Kleine mededeelingen, voorts het verslag van prof. Dr De Vreese over Afrikaansche Studies, door P.J. du Toit, (de Academie beslist het werk uit te geven) en Ontwerp van Reglement voor de Van de Ven-Hermans' stichting.
| |
Germania. Juni 1905.
Drukt het verslag over van den Vlaamschen Kring van Doornik voor het jaar 1904. - Vervolg van Dr Ludwig Wilser's opstel Sigfrid nur Sagerheld? Volgens den schrijver is Siegfried uit de Niebelungen niemand anders dan Arminius, zoon van Sigimer. Arminius was een der koenste strijders tegen 't Romeinsche wereldrijk, en Tacitus schreef dat hij, honderd jaar na zijn dood, nog in liederen verheerlijkt werd. - Uit Vlaamsch en Vrij staat hier een pleidooi overgedrukt, vol jonge geestdrift, ten voordeele eener Vlaamsche Hoogeschool. - Schiller's ‘Wilhelm
| |
| |
Tell’, een kort vulgarisatie artikeltje door Okt Steghers. - Omer Wattez vertaalt Schillers' ballade Ridder Toggenburg en geeft Schiller-Vizioenen, bij de 100e verjaring van 's dichters afsterven. - Vervolg van de gemoedelijk geschrevene Eine Studentenreise vor hundert Jahren.
| |
Biekorf. tk 12.
Vervolg van Dr A. Depla's opstel Over pokken; hier wordt gewezen op wat er dient gedaan om de besmetting te voorkomen. Tweegevecht, verzen door O.K. De Laey. Onder den titel Aardig boek kondigt E.P. Linnebank het verschijnen aan van E.H. Mervillie's levensgeschiedenis van Pius X. ‘Zoo hebben we iets eigenaardigs gekregen, iets persoonlijks, iets Mervilliesch, overal zien we den schrijver met z'n levende gebaren, z'n vlugge stem, z'n gauwe gezicht en .. en... soms z'n dwepend toontje. Onbelangrijkheden, beuzelarijen staan er genoeg in - maar door 't lezen ook van zulke nesten, maken we den heelen tocht mee en blijven we dicht bij den verteller, wiens dagen natuurlijk vol moeten geweest zijn met kleinigheden; en het gewone volk, het dorpsvolk, waarvoor Mervillie vooral schijnt geschreven te hebben, zal er zijn boek te liever om lezen, ze kunnen het aan’. - De St. Niklaaskerk te West-Cappelle bij Brugge zal bersteld worden en merkelijk vergroot. Hierover een en ander.
| |
't Park's Maandschrift. 15 Juni 1905.
Begin van een klein opstel voor 't volk: De onafhankelijkheid van België in 1830, door J.E. J(ansen). Vervolg van Eenige bladzijden uit de Kerkelijke Geschiedenis van het Aartsbisdom Mechelen. Bijdragen tot de Geschiedenis bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, E.H.P.J. Goedschalckx geeft de naamlijsten en eenige levensbijzonderheden der pastoors van Schaarbeek, Sterrebeek en Tervuren. Max de Troostembergh deelt eenige bijzonderheden mede over het oude Tympel-hof te Leuven.
| |
Ontwaking. Juni 1905.
Eerste deel eener lezing door Emm. de Bom over William Morris en zijn invloed op het boek. ‘Met echt bewustzijn van doel en middelen was, in 1866, William Morris feitelijk de eerste die nieuwe banen betrad, en de herleving der zoogenoemde ‘mindere kunsten’ tot stand bracht. ‘Alom stoorde en verdriette hem de leelijkheid der dagelijksche gebruiksdingen: hij, de aristocraat, de dichter, de kunstenaar, de architect, de socialist: hij wierd glasbrander, tapissier, meubelmaker, tapijtwever, boekdrukker. Niet alles in ééns, natuurlijk: maar geleidelijk, 't een na 't andere, van 1866 tot ...in 1897, toen hij stierf, 63 jaar oud’. Slot van M.J.W. Spins opstel over Onze Krankzinnigen. Hij ijvert voor gezinsverpleging en tegenverpleging in gestichten. - Oscar Six noemt L'Autre Vue, van Georges Eekhout, ‘'t boek der Vagebonden’, een werk van passie, van gevoel, van poëzie en leven. Hij vindt de helden schoon en bekoorlijk, ‘heerlijke, weldadige, verrukkelijke kerels...’ in wie ‘nog bloeit de blomme van een betere geslacht’. - Segher Rabauw weet geen goed te spreken van het nieuw liberaal tijdschrift: De Vlaamsche Gids.
| |
| |
| |
La Fédération artistique.
No 14. E.L. de Taeye: † Julien Dillens. - 15. Fert: Les Intentions. - Levêque: L'Animal en Iconographie (suite). - Beethoven et ses éditeurs. - 16. Fert: Les Inutilités. - 17. Fert: L'Architecture de transition. - Levêque: L'Animal, etc. - Is. Van Cleef: L'Art dramatique belge au 3e Congrès internat. de l'Art public. - 18. E. Baes: L'Art et les Artistes. - 19. Vurgey: La Valeur de l'Exemple, d'après The idea of a canon of proportion for the human figure, par T. Sturge Moore. - Ed. L. de Taeye: L'Art public. - F. Riliez: Luigi Denza, un des plus purs mélodistes de l'école italienne contemporaine. - 20. E. Baes: Les Secrets du coloris. - Levêque: L'Animal en Iconographie (suite). - 21. Autos: Le Développement successif de l'Idée de la Gamme. - Vurgey: Cesare Dell' Acqua. - E. Baes: Le plan d'un Village moderne. - J.V.d. Eynde: Orphée á Louvain. - 22. Vurgey: Propositions d'Esthétique. - E. de Taeye: Le Salon de la Libre Esthétique. - J. Van den Eynde: P. Cuypers à Louvain. - 23. A. Van Ryn: Martille, opéra de Dupuis. - E. Baes: Les lois, les moyens et le but. Levêque: L'Animal, etc. (suite). - 24. Fert: Les Musées. - 25. E. Baes: L'orthographe nouvelle. - 26. F. Cholsy: ‘Les Nuées’ d'Aristophane. - L. Delcroix: Le Songe de Gérontius d'Ed. Elgar. - 27-28. E. de Taeye: Constantin Meunier. - Miles: Nocturne africain. - 29. E. Baes: Le Tournoi de Chevalerie. - 30. E. Baes: Art social. - 31-32. Autos: Le Coloris botanique - Van Cleef: Le théátre belge. - 33-34. E. Baes: L'Impression. - A. Van Ryn: Virtuosité instrumentale. - Levêque: L'Animal en Iconographie (suite). - Ed. de Taeye: L'Art en Belgique depuis 1830. - J. Ster: L'Art à l'Exposition de Liége. - 35. E. Baes:
Jordaens. ‘Il s'est montré plus parfait que son initiateur Van Noort. La cause peut en être attribuée à la fréquentation de Rubens’. - Levêque: L'Animal en Iconographie. - Deux lettres de Mozart traduites par Kling. - 36. Levêque: La Verdurite. ‘Les grandes expressions de beauté première ne se peuvent donner qu'avec l'aide de la figure humaine héroïfié. Assez de vertes pâtures’. - E. de Taeye: Exposition Leys-De Braeckeleer. - J. Ster: Les Beaux-Arts à l'exposition de Liége. - 37. A. Van Ryn: Virtuoses et Solistes. ‘Si la distance de la coupe à la lèvre est parfois grande, celle qui sépare le soliste du virtuose n'est pas plus courte en général’. - Levêque: Nu et Nus. ‘Il y a le Nu sacré, le Nu purement plastique, le Nu sensuel et le Nu bestial, salement aphrodisiaque, après lequel il n'est plus que la nauséeuse pornographie des images bêtes obscènement, immondes, de mauvais goût’.
| |
Durendal. Mei 1905.
Cam. Lemonnier vertelt hoe Constantin Meunier werkte en stierf. - L'histoire de Marie Savanneau. Van eene boerendochter die, ten tijde van Napoleon, soldaat werd in plaats van haar broer, lief verteld door Eug. Demolder. - Le Coiffeur, een klein, niet veel beduidend schetske. - Verzen door Victor Kinon en Ernest de Laminne. - Ern. Closson schrijft over de Amerikaansche danseres Miss Isadora Duncan. ‘Ce qu'il y a de plus apparent dans les exercices de Miss Duncan (fille d'un helléniste-poète
| |
| |
californien distingué), ce sont des essais de restitutton de la chorographie antique, d'après les monuments plastiques et graphiques qui nous en sont restés’. Over Emile Claus: ‘L'ensemble des tableaux de Claus, récemment réunis au Cercle Artistique, fut la consecration éclatante d'une maîtrise volontairement mûrie, d'une recherche vaillamment poursuivie, d'une affirmation originale très convaincue. Claus n'est plus discuté’. - E.H. Aug. Cuppens schrijft veel goeds over Pol de Mont's De Paneelschildering in de Nederlanden gedurende de XIVe, XVe en de eerste helft van de XVIe eeuw. ‘C'est l'oeuvre la mieux écrite, la plus documentée et la plus décisive qu on ait faite sur cette inoubliable exposition de Bruges’, der Primitieven.
| |
De Gids. Juni 1905.
Ronald de tooveraar, een sprookje van licht door Sara Bouterse. ‘Geen betere leidsman is denkbaar voor den gemiddelden reiziger, voor den enkel ontspanning en afleiding zoekenden reiziger, in een woord: voor den zomerreiziger’ dan ...Baedeker. Over sociale toestanden geeft hij echter niets. Tutein Nolthenius wil die leemte aanvullen wat het vakonderwijs betreft ‘voor het deel van Duitschland, hetwelk het minst de aandacht treft - misschien omdat het zoo klein is, en geen reclame maakt - doch dat uit oogpunt van opvoeding het eerst moet genoemd worden’. Opvolgentlijk handelt hij over het Beyersche Nijverheidsmuseum te Neurenberg, de patroonsleergangen die er gehouden worden, de meestersexamens, de fabriekscholen in 't Groot Hertogdom Baden, enz. - M.H.G. Van der Vies bespreekt het wetsontwerp van minister Loeff over het onderzoek naar het vaderschap, wetsontwerp dat het ontwerp van minister Cort Van der Linden is komen vervangen. - Prof. B. Symons herinnert ons ds Schillerfeesten te Amsterdam, Rotterdam, den Haag, enz. Schiller is niet genoeg gewaardeerd op 't Nederlandsch tooneel. Er bestaan geen goede Nederlandsche vertalingen. Ook in de scholen diende Schiller meer gelezen om de vormende kracht van zijn idealisme. Overigens ‘zou niet voor onze gymnasiasten Schiller's van antieken geest gedrenkt filosofische lyriek een meer doeltreffend middel zijn, om hen de beteekenis der oudheid voor hoogere geestesvorming te doen beseffen en hen dat besef van de schoolbank mee te doen nemen als kostelijk levensgoed, dan sommige traditioneele middelen van het onderwijs in oude talen’. - J.H. Blankert wijst er op hoe de financiën van sommige Hollandsche gemeenten allengs dieper zinken, hoe de geldmiddelen van andere gemeenten voortdurend verbeteren. ‘Er is geen ontkomen aan, subsidie uit de rijksschatkist blijft het voornaamste middel om te verhelpen’. - Roemeensche
balladen, naar de fransche prozavertaling van Hélène Vacaresco, door Hélène Lapidoth-Swarth. - C. en V. Scharten-Antink bespreken jongst verschenen proza: Uit de Snijkamer, van Fr. Netscher: geen ‘artistenwerk’; De jongen met de bloeze, van Horn Hadema. ‘Had de heer Horn Adema vroeger niet eenige zéér goede schetsen geleverd, dan zou men op grond van dit boek moeten verklaren: deze man, hoe hij ook geroemd wordt, heeft met de kunst wel zeer weinig te maken’; Getroffenen, door Henri Dekking, ‘dit boek is kleengelig van schrijfwijze, onnoozel van compositie, en doorgaans zeer zwak van psychologie’. Schrijvers weten
| |
| |
meer goed te zeggen over G. Van Hulzen's In hooge regioenen. M. Graadt Van Roggens Tuberculeus, ‘nog tastend boek, ...maar waarin, over veel vaals heen, levensfrischheid en zielsdiepte samenkomen, tot een belofte voor de toekomst’; Tropenwee, van Henri Van Booven. ‘is het werk van een ietwat decadenten maar voornamen, bizarren maar fijnen en fel-bewusten geest’.
| |
Van Onzen Tijd, 4e jaarg. nr 8-9.
Wrakhout, wat sombere schets, door Constant Eekels. - C.B. de Klerk wijst te recht ‘op een koude, bijna doode plek in ons katholiek-aesthetisch bewustzijn... ons te weinig bewust medeleven met die meer goddelijk-schoone dan menschelijkartistieke dag-litteratuur der Kerk: de liturgie’. Verder licht hij toe met voorbeelden dat ‘van liturgisch standpunt verdient een goede letterlijke proza-vertaling onvergelijklijk ver de voorkeur boven een vertaling in verzen, zelfs van den grootsten dichter’. - Maria Viola polemiseert tegen prof. G. Kalf en beweert ‘dat het rythme noch met het ontwikkelings-stadium der taal, noch met de maatvaardigheid van den dichter verband houdt; want niet de volleerde zekerheid, waarmee hij uit de bestaande maatsoorten zijn keuze maakt, bepaalt het karakter van zijn vers, maar de wijze waarop hij, in het vaststaande schema, vrijmachtig zich beweegt. Deze dingen zijn meermalen en helder uiteengezet, en niettemin blijft het misverstand zich hardnekkig handhaven’.
| |
De Katholieke Gids. Juni 1905.
Vervolg van Norbert Van Reuths Kiekjes van Frankrijk. Ditmaal gaat het over Amiens, Beauvais en Atrecht. - J.H. Hofman wijdt een zeer waardeerend artikel aan zaliger Dr. E.H.J. Reusens, in leven hoogleeraar te Leuven. De stichting van Met Tijd en Vlijt wordt herdacht, en er wordt op gewezen dat Reusens geen Vlaamsch-gezinde was. ‘Wie nu verwacht had de jonge Reusens met de hooggestemde liefde eens ridders de zijde zou gekozen hebben van de verstootelinge en onder haren wimpel zou hebben gestreden voor zijne moedertaal, deze kwam geheel bedrogen uit. Reusens, uit het markgraafschap van Antwerpen, schaarde zich aan de zijde der Fransch-mannen en is heel zijn leven daar gebleven’. - Overzicht van tijdschriften en Politiek overzicht.
| |
Taal en Letteren. 15 Mei 1905.
Ter gelegenheid van de uitgave in fac-simile van Die waera htige ende Een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen schrijft J.W. Muller Een en ander over Mariken van Nieumeghen, na den Lantsloet ende Sandryn, het oudste gedrukte Nederlandsche tooneelwerk. Over het stuk als drama, als kunstwerk, wordt hier geschreven: ‘Ondanks den welverdienden lof, door Van Vloten in zijne Inleiding nu eene halve eeuw er over geschonken, heeft men het, naar 't mij toeschijnt, later niet altijd op den rechten prijs gesteld: mij althans klinkt veler waardeering te laag gestemd. Ik zie in Mariken van Nieumeghen niet slechts een der merkwaardigste, maar een der voortreffelijkste stukken onzer middeleeuwsche wereldlijke dramatische letterkunde, die veelbelovende lente, die een schooner zomer deed verwachten
| |
| |
dan er aanstonds op gevolgd is’. - R.A. Kollewijn begint eene Beknopte Spraakkunst van 't beschaafde Nederlands.
- 15 Juni 1905.
J.B. Schepers in Breeroen de bruin-oogen ‘wil een beetje kritiek oefenen’ op Jan ten Brink's oordeel over Bredero, ook op de uitgave van Bredero's werken (Binger, 1890). Ter loops krijgt ook Dr. G. Kalff het zijne mee: ‘hooggeleerd mag Dr. G. Kalff zijn, van kunst en z'n wording schijnt hij geen inzicht te hebben’. - J.B. Schepers schrijft nog over twee verzen die Bredero aan Hooft zon ontleend hebben of omgekeerd. - Iets over voordragen en zingen van poezie, door J.L. Walch. Schrijver verdedigt de twee volgende stellingen: I. Bij het voordragen van gedichten behoort men, meer dan gewoonlijk geschiedt, de aan het gedicht eigene melodie te laten hooren, en II. Tusschen ‘Voordragen’ en ‘zingen’ bestaat geen principiëel verschil. - G.G N. de Vooys bespreekt ten slotte, zeer waardeerend, Maurits Sabbe's bekroonde verhandeling Het leven en de werken van Michiel de Swaen. ‘Dr. Sabbe heeft met zijn degelijke studie een goed werk verricht. Het ware te wensen dat hij ons nu ook de beide andere 17de-eeuwers uit het Zuiden, Poirters en Ogier, in hun omgeving schetste; dan zou dit drietal met hun achtergrond ons een volledig beeld geven van het letterkundige leven in de zuidelijke gewesten, gedurende de 17de eeuw’.
| |
Noord en Zuid. Mei en Juni 1905.
Taco de Beer schrijft over De Grammatica op school, hoe ze verschillend moet onderwezen worden naar gelang der leerlingen en der scholen. - Schelts van Kloosterhuis geeft het vervolg van zijn opstel Lezen VI Fragment uit ‘Julins Caesar’. - J.E. Ter Gouw geeft uitleg over uitdrukkingen en spreekwoorden: dantelorie (lichtzinnige en luie vrouw), Delftsche kalverschieters, dievegge, dingtaal (procestaal), draagvis (die de visch van de markt naar huis dragen); drijvende (aanstonds); elf (nummer elf: het getal der gekken); emster, Embder potschijter en Enkhuizervijgen. - H. Jacobs schrijft over de richting van het Spraakleeronderwijs. Hij is partijganger van de heuristische richting die veel meer de gewoonte tot zoeken kweekt, den moed wekt om zelfstandig te oordeelen. Maar in het onderwijs en op de examens zijn de voorstanders der leerrichting meestal aan het woord’. - Taco H. de Beer bestrijdt de meening dat een boek gebiedend als normaalboek voor de examens in het Nederlandsch worde voorgeschreven, maar hij wenscht een uitvoerig omschrijvend programma met beredeneerde memorie van toelichting.
| |
De Hollandsche Revue. 25 Mei 1905.
Onder rubriek Wereldgeschiedenis: De hervorming in Marokko, de Fransche neutraliteit in het Oosten, Engeland's schijnheiligheid (hunne handelwijze tegenover de inboorlingen van West-Australië), Elzas-Lotharingen (hoe het zich onder de Duitsche heerschappij heeft ontwikkeld, hoe de ‘Protestler’ vrijwel verdwenen zijn). Wat er op Kreta gaande is (een historisch overzicht over hetgeen op dit eiland gedurende de laatste jaren is voorgevallen. Onder rubriek Belangrijke Onderwerpen: Arbeidsslavinnen; bevordering der schoonheid bij het onderwijs, de
| |
| |
tuberculose, het gele gevaar. - De Karakterschets is gewijd aan C. Sythoff van het Rotterdamsche Nieuwsblad; met eenige bladzijden uit de geschiedenis van het dagblad in Holland. ‘Nu moet men niet gaan denken dat de heer Sythoff een man is van groote journalistieke bekwaamheid, o neen, die mist hij geheel... Hij drukt zich met zijn pen moeilijk uit... Maar waardoor hij zijn blad de importantie heeft weten te verschaffen, welke 't thans bezit, dat is dan ook niet door journalistieke gaven, maar wel door zijn handelskennis, zijn ondernemingsdurf, zijn ongeëvenaarden ‘flair’, zijn fijne neus op zakengebied, zijn vindingrijkheid, zijn doorzettingsvermogen en door wat we zouden willen noemen, zijn kennis van de ‘psychologie de la masse’. - Als Boek van de Maand: Ellen Key, door Elisabeth Enémyi.
| |
Op de Hoogte, Mei 1905.
Over de maand die heenging: De oorlog in den Oost, de Marokkaansche Quaestie, portretten van den kroonprins George van Griekenland, Ellen Key, Delcassé, Constant Meunier, Lambermont, enz., de in leven zijnde leden van het vorstenhuis Mecklenburg-Schwerin. Iets over Aardbevingen. - De tentoonstelling in Arti, door H.M. Krabbé, met reproductie van schilderijen. - Suze la Chapelle Roobol begint een roman Het Japansche Huis. A.J. Van Pesch geeft het vervolg van zijne herinneringen aan Vlieland. - Slot van Suz. la Chapelle Roobol's artikel over jongste tooneelopvoeringen in Parijs. - Dramatische Kroniek, door L. Van de Cappelle. - Heyermans Art. 118 is ‘vleeschgeworden grappigheên, maar de geestigheid is niet altijd van hoog gehalte’.
- Juni 1905.
In Van de maand die heenging: Over den oorlog in den Oost, portretten van jongst gestorvenen: Alfons de Rotschild (den Parijschen bankier); W.J. Oppenoorth (landschapschilder); Prof. Eug. Gugel; Honoré Wannyn (bestuurder van den Vlaamschen schouwburg te Gent. - C. Van Ryn schrijft over hetgeen er overblijft van Amsterdam's karakteristiek gewaad, met lieve prentjes. - H.M. Krabbé schrijft over de Tentoonstelling St. Lucas: ‘Het sterkst is de Nederlandsche kunstenaar, wanneer hij landschap schildert. In ons waterrijk nevelig land met zijn vage horizonten en prachtige toonen en kleuren van weiden en plassen, waarboven de fel bewogen luchten zich welven, dáár voelt de Hollandsche artist zich het meest te huis en deze motieven verwerkt hij tot de kunstwerken die wijd en zijd den naam onzer schilders hebben bekend gemaakt. De keerzijde der médaille is, dat wij, over 't geheel genomen, zeer weinig knappe figuurschilders bezitten en dat overigens talentvolle jongeren zich niet de moeite geven deze veel kennis vereischende afdeeling van hun métier meester te worden’. - Vervolg van den roman Het Japansche Huis, door Suze de la Chapelle Roobol. - Eenige woorden over Rome, door Anna Neys - Ekker. - Hoe Piet Van Splunder genezen werd, militaire schets door Maarten van Woolde. - Onder titel Muziek, een artikel van Herman Rutters, over Bayreuth.
| |
| |
| |
Revue des Questions Scientifiques.
Het Aprilnummer bevat eene korte levenschets geschreven door de Kirwan, over Adrien Arcellin, en eene andere door K.P. Bosmans over het leven en de werken, betrekkelijk de geschiedenis der mathematieken, over ing. Panl de Tannery. - Eene tekuische studie over Les progrès de l'Artillerie depuis l'intervention des Canons rayés, door Ct Beaujean. - J.J. Van Biervliet: Le Sixième Sens; er bestaat een zesde zin nevens de vijf anderen, en deze doet ons kennen den toestand der spierenspanning. Die gedachten werden vooruit gezet door Bell en Woorworth, en zijn onder anderen verdedigd door prof. Dr. Verriest. Ziehier de gronden waarop zij steunen: 1. waarneming Op een lichaamsgestel wier gevoelen in zekere ledematen verdwenen was; die zieke, als zijne oogen gesloten waren, wist niet meer in welke positie zijn arm zich bevond tegenover het lichaam, hij kon twee zeer verschillend wegende gelijkvormige voorwerpen uit een ander niet erkennen. 2. Bestaan van een afzonderlijk voelorgaan waarvan de uiteinde de spieren alleen bereiken. 3. Ontoereikendheid der uitleggingen om den zin der spiereninspanning tot andere verschijnselen terug te brengen. Eindelijk laat schrijver zien hoe dien zin in al onze gewaarwordingen tusschen komt. - E.P. Thirion zal ons den toestand der sterrekunde toelichten door een artiekel getiteld Les systèmes stellaires. Het systeem waarin de aarde gerangschikt wordt heeft slechts een middenplaneet: de zon: doch na de ontdekkingen van W. Herschel en vele anderen zou het blijken dat de meeste systemen twee zonnen of dubbel-sterren hebben. Schrijver toont hoe men tot die besluiten kwam, hoe men er in geraakte de afstanden van ver afgelegen dubbelsterren te meten, en hunne orbieten te bepalen, welke waarnemingsinstrumenten men gebruikte - Duheur in zijne geschiedenis der
Origines de la Statistique bestudeert Roberval en Descartes. - Eindelijk vinden wij nog eene bijdrage van Dr Ach over l'Epuration des Eaux résiduaires en een uitgebreid en gedocumenteerd antwoord op het verwijt van prof. Frederick dat de missionarissen niet hebben bijgedragen tot de taalkunde, titel luidt: Les missions catholiques et les langues indigènes. Ed. Peeters.
| |
Bolletino critico di cose francescane, verschijnende om de drie maanden 7,50 fr. 's jaars. Ville Suttina a Cividale del Friuli (Italia)
Nieuwe Bulletijn, uitgegeven door Luigi Suttina, met medewerking van verscheidene der beroemdste franciscanizanten onzer eeuw, waaronder P. Mandonnet O.P., Sabatier, Leo de Kerva!, Goffin, enz. Heeft voor doel zijne lezers nauwkeurig en volkomen in te lichten over de wetenschappelijke voortbrengsels betrekkelijk Fransciscus van Assisie en zijne navolgers. Zonder de letterkundige, artistieke en philologische werken over te slaan. Het zal vervolgens de godsdienstige beweging bestudeeren die met het ontstaan en den vooruitgang der franciscaansche orde opkwam. Het eerste artikel levert eene grondige studie over de bronnen der geschiedenis van S. Franciscus. Twee soorten van bronnen. De eene oorspronkelijk van broeder Leo en de Zelantes, vertrouwelingen van Franciscus, zijn: ‘de Speculum perfectionis’, ‘de legende der drie gezellen en het leven van Br. Egidius’. De andere, de officiëele legenden:
| |
| |
Vita 1a S. Fr., door Thomas a Celano; zijne Vita 2a en legende van S. Clara; de legende van Juliaan von Speyer, de legenda minor door Jan van Ceperano enz. zijn enkel herwerkingen of samenvattingen van Thomas a Celano. De legende van S. Bonaventura is de vredelegende die beoogde de officiëele schrijvers met de vertrouwelingen te verzoenen en roert derhalve geene strijdvraag aan. De schrijver stelt met reden de historische waarde der geschriften van Franciscus vertrouwelingen boven de officiëele schrijvers. - Volgt de beschrijving van de Handschriften der Bibliotheek van Padua betrekkelijk de franciscaansche geschiedenis door Luigi Suttina - Dan een artikel van den beroemden Paul Sabatier over de ontwikkeling der legende betrekkeijk het bezoek van Giacomina de Settesole aan S. Franciscus. Na eene scherpe vergelijking tusschen het verhaal uit de verschillende bronnen stelt hij vast dat het hooger genoemd bezoek zeker op vaste historische grond berust en dat het verhaal van den ‘Speculum perfectionis’ als het echte moet aanzien worden.
Eindelijk eene mededeeling van drie onuitgegeven hoofdstukken des levens van Br. Egidius, derde gezel van S. Franciscus, door Luigi Manzoni, uit een handschrift der XVde eeuw en: fratris peregrini de Bononia: chronicon de successione generalium ministrorum ordinis minorum abbreviatum, door A.G. Little, uit het handschrift Phillipss 3119. Eene boekbeoordeeling, eene chronica en eenige noterella's besluiten den Bolletino, wiens artikels in het fransch, italiaansch en engelsch opgesteld worden en die belooft aan de studie der franciscaansche quaestie veel dienst te bewijzen.
| |
Das Litterarische Echo. 15 Maart 1905
Jozef Oswald spreekt ten beste voor den ‘Historischen Roman’. Is hij goed geschreven, is er een dichtergeest mee gemoeid, die synthetiseeren kan tot éen levend geheel wat de wetenschap dor-fragmentarisch biedt, dan zal hij altijd lezers vinden, ook onder de zeer ontwikkelde menschen. De historische roman geeft niet enkel kunstgenot, maar ook ‘kultuurgeschiedenis’ in den breedsten, den besten zin. - Cäsar Flaischlen brengt een zeer sympathieken laatsten groet aan Otto Erich Hartleben, den modernen dichter-drinkebroer. - Max Ewert bespreekt de historische romans: ‘Beatrix von Schwaben’, door Klaus von Konigsfeld, ‘Leibeingen’, door J.A. Cüppers, ‘Kallia Kypris’, door A. Scheegans, en ‘Gäste auf Hohenaschau’ door W. Jensens: hij weet over allemaal niet bijzonder veel goeds. - Karl Henckel heeft onder titel ‘Gipfel und Gründe’ zijn jongste gedichten verzameld. Wilhelm Holzamer vindt in hem een kunstenaar van beteekenis, maar met meer hoofd dan hart. Een bladzijde van Paul Wiegler over Jules Barbey d'Aurevilly, den franschen zonderling, die beweerde katholiek te zijn, en toch in zijn romans zich evenveel veroorlooft als een heiden van 't ergste soort. Musik-Litteratur is een praatje van Rudolf Louis over Berlioz, Tschaikowsky, Beethoven, Beyreuth (dus: Wagner), Hausegger, Kienzl, Schumann, Liszt. - Een proefje uit de verskunst van Hartleben: een echt curiosum. ‘Echo der Zeitungen’, ‘der Zeitschriften’. Een Engelsche, een Amerikaansche, een Russische brief (daarin
| |
| |
over Gorki's ‘Sommerfrischler’), een Noorweegsche (hoofdzakelijk over ‘Svaermere’, van Knut Hamsun), en een Hollandsche. - Echo der Bühnen, en korte boekbesprekingen.
- 1 April 1905.
Leo Berg in ‘Zitate’ houdt een preek over het citeeren, het aanhalen van andermans woorden, een dagelijksche zonde van ijdelheid: 't loont de moeite niet meer, die zonde te bedrijven: immers den lust naar onderscheiding, dien ze vroeger bevredigde, voldoet ze niet langer, nu iedereen citeert. - ‘Charlotte Niese’ is een Noord-Duitsche schrijfster die kennismaking verdient: Heinrich Danneil is zeer ingenomen met haar bundels vertellingen: ‘Aus dänischer Zeit’, ‘Die braune Marenz und andere Geschichten’ en haar grootere novellen: ‘Der Erbe’, ‘Auf der Heide’, ‘Vergangenheit’. ‘Licht und Schatten’ en ‘Die Klabunkerstrasse’. Noord-Duitsche zeden van stad en dorp. - Wilhelm Schmidt bespreekt een dozijn pas verschenen novellen. - In 't concert van bewondering ter eere van de Zweedsche schrijfster Selma Lagerlöf brengt Karl Federn een veel minder hooggestemden toon over haar laatste werk: ‘Herry Arnes Schatz’. - Italienische Dichtung in Deutschland’ geeft het oordeel van Otto Hauser over de jongste vertalingen van Dante, Petrarca, Carducis, Ada Negri. - Echo uit de dagbladen en tijdschriften. - Een fransche brief (n. over de orthographie-vormingen), een Italiaansche en een Amerikaansche. - Thea:eroverzicht en klein-boekennieuws.
- 15 April.
Carl Spitteler, ‘Drei Randglossen’, geestrijke opmerkingen over realisme, idealisme, en epische gaven. - Georg Mitkowski geeft een overzicht van de laatste ‘Goethe-Schriften’. - De Wilde-literatuur word onrustbarend in den laatsten tijd; uitgaven van zijn werken, studies over hem en in de memoriam's breken los als een zondvloed. Max Meyerfeld heeft den moed te lezen wat er over Wilde verschijnt, en geeft verslag van zijn lezingen. Dat komt hierop neer: Wilde was groot, maar wat heb ik medelijden met de kleine menschen, die den mond vol hebben van zijn grootheid, en daarvan toch memendal begrijpen. - In ‘Hochlandsroman’ zegt Karl Biewenstein een kort woord over ‘der Kroatersteig’ van von Perfall, ‘der hohe Schein’ van Ganghofer, en twee romans van Achleitner: ‘der Eiskaplan’ en ‘Portiunkula’. Hij brengt hulde aan Ganghofer's talent van natuurschilder. - ‘Kunst und Zionismus’ is een waarschuwing van den Jood Max Osborn aan zijn Duitsche geloofsgenooten, om niet te streven naar afzondering in de kunst, zoomin, als in al de andere veropenbaringen van den menschelijken geest: De Joden moeten hun oorsprong en hun leer getrouw blijven, maar daarmee is niet gezegd dat ze moeten miskennen hun rechten van Duitsche burgers. Daarom komt Osborn op tegen de strekking van drie pas verschenen boeken over kunstliteratuur: ‘Jüdische Künstler’ van Martin Buber, ‘E.M. Lelien’ door St. Zweig, en nog eens ‘Em. Lilien’ door Alf. Regener. - In ‘Echo der Zeitungen’ meedeelingen over Andersen en Jules Verne. - ‘Echo der Zeitschriften’ en, uit het buitenland, een Engelsche, Westzwitsersche, een Hongaarsche, een Leitische brief.
| |
| |
1 Mei.
Een feestnummer, Schiller vierend: verschillende portretten van den jongeling en den man. An Schiller, een inleidend vers van Karl Henckell: hooge ideeën, maar te veel pathos in de uitdrukking. - Zeer eigenaardig is het denkbeeld geweest van 't ‘Lttterarische Echo’, een referendum in te richten om van alle Europeesche beroemdheden hun oordeel in te winnen over den grooten Duitschen feesteling. Die beroemdheden zijn te schikken in twee groote groepen: deze die algemeen als groote kunstenaars gelden, en deze die daarvoor gelden ....enkel bij zichzelf. In elk geval, 't loont de moeite na te gaan wat men heden zooal over Schiller denkt; allen lof, eenparig, voor den mensch, de edel-gezinden, den idealistisch gestemden, den man van grooten, hoogen moed; uiteenloopend integendeel is 't oordeel over den dichter; eenigen blijven de Schiller-vereering van vroeger getrouw, en vinden nog altijd in hem den genialen schepper, vol dramatische en lyrische kracht. Anderen meenen dat Schiller als dichter sterven zal; voor sommigen is hij reeds dood en ze voorspellen dat hij het ook voor allen wezen zal, wanneer die allemaal eenmaal zooveel kunstsmaak als zij zelven zullen hebben. Wil men nagaan, tot welke der beide groepen van daar straks die profeten behooren, dan vindt men ze zonder uitzondering in den laatsten. Georgs Moore - alle lezers zullen dadelijk weten dat hij de groote Moore niet is en zelfs met hem geene familie kan zijn, - George Moor blijft met zijn oordeel voor altijd ‘hors concours’: ‘I have never read a line of Schiller in my life, and I do not think I ever shall...; but it would be rash if any reader should conclude that I have got no opinion about him.... The writer's name is a guide, and the editor of the Literary Echo will agree with me if I say that Frederik Schiller is not so distinguished a name as Goethe or Heine’. 't Getal uitroepingsteekens hierachter blijft aan ieders verkiezing. -
Karel Berger recenseert de laatste ‘Schillerschriften’. Veel goeds weet Julius Petersen over ‘eine neue Schillerbiographie’ door Karl Berger. ‘Schillers Urenkel’, Alexander van Gleichen-Ruszwurm, is een roman- en tooneelschrijver, zeer verdienstelijk; maar het genie van den betovergrootvader is na honderd jaar in den achterkleinzoon toch enkel talent geworden. - Echo uit de dagbladen en tijdschriften. - Brieven uit den vreemde: uit Frankrijk, Italië, Zweden en Finland. - Theaternieuws en de laatste kleine tijdingen van de boekenmarkt.
|
|