Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
BoekennieuwsTractatus de Divina Traditione et Scriptura auctore Ludovico DeSan, S.J. Academiae Romanae S. Thomae Aquin. socio. Brugis. Car. Beyaert, in-8o, p. 508. fr. 7.00. Een werk van P. De San wordt door de theologen steeds met bijval begroet en gretig ontvangen. Zij weten immers dat deze pennevrucht. alvorens het licht te zien, tot volle rijpheid is gebracht, dat zij zonder kunstmatige, nuttelooze sieraden, door degelijkheid van leering en helderheid van vorm, den geest verkwikt, voedt en verrijkt, dat zij op eigen grond geteeld en met eigen zorg gekweekt ver boven soortgelijke werken staat, welke al te dikwijls gebrek aan studie en eigen opvatting verraden. Wij bewonderen in P. De San naast de diepgaande geleerdheid dat geheel zichzelf zijn, dat een eigen stempel op al zijne werken drukt en hun een onmiskenbaar merkteeken van oorspronkelijkheid verleent. Hij is in ieder opzicht zeer onafhankelijk en zweert nooit bij 's meesters woord. Van hem gaat eene stuwende kracht uit, waardoor hij de groote massa schrijvers overtreft, welke niet als hoofdmannen leiden, den weg wijzen, niet den zet geven die doorwerkt, maar slaafs den platgetreden weg van hunne voorgangers volgen. Hij toont ons duidelijk, dat ondanks het onveranderlijk karakter van het dogma, de dogmatiek vatbaar is voor ontwikkeling en vooruitgang. Het eerste deel De Traditione, bestaat uit elf hoofdstukken, bestemd om alle vragen, welke met de overlevering in verband staan, grondig te onderzoeken en wetenschappelijk op te lossen. Het derde hoofdstuk vooral verdient de aandacht, want het pleit tusschen Katholieken en Protestanten wordt aldaar voor de rechtbank der waarheid beslecht. Niet de Bijbel, naar ieders gevoelen verklaard, is de kenbron der openbaring en de geloofsregel, maar de traditie in bedrijvenden zin genomen, d.i. het levend kerkelijk leerambt door God voor alle tijden ingesteld, ten einde de geheele geopenbaarde leer ongerept te bewaren, uit te leggen en aan het volgend geslacht over te leveren. Deze stelling, zooals men ziet, is vernietigend en beslissend | |
[pagina 68]
| |
voor het Protestantisme. Voor den protestant, die onbevangen en ter goedertrouw naar de waarheid zoekt, zijn de bewijzen van deze stelling een schitterend licht, dat hem den eenigen veiligen weg tot de zaligheid toont. In een volgend hoofdstuk worden de veelvuldige onderlinge betrekkingen tusschen de H. Schrift en de Overlevering nauwkeurig aangewezen, en duidelijk opgehelderd Het tweede deel (bl. 208-505) gewijd aan de H. Schriftuur, behandelt het wezen en den omvang van de goddelijke ingeving; het middel waardoor wij met zekerheid de ingeving van een boek kunnen kennen; de strijdvraag tusschen protestanten en katholieken omtrent het geval der kanonische Boeken; de wetenschappelijke rechtvaardiging der lijst van de bijbelboeken, door het Concilie van Trente als onder goddelijke ingeving geschreven verklaard. De besproken stof heeft een buitengewoon belang omdat de verscheiden vragen omtrent de H. Schrift en hare uitlegging aan de orde van den dag zijn, en de geleerden druk bezig houden. Men moet dus, om niet op dwaalwegen geleid te worden en anderen behoorlijk voor te lichten, zichzelven met de noodige kennis voorzien en op de hoogte der wetenschap brengen. Onder het dogmatisch oogpunt echter bestaat er geen meer betrouwbaar en kundiger gids dan de geleerde P. De San. Men leze en herleze met aandacht zijne verhandeling over het feit, het wezen, de grenzen der goddelijke inspiratie, en men zal zich overtuigen dat het onderzoek van dit onderwerp in al zijne deelen niets te wenschen overlaat; dat alle zienswijzen vermeld en kritisch gekeurd worden, zoodat de stelling van den schrijver reeds vooraf negatief bewezen, buitendien door eigen argumenten positief wordt bevestigd. Over het wezen der goddelijke ingeving is ook onder de Katholieken in de laatste dagen veel geschreven en getwist. P. De San duidt ons in zijne stelling (bl. 244) den veiligen weg aan. Twee zaken worden tot de inspiratie gevorderd en zijn voldoende: 1. De bovennatuurlijke inwerking Gods op den geest en den wil van den schrijver zoodat deze in zijn geest opneme alles wat God wil laten schrijven en zijn wil daartoe krachtdadig aangezet worde. 2. Gods leiding en bijstand om den schrijver te beletten ongeschikte woorden, eene niet passende schrijfwijze te gebuiken, eene verkeerde orde te volgen of iets vreemds bij te voegen. De drie bewijzen, door den schrijver ontleend aan de H. Schriftuur, aan de ontleding der dogmatische formule: God is | |
[pagina 69]
| |
de schrijver der bijbelboeken, aan de leer der heilige Vaders, schijnen ons afdoende en onweerlegbaar. De genoemde twee voorwaarden zijn noodig, maar ook voldoende tot de goddelijke inspiratie, In de vraag naar de verbaalinspiratie onderscheidt P. De San het jus van het factum, Beschouwt men het jus, het beginsel, dan vordert het begrip der inspiratie niet de ingeving van ieder woord, tenzij per accidens wanneer, wegens de verhevenheid van het uit te drukken mysterie, of wegens het gebrek aan geheugen, of wegens eene andere soortgelijke reden, de schrijver niet beschikt over geschikte woorden en uitdrukkingen, om wat God wil te boekstaven. Wat het feit aangaat oordeelt hij dat waarschijnlijker de woordingeving niet bestaat in den Bijbel. Hij geeft twee redenen aan van deze grootere waarschijnlijkheid. Vooreerst kan men - met uitzondering van enkele plaatsen - noch uit het algemeene, noch uit het bijzonder doel der gewijde Boeken de woordelijke ingeving afleiden, met andere woorden, zij worden niet bewezen. Tweedens houde men in 't oog dat de authentieke vertalingen der H. Schrift niet minder dan de oorspronkelijke tekst het woord Gods zijn. Nu is het toch duidelijk dat de vertaler hoofdzakelijk zijn oogmerk richtte op een nauwkeurige overzetting van den zin der H. Schrift, zonder zich altijd aan de letterlijke vertaling van ieder woord te hechten. Wanneer men vraagt hoever de ingeving der H. Schrift zich uitstrekt vraagt men of deze inspiratie onbegrensd of begrensd is, met andere woorden: men vraagt of de goddelijke inspiratie zich uitstrekt tot alle voorstellen (sententioe) in de H. Boeken verkondigd al betreffen zij profane of onbelangrijke zaken. Deze vraag heeft aanleiding gegeven tot verscheidene meeningen onder de katholieke geleerden, welke de inspiratie beperken tot de godsdienstige waarheden over geloof en zeden met de feiten, welke deze veronderstellen, zoodat de uitspraken over ander historische feiten en over zuiver menschelijke wetenschappen niet door God zijn ingegeven. De schier algemeene opinie der Katholieke theologen houdt daarentegen staande dat de inspiratie onbeperkt is en daarom zich uitstrekt tot alle uitspraken (sententiae) in den Bijbel bevestigd, van welken aard zij ook mogen zijn. Zij geeft toe het beginsel der tegenstanders dat het hoofddoel der inspiratie de mededeeling der godsdienstige waarheid is, maar ontkent dat er in de H. Schrift dingen voorkomen, welke met dit doel in geenerlei verband staan. Dit verband begrijpt men beter, wanneer men rekening | |
[pagina 70]
| |
houdt niet alleen van de geopenbaarde waarheid, maar ook van hare schriftelijke voorstelling door de gewijde schrijvers. De obiter dicta en de bijzonderheden uit de profane wetenschappen dragen krachtig bij om a) de voorstelling der godsdienstwaarheid sierlijker, bevalliger te maken, b) meer overeenkomstig met de gewone schrijfwijze der menschen, en vooral c) om op het geschrevene het merk der echt- en geloofwaardigheid te drukken. P. De San verdedigt de onbeperkte inspiratie met afdoende argumenten, na eene scherpe kritiek der tegenoverstaande opinie en van hare bewijzen. Hij noemt deze zienswijze eene theologische conclusie omnia certa, zoodat de tegenoverstaande niet alleen als gevaarlijk, maar als falsa en erronea moet gebrandmerkt worden. Trouwens het oordeel van Leo XIII in zijne Encycliek Providentissimus Deus is minstens even streng. De strijdvraag omtrent den omvang van de lijst der door God geinspireerde Boeken is het onderwerp van het zesde hoofdstuk. De wetenschappelijke rechtvaardiging van de lijst der H. Boeken, door het Concilie van Trente vastgesteld is, zooals de theologen weten, een belangrijk en noodzakelijk, maar tevens met de grootste moeilijkheden verbonden werk. Zij vordert met de wetenschap van het dogma, eene diepgaande kennis der katholieke litteratuur, vooral der schriften van de heilige Vaders en in deze schriften eene groote belezenheid ten einde door onderlinge verklaring en vergelijking den waren zin van de schrijvers te achterhalen. P. De San heeft zich meesterlijk van deze zware taak gekweten en getoond dat hij ook op het gebied ber positieve theologie de vergelijking met niemand heeft te vreezen. Zijne verhandeling is een model van wetenschappelijk onderzoek, dat hem toelaat zijne beweringen op goede en overtuigende gronden te steunen en de gemaakte opwerpingen volslagen te ontzenuwen. Onmogelijk in bijzonderheden te treden, de lezer neme het boek ter hand en zal weldra onze woorden beamen en onze lof bevestigen. Het werk is niet voor eerstbeginnenden bestemd, maar zal uitstekende diensten bewijzen aan leeraren in de theologie, aan priesters die het in het Seminarie geleerde wenschen uit te breiden en te doorgronden. D.A. Dupont. | |
Actes des Apôtres. Traduction et Commentaire, par V. Rose, O.P., professeur à l'Université de Fribourg. 1 vol. grand in-16o Collection La Pensée Chrétienne). Prix 3.50 fr., franco 4 fr. Librairie Bloud & Cie, 4, rue Madame, Paris VIe. Het is niet meer noodig P. Rose te doen kennen als schrif- | |
[pagina 71]
| |
tuurverklaarder. Zijne commentariën van synotische evangeliën in de verzameling La Pensée Chrétienne hebben hem, benevens andere werken, eene eereplaats doen innemen tusschen de nieuwere katholieken scripturisten. Het boek dat hij nu uitgeeft over de Handelingen der Apostelen hangt innig samen met zijn commentaar van St-Lukas evangelie, dat van denzelfden schrijver is. In eene korte maar zaakrijke inleiding bespreekt P. Rose: 1o den schrijver van het boek. Deze is ongetwijfeld St-Lukas. 2o het doel van den schrijver: doen zien hoe de Apostelen het woord van den Meester volbracht hebben: ‘Gij zult mijn getuigen zijn te Jerusalem, en in gansch Judaea, en in Samarië, en tot de grenzen der aarde’. St-Lukas vertelt dus de steeds meer uitgebreide handelingen der Apostelen met het leven en de natuurlijkheid die alle zijne verhalen kemnerkt; 3o de datum van het schrift, 4o de jaartelling van het apostolisch tijdvak. Daarna komt de eigenlijke commentarius van den tekst, waarin wij al de kenteekenen der nieuwe katholieke school vinden: geene enkele ernstige moeilijkheid verholen, het boek trachten te verstaan in zijn geheel en in al zijne deelen, met zijne letterkundige, historische hoedanigheden en de bedoeling van den schrijver bij elke zinsnede. Dergelijke werken zijn het, die het antwoord leeren op de aanvallen van de huidige tegenstrevers, die al de moeilijkheden tegen den godsdienst weten voor te brengen en dikwijls op onvoorbereide katholieken eenen noodlottigen invloed hebben. Ook kan men niet beter den eigenlijken zin der heilige boeken verstaan, dan met meer en meer 's schrijvers gedachten en gevoelens te kennen. | |
Les Epîtres catholiques. L'Apocalypse. Traduction et Commentaire par le R.P.Th. Calmes, SS. CC. 1 vol. grand in-16o (Collection La Pensée Chrétienne). Prix 3.50fr., franco 4 fr. Librairie Bloud & Cie, 4, rue Madame, Paris VIe. Veel van hetgeen wij over vorig werk van P. Rose zegden, is hier ook toepasselijk: dezelfde streving om op de hoogte der moderne critiek te blijven. In den uitleg der brieven van Petrus en Jacobus doet de schrijver bijzonder den samenhang uitkomen die moeilijk om vinden is. In de brieven van St-Jan dienen de notas meest om dezes eigenaardige gedachten in 't licht te stellen. De Apokalypsis wordt opgeklaard volgens de princiepen door P. Calmes uiteengezet in zijn werk: L'Apocalypse devant la tradition et devant la critique (zie Dietsche Warande en Belfort, Mei 1905). J. Fischer. | |
[pagina 72]
| |
Het Bijbelsch Scheppingsverhaal, door Pater Coelestinus, minderbroeder-kapucijn. Tweede werkelijk vermeerderde uitgave. Tilburg. A. Bergmans. Niet immer genieten lezingen het voorrecht in druk te verschijnen; dat ze een herdruk beleven is een zeldzaamheid. Het tweetal lezingen door E.P. Coelestinus in 't begin des vorigen jaars te Eindhoven in de R.K. Vereeniging Geloof en Wetenschap is nog in hetzelfde jaar die eer te beurt gevallen. Voor mij ligt de tweede uitgave ter aankondiging en ter aanbeveling. Omtrent den vorm van het boek zij dit gezegd: De herdruk brengt ons een goede verandering; geen twee onderscheidene lezingen, maar één geheel, één wetenschappelijke verhandeling wordt ons geboden. Wat de zaak aangaat, de bladzijden 9-14 zijn zeer zeker eene belangrijke vermeerdering. De schrijver geeft hier een korte maar heldere uiteenzetting van, wat is de Inspiratie of Goddelijke ingeving der H.H. Boeken. De onmogeijkheid, dat dwaling zou geleerd worden in de H.H. Boeken, laat P. Coelestinus duidelijk uitkomen. In zake Schriftuuruitlegging, welke der verschillende richtingen is de schrijver toegedaan? Niet de slaafsch-letterlijke opvatting van den tekst (waarbij de zes dagen der Scheppingsweek als gewone dagen van 24 uren worden beschouwd), niet het concordisme (positieve concordantia), het negatieve concordisme staat bij hem op den voorgrond. Zijn inspiratie-theorie blijft de schrijver handhaven, al is zij dan ook als op sophismen steunend door P. Hyac. Derhsen gebrandmerkt. (P. Derhsen, kritiek op Hoogere kritiek). Waarom P. Coelestinus ze handhaaft leert het naschrift dezer tweede uitgaaf (bladz. 63). Nog toont P. Coelestinus de overeenkomst tusschen het Bijbelsch-Scheppingsverhaal en de Babylonische mythe. Hiervan zegt G.v. Noort (Fract. de Deo Creatore, p. 20: ‘Eene goede uitlegging geeft Pater Coelestinus omtrent de Bijbelsche Cosmogonie en de Babylonische P. Derhsen integendeel blijft ook hier, bang voor heiligschennis, verscholen in die uitlegging. (Kritiek op Hoogere Kritiek). Moge deze tweede uitgave spoedig haren weg vinden en even als de vorige veel nut stichten. Ik geloof tevens, dat de lezers van P. Coelestinus' werk met graagte zullen ontvangen, de door den schrijver in het naschrift aangekondigde, breedere uitlegging en verdediging van zijn standpunt op 't gebied van Schriftuuruitlegging. Dat het der zake dienstig blijkt en is, is ongetwijfeld vooral in Holland. Dr B. | |
[pagina 73]
| |
Schetsen van het H. Land, door den eerw. Heer Feskens, Vlaamsch Priester, Pastoor te Hainton, in Engeland. Uitg. L. Vleeschouwer. Mechelen, 1905; bl. 170: prijs: 1,25 fr. De Heer Feskens is geen vreemdeling in onze Vlaamsche wereld, al verblijft hij thans over zee. Hij schrijft ons in dit boekje de herinneringen neer van eene bedevaart, welke hij in April 1904 naar Jerusalem meêdeed. Het is geene droge opsomming van historische of geographische bijzonderheden, rechts en links uitgeschreven of uit de lucht gegrepen, o neen! Het verhaal tintelt van leven, het boeit en trekt u meê: zoo gemoedelijk is die taal, zoo eenvoudig klaar, zoo keurig en net: onze taal! Eene reis beschrijven is nochtans zóó gemakkelijk niet als men denkt. Heer Feskens is er, mij dunkt, wel in geslaagd: zijn boek zal graag gelezen worden... ik mag er bijvoegen: met nut gelezen; want, naar ik verneem van vrienden die ook alginder reeds geweest zijn, is zijn overzicht van het H. Land een trouw photographisch beeld er van. Jammer dat sommige platen wat mislukt zijn. Een kaartje der streek en een portret van den wakkeren pelgrim en taaien, begaafden Vlaming zullen, onder de talrijke prentjes, best aanstaan. Z.E. Heer Kan. Verbist, oud-superior van den Heer F., en pastoor-deken van O.L.V. te Mechelen, aanveerdde de opdracht van het lieve boekje. Moge zijne edelmoedige bescherming het helpen welkomzijn in school en familiekring. M... 24.5.05. J.M. | |
Sermoenen van Kanunnik d'Hoop, Pastoor-Deken van O.L. Vrouw (St. Pieters) te Gent; verzameld en bewerkt door R. De Steur, Aalmoezenier der bezetting van Gent. Vierde deel: Gelegenheidssermoenen; 4e en laatste reeks. Boekdeel XXI: Kerkelijke Gebruiken en Plechtigheden. - Uitg. A. Siffer, Gent, 1905. Wij hebben vroeger al een woordje over deze uitgave gezegd: dit herhalen zullen wij niet. De talrijke heeren Geestelijken die deze boekdeelen bij gelegenheid raadplegen, zullen ongetwijfeld met de bisschoppelijke goedkeuring hebben ingestemd en ondervonden, dat de eerw, heer De Steur waarlijk ‘grondige en stichtende’ Sermoenen heeft uitgeheven. Zij zullen, en met reden, hem dankbaar blijven voor den verdienstelijken en niet-lichten arbeid, welken hij zich getroost heeft met het werk van ‘den ieverigen en geleerden heer Kan. d'Hoop’ in ieders bereik te stellen. Een-en-twintig deelen zijn thans verschenen. Het volgend en het laatste zal nu de algemeene inhoudstafel en een alphabetischen bladwijzer bevatten. Dat slot-werk zal zeker niet het minst-nuttige zijn; het moet de | |
[pagina 74]
| |
weerde van de geheele uitgave verhoogen met het gebruik er van te vergemakkelijken. Dat die inhouds-opgave zal keurig opgemaakt zijn, betwijfelen wij geen oogenblik. M., 22.5.05. Kan. J. Mdm. | |
In 't Blauwe, gedichten van Dr. Eugeen Van Oye (1870-1900). K. van de Vyvere-Petyt, Brugge, 1904. Er blauwt azuur in dezen titel: 't is azuur van den hemel en 't azuur van de zee. Die beide - hemel en zee - en God daarboven, hebben dezen doctor medecinae ook dichter gemaakt. Dichter is hij, van Oye: verliefd op de schoonheid: op de eeuwige, veropenbaard in den katholieken godsdienst; op de andere, gelijk de natuur ze geeft aan den mensch, in haar hoogste, grootste, reinste verschijnsels. Verliefd op die schoonheid; en zingend zijn liefde in een taal die haar past... Bij poozen althans, want niet in àl zijn gedichten heeft hij voor zijn gevoelens gevonden de woorden die hij hebben moest. Daarom is Van Oye veeleer een dichterlijk gestemde in den hoogsten graad, dan wel een dichter van eersten rang. Zijn tong is niet altijd getaald, lijk zijn hart is besnaard. Het hoogste bereikt hij waar hij zingt van de zee: ‘De denker wandelt eenzaam langs de golven ...’ en te lezen wat die denker al wandelend dicht is werkelijk beste kunstgenot. J.P. | |
Edw. Coremans. De Nederlandsche Letterkunde in België sedert 1830. Vertaald door Leo J. Krijn. - Brussel. Vlaamsche Boekhandel (Leo J. Krijn). 1904. Toen de heer Coremans door de Regeering belast werd een overzicht van de ontwikkeling onzer Vlaamsche letterkunde te schrijven, en dit binnen betrekkelijk vrij korten tijd, was beknoptheid hoofdvereischte. Hij leverde een bondig brochure, van nog geen honderd bladzijdekens, een paar uurtjes lezens op zijn hoogst, en slaagde erin, binnen dit bestek, over het algemeen duidelijk en juist aan te toonen hoe de letterkundige bloei van nu tot stand is gekomen. De hoofdverdienste van zijn studie ligt juist in het feit dat geheel oningewijden (en zelfs in België, zelfs onder de Vlamingen zijn deze, eilaas, niet zeldzaam!), zonder dat het veel tijd zal vorderen, zich hier kunnen inlichten hoe de toestand was in 1830, wat hij werd sedertdien, en wat hij thans is. De vertaling in het Nederlandsch die ons voorligt kan voorzeker niet roemen op bijzondere verdiensten wat taal en stijl betreft; ook om enkele drukfeilen in eigennamen spijt het ons; maar zij wordt ons aangeboden in een netjes gedrukt boekje, en | |
[pagina 75]
| |
is verrijkt met eene lijst van de aangehaalde namen, en bovendien met 40 portretten, meestal ontleend aan de uitgebreide Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde sedert 1830, door Coopman en Scharpé. Daar elk portret voor twee bladzijden medetelt, is de omvang van het werkje tot 172 bladz. gestegen. Jammer dat de schrijver zijne studie niet wat om- en bijgewerkt heeft met het oog op deze nieuwe uitgave; al te dikwijls o.a. vermist men de geboorte- en sterfjaren, en het jaartal van het verschijnen der aangehaalde werken. Jammer ook dat de bebescheiden omvang van het werkje niet in verhouding staat tot den prijs. Vooral zulke lezers, welke een bondig overzicht verlangen, weze het aanbevolen. K.D. | |
Den Wel Ed. Heer Vliebergh, schrijver van den Opstelraad van Dietsche Warande en Beljort, te Leuven.
Geachte Heer,
In het vierde nummer van Dietsche Warande en Belfort, op bl. 385, las ik eene warme aanbeveling der zoo gunstig bekende verzameling Science et Religion. De recensent merkte aan dat reeds veel nummers dezer verzameling in vreemde talen werden overgebracht, en beklaagde het dat er niet eenige in het vlaamsch werden vertaald. Het zal hem dan aangenaam zijn te vernemen dat het werk niet alleen begonnen maar reeds goed aan den gang is; de Z.E. Heer Bouman, een Hollandsche Jezuiet, geeft bij van Elfen te Haarlem, met medehulp van eenige zijner collegas, eene reeks boekjes uit onder titel van Geloof en Wetenschap - Studiën voor onzen tijd. Grootendeels bestaan deze studiën uit vertalingen der beste nummers van de fransche collectie; ook bij Duitsche en Engelsche schrijvers zoeken de opstellers wat hun het kernachtigste schijnt; en oorspronkelijke studiën zullen niet ontbreken. Diepe theologische kennis en hooge litterarische ontwikkeling stellen de leden van het comiteit wel in staat om degelijk werk te verrichten, en ik twijfel niet of deze ‘grijsjes’ als zij hier te lande beter zullen bekend zijn veel bijval zullen vinden bij de ontwikkelde lezers, geestelijken of leeken; wij beschikken immers over een te gering getal boeken door Vlamingen uitgegeven en die over hooge wetenschappelijke wijsbegeerte en godgeleerdheid handelen, en UEd. hoef ik niet te zeggen dat wij, Vlamingen, veel kunnen leeren met goede Hollandsche schrijvers te lezen.
Zijn reeds verschenen:
| |
[pagina 76]
| |
De behandelde onderwerpen zijn, zoo men ziet, van groot belang; voeg daarbij den keurigen druk en den uiterst geringen prijs, 3 frs per reeks van 6 afleveringen, bij Jules de Meester, te Rousselare (in Noord-Nederland 1 gulden 50), en naar ik hoop zullen de boekjes van ‘Geloof en Wetenschap’ zooveel bijval in België genieten als hun reeds in Holland te beurt mocht vallen. Hoogachtend, E.S. | |
Annuarium der Roomsch-Katholieke studenten in Nederland. Anno Domini MCMIV-V. - Leiden, G.F. Theonville. Dit Annuarium, het derde van de reeks, strekt de studio's van het Noorden zoozeer tot eer als het 't studentendiet van het Zuiden zou moeten beschamen. Onze hollandsche makkers, des te weiniger in getal des te kloeker van wil, steken de koppen bijeen en beslissen: ‘Wij willen een Annuarium,’ en hun coup d'essai is een coup de maitre. De Roomschen uit het Zuiden, die geduizenden zijn, ver van iets te doen, ze beproeven 't niet eens. Kunnen zij 't niet alleen, waarom spreken zij hun professors niet aan? Zoo'n vreeselijk-ernstige, droog-geleerde dingen als De Evolutiehypothnse van J. Schmutzer of Over de Godheid van Christus van E.H.M. Beekman of Over Schoonheidstheorieën van W. Berger, zullen ze wel nooit tot stand brengen - daarvoor zouden ze hun luchtigen, lossen aard moeten verloochenen - maar de vaste degelijkheid van deze artikels zouden ze, met 'n beetje goeden wil, kunnen benaderen. In elk geval, 't letterkundig vak kennen ze al genoeg en beakkeren ze met voldoend-loonende vrucht om met de Hollandsche makkers te durven naar den prijs dingen. Alleszins, ook op dit terrein zijn de mannen van 't Noorden uiterst wel beslagen: het fijne, soms mooi-ontroerd proza van van Gorkom, de hoogbezielde, ietwat apokalyptische beeldenpracht van Gerard Brom, de kernige geestigheid | |
[pagina 77]
| |
van Rshi (?), om niet te spreken van de schoone dichtgave van den half-Vlaming Felix Rutten, verdienen een buitgenwone melding en laten heerlijke dingen verhopen in de toekomst. J.D.C. | |
Aesthetik der deutschen sprache, von Prof. Dr. O. Weise. 2e uitg. B G. Teubner, Leipzig en Berlijn, 1905. Dit boek is een kostelijk boek. Het is onmisbaar voor al wie zich uit plicht of lust met Duitsch bezig houdt; het werp een welkom licht op talrijke verschijnselen van het Nederlandsch; het is allernuttigst voor al wie poëzie wil maken of poëzie wil genieten, om 't even in welke taal, In een eerste, het algemeen deel, handelt hij over de schoonheid van onze taal, namelijk: over klankeffekten, over de kracht en de zachtheid, over de waardigheid en de bevalligheid, over de aanschouwelijkheid en de levendigheid van de uitdrukking, om niet te spreken van een aanhangsel over de vorm en de taal en over den volksgeest. In een tweede, het bijzonder deel, loopt het over de schoonheden van de dichterlijke taal, eerst in 't algemeen, dan over Goethe en Schiller in 't bijzonder, voorts over de sierlijkheid en zuiverheid der dichterlijke taal, vervolgens over den invloed van vreemde en gewesttalen op de poëzie, eindelijk over versbouw: maat en rijm, en tusschenin staat er nog een hoofdstuk dat een kijk gunt in het dichterswerkhuis, op het veilen en opknappen, op de vertaalkunst zelfs. - En heel het boek is geschreven in een taal zoo klaar en duidelijk, zoo zakelijk en bondig dat men den kop zou gaan schudden en vragen: Is Prof. Weizs wel een Duitscher? D.C. | |
Beknopt overzicht der Algemeene Geschiedenis, door Dr M.G. De Broer, Leeraar aan de 4de H.B.S. met driejarigen Cursus Amsterdam. Met 38 ffguren. P. Noordhoff. Groningen, 1905; fl. 0.65, geb. fl. 0.90. Ik hoop dat Dr M. De Boer geen vreemdeling meer is in Zuid-Nederland. In het Noorden staat hij sinds jaren bekend als verdienstvolle samensteller van een Beknopt Leerkoek der Algemeene Geschiedenis, een Leerboek der Algemeene Geschiedenis en een Beknopt Overzicht der Geschiedenis van het Vaderland. Nu komt zijn Beknopt Overzicht der Algemeene Geschiedenis te verschijnen. Het boek is bestemd ‘voor scholen voor Voortgezet Onderwijs met beperkt leerplan. De oudste tijden zijn kort behandeld en aan de laatste eeuw is meer plaats gegeven dan gewoonlijk geschiedt.... Voor het goed begrijpen der algemeene geschiedenis blijft, ook bij dit leerboekje, het gebruik van eenen eenvoudigen historischen atlas | |
[pagina 78]
| |
zeer gewenscht’. Bij het doorloopen, zal men opmerken dat er nog veel andere goede hoedanigheden aan te stippen vallen. Na eene korte indeeling der geschiedenis in 4 tijdvakken, hebben we 10 §§ gewijd aan de Oude Geschiedenis. Dit gedeelte schijnt mij uitstekend geslaagd, niets te veel, niets te weinig. Na elk § keeren de voornaamste jaartallen nog eens weer in eene kleine lijst en op het einde van de 10 §§ die het eerste hoofdstuk uitmaken, vindt de leerling een ‘Overzicht der Oude Geschiedenis’ een kort begrip van heel het tijdvak met de jaartallen in margine. Een zeer aan te bevelen schikking. De andere onderdeelen zijn volgens hetzelfde plan uitgewerkt, en zijn zeer degelijk. De Nieuwe Geschiedenis beslaat 35 bladzijden, de Nieuwste 40 en de stof is dermate verwerkt dat het eene Algemeene Geschiedenis blijft, maar van uit een Nederlandsch standpunt beschouwd. Dit heeft wel 't een en 't ander bezwaar in, als hier en daar eene herhaling die licht te vermijden was. Enkele tekortkomingen, Over het leven, de leer van den Godmensch zijn de gegevens al te schaarsch, vergeleken met hetgene er over Mahomed en Luther staat geboekt. Of weten de jongens genoeg aangaande Christus en de verspreiding van de H. Kerk? Over het ontstaan van den Kerkstaat wordt niet gerept. En volgens Dr De Boer ‘wierd de paus van Rome in dien tijd (i.e. 800) al meer en meer tot het hoofd der Kerk erkend’. Verder ‘De christelijke geschriften werden in de XVe eeuw druk gelezen en vele geleerden o.a. Erasmus betoogden dat de Kerk niet was zooals zij moest zijn. Als eigenaardigheden der Luthersche leer worden opgegeven: de prediking had niet in het Latijn maar in de taal van het volk plaats; Luther vertaalde de Bijbel in het Duitsch; het bestaan van kloosters keurde hij niet goedGa naar voetnoot(1); de geestelijken behoefden niet ongehuwd te blijven. Dergelijke punten en nog meer andere (hoe zal ik ze noemen?) hoop ik in eene tweede uitgaaf verbeterd aan te treffen. D.A.S., S.J. |
|