Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Twee kunstenaarszielenZelden leert men een schrijver gansch in zijne werken kennen: een deel van zijne personaliteit, van zijn Ik, het intiemste van zijne ziel, blijft verborgen en vreemd. Dat is waar op alle kunstgebied, zelfs in de letterkunde, de meest subjectieve kunst, misschien. In zijne brieven echter, onthult de mensch juist die intieme diepte van zijn hart en ziel. Hier schrijft hij niet voor het publiek; hij heeft geen artistiek doel voor oogen, ook geen apostolaat; de verzorging van zijn stijl kwelt hem niet. Een poosje met een vriend keuvelen, zijn wel en weê meêdeelen, zijn hart ontlasten, dat alleen beoogt hij; in zijne ziel laat hij lezen als in een boek. En geen roman is zoo boeiend als de geschiedenis eener ziel; geene fictie belangrijker dan het spel der gevoelens in de wezenlijkheid. Hoe hoog staat het werk van den Schepper altijd boven dat van den mensch! De briefwisseling tusschen George Sand en FlaubertGa naar voetnoot(1) laat ons treden in de intimiteit van twee zeer verschillende zielen. In hare romans is George Sand romantisch, utopisch; Flaubert, integendeel, koud, sceptiek, verstoken van alle sympathie voor zijnen evenmensch. Het talent moet men bewonderen, maar koud blijft men er bij, of beter gezegd, onvoldaanheid, critiek rijst op. Maar na de lezing dier brieven, verstaat men de personaliteit der beide schrijvers beter, en ook hunne werken. Het schijnt of men ze met een ander gevoel zou lezen, nu men hunne bedoelingen beter kent. Want, alle twee hadden zij eene edele, hooge ziel. Van George Sand wist men het reeds door haar Histoire | |
[pagina 454]
| |
de ma vie. Zij was eene rijke natuur, warmhartig, geestdriftig in hare gevoelens van liefde of vriendschap, van bewondering of verontwaardiging. Eene natuur die zich geheel geeft, zonder berekening, zonder achterdocht: eene mannelijke ziel, een vrouwenhart. Vele dwalingen in hare philosophie, in hare opvatting van het leven, en die, eilaas, van noodlottigen invloed op hare lezers waren. Maar hoe kon het anders met de opvoeding die ze ontvangen had? ...‘Dès les premiers jours de mon éclosion intellectuelle, quand, m'instruisant toute seule auprès du lit de ma grand'mère paralytique... je me posais sur la société les questions les plus élémentaires, je n'étais pas plus avancée à dix-sept ans qu'un enfant de six ans, pas même! grâce à Deschartres, le précepteur de mon père, qui était contradiction des pieds à la tête, grande instruction et absence de bon sens; grâce au couvent oû l'on m'avait fourrée, Dieu sait pourquoi, puisque l'on ne croyait à rien; grâce aussi à un entourage de pure Restauration où ma grand'mère philosophe, mais mourante, s'éteignait sans plus résister au courant monarchique. Hoe kon een jong meisje tusschen zoovele tegenstrijdige beginselen, den grondslag eener ware philosophie vinden? Noodwendig met haar vurig karakter, moest zij al de nieuwe | |
[pagina 455]
| |
invloeden ondergaan die haar beurtelings verlokten en begoochelden, zonder ooit in staat te zijn er de eigenlijke waarde van te wegen of te peilen. Al de theoriën welke zij zoo onvoorzichtig en ook wel zoo onbedacht rondzaaide, kwamen haar voor, gehuld in een gulden halo van liefde, edelmoedigheid, adel des gemoeds. Nooit ontwaarde zij het vergif dat ze bevatten. Vreemd genoeg, die vrouw, wier liefderijk hart voor alle goede gevoelens opende, voor alle droomen ontvlamde, kende maar éenen haat: het catholicisme, de Kerk. Zoo gauw er spraak van is, verliest zij het klaar begrip der zaken. Zoo reist zij Bretanje door; alles steekt haar tegen, schijnt haar leelijk: ...‘Il n'y a rien là où règne le prêtre et où le vandalisme catholique a passé, rasant les monuments du vieux monde et semant les poux de l'avenir...’Ga naar voetnoot(1) Dat is nog al duidelijk, maar ook onbezonnen; want noch Galliërs, noch Romeinen hadden vele monumenten opgericht in het land van Armor, en juist de priesters en hunne volgelingen zijn het, die daar eenige onsterfelijke kunstjuweelen hebben tot stand gebracht. En verder na de bekeering van een harer vriendinnen: ...‘J'ai eu du chagrin ces jours-ci... Une personne que tu connais, que j'aime beaucoup, Cé limène, s'est faite dévote, oh! mais, dévote extatique, mystique, moliniste, que sais-je? imbécile! Je suis sortie de ma gangue, j'ai tempêté, je lui ai dit les choses les plus dures, je me suis moquée. Rien n'y fait, ça lui est bien égal. Le Père Hyacinthe remplace pour elle toute amitié, toute estime, comprend-on cela? un très noble esprit, une vraie intelligence, un digne caractère! et voilà!... Maurice et Lina sont furieux.... Ils ne l'aiment plus du tout. Moi, ça me fait beaucoup de peine de ne plus l'aimer.’Ga naar voetnoot(2) Is dat niet typiek van de verdraagzaamheid der vrijdenkers, en van die razernij, die hen als een schielijke ziekte overvalt, zoodra er spraak is van catholicisme? Voor alle an- | |
[pagina 456]
| |
dere godsdiensten zijn ze vol toegeeflijkheid, getuige G. Sand zelve, wier zoon vóor den protestantschen predikant trouwde en wier kleinkinderen protestantsch gedoopt werden. Tegenover het catholicisme alleen verliezen zij oogenblikkelijk het juiste begrip der verhoudingen, en de noodige kalmte om na te denken. Vrienden die tot dien hatelijken godsdienst overgaan zijn geene vriendschap meer waard. Denkt gij dat G. Sand zich éen oogenblik zal zeggen, dat hare vriendin, eene verstandige vrouw, niet lichtzinnig te werk ging, en dat er misschien in dien godsdienst meer te vinden is dan zij er zelve in zag? Geenszins, gemakkelijker was het de vriendin voor dom uit te maken en over boord te werpen, dan oprecht en diep over zulke ernstige kwesties na te denken. Dat éenig punt daargelaten, is G. Sand de goedheid, de liefderijkheid zelve. Zelfs hare dwalingen zijn edelmoedig, gesproten uit een hoog ideaal van gerechtigheid, van menschenliefde, een christen ideaal, buiten het christendom, en daarom verminkt en gevaarlijk, maar toch eener edele ziel waardig. Want George Sand, zoo gelaakt door de eenen, zoo opgehemeld door de anderen, en trots de veel bewogen jaren die hare echtscheiding volgden, trots ook hare zonderbare theoriën op huwelijk en vrije liefde, was eene eerlijke natuur, diep gevoelig en van breede goedheid. Die deugd haalt het bij haar op alle andere; zij is het, die haar zoovele utopieën inboezemde, waar we nu om glimlachen; overal straalt ze door: in hare mémoires, in hare brieven, vooral in deze geschreven aan Gustave Flaubert, haren jongeren kunstbroeder. Zij was met hem in kennis geraakt na een artikel, door haar geschreven over zijn boek Salammbô, en van dat oogenblik af, tot aan haar dood, werd hunne vriendschap altijd inniger, hunne briefwisseling altijd drukker. Zij, de reeds zestigjarige, heeft eene warme bewondering voor zijn talent, maar toch is zij het die hem steunt, hem moed inspreekt, hem het leven onder roziger kleuren tracht te doen inzien. Zij poogt gedurig een weinig van hare kracht, van hare zonnige natuur te doen overgaan in den overgevoeligen, verbitterden man. | |
[pagina 457]
| |
...‘Les artistes sont des enfants gâtès, et les meilleurs sont de grands égoïstes. Tu dis que je les aime trop, je les aime comme j'aime les bois et les champs, toutes les choses, tous les êtres que je connais un peu et que j'étudie toujours. Je fais mon état au milieu de tout cela, et comme je l'aime, mon état, j'aime tout ce qui l'alimente et le renouvelle. On me fait bien des misères, que je vois, mais que je ne sens plus. Je sais qu'il y a des épines dans les buissons, ça ne m'empêche par d'y fourrer toujours les mains et d'y trouver des fleurs. Si toutes ne sont pas belles, toutes sont curieuses. Le jour où tu m'as conduite à l'abbaye de Saint-Georges, j'ai trouvé la scrofularia borealis, plante très rare en France. J'étais enchantée; il y avait beaucoup de... à l'endroit où je l'ai cueillie. Such is life! ...‘Je t'en veux de devenir sauvage et mécontent de la vie. Il me semble que tu regardes trop le bonheur comme une chose possible, et que l'absence du bonheur, qui est notre état chronique, te fâche et t'étonne trop. Tu fuis les amis, tu te plonges dans le travail et prends pour du temps perdu celui que tu emploierais à aimer ou à te laisser aimer. Pourquoi n'es-tu pas venu chez nous avec madame Viardot et Tourgueneff? Tu les aimes, tu les admires, tu te sais adoré chez nous, et tu te sauves pour être seul. Eh bien, pourquoi ne te marierais-tu pas? Etre seul, c'est odieux, c'est mortel, et c'est cruel aussi pour ceux qui vous aiment. Toutes tes lettres sont désolées et me serrent le coeur, n'est-il pas une femme que tu aimes ou par qui tu serais aimé avec plaisir? Prends-la avec toi... vivre en soi est mauvais... Je t'en supplie, écoute-moi! tu enfermes une nature exubérante dans une geôle, tu fais, de ton coeur tendre et indulgent, un misanthrope de parti pris, et tu n'en viendras pas à bout. Enfin, je m'inquiète de toi et te dis peut-être des bêtises; mais nous vivons dans des temps cruels et il ne faut pas les subir en les maudissant. Il faut les surmonter en les plaignant....Ga naar voetnoot(2) ...‘Mon Dieu, que la vie est bonne quand tout ce qu'on aime est vivant et grouillant! Tu es mon seul point noir dans ma vie du coeur, parce que tu es triste et ne veux plus regarder le | |
[pagina 458]
| |
soleil. Quant à ceux dont je ne me soucie pas, je ne me soucie pas davantage des malices ou des bêtises qu'ils peuvent me faire ou se faire à eux-mêmes. Ils passeront comme passe la pluie. La chose éternelle, c'est le sentiment du beau dans un bon coeur. Tu as l'un et l'autre! tu n'as pas le droit de n'être pas heureux...Ga naar voetnoot(1) Hij had die gedurige opwekking, dat aanhoudend aanmoedigen wel noodig! Geen droeviger karakter dan Flauberts, geen smartelijker, verbitterder ziel. Alles is voor hem pijnlijke wonde. Hij erkent overigens dat zijne gedachten al zwarter en zwarter worden: ...‘J'ai eu et j'ai encore la grippe, il en résulte pour votre Cruchard une lassitude générale accompagnée d'une violente (ou plutôt profonde) mélancolie. Tout en crachant et toussant au coin de mon feu, je rumine ma jeunesse. Je songe à tous mes morts, je me roule dans le noir!... jamais je ne me suis senti plus abandonné, plus vide et plus meurtri. Ce que vous me dites (dans votre dernière lettre) de vos chères petites m'a remué jusqu'au fond de l'âme! Pourquoi n'ai-je pas cela? J'étais né avec toutes les tendresses pourtant! Mais on ne fait pas sa destinée, on la subit. J'ai été lâche dans ma jeunesse, j'ai eu peur de la vie! Tout se paye.’Ga naar voetnoot(2) Gedurende den oorlog van 1870 schrijft hij: ...‘Je ne crois pas qu'il y ait en France un homme plus triste que moi! (Tout dépend de la sensibilité des gens.) Je meurs de chagrin. Voilà le vrai, et les consolations m'irritent.’Ga naar voetnoot(3) ...‘Je ne vous dirai pas tout ce que j'ai souffert depuis le mois de septembre. Comment n'en suis-je pas crevé? Voilà ce qui m'étonne! Personne n'a été plus désespéré que moi. Pourquoi cela? J'ai eu de mauvais moments dans ma vie, j'ai subi de grandes pertes, j'ai beaucoup pleuré, j'ai ravalé beaucoup d'angoisses. En bien! toutes ces douleurs accumulées ne sont rien en comparaison de celle-là. Et je n'en reviens pas; je ne me console pas! Je n'ai aucune espérance!’Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 459]
| |
Eenigen tijd later sterft zijne oude moeder; 't was een bittere slag voor hem. ...‘J'aurais dû répondre tout de suite à votre première lettre si tendre! Mais j'étais trop triste. La force physique me manquait. In de laatste tijden van G. Sands leven schrijft hij nog: ...Une goutte errante, des douleurs qui se promènent partout, une invincible mélancolie, le sentiment de ‘l'inutilité universelle’ et de grands doutes sur le livre que je fais, voilà ce que j'ai, chère et vaillant maître. Ajoutez à cela des inquiétudes d'argent avec des retours mélancoliques sur le passé, voilà mon état, et je vous assure que je fais de grands efforts pour en sortir. Mais ma volonté est fatiguée. Je ne puis me décider à rien d'effectif. Ah! j'ai mangé mon pain blanc le premier et la vieillesse ne s'annonce pas sous des couleurs folichonnes... Il est vrai que je suis doué d'une sensibilité absurde, ce qui érafle les autres me déchire. Que ne suis-je organisé pour la jouissance comme je le suis pour la douleur!’Ga naar voetnoot(2) Zoo luidt zijne klacht het heele boek door. De nietigste schram wordt hem eene schrijnende wonde, ongeneesbaar. Welk verschil tusschen die twee kunstenaars! George Sand, vol leven, vol liefde voor het geschapene, vol hoop en geestdrift. Hij, zonder kracht tegen ontgoocheling of droefheid, zonder belangstelling voor natuur of menschdom, zonder echte menschenliefde; een gevoelig hart maar altijd passief. Die tegenstelling vind men overigens terug in hunne opvatting van de kunst. George Sand schreef om haar hart uit te spreken, om invloed op hare lezers uit te oefenen, om | |
[pagina 460]
| |
hunne ziel te verheffen, in een woord, om volgens hare gedachte goed te doen. Geheel en gansch gaf zij zich in hare werken, met al hare geestdrift, al haar warm voelen, al hare groote liefde, vooral voor de nederigen, degenen wien het lot ongunstig is. Hun zedelijken toestand wil zij verhelpen, hun ideaal verhoogen. Dat heeft zij voor oogen, bestendig. Of zij er in gelukt? Dat is zeer betwistbaar. Zonder eenigen twijfel hebben de meeste van hare romans een noodlottigen invloed gehad op meer dan éen menschengeslacht. Maar dat was, even onbetwistbaar, buiten haar weten en willen; hare inzichten waren zuiver. Waarom was het uitwerksel dan zoo verkeerd? Omdat zij zelve het hoogste ideaal miste, en geene goed bepaalde zedelijke beginselen bezat; omdat die zoo verstandige en geleerde vrouw, toch dikwijls als eene gewone vrouw redeneerde, als een wezen van louter indrukken, van eerste impulsie; een wezen dat nooit diep nadenkt op de verre oorzaken, maar zich vergenoegt met een oppervlakkig onderzoek, en alzoo gemakkelijk tot valsche gevolgtrekkingen komt. Ja, ze wilde eerst en vooral een moreel werk verrichten; zou men eenigen twijfel hierover koesteren, hij moet verdwijnen na de lezing van deze woorden: ...‘Aurore apprend tout avec une facilité et une docilité admirables; c'est ma vie et mon idéal que cette enfant. Je ne jouis plus que de son progrès. Tout mon passé, tout ce que j'ai pu acquérir ou produire n'a plus de valeur à mes yeux que celle qui peut lui profiter. Si j'ai eu en partage une certaine dose d'intelligence et de bonté, c'est pour qu'elle puisse en avoir une plus grande.’...Ga naar voetnoot(1) Aurore was haar kleinkind, het dochterken van haren zoon, dat zij hartstochtelijk beminde, aan wier opvoeding zij het beste van hare kracht en van haren tijd besteedde. Hare boeken zijn gevaarlijk - of waren het, want ze zijn reeds erg ouderwetsch - juist omdat hare ziel zoo vurig was, haar hart zoo edelmoedig. De gevaarlijkste theoriën, soms ook de kinderachtigste, namen in hare verbeelding | |
[pagina 461]
| |
den schijn van verlossings-, van herscheppingstheorieën, en de bekoring van haar stijl bracht haar droom over in den geest harer lezers. Is het wel dezelfde die deze brieven aan Flaubert schreef, en van den anderen kant die menigvuldige romans? Men zou zeggen dat ze de pennevrucht zijn van twee gezusters, waarvan de eene al de holle hoogdravendheid, al de bedrieglijke utopieën voor haar deel nam, en de andere al het gezond verstand. Waarlijk zonder La petite Fadette en enkele anderen in de massa harer werken, zou men gelooven dat hier iemand anders aan het woord komt. Hier toch bedoelde zij geen apostolaat, maar laat alleen vrijen loop aan hare rijke verbeelding, aan hare gelukkige levensopname, en het werk is gezond gelijk haar eigen gezond temperament. In bijna al hare romans, zooals in haar eigen leven, wordt men onder de edelmoedige droomen een zonderling gebrek gewaar aan zedelijk gevoel, een vreemd niet-verstaan van de heiligste plichten. Welk vooroordeel tegen het huwelijk, en welke illusies over de vrije liefde! Dat is de grondtoon harer beginselen, de hoeksteen harer kunst. De vrouw is een ongelukkig, onbegrepen schepsel, de echtgenoot een monster. Onmogelijk het leven met hem om te brengen. Gelukkig vind zij altijd eene zusterziel, die haar begrijpt en troost, een hart dat met het hare klopt, een sterken arm om haar te steunen. Dit alles, natuurlijk, nooit bij den wettigen echtgenoot. Maar is dat haar te wijten? En moet zij het geluk vaarwel zeggen, omdat haar huwelijk een misverstand was? Heeft ieder schepsel niet recht op het geluk? Vindt de vrouw het niet bij den wettigen haard, is het dan niet billijk dat zij het elders zoeke? Wie zou haar durven veroordeelen, haar, het reine, deugdzame wezen, dat niets beoogt dan het goede? dat enkel naar gerechtigheid, naar waarheid, naar liefde tracht? Wie zou durven beweren dat Indiana plichtig is? Indien er zoovele slechte huwelijken zijn, dan komt dat doordat de standen te afgesloten blijven. Waarom moeten de dochters van edele afkomst altijd met hun gelijken trouwen? Vraag aan Valentine of zij er gelukkiger om is? Die adellijke heeren, immers, zijn onbekwaam om eene kiesche gevoelige vrouw te verstaan! Zij hebben eene grove ziel | |
[pagina 462]
| |
onder hunne fijne kleederen; hun hart is koud, hunne hardvochtigheid onuitputtelijk. Neen, Valentine, de kiesche vrouw, had eenen eenvoudigen werkman moeten huwen, daar had zij alle fijngevoeligheid, alle verhevenheid van gedachte ontmoet. Wel is waar een werkman gelijk Benedict treft men zelden, maar daarom is het princiep niet minder juist? Deze, en zoovele andere theorieën, ziet en idealiseert George Sand in hare verbeelding. Want dat is hare macht, hare bekoorlijkheid en ook haar gevaar. Zij idealiseert altijd; maar altijd scheidt zij niet het goed van het kwaad, het kaf van het koren, en hare gloedvolle voorstelling brengt gemakkelijk den lezer in denzelfden toestand. Dat idealiseeren is juist, volgens Flaubert, het hemelbreed verschil tusschen hen: ..’Voici, je crois ce qui nous sépare essentiellement. Vous, du premier bond, en toutes choses, vous montez au ciel et de là vous descendez sur la terre. Vous partez de l'a priori, de la théorie, de l'idéal. De là votre mansuétude pour la vie, votre sérénité, et, pour dire le vrai mot, votre grandeur. - Moi, pauvre bougre, je suis collé sur la terre comme par des semelles de plomb; tout m'émeut, me déchire, me ravage et je fais des efforts pour monter. Si je voulais prendre votre manière de voir l'ensemble du monde, je deviendrais risible, voilà tout.’...Ga naar voetnoot(1) Ja, het verschil tusschen beiden is diep. Waar George Sand overal te vinden is in hare boeken, schuilt Flaubert gansch weg achter de zijne, uit princiep: ...‘Mais dans l'idéal que j'ai de l'art, je crois que... l'artiste ne doit pas plus apparaître dans son oeuvre que Dieu dans la nature. L'homme n'est rien, l'oeuvre tout! Cette discipline, qui peut partir d'un point de vue faux, n'est pas facile à observer. Et pour moi, du moins, c'est une sorte de sacrifice permanent que je fais au bon goût. Il me serait bien agréable de dire ce que je pense et de soulager le sieur Gustave Flaubert par des phrases, mais quelle est l'importance du dit sieur?’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 463]
| |
Flaubert wilde zijne personalitet niet laten doorstralen in zijne gewrochten; hij wilde geenen invloed uitoefenen. Zijne leus was: ‘l'art pour l'art’. Dat verstond George Sand zelf niet. De Schoonheid jaagde hij na. Van de Schoonheid droomde hij; dag en nacht zocht hij haar, om haar te grijpen en te omhelzen. Geen ander doel beoogde hij. De verantwoordelijkheid van den kunstenaar erkende hij niet, noch den zedelijken invloed van de kunst. De kunst bestaat daarbuiten, volgens hem; zij is alleenlijk de vertolking der schoonheid, die hij zoo diep voelde: ...‘Je ne partage pas la sévérité de Tourgueneff à l'encontre de Jack ni l'immensité de son admiration pour Rougon. L'un a le charme et l'autre la force. Mais aucun des deux n'est préoccupé avant tout de ce qui fait pour moi le but de l'Art, à savoir: la beauté. Je me souviens d'avoir eu des battements de coeur, d'avoir ressenti un plaisir violent en contemplant un mur de l'Acropole, un mur tout nu (celui qui est à gauche quand on monte aux Propylées). Eh bien! je me demande si un livre, indépendamment de ce qu'il dit, ne peut pas produire le même effet? Dans la précision des assemblages, la rareté des éléments, le poli de la surface, l'harmonie de l'ensemble, n'y a-t-il pas une vertu intrinsèque, une espèce de force divine, quelque chose d'éternel comme un principe?’Ga naar voetnoot(1) ...‘A propos de mes amis, vous ajoutez “mon école.” Mais je m'abîme le tempérament à tâcher de n'avoir pas d'école! A priori, je les repousse toutes. Ceux que je vois souvent, et que vous désignez, recherchent tout ce que je méprise et s'inquiètent médiocrement de ce qui me tourmente. Je regarde comme très secondaire le détail technique, le renseignement local, enfin le côté historique et exact des choses. Je recherche par-dessus tout la beauté, dont mes compagnons sont médiocrement en quête. Je les vois insensibles, quand je suis ravagé d'admiration ou d'horreur. Des phrases me font pâmer, qui leur paraissent fort ordinaires.’Ga naar voetnoot(2) Hij voelde ze diep, die Schoonheid; en heel zijn leven wijdde hij haar. Hij was een groot, een machtig kunstenaar, en menig schoon gewrocht is uit zijn pen gevloeid. | |
[pagina 464]
| |
Waarom dan dat gevoel van onvoldaanheid als men zijne werken leest? Die schoonheid, zoo ieverig en hartstochtelijk nagejaagd, hoe blijft zij nog zoo ver van hem? Die kunst waar hij zijn hartebloed in uitstortte, waarom geeft zij den indruk van zonder vlam te zijn? En hij zelf, die niets anders zocht als de schoonheid, door welke vreemde vergissing gaf hij ons niets als den leelijken kant van het leven? Hij, die eene vereering had voor de gerechtigheid, hoe komt het dat hij in het menschdom enkel domkoppen en deugnieten zag? Het leven toch wilde hij trouw weergeven, de menschen zooals ze waarlijk zijn ‘ni héros, ni monstres’. Dus allen min of meer middelmatig. Maar welke middelmatigheid! Is er, in al zijne boeken, éene figuur die eerbied of achting afdwingt. laat staan bewondering en geestdrift? Hij schijnt zelf van deze meening, want hij sprak van zijne personnages met eene zonderlinge minachting: ...‘Je viens de relire mon plan. Tout ce que j'ai encore à écrire m'épouvante, ou plutôt m'écoeure à vomir. Il en est toujours ainsi, quand je me remets au travail. C'est alors que je m'ennuie, que je m'ennuie, que je m'ennuie! Mais cette fois dépasse toutes les autres!... Bref, j'en ai encore pour quatre ou cinq mois. Quel bon “ouf” je pousserai quand ce sera fini, et que je ne suis pas près de refaire des bourgeois!’...Ga naar voetnoot(1) ‘Des bourgeois!’ Dat is het groote woord! de grootste schimp, in Flauberts gedachte. ‘Bourgeois’ zijn, was voor hem, de bekwaamheid tot alle schandelijkheid, tot alle ongerijmdheid, tot alle laagheid. En in die klas plaatste hij iedereen, behalve de kunstenaars. Deze alleen verdienen te leven. ...‘Tous les bourgeois peuvent avoir beaucoup de coeur et de délicatesse, être pleins des meilleurs sentiments et des plus grandes vertus, sans devenir pour cela des artistes.’Ga naar voetnoot(2) ‘La haine du bourgeois,’ zegt hij elders, ‘est le commencement de la sagesse.’ Mogelijk; maar was bij hem die haat niet het eenig gebrek zijner boeken? Hoe blikt hij uit de | |
[pagina 465]
| |
hoogte neer op dat arm menschdom, waar de ‘bourgeois’ toch de heel groote meerderheid van uitmaken! Zoodanig, dat hij proporties en perspectief wel een weinig uit het oog verliest. Zoo is het ook, wanneer men uit een toren naar beneden kijkt. Alles, huizen en menschen, schijnt breed en kort, als tegen de aarde geplakt. Flaubert's helden zijn niet anders. Een verheven, edelmoedig, echt belangloos gevoel moet men bij hen niet zoeken. Zij gehoorzamen blindelings aan lage driften of indrukken; zij laten zich voortduwen als marionetten. Noch wil, noch initiatief hebben zij; de gebeurtenissen sleepen hen mêe. Nooit trachten zij naar den hooge, maar blijven op de aarde gebukt, zonder eenig gevoel van het oneindige in hunne enge ziel. Hoe komt het toch dat Flaubert, die een eerlijk man was, eenzaam als een kloosterling leefde, en zulke warme genegenheid voelde voor zijne moeder, voor een nichtje dat hij grootgebracht had, voor zijne vrienden, voor George Sand en eenige andere kunstbroeders vooral, - hoe komt het dat hij zulke droevige, bittere, onrechtvaardige gedachte had van zijne medemenschen? Dit raadsel is misschien op te lossen, door zijne levenswijze. Afgezonderd woonde hij in zijn huisje van Normandië en verdiepte zich geheel in zijnen letterkundigen arbeid. Zelden kwam hij met anderen in betrekking; altijd minder, hoe meer de tijd verliep. Hij leed daaronder, zonder iets te doen om die eenzaamheid te ontvluchten. Daarbij een onophoudende arbeid, die zijn zenuwgestel overprikkelde; eindelijk het gemis aan belangstelling voor natuur en menschdom, voor al wat niet rechtstreeks tot de letterkunde behoorde; dat alles moest een noodlottigen invloed hebben op zijne kunst. George Sand, sprekende van jongere schrijvers, zegt: ‘Ils sont hommes de lettres et pas hommes’Ga naar voetnoot(1) Hetzelfde kan men aan Flaubert verwijten. Hij ook was geen man; maar, bij uitstek, een letterkundige; het leven rond hem zag hij door een prisma, dat alles terugbracht tot zijne persoon- | |
[pagina 466]
| |
lijke, eng letterkundige opvatting. Het overige gunde hij geen oogslag. Waar er zulken rijken oogst te doen was van lijden en medelijden, van vreugden en medevreugden, zulk innig verbonden-zijn met andere lijdende of jubelende schepsels, zulke diepe communie met het geschapene en met den Schepper, bestond er voor hem enkel de Letterkunde, de Kunst van het woord, zonder ander doel als de schoonheid van den vorm, zonder eenige aanmatiging op 't zij welke maatschappelijke strekking. Dus, voor mij, valsch in beginsel. Zeker, een kunstwerk moet niet gewrocht zijn om moreel te zijn; comediestukjes voor meisjespensionaten zouden dan wel als standaard moeten genomen worden! Maar het moet ons nader brengen bij de Eeuwige Schoonheid, waarvan het Ideaal slechts het zwakke beeld is, in evenredigheid met de menschelijke kracht. Daarom moet het schoon zijn, - en dat is onmogelijk indien het enkel het leelijke daarstelt - en het moet ons verblijden; en hoe is dat te bekomen wanneer de hoofdkleur zwart is? Een boek dat zijne lezers droever maakt, is doorgaans een defectueus kunstwerk. Laat het uitmunten door de zeldzaamste hoedanigheden van vorm, toch zal het zijne zending niet volbrengen, want vorm alleen is niet genoeg. En dàar is de dwaling van Flaubert. Voor hem was de vorm bijna alles. Moeilijk en traag wrocht hij voort, weken, maanden en jaren aan iederen roman, om de kleinste zinsneden zorgvuldig te kneden, te maken, te hermaken; en zoo schiep hij dan ook zijn wonderschoon proza, zoo schitterend en tintelend, zoo rijk aan kleur en schakeeringen. Maar dat was hem ook het voornaamste; hij zocht alleen goed te denken om goed te schrijven... ‘Enfin, je tâche de bien penser pour bien écrire. Mais c'est bien écrire qui est mon but, je ne le cache pas....’Ga naar voetnoot(1) ...‘Vous ne savez pas, vous, ce que c'est que de rester toute une journée la tête dans ses deux maîns à pressurer sa malheureuse cervelle pour trouver un mot. L'idée coule chez vous large- | |
[pagina 467]
| |
ment, incessamment, comme un fleuve. Chez moi, c'est un mince filet d'eau. Il me faut de grands travaux d'art avant d'obtenir une cascade. Ah! je les aurai connues, les affres du style! Hoe kan een kunstwerk, met zooveel moeite, zoo weinig vreugde gebaard, hooge, ontsterfelijke kunst zijn? De smart, ja, is eene machtige bron van hooge ingeving, zij dwingt den mensch diep in zijne eigene ziel te lezen, en zijne aandacht te wenden naar de levensmysteriën. De smart veredelt, niet zoo de verbittering. De gezichteinder van een verbitterd hart verengt al meer en meer. Het vergif van de gekregen wonde vergalt het heele organisme. Al de schoonheid van het leven verdwijnt; wat edel, heldhaftig is, wordt verlaagd; wat verachtelijk is, integendeel, vergroot. Want een verbitterd gemoed kan wel lijden onder al het kwaad dat het bespeurt, maar gevoelt toch eene soort vreugde, als het zijn zwart-gallig oordeel over de wereld bevestigd ziet. Eene bittere vreugde voorwaar, maar die toch eene aansporing is om op het kwaad te drukken, de sombere kleuren dieper te maken, en aldus een gewrocht voort te brengen dat maar gedeeltelijk waar is. Maar Flaubert had geen geloof, geen zielezucht naar den hooge, geene begeestering voor zielenadel en grootheid. De dichterlijke schoonheid, de wijsgeerige diepte van den godsdienst ontsnapte hem volkomen. Het goddelijke vond bij hem geen weerklank. Aldus bleef hem de hoogste bron van ingeving gesloten, en werd zijne kunstenaarsvlucht meteen gekortwiekt. Door een natuurlijk gevolg waren er zaken, woorden, die voor hem geen zin hadden. De deugd, bij voorbeeld, bestond niet voor hem; de verdiensten, de verhevenheid van een deugdzaam leven; de strijd met zijn eigen, de pijnlijke opofferingen door de deugd soms vereischt, begreep hij eenvoudig niet. Voor hem was daar enkel eene kwestie van gewoonte of van opportuniteit. Vreemd genoeg, Flaubert was een groote bewonderaar van Shakespeare. Kan er een duidelijker kritiek van zijne | |
[pagina 468]
| |
werken gemaakt worden, dan door ze nevens die van den grooten dichter te plaatsen? Deze was ook een realist. Maar welk een zeebreed verschil tusschen beiden! De Engelsche schrijver schildert het leven met zijne honderdduizend schakeeringen; en hoe dieper de schaduw, des te heller het licht. Bij den Franschen, neemt de schaduw alles in; enkel de tegenstelling tusschen min of meer diepe schaduwen geeft hier en daar een indruk van licht. Wie van beiden bevindt zich het dichtst bij de waarheid? Dat neemt niet weg dat Flaubert een groote kunstenaar was, en zonder twijfel, een der eersten tusschen Frankrijks romanschrijvers. Hetzelfde geldt voor George Sand. Als men beiden beter kent, wordt hun werk ook duidelijker; en hunne personaliteit boezemt meer sympathie in, want ondanks vlekken en misstappen, is er veel goeds en schoons in die zielen te oogsten. Deze briefwisseling laat de beste, de ware natuur van beiden zoo klaar uitstralen; zij bewijst eens te meer, wat zoo dikwijls het geval is, dat de menschen winnen bij nadere kennismaking. En dat is troostend.
L. Duykers. |
|