| |
| |
| |
[Nummer 6]
| |
Constance Teichmann en Peter Benoit
‘Ik heb u over eenige dagen een woord gezegd, dat maar half waar is: 't is dat Benoit de Belgische Berlioz is. Ik moet mij verklaren. Ziehier onder welk opzicht hij gelijkt aan den Franschen toondichter: zijn gedacht of gevoel vertolkt hij eerder stoffelijk dan muzikaal, dat wil zeggen meer door sonoriteiten dan door gedachten.’
Dit oordeel over den stichter onzer Vlaamsche muzìekschool komt voor in een brief van Etienne Soubre aan Constance Teichmann, in Mei 1864Ga naar voetnoot(1).
| |
| |
Van zijnen kant zegde Verhulst in zijn Hollandsch Fransch: ‘Je n'aime pas ce Monsieur avec ses symboles’.
De twee muzikanten, die het meeste gezag hadden in Constance's oogen, waren dus Peter Benoit niet gunstig. Nochtans gaan wij zien dat zijn invloed als alleenheerschend werd op haar gemoed. Is het te verwonderen? - Tot hiertoe had zij veel virtuozen gekend, veel muziek van groote meesters gehoord, maar zij had niet onder de toovermacht gestaan van eene sterke persoonlijkheid, en - welke gebreken men Benoit ook verwijten moge - dit was hij voorzeker. De stichter en baanbreker zat reeds in den stoeren en doch rillen jongen Vlaming, die uit Parijs, uit de Bouffes parisiens, naar zijn vaderland terugkwam.
Het was in 1864. Wederom werden in de Goede Week Haydns ‘Zeven Woorden’ uitgevoerd, in de zalen van het familie-huis op den Oever ditmaal. En wederom was M. Fischer uit Brussel gekomen; 't was hij die Peter Benoit medebracht. Heugelijke gebeurtenis! waar zulke gewichtige gevolgen moesten uit vloeien én voor den artist én voor onze stad. De dagboeken mijner moeder geven de volgende bijzonderheden over dit voorval:
‘Zaterdag vóór Paschen, 26 Meert.
...Verleden Dijnsdag (22 Maart) hebben wij de jaarlijksche uitvoering van gewijde muziek gehad.... Op de herhaling van 's morgens waren talrijke priesters aanwezig... De stem van Constance heeft de zelfde frischheid als over tien jaar.... M. Fischer was ten tien uren aangekomen... in gezelschap van den toondichter Pierre Benoit, waar wij allen mee ingenomen zijn. - 't Is een man van dertig jaar, geboren te Harelbeke (waar hij onzen armen onkel Paul, voor wien hij buitengewone genegen heid toont, intiem kende)Ga naar voetnoot(1). 't Is een geleerde, geestige artist, sprekende op zijn Vlaamsch, maar in zijne conversatie echt
| |
| |
Fransche zetten mengend.... Voor wij naar buiten gingen, toonden wij hem het beroemd karton van Kaulbach, dat in 't museum was uitgesteld, alsook de in opbouw zijnde zaal der Harmonie.
Wegens mijn maagschap met Nonkel Paul zeker, scheen Benoit mij bijzonder toegenegen en koutte met mij meer dan met de anderen. 't Is waar ook dat ik hem misschien grooten dienst heb bewezen. Hij heeft een groot verlangen om zijne Mis en zijn te Deum te laten uitvoeren, bijzonder in Antwerpen. Ik heb hem daarin willen behulpzaam zijn door hem voor te stellen aan M. Vercken en andere menschen, die hem kunnen van nut zijn.’
Dàt was dus het begin van het vriendelijk en aangenaam verkeer dat Benoit jaren lang in de familie genoot en van de ontelbare weldaden die hij Mej. Teichmann te danken had. Want van af die eerste ontmoeting was de uitvoering der Quadrilogie in Antwerpen besloten. De dames Teichmann waren nooit gewoon veel gras over hunne ontwerpen te laten groeien en op Zondag 24 April 1864 reeds, mocht de Antwerpsche bevolking voor den eersten keer Benoit's meesterlijke gewrochten toejuichen. Doch hier weeral moet ik het woord aan mijne moeder overlaten
‘Woensdag 27 April 1884.
Gauw, gauw! dat ik het overgroot succes vertelle dat wij Zondag behaald hebben met Benoit's werken uit te voeren! Dat succes is ongehoord geweest, algemeen, zonder ééne tegenkanting. Iedereen scheen samen te spannen om de Damen van Liefdadigheid ter hulp te komen. Het Bestuur had de Beurs in de Cité ter onzer beschikking gesteld,Ga naar voetnoot(1) en door een onverhoopt geluk was deze heel goed voor de acoustiek. De kleine M. d'Hane, volksvertegenwoordiger en schepen, had voor stadsrekening het optimmeren van de estrade verkregen; M. Dens, de bouwmeester, beijverde zich om deze op te richten. Eene overgroote menigte, benieuwd om eene muziek te hooren waar veel over gesproken werd, was Zondag om twaalf uren
| |
| |
samengestroomd, wat ons eene omhaling opbracht van 2600 frs. De muzikanten van BrusselGa naar voetnoot(1) zijn om 4 uren vertrokken, loftuitend over de damen van Antwerpen, eerste stad waar de Quadrilogie met vrouwenstemmen werd uitgevoerd. - En welke uitvoering daarbij! Schitterend, meeslepend, aller bewondering wegdragend. -
Papa was er ook aanwezig en werd bekoord, getroffen door deze grootsche muziek. - Ook, toen hij op 't einde in de zaal daalde en Benoit wederzag, omhelsde hij hem met ware aandoening en deze aandoening, volgens het zeggen van den toondichter, was zijn schoonste triomf. - Den heelen dag door, herhaalde Benoit: “Wat mij betreft, de tranen van M. den Gouverneur zijn mijn schoonste triomf!”
Wij, vrouwen van de familie, wij werden met lof overladen. Constance heeft als een engel gezongen; en het schijnt dat 's avonds, op het theater te Brussel, men over haar niet zwijgen kon. - Kortom, onze wat stoute onderneming is ten volle gelukt, dank aan de medewerking die wij altijd bij iedereen treffen in onze goede stad Antwerpen. - Wel is waar hadden wij geen moeite gespaard en alle stappen persoonlijk aangewend, niets overlatend aan toeval. Maandag nog hebben Marie en ik een aantal dankbezoeken gebracht, onder andere op het stadhuis waar de heeren Cogels en d'Hane ons ontvingen met een hoop complimenten en bedankingen over de moeite die wij ons getroosten.
Vandaag, eindelijk, zijn wij uit onzen last en verheugd eens te meer getoond te hebben dat de Teichmanns nog altijd werkzaam zijn voor den luister hunner geboortestad.’Ga naar voetnoot(2)
Zooals gewoonte is Constance veel minder uitbundig in hare opteekeningen:
‘Maandag 25 April.
Mijn dierbare en eenige Vriend, ik schrijf U vandaag ofschoon ik U dezen morgen niet ontving. Wat is het lang geleden dat ik met U niet meer kon kouten!
| |
| |
Ik ben heden half dood van vermoeienis, maar ken groote vreugd. Dank zij uwe goedheid, geliefde Meester, is alles gelukt: waarlijk volmaakte uitvoering, ongelooflijke volkstoeloop, 2500 franks in de omhaling. Ik ook heb goed gezongen; dat groot publiek samengesteld uit zoo verschillende personen bracht mij in eene soort van bedwelming, van vreemde begeestering. Ik zag boven aan de gaanderij mijn welbeminden vader, mijne moeder.... Ik was diep aangedaan. Die goede Benoit oogstte een waren triomf: volgens hij beweert, moest hij zich inhouden om mij na het concert niet te omhelzen. Voor geheel israël ware dit niet gevaarlijk geweest, meen ik. Gelijk alle andere verstandige lieden, aanziet hij mij niet als eene vrouw, maar als een broeder. Ik ook heb voor dien braven jongen eene oprechte genegenheid. Marie heeft een goed gedacht: zij wil hem met ons naar Aken doen gaan. Wij zullen hem in kennis brengen met Verhulst et Reliqua. A propos, ik heb mijnen vriend Verhulst geschreven en noodigde hem ook uit voor gisteren. Ik kreeg geen antwoord: ik zou nochtans van hem iets willen vernemen.’
Dat Verhulst niet veel sympathie voor Benoit voelde, weten wij al. Hij, die heel en al Schumann tot richtsnoer nam, verweet Benoit een Wagnersche strekking.
Als persoonlijke herinnering uit die eerste uitvoering, moet ik bijvoegen dat ik, ook in de gaanderij boven gezeten, nevens mijn oom, M. Jules Strens, toen reeds ziekGa naar voetnoot(1), hem hoorde zeggen: ‘Wat ik het meest bewonder, is de stem van Constance.’ En inderdaad Benoit's muziek - zijne godsdienstige muziek vooral - was als voor haar geschreven. Die statige eenvoudigheid, die grootsche, breede lijnen kwamen wonder overeen met de classieke voordracht, de kristal heldere reinheid van Mej. Teichmanns zang.
Van toen af was Benoit een bijzonder figuur in Antwerpen. Hem werd de cantate ter inhuldiging van de nieuwe Harmonie-zaal toevertrouwd - op aandringen mijner tante ongetwijfeld, want eene proef door hare hand gecorrigeerd, bewijst dat zij de voorrede van het libretto schreefGa naar voetnoot(2).
| |
| |
De dood van haar zwager belette Mej. Teichmann persoonlijk deel te nemen aan die feesten, doch haar bedrijvigen geest kon men niet beletten onophoudelijk bezig te zijn ten voordeele van haar nieuwen vriend. Dan reeds droomde zij hem in onze stad gevestigd te zien:
‘Maandag, 15 Augustus.
...Benoit verwachtte ons na het lof vóor de kerk. Misschien zal hij morgen komen. Ach! mijn geliefde Meester, dat die goede
| |
| |
broeder iets goeds hier kon vinden! wat vreugd voor mij! De Harmonie ware zijne zaak. Tot hiertoe hebben wij hem geluk toegebracht. Dat zal, hoop ik, voortduren.’
Pijnlijk was het voor Juf. Teichmann geen deel te mogen nemen aan Benoit's tweede optreden te Antwerpen, al was zij de ziel van alles geweest:
‘Zondag, 21 Augustus.
...Wij bevonden ons gisteren avond onder al onze geliefde artisten: M. Soubre, Verhulst, Benoit. Possoz dirigeerde de repetitie. Ik moet bekennen dat het mij zwaar viel al die zangers en dit orkest van verre te zien en dit Sanctus en Kyrie te hooren waarin ik mijne partij niet kon zingen gelijk den laatsten keer. Jules heeft mij toen gehoord en ik weet nog dat hij mij gelukwenschte....’
‘Donderdag, 25 Augustus.
...Wij hebben de repetitie en het concert gisteren bijgewoond. De uitvoering was goed genoeg om mij geen spijt te laten over mijn tusschenkomen. Mijn vriend Benoit werd warm toegejuicht. Waarom kan ik niet bekomen dat deze allerbeste Verhulst hem zou gaarne zien? Hij heeft eene antipathie voor Benoit. M. Soubre is dezen morgen vertrokken.... In 't heengaan heeft hij mijne handen gedrukt en mij gekust. “Gedoog dat ik u omhelze,” heeft hij gezegd. “Ja, heb ik hem geantwoord, gelijk een goede broeder die ge zijt.”’
Onder het groot verlof van hetzelfde jaar werd het tweede der beroemde Katholieke Congressen te Mechelen gehouden en te dier gelegenheid wederom de Quadrilogie uitgevoerd. Ditmaal droeg Constance haar solo-partij voor:
‘Zaterdag 3 September.
...Wij zijn Woensdag naar dat schoon Congres van Mechelen gegaan. Mgr. Dupanloup: wonderschoon en bekoorlijk tegelijk. 's Anderendaags M. Lemercier de Riancey, een Spanjaard, een Ier en een zageman, en 's avonds het concert: Donderdag. Over de 4000 menschen waren daar aanwezig. Ik voelde van 's morgens eene zekere jacht. Die valling maakte mij ongerust. Zij heeft mij nochtans mijne stem niet benomen. Wij waren gezessen. P..., S..., Mev. Vercken, Mev. Henrard en de jufvrouwen Berchem, en ik, die ik vergeet. Den Kerstzang heb ik met wat emotie gezongen. Ik heb zelfs een flater begaan waar ik nu nog over vernederd ben, een venite dat ik te laat gezegd heb.
| |
| |
Enfin! patientie, mijn Heer. Toejuichingen kregen wij genoeg, Benoit en wij: en een zeer lieve speech ons ter eere door M. Kirkhof! Benoit was daar: het was een schoon succes voor hem. Ons bijzijn zal hem niet schadelijk geweest zijn. Het requiem... vind ik waarlijk schoon en aandoenlijk... en mijn geliefd Te Deum tot slot.... Wij waren als dronken nog eens met een orkest voor het publiek te kunnen zingen.’
In een brochure, verschenen in 1864 - La Quadrilogie religieuse de Pierre Benoit - zegt de schrijver, E.H. De Mayer, onderpastoor te St-Josse-te-Noode:
‘J'ai pris pour base de mes études personnelles, le programme que l'auteur lui-même a publié à l'occasion du grand concert donné le 20 mars 1864, au palais Ducal, à Bruxelles. Voici ce programme:
Noël. (Naissance du Christ).
Symbole. L'Idée chrétienne apparaît sur la terre.
Messe. (Luttes et souffrances du Christ.)
Symbole. Expression des épreuves qu'a dû subir l'Idée chrétienne.
Te Deum. (Le règne du Christ.)
Symbole. Manifestation du triomphe de l'Idée nouvelle.
Requiem. (Poème de la mort et de la vie future.)
Symbole. Aspiration de l'humanité vers l'avenir heureux qu'elle entrevoit et que le Christ lui a révélé.
“L'ouvrage tout entier,” dit le Guide musical, “forme une Quadrilogie religieuse, oú domine une profonde pensée philosophique.”
...Il semblerait tout naturel que le compositeur se fût attaché à écrire une trilogie religieuse au lieu d'une quadrilogie. En effet, le Noël, la Messe représentent l'Idée chrétienne dans ses trois grandes phases sur la terre. Mais l'auteur n'a pas perdu de vue que l'action du christianisme s'étend au delà des limites de la vie, qu'il exerce encore une influence suprême sur nos destinées futures.’
Al dit symbolism wettigt het woord van Verhulst, als zou Benoit program-muziek geschreven hebben, maar gemakkelijk kan men zich ook Constance's geestdriftige bewondering voorstellen voor zulke kunst, voor zulke verhevene gedachten - vooral waar zij ingekleed waren in den breeden, grootschen, statigen stijl, den meester eigen. Het is of
| |
| |
Benoit met vlakke tinten werkt, met volle tonen; eene forse eenvoudigheid is zijne karakteristiek en reeds in dat eerste gewrocht is deze hoedanigheid verneembaar. De Lucifer, in 1866, zou dezen indruk van stoere Vlaamsche kracht nog komen bevestigen.
Minder volledig dan De Schelde, eenvoudiger dan De Oorlog, heeft de Lucifer misschien dat vóór op zijne jongere broeders dat hij oorspronkelijker vloeit, gemakkelijker zingt. En dan die grootschheid! die geniale verovering! Het heele derde deel is zoo ongemeen breed van teekening, van opvatting, van zwellende harmonie dat de ziel onwillekeurig opgaat in hoogere sferen en, juichend, trillend, biddend, met het heele biddende koor der schepping instemt ‘ter eere van God! - O! wie Constance Teichmann dien muzikalen zin hoorde voordragen, kon haar aandenken niet meer scheiden van dat van den grooten meester.
Een storm van toejuichingen ging op, toen het oratorio sloot op dat grootsche koor. 't Was op Zondag 30 September 1866 in het Palais Ducal te Brussel. Toen vierde Benoit een dezer triomfen, die hij telkens als veroveren moest op de vijandige openbare meening. De bijval was zoo groot dat eene tweede uitvoering volgde in dezelfde zaal (15 October). Ditmaal werd Benoit door minister Van den Peerenboom, een zijner beschermers, met het Leopoldsorde vereerd. Toejuichingen en handgeklap schenen geen eind te willen nemen en deze tweede uivoering bekrachtigde den indruk der eerste.
Is het door deze jeugdige indrukken van geestdrift en vervoering, altijd heb ik en had mijne tante, eene voorliefde voor den Lucifer. Zijn de koren niet zoo lente-frisch als in de Schelde, dan winnen zij het in het diep vrome en statige der ingeving. En wat gezegd van de drie aria's van aarde, water en vuur! De aarde zoo plechtig, ernstig-schoon - Goossens zong dit op echt klassieke wijze; - het water zoo verrukkend lief - hier was Warnots de zanger; - het vuur (Mejufvrouwen Constance Teichmann en Valentine Ledelier) vol knetterende en sprankelende oorspronkelijkheid.
Nochtans was het niet in dat aria dat Constance boven al de andere medezangers uitmuntte; maar het heele derde
| |
| |
deel was als voor haar geschreven. Hemelsch, engelachtig klonk hare reine sopranostem, verheerlijking van Licht en Liefde, in de zwevende zinnen: ‘Licht verlaat den hemel!..’ - ‘De Liefde is groot! De Geest is groot!’ Wezen, houding, bezielde zang vormden een volmaakt geheel, verschaften een van die stonden van puur genot, waarvan de herinnering alleen eene wijding is. - O rimembranza! - Geen wonder zoo de meester in zijne familie bekende: ‘Jonkvrouw Teichmann is de eenige die mijne werken vertolkt zooals ik ze zelf voel; zij alléen kan mij de tranen uit de oogen lokken.’
Dit jaar 1866 was voor Constance geweest een jaar van heldhaftige toewijding. Om de eenheid van ons verhaal niet te breken, moeten wij er de bijzonderheden van verschuiven tot een ander kapittel; maar hier dient er reeds melding van gemaaktGa naar voetnoot(1) om den rijkdom, de veelzijdigheid dezer natuur in helder licht te stellen:
‘Zondag, 7 October (1866).
...Ik ben altijd artiste van top tot teen: een grootsch gewrocht zingen, het doen kennen en begrijpen, 't zij hier, 't zij in den vreemde, is een mijner droomen. Ik heb een oogenblik gedacht dat deze cholera, gedurende dewelke ik de dood van kortbij zag, mij iets zou ontnomen hebben van deze innige liefde voor de kunst. Ik vergiste mij en dat moest niet zijn. Wij hebben allen ons bijzonder gelaat. God heeft even veel verscheiden geestelijke gestalten geschapen als verschillende gezichten. Aan Gods werk mag niet geraakt worden: enkel moet alles tot Hem worden gewend: alles moet vergoddelijkt, verreind, verheiligd worden door zijne liefde. Dat vraag ik Hem telkens wanneer Hij in mij treedt en ik bepaal zelfs deze muzikale bekwaamheid die zulke groote plaats in mijn leven inneemt.... Ik vraag aan God dat Hij mij beware van alle blijdschap buiten Hem... Ik heb besloten mijn verstand te wijden tot de kennis van mijn Jezus, heel mijn hart tot zijne liefde en heel mijn wezen tot zijnen dienst. Dit laatste punt is in de toepassing het moeilijkste. Hem
| |
| |
rechtstreeks dienen, zooals bij voorbeeld in de armen en zieken, is niet altijd mogelijk. Er is een apostolaat van zachtmoed, van goedheid, van minzaamheid, van talent, dat invloed uitoefent op eene menigte menschen, zonder dat zij het zelfs gewaar worden. Ik geloof dat God mij gesteld heeft in den toestand waarin ik mij bevind, opdat ik dat vooral uitoefene jegens de artisten, mijne broeders. Ze zijn eene bijzondere soort. Ik ken ze goed, want ik hoor bij hunne familie. 't Is een mengsel van kinderachtigheid en enthousiasme, van gevoeligheid en geen-acht-geven op de gewone levenszaken.... Ik wou dat alle godvruchtige personen meer minzaamheid, meer verstand, meer distinctie, meer bekoorlijkheid hadden dan de anderen. Wat al goed zouden zij verrichten!...’
Alijd de zelfde hooge opvatting van leven, godsdienst en kunst! - Den 23en October schrijft zij weer:
‘...Mijn lieve Meester, dezen morgen had ik een gevoel van mijn nakend oud-worden, levendiger dan naar gewoonte. Dat bedroeft mij altijd: het is eene onverwinnelijke zwakheid. Sterven, lijden, patientie! maar oud worden! Gij, mijn Vriend, gij zijt niet oud geworden. Ik aanveerd het niettemin. Ik ben ook het einde nabij van mijne artistieke loopbaan als zangster. Ik mag niet klagen. 30 jaren lang heb ik gezongen. In 35 of 36 zong ik Blaise et Babet. En deze lange reeks jaren heeft geene onderbreking gekend... Mijne arme persoonlijkheid aanveerdt niet zonder bitterheid den tweeden rang welken mijne jaren meebrengen, ik beken het, Heer... Dit zeg ik niet om te klagen, mijn God. Indien de artistieke vreugden falen, vind ik niet in mijn gasthuisleven een geluk welk geene woorden bij machte zijn te schilderen? Dit gaat met de jeugd niet voorbij. Ik mag zeggen, Heer, dat mijn leven allerbenijdenswaardigst is geweest en het nog is. Daarover zegen ik U uit den grond mijner ziel en wil er U om zegenen heel de eeuwigheid door.’
Dat innig vreugdegevoel doorademde gansch Constance's wezen en sproot uit eene liefde en leefte die al hare daden bezielden. Dikwijls herhaalde zij dat niemand zulk volkomen geluk gekend had.
Na de twee Lucifer-uitvoeringen te Brussel was het de beurt aan Gent. Den Maandag 5 November zong Constance in het Spiegelhof voor 2000 personen en eene tweede uitvoering volgde den 10 November. Eene vreugde was het voor mijne tante dit Vlaamsch werk voor te dragen in de
| |
| |
Artevelde-stad en dier oude gebouwen te bezichtigen. Juist was zij begonnen Conscience's roman over den Gentschen held voor te lezen aan haren vader. Dat Constance vlaamschgezind was ondanks hare opvoeding in 't Fransch, blijkt uit menig gezegde van haar dagboek en nog meer uit hare handelwijze. Het volk toegenegen, in gedurige betrekking met de werkende klas, kon het niet anders of hare echt gemeende democratie zou haar gezonde gevoelens daaromtrent inboezemen. Den 17 October 1866 teekent zij onderander op hoe zij binnengeroepen werd toen ‘dat arm Reintje’ - Vleeschouwer - juist den laatsten adem had gegeven. Zij voegt erbij: ‘'t Is wonder dat ik er altijd bij moet zijn als die Vlamingen sterven: gelijk, mijn arme Zetternam’.
Hoe dikwijls die Zetternam in haar dagboeken voorkomt is ontelbaar. En niet alleen hij, maar gansch zijne familie waarover Mej. Teichmann als eene moeder waakte. Andere Vlamingen: Conscience, Van Duyze, Aug. Snieders hadden voor Constance eene ware vereering en bezongen ze in vers of proza.
Met het zingen van den Lucifer was de loopbaan van Constance Teichmann als solo-zangster in groote oratorio's geslotenGa naar voetnoot(1). Na de dood van haar vaderGa naar voetnoot(2) en hare moederGa naar voetnoot(3), wilde zij niet meer als cantatrice voor het publiek verschijnen. Wel ging zij voort in kerken te zingen en bleef zij de ziel van de meeste muzikale ondernemingen in Antwerpen, maar de volgende gewrochten van Peter Benoit vonden in haar geene vertolkster. In de ‘Schelde’ overigens was haar geen rol voorbehouden.
Tusschen Lucifer en De Schelde liet Benoit, eveneens met medewerking met Em. Hiel, de opera Isa opvoeren. Dit werk was voor Mej. Teichmann eene bron van innige smart. Het lage en zinlijke van het libretto kwetste, tegelijk met haar esthetisch gevoel, hare heiligste driften en zij
| |
| |
spaarde noch smeeking noch poging om de opvoering te beletten en Benoit aan Hiels invloed te onttrekken. Nooit had zij veel sympathie voor Hiel gehad; hij was haar te grof, te materieel. Maar nu zag zij in hem den kwaden geest van hem dien zij haar broeder noemde. Zoo schrijft zij den 28 April 1867: ‘...M. Génard heeft mij ook gezegd dat Van Beers een oratorio gedicht heeft, dat hij geerne door Benoit zag op muziek brengen. PietroGa naar voetnoot(1) zal het mij bezorgen en Hiel moet wel machtig zijn indien hij mij belet te verkrijgen dat Benoit het doe.’ - Men ziet door wiens bemiddeling De Oorlog tot zijne bestemming kwam. Wat later schrijft zij weer:
‘Zondag 5 Mei.
....Ik heb nog lang nagedacht gisteren op de nieuwe werken van Peter Benoit die wij zouden zingen of niet. ...Wij zullen zien. ...Aan Benoit zal ik de waarheid rechtuit bekennen. Ik heb voor hem veel gedaan: Zekere menschen vonden misschien dat ik te veel deed. Maar dat heeft een eenvoudige reden. Met hartstochtelijke liefde heb ik de muziekkunst, vooral de godsdienstige kunst, bemind. Benoit heeft zich aangesteld als een der eenige godsdienstige schrijvers van onzen tijd en van ons land. Natuurlijk was het dat ik hem uit ganscher kracht zou helpen te gelukken op deze baan. Wij hebben zijn Requiem, zijn Te Deum, zijn Kerstlof uitgevoerd. Het waren loutere kerkstukken. Daarna heeft hij den Lucifer geschreven. De godsdienstige gedachte is er nog aanwezig, ofschoon omsluierd Nu, na een ontuchtig werk, brengt hij een werk voort waar de godsdienstige gedachte gansch afwezig is, waar men zelfs protestantsche neigingen gewaar wordt, waar de woorden eene twijfelachtige liefde schilderen: wat heeft hij in te brengen zoo ik hem zeg dat ik hem op die baan, die niet de mijne is, niet volgen zal? Hoe verder hij gaat, hoe meer hij zich verwijdert van wat ik het meest lief heb en vereer. Er is dus van hem persoonlijk enkel spraak en mijne toewijding heeft voor voorwerp Benoit alleen en voor doel het succes van zijnen persoon. De godsdienstige kunst is er voor niets meer tusschen. Dat is niet mijne schuld, maar de zijne.’
Toen Mej. Teichmann deze woorden schreef, was haar vader nog niet overleden. Men mag zich afvragen of zij,
| |
| |
zonder de zware verliezen die zij onderging, onwankelbaar ware gebleven in haar voornemen om geen solo-partij meer te aanveerden. Althans haar steun bleef den beginnenden meester verzekerd, want op alle bladzijden van haar dagboeken uit dien tijd, vindt men zijn naam vermeld.
Voor Benoit ook was het jaar 1867 een rouwjaar. De typhus woedde onder zijne familie, alsdan te Vyve-St Elooi gevestigd. Daar ook was een mijner groot-oomen, Dr Hippolyte Belpaire, broeder van Dr Paul Belpaire van Harlebeke, geneesheer, en verzorgde zijne zieken met voorbeeldige toewijding. Door hem kon Constance op de hoogte van den toestand blijven. Erbarmelijk was deze: vader en kinderen ziek! Den zelfden dag dat Gouverneur Teichmann te Antwerpen bezweek, verloor Benoit zijn eenige zuster in de wereld (zijne andere zuster was in het klooster getreden). Hoe diep hem dit smartte blijkt uit den brief dien hij Mej. Teichmann schreef:
Vive St Eloi, samedi, 8 juin
Chère Mademoiselle,
Votre douleur doit être grande, je la comprends et je la partage: ne suis-je pas frappé comme vous?
Depuis six mois quatre personnes nous ont quitté pour l'éternité, et mon père aussi est dangereusement malade.
Je n'ai donc pu accourir pour vous serrer les mains, car le matin, nous avons confié à la terre notre dernière soeur!
Vous serez toujours la mienne, n'est-ce pas?
Dois-je vous dire combien furent grandes mon émotion et ma douleur en apprenant la mort de votre bon père? Et vous, et votre famille, qui vous groupiez autour de lui comme de jeunes plantes autour d'un chêne! que vous devez souffrir!
Ecrivez-moi un mot, si j'ose vous le demander, chère mademoiselle, et recevez avec l'expression de mon affection et de mon dévouement les respects et les regrets les plus sincères de toute ma famille.
Votre ami dévoué
Pierre BenoitGa naar voetnoot(1).
| |
| |
Een oogenblik dacht Constance eraan, de familie Benoit te gaan verzorgen:
‘Woensdag 19 Juni (1868).
...Ik heb zooeven een brief van Mr Belpaire ontvangen. Die arme Benoits hebben een zeer ergen typhus. De vader is beter. De moeder verzorgt ze met volle toewijding. De zuster is dood: de andere is non. Wat zou ik gelukkig zijn die goede moeder te gaan oppassen!’
Vader Benoit genas, maar een broeder van Peter, verbijsterd door ziekte en tegenspoed, verdween uit het ouderlijk huis en ging de dood in de vaart zoeken te Zandvoorde bij Oostende. Toen Mej. Teichmann te Oostende verbleef, was het haar jaarlijksche bedevaart op zijn graf te gaan bidden.
Ondertusschen werd Peter Benoit tot bestuurder der muziekschool te Antwerpen benoemd op den dag zelf dat Mej. Teichmann haar vader verloor. Zijne aanstelling had plaats den 1n Augustus 1867. Dat Constance hier de voornaamste bewerkster was kan men niet in twijfel trekken, en in al de inrichtingsjaren bleef zij ook zijn krachtigste steun. Bekend en bemind als zij was door alwie aan muziek deed, kon zij vele moeilijkheden vereffenen met zijne medemuziekanten, die zijne komst met leede oogen aan- | |
| |
schouwden. Ook tegenover de Meeting-regeering werd zij zijn schutsengel, zijn verantwoordelijke borg. Doch hare eerste bekommering was altijd de ziel van hare geliefden, en op bijna alle bladzijden harer dagboeken gedurende deze periode komt dit vurig, onophoudend gebed voor - de redding, de eeuwige zaligheid van haar ‘broeder Benoit’. Dagelijks offerde zij haar leven daarvoor aan God op. Want reeds dan was Peter Benoit, na eene godvruchtige kindsheid en jeugd, in onverschilligheid vervallen.
Wat Mej. Teichmann het vurigste wenschte, was Benoit's gade aan zijne zijde te roepen. Deze droeve persoon zijn wij wel verplicht hier te schetsen; niets is onverschillig in het leven der groote mannen en zoo Peter Benoit niet onberispelijk was in zekere opzichten, dan valt er de gansche en zware verantwoordelijkheid van op deze, die haar eenvoudigste plicht tegenover hem niet kweet.
Den 6en October 1863 was de 29-jarige meester in St-Servaaskerk, te Schaerbeek, Brussel, in den echt getreden met Mej. Flore Wantzel, nicht van den heer Beaulieu, ingenieur. In deze familie had de jonge toonkunstenaar zijn intrek genomen gedurende zijne studiejaren aan het Conservatorium van Brussel. Liefde onstond tusschen de beide jonge lieden en niettegenstaande al wat de familie Benoit, in haar gezond oordeel van Vlaamsch landvolk, kon doen gelden, kwam het tot een huwelijk. Hoe noodlottig voor den begaafden meester! Mev. Flore was een bleek, uiterlijk onbeduidend steedsch vrouwken. - Zoo eene plant in kelderlucht opgeschoten; - verstand had zij wel, maar geen grootsch verstand, en vooral een overgroot egoïsm. Zij wilde haren man tot haar eng, beperkt iksken terugbrengen, in stede van zich uit te breiden tot zijne geniale personaliteit; jaloersch was zij van zijn bijval, van zijn vrienden, ja, van zijne werken die zij jarenlang weigerde hem terug te sturen - een proces moest er over beslissen. Nooit werd deze echt met vruchtbaarheid gezegend, ongelukkig. Dit was nog een onophoudend gebed mijner tante: ‘Een kind in dat huwelijk!’ Zij dacht dat die twee harten dan lichter tot elkander zouden neigen. Van den kant van Benoit ware dit zoo licht gegaan! Toen hij voor den eersten keer in 1864 in Antwerpen kwam, was
| |
| |
hij nog volkomen de gulle, gezonde, volbloedige Vlaamsche boerenjongen. Een kind kon hij niet zien zonder de tranen in de oogen te krijgen. Eene antithese daarnevens was het bleeke, blonde stadsjuffertje.
Welke onophoudelijke pogingen Mej. Teichmann ook aanwendde, brief op brief schreef, zelve op zoek ging naar huizen en kwartieren voor ‘hare kinderen’, nooit kon zij verkrijgen dat Mme Flore in Antwerpen zou komen wonen.
‘Vrijdag 1e Mei '68
...Eilaas, mijn Vriend! ik heb eene poging gedaan bij deze jonge vrouw en zij is totaal mislukt! Ik vrees den toestand verergd te hebben: wij zijn allebei kwaad geworden en zijn vaneen gegaan in weinig vriendelijke termen. Met verscheurd gemoed ben ik van daar gekomen. Indien ik ongelijk had mij tusschen hare zaken te mengen, dan was het weinig edelmoedig van harentwege het mij te laten gevoelen. Wreed was het zelfs. Nochtans indien het de zaken kan herstellen, ben ik gereed te bekennen dat ik den vinger tusschen bast en boom heb gestoken. Dat die, eilaas! wat meer aaneen kleefden! Maar ik zie het met uiterste droefheid: er is evenmin liefde van den eenen kant als van den anderen, en ik moet het met vernedering bekennen, er is er nog minder van den kant der vrouw dan van dien van den man. Dat is tegen de natuur en ik was er over verbolgen. De zin van toewijding, van opoffering is geheel afwezig. Onder die klachten en dit slachtoffers-uiterlijke heb ik niets gevonden dan egoism. Deze vrouw heeft klaarblijkelijk geene ware godsvrucht en ik ben niet verwonderd dat zij haren echtgenoot verwijdert van eene religie die zij zoo slecht uitdrukt in hare woorden en daden’.
In dien tijd was Peter Benoit een bijna dagelijksche gast der familie, kwam er zijne Schelde spelen naarmate hij ze componeerde - een nieuw piano bezweek geheel onder het tweede deel - later hadden de repetities voor 't oratorio in het huis op den Oever plaats en wanneer de Maëstro afwezig was, dirigeerde Constance in zijne plaats. In een woord hij was het kind van den huize, en niettegenstaande het slecht gelukken van haar vriendelijke pogingen, ging Constance voort met de haar eigen onbedwingbare standvastigheid Mev. Benoit voorkomend te behandelen, vriendelijk op te zoeken en naar Antwerpen te
| |
| |
lokken. Ja, lang nadat ze alle hoop had opgegeven, gaf ze die ziel nog niet op, maar bleef er voor bidden en werken.
Mevr. Benoit's wegblijven dreigde de gansche positie van haren man ten onder te brengen en zoo Constance niet als een schutsengel aan zijne zijde had gewaakt, is het te onderzoeken of Peter Benoit in Antwerpen hadde gebleven.
‘Donderdag 31 December (1868).
Mijn lieve welbeminde, dit jaar, och arme! is bijna over. Ik eindig het zoo droevig! Dezen morgen, toen gij in mijn hart waart, heb ik mijn sluier natgeweend... van die bittere tranen die ge weet! O mijn eenige vriend, gij alleen kunt ze verzachten door de hoop dat zij genade zullen verkrijgen voor mijn broeder. Gisteren avond hadden zij mij gesproken van heel deze droevige zaak. Zij hadden ze mij eerst willen verhelen om mij niet te zeer te bedroeven, maar ik zelf heb de verklaring uitgelokt... Dezen morgen ben ik met den Burgemeester gaan spreken. Ik heb bestatigd dat er in dit alles veel vooringenomenheid, domme klap, overdrijving, kleine persoonskwesties waren. God zij dank! er is misschien wel niets anders...’
‘1 Januari 1869.
... Benoit heeft mij vooral van zijne vrouw gesproken. Hij heeft mij gezegd dat zij veel verandert. 't Is door u dat dit komt, sprak hij, gij zijt onze goede engel. O lieve broeder, dat ik de engel van verzoening en vrede voor u kon zijn! Dat ik u door tranen, smarten en gebeden tot God kon terugbrengen!... Ik heb van Mev. Benoit een zoo goeden, teederen brief ontvangen! En ik die ze verbitterd op mij waande! Met geluk zie ik dat ik mis was. Aanhoudend zal ik werken om ze tot hare plicht van gehuwde vrouw terug te brengen. 't Is een van de grootste grieven van den Burgemeester tegen Benoit, dat hij van zijne vrouw verwijderd is. Gij weet, mijn vriend, of ik ook dezen anormalen toestand betreur!...’
‘Zondag 3 Januari.
... Ik heb nog informaties genomen over deze zaak. Er is ten minste overdrijving bij, zoo zij niet louter uitvindsel is... Ik heb u dikwijls deze zaakGa naar voetnoot(1) aanbevolen, lieve Meester: zeer dikwijls heb ik ze verloren geacht en op 't einde is ze gelukt in een der smartelijkste stonden mijns levens, wanneer
| |
| |
onze vader ons verlaten heeft. Alsof ik deze gunst voor mijn broeder door mijne smarten en tranen had gekocht. Ik kan daarna niet gelooven dat gij gedoogen zoudt dat men mijn broeder wegsture...’
‘Maandag 11 Januari.
... Vurig bid ik opdat mijn broeder eindelijk zijne vrouw hier krijge,... dat is van het grootste belang. Hij schijnt het ook innig te wenschen. Hij noemt mij zijn goeden engel: onzen goeden engel liever....
‘Zaterdag 18 Januari.
... Mijn Jesus, ik hoop verwezenlijking van mijn droom: Ik heb Mev. Benoit in goede gesteltenis gevonden. Zij spreekt ernstig van naar hier te komen. Zij zal met mij bij de gemeenteraadsleden gaan. Aldus, lieve Meester, zal zij iets voor haren man doen. Hij zal haar dank schuldig zijn. O wat zijt gij goed mij aldus mijn zoete zusterrol in gansche volheid te laten vervullen. Benoit voelt het wel. Donderdag nam ik zijne vrouw mee en bij het afscheid hield ik hun beider handen in de mijne. Ik voel mij dan meer dan hunne zuster; mij dunkt dat ik hunne moeder ben...’
Nooit, eilaas! moest die droom wezenlijkheid worden, Mev. Benoit paaide Mej. Teichmann met belofte op belofte, maar kwam nooit tot bezinning. Had mijne tante toen niet gedurig ten beste gesproken bij burgemeester, schepenen en raadsleden, wat zou er geworden zijn van Benoit's nog wankelende positie?
‘Donderdag 21 Januari.
... Ik heb lang met M. Van Hissenhoven gesproken. Hij had me dezen morgend gezegd dat hij het middel dacht gevonden te hebben om alles te redden en door mij. Daarop krijg ik van alle gedachten en geloof dat hij mij iets gewichtigs gaat vragen... Dat schrikkelijk woord dat mijn arme broeder gesproken heeft: “Als mijn eer mij ontnomen wordt, moet ik maar de dood zoeken”, vervolgt mij.
... Op slot van rekening is M. Van Hissenhovens voorstel zoo simpel mogelijk. Maar voor de subsidie moeten wij wachten... Met dit alles ben ik ongerust over Mev. Benoit: zou ze waarlijk ziek zijn?...’
't Is terwijl Benoit's positie aan 't hoofd der muziekschool zoo wankelbaar was dat De Schelde voor de eerste maal werd uitgevoerd.
| |
| |
‘Het theater van Antwerpen op 22 Februari 1869, welk onvergetelijk schouwspel! welk ongeëvenaarde en koninklijke triomf!
Kalm en koel was de zaal in 't begin der uitvoering, voor een gedeelte zelfs vijandig. Wie was deze Benoit, die met den ouden slenter wilde afbreken? deze vreemdeling van den boord der Leie, die den Scheldezonen de les kwam spellen? deze hervormer, die het volk, de kunst aanbracht op nieuwe, onbetreden banen? - Er heerschte electriciteit onder de aanwezigen, vooral onder de zangers en zangeressen van de koren, die, vol geestdrift voor den meester, geerne voor hem in het strijdperk waren getreden, - De overheden waren daar in eene logie, zij, die over Benoit's lot beschikten. Velen waren hem niet gunstig. - Ook Conscience was daar, Conscience, die eenige weken te voren zijne twee zonen ten grave had geleid; maar in een Vlaamsch hart spreekt de liefde tot de moeder - ons aller gemeene moeder - nog luider dan de innige teederheid voor het kind. Conscience was daar, voelend dat een beslissend oogenblik ging slaan voor de Vlaamsche beweging, voor de toekomst der kunst.
Ja, eene drukkende, zwangere lucht vervulde de zaal, als voor het losbersten van een onweer; doch naarmate de uitvoering vorderde, veranderde zichtbaar, voelbaar, de houding van het publiek. Allengskens, meer en meer kwam het in gisting: men zag die zaal, om zoo te zeggen, opkomen; totdat het ineensmelten van al de strijdende krachten tot één grootsch slot- en triomfkoor, bij 't einde van 't tweede deel, iedereen in vervoering bracht, in geestdrift, in verrukking; totdat Benoit, met het koninklijk gebaar van een veroveraar, zijn maatstok neerlegde, en, geleund op het gestoelte, solisten, koren, orkest, alles alleen liet voortvaren, weggevoerd door de geestdrift van een alles overheerschend triomfgevoel.
De slag was gewonnen! Niet alleen de slag, dien de Schelde verbeeldde, de zegepraal over de vreemde overheersching in 't verleden. Neen, die zegepraal was hedendaagsch, was werkelijk geworden: Benoit was meester van de Antwerpsche harten, de Vlaamsche muziek was geschapen.’Ga naar voetnoot(1)
| |
| |
Een beslissende zegepraal behaalde Benoit dien dag, ja, maar wie had ze in 't duister, in de vergetelheid bereid? - Zijn schutsengel, zijn geweten, zooals zij zich geerne noemde: Constance Teichmann.
‘25 Februari (1869).
O mijn liefde, o mijn al! ik heb eindelijk een weinig vrijheid dezen avond. Ik was zoo bezig, zoo overlast deze laatste dagen. Maandag was het een waar triomf voor mijn broeder. Ik was er zeer gelukkig om, maar in 't geheel niet bedwelmd. Ik vraag geen ziertje van zijne vreugden en van zijne successen: zijn lijden alleen wil ik deelen. Ik hield mij opzij. Na die bloemen en kronen heb ik zelfs mijne plaats niet verlaten om hem te feliciteeren en zijne hand te drukken. Marie heeft mij gezegd dat hij op dit oogenblik op haar en op Betsy een blik van onzeggelijke dankbaarheid heeft geworpen. Ik bedank u, lieve Meester, omdat ge gedoogd hebt dat zijn oogen zelfs de mijne niet zochten. Daarna heeft hij mij zijne genegenheid betuigd met me broederlijk de hand te drukken.... 's Anderendaags was ik zoo blij als een kind. Benoit, zijne moeder, die ik zoo geerne zie, en zijne vrouw, die me zoo bedroeft, zijn komen dineeren. Wij waren zoo vroolijk, zoo op ons gemak, zoo echt onder ons! Benoit was als gek van vreugde. Nu gaan wij een grooten slag leveren. Indien zijne vrouw hier niet wil komen, zal zijne moeder komen. Ik heb het gisteren aan zijne vrouw gezegd en ik heb eene schrikkelijke scène met haar gehad.’
Ook in Brussel werd de Schelde tweemaal uitgevoerd, door koren en orkest van AntwerpenGa naar voetnoot(1).
Gedurende al deze jaren zijn Mej. Teichmanns agenda's vervuld met hare bekommernis over Benoit's lot, vruchtelooze bemoeiingen om zijne vrouw in Antwerpen te krijgen - het ging zoo ver dat Mme Flore aan mijne tante een proces dreigde te doen - demarchen om zijne positie tegenover de regeering vaster te maken, of om zijne ouders en verwanten op de eene of andere wijze te bevoordeelen.
| |
| |
Wat hare gevoelens waren tegenover Mev. Benoit, zal een enkel passage aantoonen: ‘Voor hare ziel gelijk voor die van mijn broeder ben ik gereed mijn bloed en leven te schenken. Ik voel dat zij mij haat en gelukkig is van de smarten die ze mij veroorzaakt en ik, ik bemin ze en offer mij aan u op, Heer, om te lijden wat zij verdient te lijden. Gij weet, Heer, dat ik niet lieg en in de rechtzinnigheid mijns harten spreek’Ga naar voetnoot(1).
En wat Benoit van zijnen kant voor Constance ondervond blijkt uit de volgende aanteekening:
‘Dijnsdag, 18 Januari (1870)
... Gij zijt voor mij een engel, niet eene vrouw, heeft hij mij gezegd. God heeft u op mijne baan gesteld. Gij zijt alles voor mij. O broeder! Als ik uwe zaligheid kan bewerken, dan zal ik er God om zegenen in aller eeuwigheid.’
Het componeeren van De Oorlog volgde kort op dat der Schelde. Dat Constance niet vreemd was gebleven aan de keus van het gedicht, hebben wij gezien.
‘Woensdag, 16 Juni (1869)
Gisteren hadden wij eene lezing van den Oorlog door Van Beers. 't Is allerschoonst! Mijn broeder en Pietro waren daar’.
't Was op het buitenhuis der familie, dat Van Beers ons zijn gedicht kwam lezen. Ik weet nog dat hij ons van boven op zijn manuscript eene teekening van het slagveld toonde, door Jan Van Beers - alsdan nog leerling op het Atheneum - gemaakt.
‘Zaterdag, 12 November (1870)
Ik ga morgen naar den Oorlog van mijn broeder. Niet alleen voor hem, maar ook voor Van Beers. Indien ik niet meer deed voor een braven en christen dichter dan voor een schrijver gelijk Hiel, zou ik den schijn hebben onverschillig te blijven in zulke gewichtige zaken’.
Zondag, 13 November
... Ik ben naar het Conservatorium gegaan waar ik mijn broeder en andere personen heb gevonden. Met diepe ontroering heb ik Van Beers' wonderschoone poëzie aanhoord, zoo
| |
| |
wonderschoon begrepen en nog dichterlijker gemaakt door mijn broeder. Gelukkig was ik dezen zijne gedachten te hooren ontwikkelen over dit dichtstuk en hem van u, mijn eenige Heer, te hooren spreken in woorden vol geloof en aanbidding... Ik voel dat ik door mijn bijzijn wat geluk gebracht heb aan mijn broeder en ook aan Van Beers.’
Lang arbeidde Benoit aan dit zijn grootste gewrocht, want in 1871 zien wij dat hij nog aan 't derde deel werkzaam was:
‘8en September (1871).
Over eenige avonden heeft hij ons fragmenten van zijn werk gespeeld, die hij zooeven bij hem thuis heeft gecomponeerd. Er is een passage waar de moeders en bruiden het vertrek hunner lievelingen beweenen, die sidderen doet. Het is hartverscheurend. Ik zegen u, Heer, dat gij aldus mijn broeder wilt bezielen in een zoo zuiver gewrocht.’
Gedurende gansch dien tijd leefde Peter Benoit als onder den blik van zijn schutsengel. Dit duurde tot aan het Drama Christi, dat het toppunt was van deze zalige beïnvloeding. Is het niet opmerkelijk dat, eens aan die reine bezieling ontsnapt, de meester geen waarlijk grootsche werken meer voortbracht?
De Onze Vader, die later in het Drama Christi te pas kwam, werd geschreven ter gelegenheid van het huwelijk mijner zuster:
‘Zondag 20 (Augustus 1871)
... Dezen morgen komt er een pak aan van mijn broederGa naar voetnoot(1). Het was een Pater in 't Vlaamsch, gecomponeerd voor 't huwelijk voor twee stemmen: A. en mij, JefGa naar voetnoot(2) en Blockx.’
Eenige aanhalingen om te toonen hoe ernstig Mej. Teichmann's invloed alsdan op den meester werkte:
‘Zaterdag avond 11 Meert (1871)’
... Mijn broeder is gisteren komen dineeren. Daarna zijn wij, hij, S. en ik, langs den weg der schoolkinderen, naar St.
| |
| |
JacobsGa naar voetnoot(1) gegaan. Hij beweerde dat het orgel hem op de zenuwen pakte en dat wij buiten moesten blijven wachten tot het sermoon begon. Neen, heb ik gezegd, mij trekt dat integendeel aan; en wij zijn binnen gegaan op het einde van 't lof. Wat was ik gelukkig, lieve Jesus, onder uwen blik en met dezen zoo teergeliefden broeder aan mijne rechter zijde! Met welke vurigheid heb ik hem u toevertrouwd en gesmeekt dat gij tot zijn hart zoudt spreken. Ik heb met vreugde bemerkt dat hij onder de benedictie ging knielen en met verrukking dat, als Père Celestin het kruisteeken heeft gemaakt, hij het ook maakte. O broeder! had ik gedurfd, ik zou uwe hand gedrukt hebben om u te bedanken over het geluk dat mij overstroomde!’
Reeds vroeger had Benoit deze godsdienstige neiging getoond:
‘Zaterdag, 25 April (68)
... Lieve Meester, zijne vrouw is niet weinig onrechtveerdig als zij hem voor ongodsdienstig wil laten doorgaan. Twee zaken hebben het mij bewezen: wij kwamen een soldaat tegen die in 't voorbijgaan een vloek uitsprak, Benoit bezag mij met medelijden: 't is afschuwelijk, niet waar? heeft hij gezegd. Nu, denk er niet meer op. Verder hebben wij het kerkhof gezien. Ik legde hem uit dat wij er met de processie in gingen. Hij wilde dichter komen en wij zijn lang blijven dien heiligen dooden-akker beschouwen. Neen, mijn Heer, het godsdienstig gevoel is niet uitgedoofd in het hart mijns broeders.’
Het gelukte Mej. Teichmann Benoit in aanraking te brengen met P. Schoofs, den bekenden jezuiët, met wien hij verscheiden onderhouden had over godsdienst.
‘Zondag 18 Juni (1871)
... Wij hebben nog over deze (godsdienstige) kwesties met mijn broeder gesproken. Hij is niet ver van het volle geloof en bij hem is geen de minste kwade wil. Eenige verkeerde begrippen alleen zijn recht te krijgen... Hij gelooft vastelijk in God, hij gelooft in uwe goedheid en in uwe openbaring, mijn Meester. Wat hem nog niet duidelijk bewezen is, is uw werk voortgezet en duurzaam gemaakt door de Kerk; dat eens aanveerd, zal hij alle dogma's zonder moeite aannemen.’
| |
| |
‘Zondag 13 Augustus (1871).
... Ik ben gelukkig gelijk men het in dit leven niet zou moeten zijn. Eergisteren komt mijn broeder wat laat voor den diner, gaat aan tafel zitten en maakt waarachtig een gebaar als van een kruisteeken. Ik geloof dat hij het zelf niet wist en werktuigelijk handelde, maar aleven. Ik voel dat hij niet verwijderd is van het hernemen der godsdienstige gebruiken... De biecht plaagt hem nog altijd; hij schijnt te verlangen dat men hem zou overtuigen van derzelve krachtdadigheid en instelling door u, Jesus. Hij heeft mij gevraagd of ik waarlijk voelde dat zij noodzakelijk is, en of ik met de communie zonder de biecht niet zou zijn wat ik ben. Want de communie begrijpt hij, en hij weet nog welk geluk zij hem bijbracht. Alles is dus te verhopen voor dien goeden broeder.’
‘Zaterdag 30 September (1871).
Een woord, mijn Jesus. Misschien is mijn broeder met u verzoend. Hij zal bij den pastoor geweest zijn. Zijne moeder schrijft mij dat zij hem gezegd heeft als hij thuis kwam, dat zij een brief van mij ontvangen had. En waarom? Omdat uwe zuster wenscht dat gij uwe plichten als christen zoudt vervullen. Eh wel, heeft hij geantwoord, ik kan haar niets weigeren na al het goed dat zij mij bewezen heeft en ik zal bij den pastoor gaan.’
Ditmaal kwam het echter nog niet tot een biecht, maar in die godsdienstige stemming componeerde Benoit een zijner schoonste werken: het Drama Christi op de Evangelieteksten die onder de muurschilderingen van Guffens en Swerts in de St Joris-kerk staan. Dat hij toen heel en al onder Constance's invloed stond, blijkt niet alleen uit haar dagboek, maar uit het gewrocht zelf. Ook de uitvoering, was haar uitsluitelijk te danken, want na tal van moeilijkheden, verkreeg zij ze met haar gewonen onverdroten iever, van Mgr. Dechamp, den toenmaligen aartsbisschop van Mechelen:
‘Woensdag 11 October.
... Wij zijn bij Mgr. Dechamp gegaan... Ik was er wat bang van. Hij is zoo goed en zoo minzaam geweest... Ik heb aan Mgr. gesproken van deze eenige liefde die mijn hart vervult voor u, Jesus, ideale schoonheid, voor mijne lijdende broeders, beelden van uwe smerten, en voor de kunst, de uitwendige betooging van uwe schoonheid. Heb ik ongelijk gehad. Ik denk het niet. Mij dunkt dat hij dat verstaan moet...
| |
| |
‘Zaterdag 21 October.
... Dezen morgen heb ik een beeldeken met eenige woorden gevonden van Mgr. Sacré die mij het antwoord van den aartsbisschop meldt. Dit beeldeken is een sermoon over het geduld en de smart. Ik begrijp dus reeds wat het antwoord zal zijn... (Mijn broeder) beeldt zich in dat het tegen het Vlaamsch is, dat men het heeft... Gij hebt mij Swerts gestuurd aan wien ik de zaak rechtzinnig heb uitgelegd. Hij zal bij Mgr. gegaan zijn en hem overgebracht hebben wat ik hem zeide. Mijne damen en ik zullen niet zingen. Maar dat hij gedooge dat men in 't Vlaamsch zinge. Zoo zal Benoit's vooringenomenheid vallen...’
‘Zaterdag 28 October.
... De zaak van St Joris is gewonnen: wij, vrouwen, uitgesloten: Patientie: ik verwachtte mij er aan... Lieve Meester. beziel (mijn broeder) opdat dit werk echt grootsch en godsdienstig zij. Daar hangt zooveel van af: Hij zeide mij gisteren dat indien zijn werk af was, en indien hij door eenigen smertelijken slag van de wereld afgescheiden werd, hij in het klooster zou treden...’
‘Zaterdag 21 October
... O mijn goede broeder, wat vreugde geeft gij mij! Dit werk van St Joris zal zoo echt godsdienstig zijn! En ik voel dat mijn Jesus zich meer en meer aan u openbaart. Daar straks in dien cursusGa naar voetnoot(1) hebt gij van mijnen welbeminde gesproken met zooveel geloof en eerbied! Gij gelooft er nu vastelijk in. Ik kan er niet meer aan twijfelen en gij verklaart u openlijk christen mensch. Moge God u honderdvoudig vergelden het overgroot geluk dat gij uwe arme zuster geeft! Gij zult dit volledig maken wanneer gij u zult verzoenen met den God dien ik aanbid en tot hem zult naderen... Ik ben nog troosteloos geweest over de zaak van St Joris Mgr Dechamp had alles geweigerd. Die goede kleine deken heeft het vaderland gered. Hij heeft eenen brief gegeven aan Swerts die naar Mechelen is gegaan en de zaak werd toegestaan. Beziel mijn broeder, lieve Meester. Er zijn zinnen die zoo goed opgevat zijn. Hij heeft mij gevraagd of ik tevreden ben over de wijze waarop hij u spreken doet? Ja waarachtig ik ben het. Dit Pater is zoo statig, zoo eenvoudig, zoo bovenmenschelijk. Misschien zal iedereen dat niet verstaan: patientie. Gij zult tevreden zijn over mijnen broeder, 't is 't voornaamste.
| |
| |
Misschien is zijne redding aan dit werk verbonden. Ik zend dikwijls mijnen engel naar den zijnen om hem te bidden dat hij hem beziele...’
‘Zondag 26 November.
Mijn welbeminde, nu is dat werk dat mij zoo aan 't harte ligt af en goed af. Het is zoo schoon, lieve Meester, zoo goddelijk dat ik er gansch van bewogen ben.... Mijn broeder begrijpt dat daar iets wonders in schuilt. Hij die de bezieling loochent, bekent dat hij bezield is geweest. Ik heb hem gesproken van mijne vrienden de engelen en ik ben overtuigd dat hij er in gelooft zooals ik. Zijne moeder is hier.... Swerts heeft ze voor het diner uitgenoodigd.... Gij weet dat ik veel geldlasten heb gehad met dit geliefde werk van St Joris...’
‘Woensdag 29 november.
(Mijn broeder) is gelukkig in zijne kunst, gelukkig in zijne liefde voor zijne moeder die hij hartstochtelijk bemint en hij beeldt zich in dat al dit geluk hem door mij komt. Natuurlijk is hij er dankbaar voor en in zijn kunstenaars geestdrift ondervindt hij een gevoel dat zeer diep is, en ik geloof, zeer zuiver. O Jesus, wat zijt gij in dit alles goed geweest.... Nu is hij in een kring van goede en godvruchtige menschen die hem zachtjes tot u roepen. Zijn gedrag is onberispelijk. Het geloof heeft hij teruggevonden en welhaast, ik hoop het, zal hij niet alleen met het hart maar ook met de daad christen zijn. Hij is de vriend van onzen aartsbisschop, van onze geestelijken, van kloosterlingen. Zijne moeder is vertrokken, gelukkig gelijk zij het nooit geweest is... Bij haar vertrek heeft zij op hem een kruisteeken gemaakt. Dit heeft mij ontroerd.’
Ja, dan scheen Mej. Teichmann het doel van al haar pogingen bereikt te hebben. Benoit's benoeming in vervanging van Mr Bessems op 't oksaal van Onze Lieve Vrouw was nog een stap in de gewenschte richting en eindelijk de Paaschtijd van 1872 bracht het zoo lang betrachte geluk:
‘Woensdag, 3 April (1872)
Mijn welbeminde, het doel mijns levens is bereikt, de droom mijns harten verwezenlijkt! Dezen morgen is mijn broeder met mij tot u genaderd. Voor den eersten keer mijns levens was deze zoo geliefde broeder nevens mij op het oogenblik dat gij in mijn hart komt’Ga naar voetnoot(1).
| |
| |
Wij hebben het toppunt bereikt van de vriendelijke betrekkingen tusschen Peter Benoit en Constance Teichmann. Deze zoo edele en zuivere genegenheid langs beider zijde zou nu enkel een dalen kennen; die rijke hoop moest verijdeld worden, die belovende oogst verwoest.
Verscheidene factors moeten hier in aanmerking komen.
Vooreerst de uitwendige gebeurtenissen: - Den 1n Juli van datzelfde 1872 viel de Meeting-regeering die een tiental jaren van ongemeenen bloei aan de stad Antwerpen had geschonken. Door deze regeering was Peter Benoit aan 't hoofd der muziekschool geroepen geweest, meest door toedoen van den Schepen der Schoone Kunsten, Mr d'Hane Steenhuyze. Doch bij de politieke mannen der partij stond Benoit niet in bijzonderen geur van heiligheid en wij hebben gezien welke diensten hem in dat opzicht Mej. Teichmann bewezen had. Deze steun ging hem nu ontbreken: zijne beschermster was zonder invloed op de nieuwe liberale regeering, en deze, wel verre van voor Benoit gunstiger gestemd te zijn, zou hem tal van moeilijkheden berokkenen.
Waren de politiekers vroeger Benoit niet genegen, dan kan men het zelfde niet zeggen van de andere katholieken. Onder dezen telde de Vlaamsche meester eene gansche schaar rechtzinnige, toegewijde, onbaatzuchtige vrienden, die hem tot het einde toe getrouw bleven en zijn krachtigste steun vormden, 't zij tegenover het katholieke Staatsbestuur, 't zij tegenover de liberale stadsregeering. Tot deze groep getrouwen behoorde natuurlijk Constance Teichmann; doch altijd meer en meer zullen wij ze in 't verborgen zien werken, zich op het achterplan terugtrekken.
Want in haar ook had een ommekeer plaats genomen. De vroegere dweepende ingenomenheid week allengskens, en ontgoocheling volgde. Niet dat Benoit van eerst af aan samenheulde met de nieuwe meesters der stad en zijne eerste vrienden overboord wierp. Dat was het werk van vele jaren en in den begin stelde hij zich integendeel aan als katholiek. Maar hier moet men rekening houden van hetgeen wij zegden over Constance's inborst: Zij was uit den heele; schakeeringen kende ze weinig; zij beoordeelde de anderen door hare rijke natuur en leende hun dan hoe- | |
| |
danigheden die enkel in haar bestonden. Zoo leefde zij jaren lang onder de begoocheling van Benoit's geniale persoonlijkheid, zag - onder kunstopzicht - door zijne oogen en oordeelde door zijn doorzicht; maar den waren Benoit zag zij niet - alleen de schepping van hare kwistige verbeelding.
De ontnuchtering kwam; en met haar eene tegen werking even volledig als de vroegere ingenomenheid was geweest. Eens ontgoocheld over den persoon, was Constance het weldra over den kunstenaar, niet alleen in zijne oordeelen maar zelfs in zijne werken. Wat het laatste betreft, kan men het enkel toeschrijven aan de overdrijving eener hartstochtelijke natuur. Want hartstochtelijk is Constance Teichmann altijd gebleven - dat mag men nooit uit het oog verliezen; - zij oordeelde veel minder met haar verstand dan met haar hart. Daaruit haar gemis aan kritieken zin. Daaruit ook dat zij even hevig was in het afkeuren als in de bewondering en dat zij weleens verbrandde wat zij aanbeden had.
Daarbij, ook op Constance hadden uitwendige gebeurtenissen gewerkt. Het ontbrak niet aan kortzichtige menschen om de vlucht van haren geest, den adel van haar leven verkeerd op te vatten, om haren handel en wandel onder artisten en menschen van alle slach, boven kleinzielige belangen, te laken, om de zoo zuivere genegenheid, die haar trok naar al wat leed en twijfelde, verdacht te maken - tot in hare eigene oogen toe. Hoe dit laatste gelukte, is mij nog een geheim. Zij bezat zulk een klaar doorzicht in alle groote levenszaken! Maar hier gold het wat het wezen zelf was van haar leven, de adem, de ziel harer daden. Genoeg heeft men kunnen opmerken hoe zij gansch een uitzonderingswezen was, hoe hare vroomheid de grenzen der gewone vroomheid overschreed, het hooge heilige nabij kwam. In alle aanteekeningen der volgende jaren klinken ook kreten van zelfbeschuldiging en zelfverachting eener H. Teresia weerdig, omdat zij - volgens hare vrome overdrijving - den uitgelezen Bruidegom, Christus, een deel onttrokken had der hem toegezworen trouw.
Vrome overdrijving, ja, maar die noodlottige gevolgen
| |
| |
had voor Peter Benoit, want Constance, overtuigd dat zij machteloos was om hem tot het ware Goede en Schoone terug te brengen, trok zich meer en meer achteruit en verdween allengs uit zijn zieleleven. Voor uitwendige gebeurtenissen alleen stond zij hem steeds ten dienste, 't zij voor zijne school, 't zij voor de belangen zijner familie. En wat hare gedachten over zijnen persoon ook waren, nooit verdween hare bezorgdheid voor zijn heil uit haar hart of verflauwde hare toewijding voor zijne belangen.
Deze korte zielsontleding was noodig, wil men de kentering begrijpen die, rond die jaren, zich voordeed in de betrekkingen van Benoit en Constance. Eenige aanhalingen zullen dit duidelijker maken.
‘Dijnsdag, 2 Juli (1872).
... O Jesus! welke val gisteren! Arm, arm, Antwerpen! Ik ben er troosteloos om. Wanneer ik dat vernomen heb heeft het hart mij gefaald en ik moest gaan zitten.... Wat gaat er van mijnen broeder geworden en van zijne school? En al zijne schoone projecten? Ik vrees erg voor hem....’
‘Woensdag, 28 (Oogst 1872).
... Het is alsof een sluier van voor mijne oogen wordt weggerukt. Ik zie nu zoo duidelijk de gebreken mijns broeders dat ik bijwijlen gewetensknaging ondervind. Ik verwijt mij mijne lafheid hem niet berispt te hebben over zijne gebreken. Hij zou ze verbeterd hebben en niet aldus geworden zijn...’
‘Donderdag, 2 Januari 1873.
... Ik heb de schoonheid, de reinheid gedroomd omdat ik ze in u zag en dat ik ze in hem zocht. Ik heb ze er niet in gevonden. Arme broeder! de last van mijne achting, van mijn vertrouwen is te zwaar geweest voor uwe ziel. Het is hinderlijk vrienden te hebben die het ideaal, de volkomenheid najagen in hen-zelven en in dezen die zij beminnen. In den grond zal de schaamte van onbekwaam te zijn om dien edelen last te dragen u, ondanks u-zelven, vervolgen. God alleen kan u de grootheid, den adel der gedachte teruggeven.’
Ontelbaar zijn de uitboezemingen van dien aard die men in de dagboeken kon opnemen. Nochtans bleef Peter Benoit vier jaar lang - in 1872, 73, 74 en 75 - zijn paaschplicht vervullen aan de zijde van Constance. Ook bezocht hij 's Vrijdags een gasthof waar hij visch kon eten en ging
| |
| |
's Zondags naar de mis, omdat hij haar dat beloofd had; maar het familie-huis, dat hij vroeger een Eden noemde, ontweek hij heel en al, en in 't gasthuis kwam hij alleen als hij een dienst te vragen had voor zich of voor zijne ouders. Dat hij altijd op Mej. Teichmann kon rekenen, bewijzen de volgende brieven uit het jaar 1875:
Stad Antwerpen Antwerpen, den 187
MUZIEKSCHOOL
Chère Constance,
Voici la singulière missive que je viens de recevoìr de notre ami D... Sans avoir attendu mes explications - qu'il aurait pu parfaitement me demander à Bruxelles - il dédit la soirée près du ministre - soirée qui devait probablement décider de la question-festivals.
Ceci me prouve une fois de plus que les hommes des deux partis mettent en avant leurs opinions politiques et que les questions d'art n'arrivent qu'au second plan.
Cette visite que j'ai faite ne peut en aucun sens compromettre ma neutralité - je sais ce qui s'y est passé et de quelle façon je m'y suis tenu - accompagnant Hiel j'ai cru à une visite de famille. Du reste, cette réunion n'avait qu'un caractère intime, et la preuve c'est qu'aucun journal n'en a parlé. Ensuite, en supposant que j'adoucisse les angles par trop violents qui se heurtent entre les Gueux et moi, dans l'intérêt de la cause même que je défends - mais non ponr moi - et que je fasse cela dans un sens entièrement négatif, je ne crois pas qu'il y aurait à me soupçonner de pencher politiquement plutôt vers l'un que vers l'autre parti.
Cette décision de notre ami D... aura probablement fait beaucoup de mal au résultat.
Mais enfin, cela est ainsi!...
Tout à l'heure on m'apprend que l'Echo du Parlement a annoncé que le second festival est annoncé comme ayant été donné par le Gt aux choeurs de Gand!
Mais alors, c'est notre principe que l'on adopte!!... C'en est fait du principe centralisateur! Puisqu'une société d'amateurs (débinés par Samuel) est chargée du festival. Seulement ce n'est pas tout. Et la visite au ministre aurait pu faire triompher complètement mon plan.
| |
| |
Maintenant je vous prie de bien vouloir parler à M.D... Je ne veux plus accourir et lui expliquer les choses comme si je me rendais coupable de crimes - si les choses en sont là - c'est bien malheureux! mais ce n'est pas moi qui subirai le veto que l'on voudrait mettre sur mes actes personnels, lorsque ces actes n'ont rien de répréhensible. Vous pouvez enrayer cela - et j'espère que vous voudrez bien le faire - (ne communiquez pas cette lettre)...
J'ai eu hier votre missive. Comment pouvez vous croire que je poserais jamais un acte injuste? Vous savez que je suis juste pour tout le monde - et ce n'est certes pas par Melle B... que je commencerais un changement qui n'est pas possible.
Votre très dévoué.
A l'école tout va mal.
Le collège m'a écrit une telle lettre sous l'inspiration de la commission que je suis forcé de prier le collège de ne plus me faire siéger en commission avec des hommes qui mentent si effrontément à toute vérité.
Vous comprenez qu'ayant tout le monde à dos - jusqu'aux amis catholiques je me débattrai comme je pourrai - si je succombe - tant pis - je sais qu'il n'y a à Anvers que ces bas politiques - je suis fini.
Votre dévoué.
P.B.
Stad Antwerpen
MUZIEKSCHOOL
Chère Constance,
Je suis pris du matin au soir - samedi je me suis rendu chez vous - mais vous étiez absente.
Je désìrais vous parler de trois choses:
1o de M. Devigne de Bruxelles, dont la statuette Domenica, jeune fille priant - a obtenu à Paris et Bruxelles, la médaille d'or - est en voie d'acquisition par le gouvernement - seulement.... à ce qu'il paraît.... M. Beco n'est pas favorable - le Ministre au contraire favoriserait l'achat. - Il s'agit donc de gagner M. Beco. Vous pouvez tout dans cette affaire - cette fois-ci il n'y a pas de politique sous jeu - il y a un artiste de valeur qui mérite d'être encouragé des deux façons - et par la Gloire et par Plutus. Par notre ami vous pourriez aisément faire conclure la chose à l'avantage du sculpteur.
La chose presse, presse, presse, - notre ami le sculpteur a
| |
| |
besoin d'argent - et nous artistes nous savons ce qui en est. - Daarom schrijf ik U 'nen brandbrief.
2o M. Glari, m'a été recommandé par la lettre ci-incluse.
Je ne puis rien pour lui à l'Ecole. - Jorez y est professeur de français et d'italien.
M. Glari m'a dit qu'il pourrait s'occuper soit dans une maison de commerce, etc., etc. - Pouvez-vous faire quelque chose pour lui? Je désirerais savoir quelque chose, non pas de positif, c'est impossible pour demain. Je vais à Bruxelles mercredi et j'y verrai ce Monsieur qui est très honorable, j'ai vu ses états de service en Italie, etc., etc.
3o L'écluse no 54 est vacante à Molenbeek St Jean (Bruxelles).
Et voilà!... Il y en a, n'est-ce-pas,... consolatrice des affligés... Vous portez une rude charge,... mais on n'est pas notre chère Constance,... Ifra Kestence,... comme le disent vos chers pauvres et les plus riches affligés.
Pardonnez-moi de vous demander tant à la fois... et n'en voulez pas à votre respectueux et dévoué ami
Anvers, 10 Octobre 1875.
Peter.
Het 3o van dezen brief wilde zeggen dat Vader Benoit naar deze plaats van sluismeester stond en dat Mej. Teichmann verzocht werd hemel en aarde te roeren om hem dezelfde te bekomen - 't geen zij ook telkens gewillig deed. Reeds in Maart van hetzelfde jaar 1875 was zij aldus werkzaam geweest:
Maandag, 22 Maart (1875)
... Ik heb weer het middel uwer goedheid kunnen zijn ten opzichte dezer familie. De arme vader werd schielijk afgedankt De moeder kwam hier aangeloopen, doodbenauwd. Alles heb ik in 't werk gesteld, ik schreef, ik sprak aan Jan D.Ga naar voetnoot(1) en, u zij dank, kon ik den storm afweren. Alles zal nog goed afloopen. hoop ik. Ik was gelukkig te zien dat mijn broeder zulk een toegedaan hart zijne ouders toedraagt. Zijne wanhoop grensde aan waanzin en had het ongeluk moeten gebeuren, ik zou ernstig ongerust over hem geweest zijn...’
Een goede zoon is Peter altijd geweest. Warm was hij aan zijne familie verkleefd, 't geen nog eens bewijst dat eene gedevoueerde gade, die hem een aangenaam thuis had
| |
| |
bezorgd, hem gelukkig en geacht zou gemaakt hebben. Vurig bedankte hij met dees voorval mijne tante. Zijn kaartje ligt nog in haar dagboek met erop geschreven: ‘Merci, merci, merci, merci, alleluia, à tout à l'heure.’
Nochtans werd de verwijdering tusschen hen altijd grooter en grooter en enkele brieven alleen hebben wij nog over te schrijven vooraleer dit kapittel in Constance's leven te sluiten.
In Februarl 1885 verloor Benoit zijne goede moeder. Innig was zijne smart.
De volgende brieven zijn aan de weldoenster der familie gericht:
‘Edele Joncfrou en geëerde Vriendin,
Gister avond was onze lieve moeder nog allerbest - wel had zij van wat pijn in 't hoofd en in de lenden (geklaagd), maar verre was onze familie te denken dat onze moeder dezen morgend reeds zou bediend worden.
Om 6 ure heden kwam mij een brief van mijnen broederGa naar voetnoot(1) het treurige nieuws brengen dat de doctor verklaard had den toestand der geliefde ziekene, gevaarlijk te zijn...
Toen ik te huis kwam had de bediening reeds aangevangen - Moeder was moedig - maar sedert dat oogenblik schijnt zij in een gedurige sluimering te verkeeren. Geen woordje, geen oogslag bekomen wij van haar...
Misschien, als de doctor Thieren (welken ik in allerhaast heb doen roepen) zal gekomen zijn, zal er middel gevonden worden om eenige beternis te bekomen - de doctor van Wyneghem dien hier reeds dezen morgend om 4 ure aankwam is tot nu niet meer terug gekomen. - Wij zijn middag.
Durf ik op UE. rekenen om mijne zuster te St-Andries per dépèche te willen doen verwittigen? Van UE. komende zal het droevige nieuws haar minder hard voorkomen. Eilaas, kwam zij nog maar in tijds!....
Wij allen groeten UE. eerbiedig en drukken u onze hoogachting en vriendschap uit.
Uw bedroefde vriend,
Peter Benoit.
Wyneghem, 3 Februari 1885.’
| |
| |
‘Edele Joncfrou:
Durf ik zoo vrij zijn UE. te verzoeken ons eene zusterdienster te willen laten bezorgen.
Onze lieve moeder is nog altoos gevaarlijk ziek. - Dezen nacht zal volgens de doctors veel bijbrengen tot wel of wee. Met mijnen hartelijken dank.
Gelief, geëerde vriendin, de uitdrukking mijner eerbiedige gevoelens te aanveerden.
Mijnen goeden vriend Willem Mertens die vandaag moeder is komen bezoeken in gezelschap van onzen trouwen vriend Josef Van den Bosch zal UE. dit schrijven overhandigen.
Uw verkleefde
en eerbiedige
Peter Benoit
Wyneghem - feb. 85.’
Aan de sponde van moeder Benoit zou Mej. Teichmann niet falen, zij de troostengel van alle zieken en stervenden:
‘Vrijdag, 12 (Februari 1885).
... EindelijkGa naar voetnoot(1) ga ik bij Mertens waar ik verneem dat moeder Benoit gisteren op sterven lag en dat zij misschien dood is! Het gedacht dat hare dochter ze niet meer zal zien, dat de Pastoor er misschien niet teruggekeerd is, maakt me wanhopig. Ik neem het besluit naar Wyneghem te gaanGa naar voetnoot(2). De reis alleen met u en mijne gebeden zeggend, stilt mij en doet mij deugd. Ik ga eerst bij den pastoor waar ik verneem dat de zieke een weinig beter is en daarenboven dat ze allerbest bereid is voor het sterven. Dat was het voornaamste. Ik heb ze heel slecht bevonden, maar met volle kennis en gansch gelukkig mij te zien. Wij hebben elkander omhelsd en zij heeft me vaarwel gezegd tot in der eeuwigheid. Ik heb aan zuster Margaretha getelegrafeerd. Zij zal morgen komen, denk ik.’
‘Zaterdag, 14.
... Dezen morgen is zuster Margaretha aangekomen met hare overste. Om twaalf uren vertrokken zij naar Wyneghem. Wat geluk voor de zuster hare moeder te kunnen bijstaan in hare laatste stonden! Zij zal ze helpen in dien geduchten doorgang van het leven tot de eeuwigheid...’
| |
| |
‘Zondag, 15 Februari 1885. Vastenavond.
Heer, mijne arme moeder Benoit is gisteren om 1 uur gestorven. De zuster heeft ze niet meer in 't leven gevonden. Het bedroeft me, maar Gij weet toch beter dan wij wat haar zalig was.... Wat zegen ik u, lieve Heer, dat ik haar dit laatste bezoek mocht brengen!...’
Benoit zelf meldde met korte woorden zijn groot verlies:
‘Edele Joncfrou,
Heden om 1 ure ontviel ons onze geliefde Moeder.
Aanveerd, Edele Joncfrou, de uitdrukking mijner droevige en eerbiedige gevoelens.
Peter Benoit.
Ook voor UEdele Geachte Familie.
Wyneghem, 14 Februari 1885.’
Met de dood van Moeder Benoit kunnen wij dit kapittel sluiten. Nooit tusschen Peter en Constance sloegen de wateren weer toe. Hunne betrekkingen bleven gansch uitwendig en van zielsverkeer was er nooit meer spraak. Wel bleef Mej. Teichmann voor hem bidden en innig was haar verlangen voor zijn heil en welstand. De eerste aanval der ziekte die haar naar het graf moest leiden, gebeurde rond Palmen-Zondag. Zij gelastte mij, volgens haar jaarlijksch gebruik, een gewijd palmtaksken aan den Meester te sturen.
Zij, die haar leven zoo menigmaal voor zijn zieleheil had opgedragen, zou natuurlijk hare bezorgdheid in hare laatste stonden niet afgezworen hebben.
Dat haar afsterven den grooten meester bedroefde, lijdt geen twijfel. Al had Benoit gebreken, zijn hart stond op de rechte plaats en ondankbaar was hij niet, hoe Mej. Teichmann ook dikwijls meende dat hij geheel onverschillig ten haren opzichte was geworden. Bij al zijn roem, de grootschheid van zijn scheppingskracht, den omvang zijner gaven, was Benoit een ongelukkige. Familiebanden kende hij niet meer, vleiers verwarde hij dikwijls met vrienden; eenzaam stierf de groote stichter onzer muzikale kunstschool, slachtoffer van een mysterieus noodlot - wederwraak van 't genie of geheime oordeelen der Voorzienigheid?
M.E. Belpaire. |
-
voetnoot(1)
- ‘...L'autre jour je vous ai dit un mot qui n'est juste qu'en partie. C'est que Benoit est le Berlioz belge. Je dois m'expliquer. Voici donc sous quel rapport il ressemble au compositeur français, c'est que sa pensée ou son sentiment se traduit plus matériellement que musicalement, c'est à dire avec des sonorités plus qu'avec des pensées. Ainsi ses ouvrages vus au piano ne peuvent nous émouvoir, il faut des voix nombreuses, un grand orchestre, harpe, orgue, enfin toutes les ressources de l'instrumentation, du moins dans son requiem. Son morceau a impressionné, mais là vraiment ce n'est pas de la musique pure, il y a peu et presque pas de travail, ce sont des accords parfaits se succédant par progressions qui sont fort souvent les mêmes. Ainsi il passe fréquemment ou répête la même phrase en montant d'une tierce mineure, d'ut en mi b., de mi b. en sol b., de sol b. en la majeur et ceci devient un peu fatiguant à entendre. Cet effet, bon une fois, devient monotone et un peu puéril. Comme c'est un garçon courageux et sincèrement personnel, je désire cependant lui rendre service. Je vais m'occuper de monter son concert ici. - Je tâcherai de lui procurer quelques joies pour le consoler par avance des déceptions qui l'attendent dans la vie, s'il n'y prend garde, et comment pourrait-il se mettre en garde, il n'a que des flatteurs qui le grisent et sa tête n'est pas forte. Au demeurant c'est un brave garçon qui peut inspirer de la sympathie.’
-
voetnoot(1)
- Mijn groot-oom, M. Paul Belpaire († 18 December 1863), geneesheer en burgemeester van Harelbeke, een zeer geleerd en oorspronkelijk man, was een der eerste beschermers van Peter Benoit. Hij liet hem muzieklessen nemen met zijne eenige dochter, doch het boerken liet spoedig het jufvrouwken achteruit. - Toen ik tijdens Benoit's laatste ziekte in zijne woning zijne tachtigjarige tante uit Harelbeke trof, verwarde deze nog in hare droefheid den naam van ‘Menherre Belpaire’, uit verre herinnering, met dien van Dr Verriest, dien men verwachtend was.
-
voetnoot(1)
- Na den grooten brand van de Beurs, in 1858, werd deze tijdelijk in de Cité gehouden, in de groote zaal die nu tot markt dient.
-
voetnoot(2)
- De afdanking van haar hoofd als gouverneur had de familie moeilijk kunnen kroppen, uitgenomen mijn grootvader die zich in zijne hooge jaren zeer goed in wat rust schikte. De tijden waren ook woelig: men zal bemerken dat de meeting-regeering dan in haar eersten bloei was.
-
voetnoot(1)
- Hij overleed den 19 Juli van hetzelfde jaar.
-
voetnoot(2)
- ‘24 Août 1864.
La Société royale d'Harmonie a doublement le droit de dire aujourd'hui comme le Poëte:
Exegi Monumentum.
Des hommes s'unissent dans une pensée commune, chacun d'eux apporte à une oeuvre unique son tems, son travail, sa volonté; soit qu'ils choisissent pour but les arts ou les sciences, ces hommes élèvent réellement un édifice moral. Les principes adoptés en commun en sont les bases, les résultats obtenus en sont le couronnement.
Depuis 50 ans la Société royale d'Harmonie a propagé le goùt de la musique, elle a fait connaître les oeuvres des artistes, elle a encouragé les jeunes talens en leur donnant l'occasion de se produire en public. C'est son édifice moral à elle, et elle peut justement s'en enorgueillir. Mais elle n'en est pas restée là. Aujourd'hui son oeuvre s'est complétée, l'idée a pris une forme visible, l'Edifice matériel s'offre à nos yeux éblouis et charmés. La Société inaugure, le 24 aoùt 1864, par une splendide Fête musicale, sa splendide salle de concerts. Le style en est à la fois sévère et élégant: les lignes en sont pures et grandioses. C'est ainsi qu'on comprend un Temple consacré au plus grand des arts, à celui qui répond à tous les instincts et à toutes les aspirations de l'humauité.
Quel sera l'artiste inspiré dont la voix évoquera le souffle d'en haut, et consacrera par un hymne solennel ce temple de l'art? Ecoutez! Des chants d'une íneffable suavité s'élèvent comme un doux murmure en invoquant la divine harmonie, soudain l'orage gronde, la tempête éclate, les ouragans furíeux déchaînés s'efforcent d'étouffer ces accents ravissants. Mais le chant reparaît plus lumineux et plus pur. Il plâne au-dessus du fracas des éléments en désordre. Bientôt toute la nature se joint à l'hymne commencé: il devient de plus en plus puissant et finit par un immense crí d'enthousiasme et de triomphe. L'artiste inspiré c'est notre jeune compositeur Pierre Benoit, l'hymne c'est l'Invocation à l'Harmonie.
Le programme porte deux autres noms Belges: Marie Sax, la gràcieuse cantatrice que l'étranger nous envie, et Henri Vieuxtemps, qui nous promet son concerto en la majeur.’
-
voetnoot(1)
- Den 25 November teekent zij onder ander op: ‘Het algemeen gevoel dezen Zomer was een soort bedwelming van toewijding en sacrificie die ons het onmogelijke had doen wagen voor onze broeders en waardoor wij al lachend ons leven voor hen zouden gegeven hebben....’
-
voetnoot(1)
- Nog zong zij de soli van Mendelssohns Athalie op het concert der Damen van Liefdadigheid (Dec. 1866). Het was haar laatste openbaar optreden.
-
voetnoot(1)
- M. Génard's bijnaam in den ‘Reinart de Vos’ en bij de familie.
-
voetnoot(1)
- Bij de dood van hare moeder, den 26 October, schreef Benoit den volgenden brief:
Dimanche matin.
Chère Soeur,
En arrivant hier au soir - j'ai appris la terrible nouvelle du malheur qui vient de vous frapper encore! C'est trop de souffrance à la fois pour vous, un ange, une sainte!
Que ne puis-je venir auprès de vous, non pas vous consoler mais souffrir et pleurer avec vous! car pour moi aussi c'étaient de bons parents. Ne me recevaient-ils pas comme leur enfant?
Mais vous, et les vôtres, et la chère L..., que vous devez souffrir.
Oh je vous prie, envoyez-moi un mot - de fatales affaires me font quitter Anvers à l'instant même - 8 heures du matin. - Je serai à Vive St Eloi. Ecrivez-moi là, je vous en prie, chère soeur.
Votre ami,
Pierre Benoit.
Ma femme qui se trouve avec moi est au désespoir de ne pouvoir venir auprès de vous - elle partage tous les sentiments de douleur que je vous exprime ici. A bientôt, chère soeur, à bientôt.
Pierre B.
-
voetnoot(1)
- Benoit's benoeming tot Bestuurder der Vlaamsche muziekschool.
-
voetnoot(1)
- Uit de aanteekeningen mijner moeder: ‘Zaterdag 6 Meert. Morgen, Zondag, uitvoering van De Schelde te Brussel. Heel 't orkest en 120 zangers en zangeressen van Antwerpen vertrekken 's morgens.... Dat zal eene revolutie veroorzaken, zegt men, in de artistieke wereld van Brussel: die Antwerpenaren die zoo voor den neus der Brusselaars komen staan.’
-
voetnoot(1)
- Hij was bij zijne ouders, te Vijve-St-Elooi.
-
voetnoot(1)
- Waar de beroemde capucien, P. Célestin, de vastenpreek alle Vrijdagen hield.
-
voetnoot(1)
- Cours d'esthétique, dien Benoit in 't begin elken Zaterdag gaf.
-
voetnoot(1)
- Het was P. Célestin die Benoit in de biecht met God verzoende.
-
voetnoot(1)
- Auguste, sluismeester gelijk zijn vader. De familie was alsdan reeds te Wyneghem gevestigd.
-
voetnoot(1)
- Na twee, drie bezoeken van den zelfden aard.
-
voetnoot(2)
- Voor den tweeden keer. Mej. Teichmann was den 4en Februari reeds bij de zieke geweest.
|