| |
| |
| |
| |
Overzicht der tijdschriften
Biekorf. tk 4.
Vervolg van Caesar Gezelle's Uit ‘den Levene der Dieren’ van eene muis die in de val geraakte, aangenaam verteld. - Dr. E. Lauwers vertelt van een Duitschen jongen, gave en gezond van lichaam, die met zijn hart en zijn darm alle slach van ‘kunsten’ uitsteken kan. - Onuitgegeven rijmen van Guido Gezelle ‘rijpe en groen, meest groen, onvoltooide of gelegenheidsstukjes’ zoo staat er te lezen aan den voet der bladzijde.
- Tk 5. Dr. A. Depla begint een opstel over de pokken. - Een stukske In 't wilde gegroeid door Horand. - Kermis, verzen van K. De Laev. - E. Van Cappel geeft het begin van een artikel Joel, waarin hij wil nasporen ‘die aloude heidensche doening die bij de Germanen te wintertijde omtrent Kerstdag plaats greep en heden nog den naam draagt van Joel.’
| |
De Vlaamsche Kunstbode, Februari 1905.
Slot van G. Segers Kempische novelle: De Kluizenberg. - Verzen van Eug. van Oye. Fr. Vanmechelen en Jac. Stinissen. - J. Niederer begint een breedaangelegd artikel over Vondel's ‘Palamedes’.
| |
Germania. Maart 1905.
Dr. Winterstein bezocht Aarlen en 't Groot-hertogdom Luxemburg en 't viel hem tegen: in Aarlen was 't alles fransch, en ook in Luxemburg veel te veel. Voorts haalt hij een en ander aan uit de Jaarboeken van het Duitsch genootschap te Aarlen. - Slot van prof. Dr. G. Verriest's rede over dichter Guido Gezelle, overgedrukt uit de verhandeling en van het Nederlandsch Congres te Kortrijk. - Eenige typische beschouwingen over de begraving van Paul Krüger ‘van een vriend uit Zuid-Afrika’. - Nederland en België, een artikel uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant. - Uit de Rheinische Westfälische Zeitung overgenomen een opstel over Die Sprachenfrage in der Kapkolonie, waarin geklaagd wordt over het groot verschil tusschen de algemeen gesproken taal (het Afrikaansch) en de schrijftaal. Ter loops wordt er ook over geklaagd dat de dominees wat te veel uit zijn op 't geldelijk inkomen. Zij worden goed betaald en veranderen te veel van parochie, als zij maar hun stoffelijken toestand kunnen verbeteren. - Omer Wattez vertaalt eenige Duitsche balladen. - Robert Auerbach preekt grooter verkeer aan tusschen Duitschers en Vlamingen.
| |
| |
| |
't Park's Maandschrift, 15 Maart 1905.
Wijdt eenige bladzijden aan zaliger Edw. Van Even ‘den grooten geschiedschrijver en hooggeachten vriend.’ - J.H. J(anssens) geeft het vervolg van zijne Eenige bladzijden uit de Kerkelijke geschiedenis van het Aartsbisdom Mechelen. Hier gaat het over den tijd van Maria Theresia en Jozef II.
| |
De Banier. 1 en 2.
De twee eerste bijdragen over zaliger pater Valentinus Paquay, van de orde der Minderbroeders, bijgenaamd ‘de heilige pater’ op nieuwjaarsdag 1.1. te Hasselt overleden. ‘Men heeft berekend dat pater Valentinus meer dan honderd duizend uren van zijn priesterleven in den biechtstoel heeft gesleten.’ - Een pittig dichtje van L. Lambrechts Omdat ik van Limburg ben. - L.A. wijst er terecht op dat het kunstonderricht in de gestichten van middelbaar onderwijs meer diende in eere te komen. Hij ontleedt als voorbeeld van hetgeen in de klas kan gedaan worden Ruben's Kruisrechting. - Osw. Robijns geeft eenige inlichtingen over de letterkundige beweging in Limburg gedurende 1903-04: over de bibliotheken (in Bree, waar er 228 boekdeelen zijn, werden er in 1903 slechts 2 in lezing gevraagd!) ‘Er bestaan afdeelingen van het Davidsfonds te Beeringen, Borgloon, Bree, Hasselt, Maaseyck, Peer, St-Truiden en Tongeren, die te zamen 465 leden tellen. Een paar afdeelingen uitgezonderd, zijn allen diep, zeer diep ingesluimerd, en brengen weinig of niets te weeg op letterkundig gebied; hunne werkzaamheden bepalen zich bij het uitdeelen der boeken welke hun van het hoofdbestuur worden toegezonden, uitzending die dan nog soms lang uitgesteld wordt.’ - Verzen door J. Geurts en W. Van Genck en eene letterkundige ontleding van Bilderdijk's De Rozen door J. G(eurts).
| |
Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant. Februari 1905.
J.B. Stockmans deelt het vervolg mee van Het Obituarium van St-Pieterskerk te Anderlecht. - Fr. De Ridder deelt wetenswaardige bijzonderheden mee over het gezag van het kapittel van St-Germanuskerk te Thienen, ‘de macht om al zijne onderhoorigen te dagen, te oordeelen en “de deliquanten te corrigeren” zonder tusschenkomst van eenig andere rechtbank.’ - E.H. Goetschalckx schrijft over de oude parochie van Huldenberg.
| |
Vlaanderen. Maartnummer.
Zwaar en droevig! 't Nummer komt aangebold - en, in vergelijking met andere nummers aangesukkeld - als eene doodenkarre vol lijken. - Thuiskomst van J. Van Overloop. Een matroos die 7 jaar op zee reisde, krijgt de landziekte, komt zoeken naar zijnen thuis en naar zijn moederken, vindt noch 't een noch 't ander en verzeilt eindelijk in eene ‘slaapsteê’ op 't Schipperskwartier. Als uiterlijke beschrijving kan 't min of meer geslaagd heeten; maar wat steekt daar bitter weinig zielkunde in! Al wil schrijver niet trachten - 't ware nochtans wenschelijk - ons het worden en 't gedurig wisselen van die tegenstrijdige gedachten en gevoelens uit te pluizen; dan moest hij ons toch
| |
| |
'nen dieperen kijk gunnen in de wondere ziel van dien matroos die vlagen krijgt van weemoedigheid waar er schijnbaar geen reden toe is. (b.v. 't bezoek aan de zuster). De lezer heeft ook recht streng te zijn tegenover de alkoolgeuren die uit 't stuk opstijgen; waren die zoo noodig?
Van Constant Eeckels drij gedichten. Zeker komen er schoone verzen in voor, schoon-geslagen verzen. Maar staan daarnaast geene gezochte beelden, bijzonder geen gezochte klanknabootsingen? Als voorbeeld, uit ‘Schelde’.
Ge hebt bedrogen, Schelde! Als over weidsche stad
het woeste waaien woeft uit verre doffe weien,
waar herderlooze schapen blatend dolen, hoor
ik in het zuur gegier een heftig zwoegend schreien.
En dan dit naar, gallig droef-zijn! - O vrouwe-leed van Karel van de Woestijne. - Van Victor de Meyere eene Studie op Steynen, Van der Meer en Lode Baekelmans in hunne verhouding tot Zola. - Lodewijk de Raet. ‘Vlaamsche Captains of Industry?’ Een schoon artiekel dat eens te meer bewijst hoe noodzakelijk de vervlaamsching is van ons hooger technisch onderwijs.
| |
De Gids. Maart 1905.
Mr J.N. Van Hall begint de uitgave van eene reeks brieven of stukken van brieven van Mevr. Boosboom-Toussaint aan Busken Huet. ‘Ik koos er uit... wat mij het belangrijkst scheen voor de kennis van het karakter en de levensbeschouwing der beminnelijke schrijfster tot wien Huet zeide: “u heeft het alleen aan het charme uwer niet openbare brieven te wijten, zoo men naar uwe mémoires verlangt”, het belangrijkst ook voor de geschiedenis van haren arbeid, voor haar oordeel over eigen en anderer werk, voor de kennis van hare onmiddellijke omgeving.’ - Sonnetten van Hel. Lapidoth-Swarth, - Minister Kuyper wil meer toelagen en meer vrijheden geven aan 't vrij onderwijs. Dat de voorstanders der vrijheid daarover jubelen, gansch natuurlijk, maar 't zijn de liberalen die 't meest lawijd maken, de staatschool, zeggen ze, is in gevaar, en daardoor ook heel het onderwijs! In dien geest ook een artikel van Dr. D. Bos die bemerkt dat ‘niet de waarborgen welke voor deugdelijkheid moeten worden gesteld’ vereischt worden. - Prof. J. de Louter pleit ten voordeele van Liberale concentratie met het oog op de aanstaande kiezingen want, zegt hij, ‘het is hoog tijd, dat de liberalen de gevaren van den staatkundigen toestand helder inzien en niet onderschatten.’ - Slot van M. Scharten-Antinks schets Sprotje. - Ida Heyermans kan geen goed genoeg schrijven over het Deutsche Lands-Erzichungsheim te Haubinda, een uitgestrekt landgoed waar Dr. Lietz eene school heeft gevestigd, zoo een beetje in de goesting van scholen op z'n Engelsch door Demolins in Frankrijk aangeprezen. - Dr. H.T. Colenbrander bespreekt het boek van Elise Legrange Les frères Laurillard-Fallot. Souvenirs de deux officiers au temps de l'Empire, ook voor onze geschiedenis van 't jaar '30 van belang.
| |
De Katholiek. Maart 1905.
A. Haans heeft het over de Oostersche planten die in onze tuinen gekweekt worden. - Slot van M.S. karakterschets
| |
| |
Maria II van Engeland, prinses van Oranje. - Vervolg van Simon Boers Indrukken te Melaan. Ditmaal gaat het over de muziek-Bohémien. ‘Er zitten er hier in mijn pension steeds tien à vijftien zangers en zangeressen te wachten op scrittura (engagement voor 't theater) en... elkaar af te breken. Jovialiteit, collegialiteit is ver te zoeken. De Italiaansche beginneling-artist is geen jollige losbol, geen guitige grappenmaker. Hij is somber, melancholiek.’ - Verzen door Felix Rutten en Fr. Martialis Vreeswijk.
| |
De Katholieke Gids. Maart 1905.
Ditmaal heeft Norbert van Reuth het over Rouaan en omstreken. O.a. ‘Reeds dikwijls heb ik mij geërgerd over het weinig karakteristieke dat de Fransche beeldhouwers in de figuur van Jeanne d'Arc hebben weten te leggen. De twee ruiterstandbeelden te Parijs stellen haar voor als een tenger poppetje, gelijkend op een jonge page, die voor den eersten keer rijles neemt, en daarbij, om zijn evenwicht te bewaren, geducht met zijn degen in de lucht schermt. Het ruiterstandbeeld te Reims is niet veel beter en maakt met zijne onbeduidende figuur eene uitermate belachelijke vertooning, geplaatst als het is op het plein vlak voor den reuzengevel van de kolossale kathedraal. Het beeld op éen der markten van de stad Rouaan mag een echt mislukt voortbrengsel genoemd worden, en evenmin een kunstwerk vormt hier te Blosseville de tengere staande figuur der moedige jonkvrouw, zij moge door den beroemden Barrias gebeiteld zijn.’ - P.J. van den Gaar ontleedt het 3e deel van Eug. Veuillots werk over Louis Veuillot. Dat 3e deel behandelt de jaren 1855-1869 en boeit ‘den lezer nog meer dan het tweede’. - Verzen van P.J. van den Gaar en ten slotte een opstel, heel algemeen, Alcoholisme en geestesstoring.
| |
Taal en Letteren. 15 Februari en 15 Maart 1905.
P. Valkhoff schrijft over vertaalkunst. Van vertaalinanier die ligt ‘voor 't grijpen in schoolkahiers en vertaalde leesgezelschappenromans’ spreekt hij niet. Hij onderscheidt twee soorten van vertaalkunst: de 1e waar de vertaler doordringt in het oorspronkelijke, en de Hollandsche zin het oorspronkelijke zoo nabij mogelijk komt, en de 2e waar de vertaler transponeert in zijn taal en tracht te zeggen of te zingen wat de kunstenaar zou gezegd of gezongen hebben als hij Hollander geweest was. Als voorbeeld van de 1e soort haalt hij Van Deyssel's vertaling aan van Akëdystéril, maar schrijver houdt toch meer van de 2e methode. - Vervolg van Dr C.G.M. de Vooys belangrijke Opmerkingen over Nederlandse Versbouw, die even als het 3e vervolg in 't Maartnummer bewijs geven van een klaar inzicht in de zaak. - B(uitenrust) H(ettema) geeft in het Februarinummer en in 't Maartnummer het vervolg van zijn opstel: De Oude en Nieuwe Methode van Taalstudie dat door onze schoolmannen met vrucht zou gelezen worden. Zij ook immers zijn maar al te geneigd de spraakkunst als een evangelie te aanschouwen.
In 't Maartnummer schrijft Dr J.B. Schepers over Bredero's liefde voor Margriete. - J.J. Salverda de Grave heeft het over de woorden luim, kwetsen, bui, rei en caryn. Voorts de vervolgen waarvan hierboven sprake.
| |
| |
| |
Noord en Zuid. Jan. en Febr. 1905.
J.E. Ter Gouw licht eenige woorden en uitdrukkingen toe. O.a. schrijft hij vier bladz over broer Korneliz, den bekenden brugschen predikant uit de 16e eeuw. Schrijver zou wel doen zich wat beter over broeder Kornelis in te lichten o.a. in kan. De Schrevels Histoire du Seminaire de Bruges, en niet te vergeten dat de zoogezeide sermoenen die hij aanhaalt geschreven en uitgegeven werden door de vijanden van broeder Kornelis, door de Genzen, dle hij zijn leven lang bekampt had.
| |
De Hollandsche Revue. 25 Febr. 1905.
Onder de rubriek Wereldgeschiedenis gaat het hoofdzakelijk over Rusland: over den opstand, de door den Czar ontvangen zoogezeide werkliedendeputatie, het karakter van den Czar enz., voorts de moeilijkheden in Hongarije, de Duitsche handelstractaten, het Arabische gevaar dat begint dringend te worden voor geheel het Ottomaansche rijk. - Onder de belangrijke onderwerpen: de postduif in dienst onzer krijgsmacht, en Iets over eenige geneesmiddelen uit vroegere eeuwen. - De karakterschets is gewijd aan H. Van Kol, den socialistischen afgevaardigde, waarvan veel goeds, wordt gezegd en die, volgens hier wordt betoond, een zeer werkzaam leven leidt. Zijne kennis van 't Fransch wordt hier ook geroemd. Van Kol immers studeerde in de ‘Ecole Moyenne’ te Turnhout. ‘Natuurlijk werd het onderwijs daar hoofdzakelijk in 't Fransch gegeven, uit die dagen dagteekent dan ook zijne grondige kennis van de Fransche taal.’ Daarom zullen hartelijk lachen al wie de studiën onzer middelbare scholen kennen. Lachen zullen de Vlamingen ook nog om hetgeen verder te lezen staat. In 1886 verbleef Van Kol te Oostende, binst zijn verlof. ‘Iederen Zondag trok hij er met de partijgenooten op uit, om de omliggende dorpen te bewerken, waarbij zijne bedrevenheid in 't spreken der Fransche taal hem goed te pas kwam.’ 't Fransch, in de omliggende dorpen van Oostende!! - Als Boek van de Maand: Arbeiderstuinen in Buiten- en Binnenland door J Bruinwold Rièdel.
| |
Op de Hoogte, Maandschrift voor de huiskamer. Febr. 1905.
Nog eens een goed nummer, fraai geïllustreerd, met allerlei ‘van den dag.’ Bijzonder opgemerkt: Over de maand die heenging; 't Vervaardigen van cliché's; Mevrouw Mestdag-Van Houten; 't Vervolg van Smyrna en zijne Hollandsche Kolonie; Pieter Krum, een Rotterdamsch schetsje; 't slot van Tolstoi's Blusch het vuur wanneer het nog tijd is; de muziek en tooneelkroniek, en 't overzicht van tijdschriften.
| |
Van Onzen Tijd, 4e jaarg. nr 6.
Een zeer duidelijk artikel over Het Herstel van den Gregoriaanschen Zang door E.H.C.P.M. Van Erven Dorens, bijzonder over het rythmns van het Gregoriaansch. De schrijver deelt hierover de meening van pater A. Dechevrens S.J. die, in tegenstrijd met de benedictijnen beweert dat het Gregoriaansch een muziekalen rhythmus heeft even als alle andere muziek en dat de rhythmus in de oudste en beste handschriften staat aangegeven. Th. Molkenboer geeft het slot van De toekomst der Kathotieke kunst in Nederland. Men ziet veel te veel naar 't verleden, beweert de schrijver ‘de studie van het oude is eene zeer gevaarlijke
| |
| |
studie’... vooral voor dezen die ‘zich in de prachtige kunst van het verleden verdiepen zonder genoegzamen blik in de toekomst. Al wat achter ons ligt heeft voor ons heden of als richtsnoer voor de daden in de toekomst slechts eene betrekkelijke waarde.’ Hoe nu eigenlijk die hedendaagsche of die toekomstkunst moet zijn blijft echter fel in 't duister. Want is het wel genoeg te zeggen dat ‘uit die komende (Katholieke) maatschappij (van de toekomst) zal dan als van zelve die schoone roze van Katholieke Kunst bloeien’? - Maria Viola bespreekt eenige jongst verschenen kinderboeken.
| |
Studiën. Dl. 63. - afl. 5.
In ‘Poëzie als Woordkunst II.’ vergelijkt P. Zeegers eerst Dicht- en Toonkunst, en betoogt daarna dat het muzikaal gedeelte der Poëzie dikwijls te gering geschat, maar door Modernen overschat wordt. - In ‘geschiedenis en Dogma volgens Blondel’ onderzoekt en veroordeelt J.F. De Groot de nieuwe Fransche school van geloofsverdediging, die de mirakels en de historische feiten niet meer als bewijzen van den godsdienst erkent, maar alleen steunt op iets subjectiefs, namelijk op de behoefte van ons hart, op den drang naar het bovennatuurlijke, die alleen in den christelijken godsdienst bevrediging vindt. Dit volgens de begrippen van het Neo-Kantisme. - R. De Gran bespreekt de oorzaken en de voornaamste gebeurtenissen van de Kerkvervolging in Frankrijk.
- Dl. 64, - afl. 1.
C. Wilde laat ons kennis maken met Leopold Kaufmann, burgemeester van Bonn, die wel niet te vergelijken was met eenen Winthorst of eenen v. Mallinckrodt, maar toch ‘bijzonder geschikt om als verteg en woordiger, als type te dienen voor vele dier voortreffelijke Duitsche Katholieken, die door hun moedige en beleidvolle samenwerking den aanval der machtigste vijanden afweerden en aan het Katholieke Centrum een zoo zeer bewonderde en benijde positie schonken.’ - P. Van Mierlo, daarin eens met zijnen ordegenoot P. Verest in Dietsche Warande en Belfort, doet de rationalistische strekking uitschijnen van Verhulst's ‘Jezus de Nazarener’ en vindt er, ook in letterkundig opzicht, vele tekortkomingen in. - L. Hebrans bespreekt het vraagstuk of bij de Javanen decentralisatie, eene soort van selfgovernement mogelijk is; hij komt tot dit besluit: ‘Zoo zal decentralisatie voor den Inlander niet beteekenen een self-governement, op Java althans niet; is ook niet gewenscht. Wel gewenscht in vermindering van papier en inkt, van den rompslomp eener bureaucratie, en de begunstiging van initiatief, minder wantrouwen jegens de zending en aanmoediging derzelve.’
| |
Stemmen onzer Eeuw. 4 Februari 1905. 1e Jaarg., n. 5.
't Vervolg van P. Fr. Bonaventura Kruitwagen's ‘De Internationale Vereeniging der Studiën van St. Franciscus van Assissie en zijn Orden.’ - Een rijmbrief van J.A. Alberdingh Thijm, heel karakteristiek. - Ant. Averkamp in een pro-artikel over de Parsifalkwestie te Amsterdam verduidelijkt opmerkensweerdig den bestaanden toestand: ‘alleen aan kleinzieligheid is het toe te schrijven dat vrienden van Bayreuth protesteeren tegen de opvoering.’ 't Slot over ‘Kerkmuziek in Rome’ (Hub. Cuypers)
| |
| |
- ‘Der Traum des Gerontius’ van Edward Elgar (P. Loots). - Van Alph. Laudy over den Duitschen officier-dichter Detlev von Liliencron eene recensie die we in heuren aard veel te weinig te lezen krijgen in Vlaanderen over de Duitsche moderne dichters. - F. Rutten geeft het slot zijner bespreking over Verhulst's Jezus de Nazarener; al zeker te veel soetgesapte woorden voor dit burgerlijk rationalistisch soort drama; men vergelijke zelve liever Starkadd en Gudrun met J. de N.
- 11 Februari 1905. 1e Jaarg., n. 6.
Door Alph. Laudy een ernstig lofartikel over Rector A.M.C. Van Cooth ‘een onzer knapste intellectuels voornaam aanstichter van ons roomsch wetenschappelijk en literair leven.’ Twee gedichten van F. Rutten. Willem van Gool vervolledigt in ‘Kunstnaaldwerk op kerkelijke paramenten ‘het vorige artikel van dien naam van Pater Nieuwbarn; bezonder verwijst hij naar het “Nederlandsch Stickverein.” - Eucharistisch Congres - (A.J.M. De Bruyn) - Carl Flesch en zijne vioolséances.’ - J.F.H. Sterck deelt eenen geheimen brief (rebus) mee van W. Bilderdijk; aardig. Verders allerlei overzicht en gemengd nieuws.
- 18 Februari 1905. 1e Jaarg., n. 7.
't Slot van P. Fr. Bonaventura's Kruitwagen's ‘De Internationale Vereeniging der Studiën over St. Franciscus van Assissie en zijn Orden.’ Van F. Rutten twee gedichtjes ‘Nu temper het licht’ en ‘Dichter u. Bauer.’ Een woordje over de Vlaamsche Beweging (Fr. Van Cauwelaert) klaagartikel over Vlaamsche of liever verfranschte toestanden in Vlaanderen, wel lezensweerdig voor Hollandsche Katholieken. Over N. Nolthenius levensschets van R. Hol schrijft Ant. Averkamp o.m.: ‘onderscheidt zich zeer gunstig van de meest biographische werkjes in dat genre door zijn groote objectiviteit.’ Van G. Rengs een korte levensbespreking over Maëstro Lorenzo Perosi met afbeeldsel. Voorts de gewone rubrieken en gemengd nieuws.
| |
La Quinzaine. 1er Janvier 1905.
Lucie Félix-Faure. L'arbre des fées. - Eugène Boeglin. Le Concordat et la renaissance catholique. - Max de Borsan. Socialiste. VIII. - George Fonsegrive. L'Evangile et l'unité morale. Mr Fonsegrive stelt vast dat in Frankrijk geene zedelijke eenheid meer bestaat, dat wil zeggen, dat niet alleen in de verschillende deelen van het land of in de verschillende politieke partijen en godsdienstige sekten, maar ook in de verschillende katholieke vergaderingen, kringen, zelfs familiën de beoordeeling over de zedelijke waarde van eene daad of kunstwerk zoo ver uiteen loopen. In de andere landen, zegt hij, zien wij het gansch tegenovergestelde verwezenlijkt. De oorzaak van dien toestand ligt in het feit dat in de andere landen de lezing van de H. Schriftuur, van de vier Evangeliën in 't bijzonder, fel verspreid is en dat die lezing in Frankrijk sedert de XVIde eeuw verwaarloosd wordt. Ieder bladzijde der Evangeliën is een grondsteen der goddelijke zedenleer; iedere bladzijde verkondigt de grootheid der deugden: rechtveerdigheid, boetveerdigheid, naastenliefde, nederigheid, verduldigheid, zuiverheid, enz. Is het te verwonderen dat een volk welk dagelijks die verhevene
| |
| |
bladzijden leest, een edel ideaal heeft en zijne zedelijke waardigheid hoogacht. - Louis de Nussac. Un chef du mouvement régionaliste dans le Midi. Joseph Roux. - Achille Paysant. Poésie. Vers Dieu - Georges Grappe. Sainte-Beuve. - Arthur Coquard. Critique musicale. Tristan en Isolde.
| |
La Quinzaine. 16 Janvier 1905.
Georges Goyau - Fébronianisme et Joséphisme (Première partie). Mr Goyau doet den oorsprong kennen dier twee valsche stelsels, hunne natuur en geschiedenis. Vervolgens toont hij hoe het ‘Febronianisme’ het ‘Josephismus’ geholpen heeft. - Henri Bassac. Au Laos. - Borgo Nuovo. Dix-sept mois de pontificat. De maatregelen die Pius X genomen heeft na het Congres van Bologna, zijne zachte doch beslotene handelwijze tegenover het Fransche Gouvernement, de voorzichtigheid in 't besluiten aangaande de theologieke en wijsgeerige studiën, zijne vastberadenheid tegenover het ‘non expedit’, schijnen te bewijzen dat hij de richting van Leo XIII zal volgen, en diens princiepen toepassen. - Max de Borsan. Socialiste. XI - Gilbert de Stenger. Les Salons pendant le Consulat. - Victor de Clercq. - Les Trusts. - Jacques Bompard. Poésies. - Francis Eon. Poésies.
| |
Revista Internazionale. Décembre 1904.
Antonio Boggiano. Il riposo festivo dopo le discussione nel parlemento italiano. - G. Tuecummei. Evoluzionismo sperimentale. Proefondervindelijk Evolutionismus. - Nog altijd is het gebrek aan doorslaande bewijzen de reden der ontoegankelijkheid van de evolutionische onderstelling tot wetenschappelijke waarheid. De hardnekkigste navorschers beperken zich niet meer met waarnemingen maar doen proefondervindelijke onderzoekingen. Die nieuwe richting schijnt gansch vreemd. Terwijl men elders steunt op de wondere eigenschappen der verscheidenheden, der soorten en de overgroote traagheid hunner ontwikkeling, hoopt men thans door eigen toedoen eene wet te dwingen. of eene nieuwe, waaraan de natuur waarschijnlijk immer de beheersching zal ontkennen, door kunstmatige middelen te grondvesten. - Het feit dat de biologische onderzoekingen, die altijd over uitgelezene middelen beschikken, onmogelijk tusschensoorten kunnen teweegbrengen. is wel het grootste bewijs der ongegrondheid van het evolutionismus. Het volstaat hier de wederlegging der groote onderzoekingen van Marey, Ugoline, Lamarck, De Vries enz. te lezen, om het met den schrijver over die stelling eens te zijn. - Ercoli Agliardi. - La protezione internazionale del Lavoro.
- Gennaio 1905.
Talamo: La Schiavitu secondo i padri della Chiesa. - Dott. Mario Marsily Libelly. La Nuova Agricoltura e l'imposta fondiaria sui Terrini in Italia. - Dott Pados: Il problema della Disoccupazione. Het Vraagstuk der werkeloozen. Werkeloosheid vindt hare herkomst in verschillige oorzaken: zwakte, ziekte, zwangerheid, 't sluiten der fabriek enz. Maar als er sprake is van het vraagstuk der werkeloozen, beduidt men alleenlijk de terugzending uit hoofde van werkgebrek, zoodat de werkman noodzakelijk in eenen toestand valt, waar hij geen de minste schuld in heeft. Andere oorzaken kunnen hier niet in
| |
| |
beschouwing komen; klaarblijkelijk is er daar eene andere oplossing noodig.
Dit vraagstuk werd vóór de moderne tijden nooit verhandeld. Zeker waren er in Rome en in de Grieksche steden eene menigte arbeidloozen, maar de werkman van heden is die van 't Grieksche of 't Romeinsche tijdvak niet meer.
Deze was vadsig en niet bestand zijne plichten te kwijten; de hedendaagsche werkman, integendeel, is zijnen stand, zijn eigene rechten, en eigene ellende bewust, en ziet in werkeloosheid het gelijkbeduidende van diepe armoede. Hij dweept met zijne rechten ofschoon hij elken dag van honger kan omgaan. Zijn loon is persoonlijk, niet op een heel huisgezin berekend en nochtans smachten naar dit weinig geld dikwijls vrouw en talrijke kinderen. Zoo kan de werkman onmogelijk aan sparen denken; als 't werk ontbreekt, is hij met vrouw en kroost noodzakelijk tot de ellende gedoemd.
Ziedaar het droeve maar ware vraagstuk tot wiens oplossing elkeen van ons het zijne gelieve bij te dragen, indien wij niet wenschen dat die werklieden het socialistenleger gaan verdubbelen, en dat de bewustheid der ellende het verval van den christelijken geest in de werkklas niet verhaasten kome. De Malthusianen beweren dat dit vraagstuk geen reden van zijn heeft, dewijl de werkman die zonder werk valt den dood te sterven heeft lijk een dier. Zulke zienswijze is in tegenspraak met onze christene begrippen. De Materialisten en Darwinisten houden staan dat die ellende een gevolg is der sociale ontwikkeling: de kapitalist volgens hen is bestand daartegen, de werkman niet. Dat is de eenvoudige vaststelling van het feit; van hulpmiddelen is er in hun stelsel niet de minste spraak. Wij, christenen, hoeven ons hiermee bezig te houden, dewijl de mensch leven moet, en de werkman, ondanks zijn werk - en levenslust, tot den hongersnood niet mag gedoemd worden. Wij allen weten dat de arme levensplicht heeft, en dat het den bevoordeeligde behoort tot de verheeling van den toestand van den evenmensch al het mogelijke bij te dragen. Om te weten hoe verhelpen, moeten de oorzaken der werkeloosheid gekend worden. De grondoorzaak is voorzeker de verhuizing der buitenlieden naar de steden, die vrij algemeen is en 't verval van den landbouw voor gevolg heeft. Vervolgens komen de trusts en de rings die ofwel de sterksten bevoordeeligen en de concurrentie vermogelijken ofwel eene vermindering in den prijs veroorzaken. Eene derde is de overvoortbrengst, waarin de arbeid niet verevenredigd wordt met de behoefte maar de voortbrengst zelf tot einddoel heeft. Andere zijn de verbetering der werktuigen, waarin het stoomtuig den mensch vervangt, en dan het werk van vrouw en kind. Al die oorzaken moeten door degelijke middelen bestreden worden: beperking der voortbrengst door inrichten van kartels, bepaling der werkjaren van vrouw en kind, en tal andere die algemeen gekend en aangewezen
worden. Een ander bijzonder middel ware het stichten van kolonieën. Professer Schanz in Duitschland spreekt van eene wederzijdsche storting van patroon en werkman die tot het bedrag van 50 mark den toekom enden nood, door werkgebrek veroorzaakt, zou verhelpen. Dit stelsel is moeilijk om uit te voeren; die achterhouding van loon is nergens meer in zwang.
| |
| |
Het zekerste middel is de verzekering. Er zijn veel manieren van verzekering: het stelsel in 1900 in Gent door Lodewijk Varlez gesticht is het beste. Vakvereeniging en verzekering gaan gepaard daar, en leveren buitengewonen uitslag. Vele steden zoowel buiten dan binnen België hebben dit stelsel reeds benuttigd; mochte het insgelijks de Alpen overschrijden, en dan in Italië dezelfden uitslag opleveren.
| |
Varden. Januari 1905.
Jón Svensson. Oldislandsk Litteratur. I. Een uitstekend begin voor den derden jaargang van het over 't algemeen zoo belangwekkend Deensche katholieke tijdschrift, want zelden hebben wij in zoo weinig bladzijden zooveel wetenswaardigs gelezen over de Oud-IJslandsche letterkunde; zelden lazen wij iets duidelijkers, iets meer afdoende over de hooge waarde van de prachtige letterkunde, daar verre op dat afgelegen eiland ontstaan en opgebloeid in de Xe, XIe, XIIe en XIIIe eeuwen.
Na eenige inleidende bermerkingen, bespreekt de schrijver de belangstelling die de Oud-IJslandsche letterkunde op onze dagen wekt, bij de bewoners van IJsland en bijna in alle beschaafde landen van de wereld. Daarna geeft hij nadere inlichtingen over de Oud-IJslandsche letterkunde zelf, welke blijk geeft van eene verbazende ontwikkeling in die vroege tijden op dit afgelegen eiland en onderzoekt ten slotte den oorsprong van die ontwikkeling. - F. Mistral. Falabrego-Gaarden, de eerste zang van Mirèio, in sierlijk Deensche vertaling van Oskar Andersen. - Litteratur. Bespreking van S.A. Sörensen's nieuw boek Zioniterne, geschiedenis eener godsdienstige beweging in Drammen en omtrek, Noorwegen, in 't midden der XVIIIe eeuw, door Niels Hansen; R. Jahn Nielsen handelt over het boek van Börge Janssen: Jomfruen fra Lucca, een roman, waarin alles wat in protestantsche dichtwerken typisch is aan misverstand, om niet te zeggen verdraaiing, wanneer er spraak is van katholieken gedachtengang en praktijk, voorkomt. - Blandninger. In deze mengelingen staat een kort artikel over de weergalooze economische ontwikkeling van België, onder de katholieke regeering.
- Februari 1905.
R. Jahn Nielsen. Tyskheden i Danmark. Eene voordracht over het doordringen van de verduitsching in Denemarken, in de XVIe eeuw: eene hoogst belangwekkende studie. - Bag det blaa tapet. (Achter het blauwe behangsel) een kort, treffend verhaal van Fredrik Kittelsen. - Jón Svensson. Lidt om den oldislandske Litteratur. Vervolg van het artikel in de Januariaflevering. Schrijver geeft hier een overzicht van de verschillende tijdperken in de geschiedenis der Oud-IJslandsche letterkunde, een kort overzicht van de voornaamste werken, deelt in de Deensche vertaling van Möller eene brok mee uit de Völuspà, een der zangen van de Edda, om verder breedvoeriger uit te weiden over de IJsland sche Sagen.
Ten slotte bespreekt Oskar Andersen een paar nieuwe Deensche stukken, Byens Stolthed, door Gustav Wied en Landlov, door Paul Nielsen, in de laatste maanden opgevoerd in de schouwburgen van Kopenhagen.
|
|