| |
| |
| |
| |
Overzicht der tijdschriften
De Student. Paaschverlof 1905.
Een flink nummer, in alle opzichten. Lucius Spectator geeft Over de voertaal van het onderwijs en over Coremans' wetsvoorstel eene studie vol eigenaardige maar doordachte en praktische beschouwingen en wenken. Om meer dan Coremans vraagt, te bekomen, de wet overal toepasselijk te maken en zekere opwerpingen te verijdelen, stelt de schrijver eene wijziging voor in den zin van Schollaert's voorstel. Mij dunkt dat de schrijver gemakkelijk zou instemmen met de zienswijze van N.Z. Peeters in het vorig nummer van Dietsche Warande en Belfort uiteengezet. Tusschen de letterkundige bijdragen verdient In de Weide eene bijzondere melding: 't is een fijn geschilderd tafereeltje in gepaste taal, klank en rythmiek weergegeven. Avondlandschap, Van 'l Boschkloksken, Winterweer, Levenspsalm doen eveneens den studenten en den ‘Student’ eer aan. Enkel zou men hier of daar op gezochte samenstellingen kunnen wijzen als ‘de bleekblanke zonne’ en ‘dat dik-donkere schof’, en in ‘Levenspsalm’ eene meer natuurlijke opwelling van gedachten en woorden wenschen. Verder vinden wij nog eene nuttige bijdrage over Tooneelstukken van Studentenkringen en eene studie over Het geluid van Jan Sebrechts. Dergelijke artikels zouden wij meer willen tegenkomen, de letterkunde is immers niet alleen de aandacht der studenten weerd.
| |
Vlaanderen. Aprilnummer.
Hoe 't winter werd, van Constant Van Buggenhout. Een schoon verhaal dat men proeft met indrukwekkende lippen. Is het verhaal zoo buitengewoon? Neen, noch als inhoud, noch als voorstelling, noch als uitdrukking, noch zelfs als vorm. Maar die ‘Tille’ rijst zoo hoog; 't beeld is zoo sobertjes afgelijnd, 't is een taal zoo vertroeteld, zoo afgerond, zoo afgelekt!.... te veel misschien: hier en daar schijnt het bijna angstvallig geschreven.
Gansch anders is Janneke Kop van Victor de Meyere. Ruw gehouwen zinnen met zwierig gebaar; ruwe woorden, beelden lijk ze voor den geest schoten. 't Is schoon; maar Victor de Meyere, mij dunkt, geeft soms toe aan zijne gemakkelijkheid van schrijven. Sommige zijner beschrijvingen sluiten niet tot een streng geheel; 't effekt loopt soms te loor in bijzonderheden die de éénheid van de beeltenis breken. Janneke is 's morgends de Schelde aan 't bewonderen: ‘De dijk, hij kronkelde mede met den stroom. Met elken inham zette hij zich uit met breede en weelderige heupen om verder als een gordel van groen in één
| |
| |
lijn mede te loopen met het rek: zóo noemen de schippers de geul, het veerwater, wanneer het een heelen tijd in rechten trek voortloopt, zonder draainissen of wentelingen, voortgebracht door bocht of inham, die men, bij stil weer, als er getoogd moet worden, slechts ten koste van bovenmenschelijke kracht kan voorbijvaren.’ Die zinbouw is zeker slordig. Maar 'k vraag mij af, wat die bepaling van een ‘rek’ komt doen in een kunstwerk. Of is het woord, zoo buitengewoon dichterlijk? En merk wel op, 't is Janneke, vergroeid met de Schelde, die dat alles beziet. Onder 't geven dier bepaling is De Meyere misschien eensklaps 't gedacht, de persoonlijke herinnering misschien, te binnen geschoten hoe men soms moet ‘togen’ aan die bochten en ‘hoofden’, en roef! 't wordt er bijgeflanst? Aug. Vermeylen neemt de gelegenheid te baat eener kritiek van Mej. Belpaire's Kristen Ideaal om een loopken te doen tegen de katholieke (grosso modo) kleingeestigheid. En zijn of waren overlaatst de helft der inschrijvers van Vlaanderen geen katholieken, geen priesters zelfs? Ter zake: ‘de inhoud der katholieke leer is van dien aard dat zij den geloovige doet omgaan met allerlei begrippen en voorstellingen die betrekking hebben op ons innerlijkste wezen, op de grondvragen van ons geestelijk bestaan. Eene scheuringleer die de grondslagen van 't algemeen-menschelijke komt verwrikken, en de verhouding van 's menschen faculteiten miskent, kan die leer, uit haar eigen, alle andere op zij geschoven, kunstwerken doen gedijen zoo vol aan algemeen menschelijkheid?
Aug. Vermeylen zal misschien antwoorden: ‘Als het begrip derwijze uitgedijd wordt, dat het samenvalt met het schoonmenschelijke, dan gaan we over de benaming niet twisten.’ Ja toch, klaarheid schaadt nooit; en al tracht Aug. Vermeylen hier en daar te verklaren wat hij meent door ‘'t rijk van den Geest’, ik vind het duister. Of rust ook het kriterium van Vermeylen, ‘geheel of gedeeltelijk, op iets dat niet bewezen kan worden.’
- Meinummer.
Een proef van ‘intensieve cultuur’ misschien? Het Aprilnummer telde 3 bijdragen, Mei bedraagt er 2. Is er de teelt des te beter om verzorgd? Eerst wat vernuft onkruid: Het onherstelbare van Reimond Stijns: de korte beschrijving eener wraakneming... of hoe noem ik die onverstaanbare drift die dien boekhouder tot het omkant brengen van zijnen Bestuurder ophitst! Zwarte doening gehuld in vage duistere lijnen, vóórgesteld met onmeedoogend cynisme: een besmoorde photographieplaat.
Daarna een groot stuk zware, dikke rogge, De geschiedenis van het gedicht door Karel Van den Woestijne.
Als inleiding een uitvaren tegen de finalistische en historieke - hoe lang vergetene - methoden tot ontleding van 's dichters ontstaan en werking. - Schrijver zal ‘trachten eenige aestetische wetten te bepalen die de eeuwige wetten van het gedicht zouden zijn door het chemisch ontleden van 's dichters zinnelijke en gevoelige individualiteit.
1o | psycho-physiologie van den dichter; |
2o | zijne werking als schepper; zijne prikkelbaarheid, imaginatieve schepping en dichterlijke ingeving; |
| |
| |
3o | innerlijke bestanddeelen van het gedicht: rythmus, verbeelding, gevoel, uiterlijk vertoon? |
Na een weinig te pretentieuse aankondigingen van nieuwigheden, volgt er een dorre opsomming van reeds verouderde waarnemingen van Lombroso, Ribot, enz. Had zij ten minste de klare rangschikking die eenen uitlezer kenmerkt; maar te midden van onduidelijkheid en onbepaaldheid, is men iederen oogenblik weerhouden door den onregelmatigen gang van zinbouw, samenhang en gedacht.
Het kan een treffelijke voordracht heeten... Maar waarom dien ‘réchauffé’ aan zijne lezers opdienen? Of meent K.V.d.W. misschien een nieuw richtsnoer aangetoond te hebben? te meer dat de aantrekkelijkste punten: het ontstaan van den drang tat dichten en de dichterlijke ingeving slechts met een schuw ondervragingsteeken aangeroerd wierden.
| |
Biekorf. tk 8 en 9.
Brengen het begin eener vertaling van Shakespeare's bekend spel Shylock door Dr E. Lauwers. - Vervolg van Een inventaris van 't jaar 1632 met verklaringen onder aan de bladzijden. - Vervolg van Dr Depla's bevattelijk opstel Over pokken. - Een versje Op hope door F. De Jonghe.
| |
Het Katholiek Onderwijs. April en Mei 1905.
Opstellen over Rabelais en Montaigne als opvoedkundigen, ‘het opvoedingsstelsel dat Rabelais spitsvondig en behendig ineentimmerde, en dat waarlijk kloeke stellingen heeft voor de ontwikkeling van lichaam, verstand en goede manieren, is maar slecht gesteund langs den kant van den godsdienst.’ Montaigne was ook niet fel godsdienstig, hij wil bijzonder de kinderen verharden, komt op tegen zeemachtige opvoeding waar wil van de roede als tuchtmiddel niet hooren. - Eene reeks eenvoudige, natuurlijke modellen van brieven voor kinderen. - Antialcolism, begin eener voordracht gehouden door J. De Vreese.
| |
De Groene Linde. Nr 3, Mei 1905.
Vervolg van Frans Van den Bossche's Oostersche schets De Boetgezant. - Baas Klits, een Kempisch schetsje door Jaak Boonen, niet slecht. - De Kruisberg, eene paraphrase van Vondel's lierzang. - Naar 't kasteel geweest, eene schets door Em. Claes. - De schoonste brok uit 't nummer is wel de bijdrage: Te Munster I Mijn Kwartier, door J. Varinck; het I laat ons nog meer verwachten. - Karel Van den Oever verdedigt Juffr. Belpaire's zienswijze over kunst tegenover Vermeylen. - Verzen door H. Edens, Aran Burfs en Leo Van Puyvelde.
| |
Germania. Mei 1905.
In Vlaamsch Gevoel, onderzoekt M. Karel Van den Borren, steunende op de werken Geschiedenis van België door H. Pirenne, De Eeuw van Artevelde door E. Vanderkinderen, en de Geschiedenis der Vereenigde Provinciën der Nederlanden, waarin de aard der Vlamingen en Nederlanders bestaat. En 't besluit is: ‘We moeten ons bestaan en het bestaan van onze taal noch laten bespreken, noch bespreken.
| |
| |
Wij moeten Vlaamsch spreken, we moeten als Vlamingen handelen, we moeten, in één woord, onze zelfstandigheid in alle gelegenheden openbaren. Dr Ludw. Wilser polemiseert tegen Dr G. Seifert over de vraag te weten of Sigfried een geschiedkundig persoon is of enkel een sagenheld. Omer Wattez heeft de sage van Lohengrin, den zwaanridder, berijmd en geeft vooraan eenigen korten uitleg. - Voorts werden bladzijden meegedeeld uit het dagboek van een Duitsche student, op reis in 't jaar 1804 in Zuid-West Duitschland: gemoedelijk geschreven.
| |
De Vlaamsche Kunstbode, April 1905.
In den Polder, een schetske door Okt. Steghers. - Drie Zangers van Liefde en Leute: Hooft-Brederode-Starter door Leo Van Puyvelde. Hier gaat het alleen over Hooft, ‘van deze drie wel de meest individueele kunstenaar...
Erotische gedichten schreef hij zijn leven lang... Zijn liefde zoo dikwijls uitgedrukt in al die gedichtjes aan verschillende freulen, zal dus meestal niet innig en diep geweest zijn. Het zou me juist schijnen al zijn minnedichten - de enkel waarlijk gevoelde op zij schuivende - door elkaar te mengen en ze, in hun algeheelheid, te beschouwen, minder als de spontane uiting van een gevoelig gemoed, dan wel als het werk van een zinlijken dichter, bij wien de zinnelijkheid door de kunst gelouterd werd tot hooger genot - zoo gaat het bij de meeste dichters - en die er lust in had de liefde om de liefde te bezingen en dan dien zang op te dragen aan de lieve van den dag.’ - Medard Verkest meldt Kunstnieuwsjes uit Brugge. Voorts verzen door A. Sauwen, Jac. Stinissen en M. Van Winckel.
| |
't Park's Maandschrift, 15 Mei 1905.
Vervolg van het opstel Eenige bladzijden uit de geschiedenis van het Aartsbisdom Mechelen. - Nog te vermelden een brief van p. Mausen uit Barbacena over de Parksche Missie in Brazilië. ‘Onder de hoogere standen wordt hier nog al Fransch gesproken, de anderen bezigen de Portugeesche taal, tenzij een groep Italianen (zijwevers) en eenige Turken (die hier den grooten handel drijven gelijk bij ons de uitgeslapene Joden) die natuurlijk hunne moedertaal niet vergeten hebben.’
| |
Volkskunde, Ie-2e aflev.
Vervolg van Mej. Dr. C.C. Van de Grafts opstel over Palmpaschen. ‘Voor alles is noodig dat men materiaal verzamele (voor deze studie) en dit is, ondanks het snelle verval der Palmpaschen, thans nog van alle kanten voor 't grijpen.’ - A. De Cock legt uit waarin het volksgebruik bestaat: schavakken vangen (aan een simpelaar wijs maken dat er ingebeelde vogels te vangen zijn 's nachts, hem met een stok op een boom doen gaan, en aan den voet van den boom een vuur aanleggen met veel groen, om het te doen rooken en den armen drommel te beletten van den boom te komen), en onder welke benamingen dit gebruik in Vlaamsch-België en Duitschland bekend staat. - Dr C.H. de Vooys deel het Exempel mede ‘Van eenen Scaepsherde’ uit een Brusselsch handschrift, exempel dat hem in geen ander handschrift noch in een andere verzameling bekend is. - Spreekwoorden en zegswijzen ajkomstig van oude gebruiken
| |
| |
en volkszeden door A. De Cock. - Dr G.J. Boekenoogen deelt verscheidene sprookjes en vertelsels mee: Van de drie wenschen, Van de drie bovenlanders, Van Hildebrand, Van het betooverde jacht, Van het groote schip. - A. De Cock geeft nog: Volksvoorstellingen en bijgeloovigheden omtrent den haan en de hen; Volksluim met betrekking tot huisdieren; Volksdeuntjes en het vervolg van Spreekwoorden en Zegswijzen over de vrouwen, in liefde en het huwelijk.
| |
Ontwaking. Mei 1905.
Domela Nieuwenhuis in een preek uit den ouden tijd, paraphraseert de goddelijke spreuk: Neemt en Eet, en het besluit is niet wat de Kerk en de gezonde rede leert, dat een hongerige mag nemen om zijn honger te stillen, maar: de rijken hebben 't wel al genomen, waarom zou het volk ook niet mogen nemen? - Het figurantje, eene schets door Eppo Bos. - Mr. J.W. Spin gaat voort met klagen over de wijze van behandelen der krankzinnigen in de Nederlandsche gestichten - Verzen door Siska Van Daelen.
| |
Durendal. April 1905.
E.H. Moeller wijst op de beteekenis van wijlen Constantin Meunier die heeft verstaan ‘avant tout autre, le premier, tout seul, le parti que l'artiste pouvait tirer de la contemplation du monde des travailleurs et a eu d'instinct l'intuition de la beauté qu'il y avait à en dégager’. Le Petit Fleuriste, schetske door G. Rency. - Arnold Goffin heeft vroeger nog in Durendal over Ruskin geschreven, hij vult die vroegere artikelen aan ter gelegenheid van het verschijnen der vertaling van de Bible d'Amiens door Marcel Proust. - Georges Virres heeft het over Firmin Van den Bosch die zooeven liet verschijnen: Impressions de littérature contemporaine, ‘bel esprit, libre esprit, ouvert à chaque apport de la pensée, d'où qu'il vienne, et qui démèle en se jouant, l'erreur et la vérité confuses.
‘Le travail, le travail ardu de la pensée n'a jamais fait souffrir Van den Bossche. Il porte ses phrases toutes faites, définitivement composées, avant de les réaliser matériellement par l'écriture’ - Firmin Van den Bosch bespreekt het werk van verscheidene Fransche critici: Brunetière die ‘n'est vraiment lui - et chez lui - que dans le classicisme’, Remy de Gourmont ‘en ce moment le premier critique littéraire de France,’ Barbey d'Aurevilly die, alhoewei dood, ‘est aujourd'hui et sera de demain’ en Henry Bordeaux ‘un critique qui apprend à sentir.’
| |
De Katholiek. April-Mei 1905.
In 1904 en 1905 verschenen verscheidene bloemlezingen, zoo in Noord- als in Zuid-Nederland. E.H. Binnewiertz bespreekt ze of beter ze gaven hem aanleiding om een overzicht te doen der letterkundige beweging der 25 laatste jaren. Van onzen tijd. Proza en Poëzie uit Noord en Zuid door Jaak Boonen is nog de beste der 5 bloemlezingen voor ons katholieken, omdat zij breed opgevat werd, maar wat meer kritiek zou hier welkom zijn. Pol de Mont krijgt het zijne mee over zijn Verzen van Noord- en Zuid-Nederlandsche Dichters: ‘...die deftig letterkundige heer
| |
| |
Pol de Mont kan zijn gesoigneerd-letterkundige vingeren misschien eenigzins bezoedelen, naar 't schijnt, als ze in aanraking kwamen met dichters, die katholiek zetten voor hun naam en hun werk: en zoo schitteren wij - katholieke modernen - in deze bloemlezing door onze spoorlooze afwezigheid... Ja Gezelle is er!... is er thans in deze tweede uitgave, want bij de eerste was deze dichter nog niet ontdekt! Maar juist door dat Gezelle er alleen is, wordt de uitzondering voor de anderen nog grievender.’ - Simon Boers schrijft over Alfredo Trombetti ‘de(n) man wiens naam in den laatsten tijd een ware zegetocht maakte in de wereld der taalgeleerden’, die de opvatting verdedigt dat alle idiomen, alle gesproken talen van één enkel moeder-idioom, een enkele moedertaal afstammen.’ Nu is hij leeraar in de semitische philologie en in de vergelijkende taalstudie te Bologna. - Leo Balet vertaalt de oud-ijslandsche Thrymskvitha en geeft er wat uitleg bij. - Amerikaansche landverhuizers in onze Flora door A. Haans. - De baas heeft de leiding van het werk, maar met welk soort van recht oefent hij de leiding uit over zijne arbeiders! Is dat een gezagsrecht? Neen, wordt hier geantwoord, ‘die leiding is niets anders dan de gebruikseigendom, dien de patroon heeft op de arbeiderskracht en door haar op den persoon zelf van den arbeider.’ - J.H.A. Thus toont waarin, volgens de Archivalia te Delft, de processie- of ommeganckspelen in de XVe en XVIe eeuw te Delft bestonden. - Voorts verzen door Felix Rutten.
| |
Van Onzen Tijd, 4e jaarg. nr 7.
Van den monnik Bertrandus. Uit Onze lieve Vrouwe Mirakelen, door Albertine Steenhoff-Smulders. - Het vervolg van C.R. De Klerks studie De Heilige Augustinus. Hier gaat het over de Alleenspraken en Belijdenissen.
| |
De Gids. Mei 1905.
Wijmpje, een schetske door J. Everts, van een vrouwtje dat, reeds in de veertig, ten huwelijk gevraagd wordt door haar vroegeren minnaar. - Het Maartnummer bracht brieven van Mevr. Bosboom-Toussaint aan Busken Huet. Hier zijn verdere brieven. In een brief van 13 Januari 1881 zegt schrijfster aan Huet dat hij ongelijk had (in zijn opstel in Nederland, Januari 1881) de Hollanders aan te raden het Hollandsch over boord te gooien om Fransch te spreken en te schrijven. ‘Ik zou, dunkt mij, voor mijne taal willen strijden ten bloede zoo goed als voor mijn geloof. Wij zijn geen natie meer als wij eene andere taal moeten aannemen, en als de middelmatigheid daar vandaan komt - wat ik nog niet aanneem - dan moeten wij in 's Hemels naam maar mediocre blijven, liever dan tot zelfvernietiging te komen door onze taal te verruilen.’ In dienzelfden brief verwijt zij ook aan de Belgische kunstenaars en letterkundigen hun ‘laffe ijdelheid en intriguegeest’ zonder meer uitleg en noemt de Belgen ‘naäpers van de Franschen.’ - Eene schoone studie door Dr F. de Haan over Cervantes en zijn Don Quichot, ‘het boek dat meer menschen tot vroolijk lachen heeft gestemd dan eenig ander ter wereld,... in meer dan twintig talen overgebracht, in sommige zelfs een half dozijn malen en nog meer.’ - J.P. van Rossum wijst op het verband tusschen eene voldoende
| |
| |
zeemacht in Oost-Indië en de Nederlandsche bezittingen in Azië: ‘Wij kunnen zeer goed de bezittingen in den Archipel verdedigen en onze onzijdigheid aldaar handhaven, die taak gaat niet boven onze krachten; verhooging van financieele noch van personeele lasten is hiervoor noodig. Noodig is slechts om het doel te bereiken meer ernst en meer karakter bij de natie, minder administratieve omslag en minder bureaucratische bemoei- en bedilzucht.’ - Dr W.G.C. Byvanck schrijft over zijn vriend Marcel Schwob.
| |
De Katholieke Gids. April 1905.
Slot van E.H. Buissinks opstel van Alcoholism en Geestesstoring. - Slot van het opstel over Geert Groote door A.Y. Ravenstad, die hem verdedigt tegen de meening dat hij zou geweest zijn een voorlooper der Hervorming en hem huldígt als ‘een man wiens hart na God het Vaderland beminde, wiens geest de dietsche taal volmaakte en deed bloeien, een man van geloof en wetenschap, een kracht voor kerk en maatschappij. - Vervolg van P.J. van Goors bijdrage Een katholiek Strijder in de Pers, Louis Veuillot.
- Mei 1905.
Herm. Smits Azen schrijft over den oratoriaan Pater Gratry die veel bijbracht tot de herleving van 't katholicisme in Frankrijk in de 19e eeuw, maar door zijn optreden tegen de dogmaverklaring van de pauselijke onfeilbaarheid zijn laatste levensjaren vergalde. Hij onderwierp zich seffens na de uitspraak van het dogma. - Norbert Van Reuth geeft het vervolg van zijne Kiekjes van Frankrijk. Dezen keer heeft hij het over Grisors (met zijn aantrekkelijk park) Meaux (bekend om Bossuet), Reims (met de vermaarde kathedraal waarvan den bouwtrant hier beschreven wordt). - Voorts verzen door A.H.M. Ruyten, A.Y. Ravenstad en P.J.v.d. Goor.
| |
De Hollandsche Revue. 25 April 1905.
Onder de rubriek Wereldgeschiedenis: Over den oorlog in den Oost, de verwikkeling in Marokko, de woelingen op Kreta, Engeland en Afghanistan, de verwikkelingen met Venezuela. 't Ware wonder stond er niets in dat de katholieken kwetst, daar loopen de socialistenbladen van over, en uit die bladen nu neemt de H. Revue nog al een en ander over. Ditmaal wordt het de Duitsche katholieken ten laste gelegd dat de mijnwet, gevolg der laatste werkstaking, in den Pruisischen landdag verknoeid wordt; dan is de beurt aan Z.H. Pius X, ‘een tot Paus opgeklommen dorpspastoor’ die het onherstelbare konflikt met Frankrijk in het leven riep’, de Italiaansche katholieke democraten veroordeelde en nu 't zelfde doet met Daens en Fonteyne.
Onder de rubriek Belangrijke Onderwerpen gaat het over Hooikoorts, over de godsdienstige exaltatie in Wales, de Japansche oorlogshospitalen (waar de gewonde Russen goed behandeld worden), den ouderdom der Friesche terpen. - Karakterschets: J.E. Scholten, lid der eerste Kamer, groot nijveraar uit Groningen. Als boek van de maand: Het Voortbestaan der Menschelijke persoonlijkheid na den dood door Prof. Dr A. Bruining.
| |
| |
| |
Op de Hoogte, April 1905.
De gebruikelijke indeeling met gebruikelijke rijke illustratie: Over de maand die heenging, den oorlog in den Oost, de reis van den Duitschen keizer, kijkjes op de tentoonstelling te Luik, de dooden der maand.
Vlieland, het tweede in de reeks eilanden die de Friesche kust beschermen tegen de aanvallen van den Oceaan, met fraaie platen. - H.M. Krabbe wijdt eenige regelen aan wijlen den schilder P.J.C. Gabriël ‘een onzer grootste en meest sympathieke kunstenaars’ van wier nagelaten werken eenige weken geleden eene eere-tentoonstelling in de zalen der maatschappij Arti et Amicitiae gehouden werden. Hij had voor levensregel steeds naar de natuur te schilderen. - Vertaald uit La bonne Souffrance van François Coppée: Klokken en Seringen. - Naar Maxim Gorki: De Vrienden uit hun kinderjaren. - Suze la Chapelle Roobol ontleedt eenige tooneelopvoeringen te Parijs; D. Van de Cappelle geeft zijn dramatische kroniek, Hen Freyer zijn Overzicht van Tijdschriften. - Een lezenswaard artikel over Kina, haar gebruik, geschiedenis, bouw en handel.
| |
Stemmen onzer Eeuw. 25 Meert 1905. 1e Jaarg., n. 12.
Eene korte levensschets van Dr P.J.H. Cuypers met portret (Victor De Stuers). In ‘Geniaal Schelden’ haalt J. Jansen eenige koninklijke brokken lawijdproza van L. Van Deyssel en van Eeden voor oogen om te betuigen ‘met den schrijver van “Kritiek en Waardeering” dat eene evolutie in de letteren mogelijk is zonder revolutie. Gedichten van Declercq en Rutten. Nog merkweerdige brieven van de Génestet (J.F.M. Sterck). “Dertig jaren muziek in Holland” (Ant. Averkamp). Zóo de titel van een voor musici uitgegeven boeksken door J.W. Enschedé; naar de bespreking alleszins een mooie aanwinst, 't vervolg en slot van J.v. Well's studie over “Erwachen” van Hedwig Drausfeld’. ‘De Eerste geleerde Christen vrouw’ de heilige Paula, de vriendin en medehelpster van den grooten kerkvader St Hieronymus.’ (Melati van Java) Verder 't gewone overzicht en varia.
- 1 April 1905. 1e Jaarg., n. 13.
Alph. Laudy opent met een flink vechtartikel over ‘de Strijd om de Volksschool’ in Holland: ‘Wij leven onder een verouderde schoolwet, in wier africhting tot christelijke en maatschappelijke deugden ons volk maar weinig vertrouwen stelt; nog minder nadat hier en daar de bedienden der wet, de onderwijzers, den invloed ondergingen van Buchner, Darwin en laatst van Karl Marx’. Jules Verne † (V.D. B). Twee Passiegedichten van S.L. Braun. Voor onze katholieke kunst hebben we recht en reden méer te eischen dan dat die slecht-noch-goede verzen ons zeggen. ‘Een boekbeoordeeling’ (Th. Kwakman) inzonderheid over de oneerlijke Godsidee van H. Borel. ‘Brieven van de Génestet’ (J.F.M. Sterck). ‘Coer's Lieder Roos’, een antwoord aan Ant. Averkamp. ‘Een meesterwerk van Jozef Israëls’ en ‘Een Rosa-Bonheur’ door Th. Molkenboer. ‘Wat vrouwen in het Buitenland doen’. ‘Heeft de vrouw eene ziel?’. Voorts 't een en 't ander gemengd nieuws.
| |
| |
8 April 1905. 1 Jaarg., n. 14.
P. Bonaventura Kruitwagen O.P.M. bespreekt in 't artikel ‘een hollandsch (dietsch) handschrift’ Geert Groote's vertaling der Zeven Boetpsalmen en van de Litanie van alle Heiligen; dit merkweerdig boeksken is lest aangekocht door de Koninklijke Bibliotheek van Berlijn. ‘Critici’ (Fr. Christinus Kops O.F.M.) Drie kerkhymnen door B. - Brieven van de Génestet (J.F.M. Sterck); ‘Muziek in de Goede Week’ (Ant. Averkamp) 't is een ernstig muzikaal overzicht; J. van Well S.J. beoordeelt Aug. Cuppens ‘een Rooske van Overzee’ en meent: ‘een kras realistisch woord - het moge walging wekken, schrijnen of gillen - is niet licht te ruw of te hard, om plaats te verdienen in een versregel; doch dit is op zich zelf niet voldoende; het woord moet in harmonie wezen met zijn onmiddelijke en verdere omgeving, wil het een kunstschoonen indruk bij den lezer te weeg brengen. Het komt hier vooral aan op letterkundigen tact’. Dit is ten zeerste de waarheid. - Allerlei meedeelingen en notities.
- 1e Jaarg., n. 15.
Van A. Van Echt een katteklauwig artikel over ‘Multatuli’, o.m. haalt hij de meening voor oogen van Dr Chantepic de la Saussaye: ‘Den breedsten kring van vereerders heeft Douwes Dekker gehad vooral onder de onrijpe jeugd en haltbeschaafden, die hij wist te boeien door den rijkdom van zijn vernuft, het opzichtige van zijn stijl. die voor natuurlijk doorgaat en toch zoo rhetorisch is, en niet het minst door de vulgariteit van zijn gevoel’. ‘Bij 't Kruis aan den Veldweg’ (F. Rutten). ‘Onwetenschap. pelijke Snorkerij’ (Th. Famulus). ‘De ware wetenschap is niet vrij’. ‘Aan mijn vriend Binnewiertz’ (A. Suidgeest). ‘Een brief van Dr Schaepman’ (J.F. Sterck). ‘Muziek in de Goede Week’ (Ant. Averkamp). Edgar Tinel (met portret) wordt in bewonderende woorden door A.J.M. De Bruyn voor 't hollandsch publiek geleid; dit is waardeerend geschreven. Een passievers ‘Gethsemani’ van A. Huybers. Voorts varia.
| |
Varden. Maart 1905.
Het derde vervolg en slot van Jón Svenson's belangwekkende studie: Lidt om den oldislandske Litteratur. Hierin handelt hij voornamelijk over een der grootste mannen van het Skandinaafsche Noorden, namelijk Snorre Sturluson, den schrijver van een der Eddas en van Heimshringla, meesterwerken van de OudlJslandsche letterkunde, en deelt een paar brokstukken mee uit die werken.
De schrijvers der meeste sagen zijn onbekend gebleven en lang heeft men gemeend, dat in tegenstelling met wat elders gebeurde, de IJslandsche priesters en monikken, die verscheidene bloeiende kloosters hadden op het eiland, vreemd waren gebleven aan de groote intellectueele beweging bij 't IJslandsche volk. Het is nu echter bewezen dat juist het tegendeel het geval is. De voornaamste sagengroepen beantwoorden volkomen aan de ligging dier kloosters en er is geen twijfel of de meeste sagas gaan van die kloosters uit. Dit is onder meer de overtuiging van den protestantschen geleerde, professor Finnur Jónsson.
Deze en veel meer hoogst belangwekkende bijzonderheden
| |
| |
staan te lezen in het artikel van Jón Svensson. - R. Jahn Nielsen: Det Ringe, een stemmingsvol dichtstuk. - J.B. Lohman: Jesu dödsdag. Eene historische studie over den sterfdag van Jesus. - Blandinger.
- April 1905.
Ludvig Günther: Verdensforlöserens betydning i Historien, eene studie over de wereldvernieuwende kracht van Christus in de geschiedenis der menschheid, naar aanleiding van het woord van Pius X: Instaurare omnia in Christo, studie, gesteund op een artikel, verschenen in Historisch-politische Blätter, Januari 1904. - Anakoretens syn, een prachtig gedicht van A. Wolleen. - W. Schmitz: Jomfruklostre i Danmark efter reformationen, eene bladzijde uit de geschiedenis der hervorming in Skandinavië, 1e deel, betreffende vooral de vrouwenkloosters in Denemark na de hervorming... Litteratur og teater. R. Jahn Nielssen bespreekt Laurids Bruin's nieuwen roman, Den sidste Fribonde, welken hij lager stelt dan zijne twee vorige, Alle Synderes Konge en Absalons Saga. Als gewoonlijk is alles wat de katholieke Kerk betreft in dit werk pure fantasie. - Oscar Andersen bespreekt de nieuwe stukken in den schouwburg van Kopenhagen opgevoerd.
|
|