| |
| |
| |
| |
Boekennieuws
Praelectiones de Deo existentia quas in collegio Lovaniensi Ord. Praedicatorum tradebat Fr. M.P. De Munnynck O.P. Lovanii, A. Uystpruyst, 1904.
Met genoegen hebben wij deze Praelectiones gelezen en hoewel wij in enkele punten het gevoelen van den schrijver niet deelen, willen wij gaarne zijn werk ter studie aanbevelen, als eene nuttige, leerzame en degelijke bijdrage om de leer van den H. Thomas te verklaren en aan alle ontwikkelden toegankelijk te maken.
Het ligt niet in de bedoeling van den schrijver met zijn boek meer uitgebreide tractaten te vervangen, hij wil enkel bijvoegen wat de studenten in staat stelt de moderne wijsgeeren te verstaan, en de hedendaagsche dwalingen te begrijpen en te wederleggen.
Dit doel heeft hij volkomen bereikt, zoowel door een diep en scherpzinnig onderzoek der argumenten van den H. Thomas, als door de oplossing der moeilijkheden en opwerpingen tegen deze argumenten, vooral door Kant aangevoerd. De klaarheid van voorstelling, de logische gedachtengang, de krachtige bewijsvoering verdienen allen lof, en maken het boek uiterst geschikt, om als handleiding of handboek bij het onderwijs te dienen. Tevens wordt menig punt besproken, dat aanleiding heeft gegeven tot strijdvragen onder de wijsgeeren, en hunne aandacht overwaardig is.
Ondanks de opheldering van den schrijver, zijn wij niet overtuigd van de geldigheid van het argument door den hooggeschatten P. Lepidi voorgesteld.
De onmiddellijke overgang van de ordo idealis tot de ordo realis van het begrip tot het werkelijk bestaan van het gedachte voorwerp is dan alleen gewettigd, wanneer ons begrip direct (niet afgeleid), intuïtif (door aanschouwing verkregen), eigenlijk (niet analogisch), of per propriam speciem is. Is het daarentegen middellijk of indirect, uit andere begrippen afgeleid, analogisch en per speciem alienam, dan wordt er een bewijs vereischt, om tot het werkelijk bestaan van het gedachte voorwerp over te gaan.
Nu zal de geleerde schrijver niet ontkennen, dat ons begrip
| |
| |
van het Oneindig Wezen niet onmiddelijk, niet per propriam speciem, is, maar ten gevolge van de kennis van het eindige door analogie en ontkenning der grenzen wordt gevormd, en daarom God, niet als Hij in zich zelven is, maar slechts op analogische wijze voorstelt.
Bijgevolg is de overgang van het begrip tot de physieke werkelijkheid niet gewettigd zonder bewijs, om de objectieve waarde van ons begrip te verzekeren.
De objectieve waarheid van ons denken bestaat niet hierin, dat ons denken zonder tusschenkomst der ervaring het in de physieke orde bestaande, maar het denkbeeldige tot inhoud heeft, dat wel is waar geene physieke, maar toch eene metaphysieke (bovenzinnelijke) werkelijkheid bezit.
Deze bovenzinnelijke realiteit is onverklaarbaar, zonder een werkelijk bestaand wezen tot grondslag te hebben. Men kan derhalve uit de objectieve waarde van ons denken het bestaan van God als de eeuwige bron van alle waarheid afleiden.
Op deze wijze echter wordt Gods bestaan niet door analyse uit het begrip erkend, maar de eerste en absolute Waarheid uit de relatieve, die zich in ons denken openbaart, het grond- en modelbeeld uit het geschapen evenbeeld a posteriori bewezen.
Dezelfde bemerking is toepasselijk op de verklaring door den schrijver voorgesteld van het vierde argument van den H. Thomas (bl. 57). Ons schijnt niet duidelijk dat de H. Thomas hier het argument van P. Lepidi gebruikt.
Het bestaan van het verissimum, optimum... maxime ens leidt hij niet af uit de objectieve waarheid van het begrip, maar uit het bestaan van graden in het ware, het goede, het zijn. Hij besluit zijn argument niet met deze conclusie, en met recht. Want uit het bestaan van graden in het ware en goede volgt wel dat er een waarste en beste, maar geenszins dat er een absolute waar- en goedheid, een oneindig wezen bestaat.
Derhalve ten einde tot Gods bestaan te komen gaat de H. Thomas verder en bezigt een nieuw beginsel: ‘Het volmaakste wezen in eene soort is de oorzaak van allen in deze soort’ om het bestaan van God, als oorzaak van alle zijn en alle volmaaktheid te betoogen.
Volgens Cajetanus spreekt de H. Thomas van de causa exemplaris (grondmodel), andere niet minder bevoegde uitleggers verklaren het woord met causa efficiens (werkende oorzaak), zij wijzen op het voorbeeld van het vuur, oorzaak van de warmte, en vooral op de vele teksten van den H. Thomas, waarin hij, van dezelfde begrippen uitgaande bewijst dat God, door schepping oorzaak van alle dingen is.
| |
| |
Het is hier de plaats niet, om verder over deze vragen uit te weiden. Intusschen houde de schrijver ons de opmerkingen, door de vrijheid van opinie in wijsgeerige strijdvragen in de pen gegeven, ten goede. Zij laten trouwens ongerept de waarde van het boek, dat wij nogmaals aan de vrienden der philosophie ten zeerste aanbevelen.
Roermond.
Dr. A. Dupont.
| |
Adventpredikatiën van wijlen den Zeereerw. Heer J.C.H. Muré, met een voorrede van den Hoogeerw. Hooggel. Heer Mgr. M.J.A. Lans, president van het Seminarie te Warmond. fl. 3.75. Leiden G.F. Théonville, Steenschuur, 9.
Dat Pastoor Muré, z.g. een prediker is geweest van den eersten rang, blijkt wel uit zijne uitmuntend ontwikkelde meditaties op 't bitter lijden en sterven onzes Heeren en uit zijn prachtige Adventspredikatiën niet het minst.
Deze predikatiën, vijf-en-twintig in getal, die te zamen beschouwd eene aansporing bevatten om boete te doen, wijl het rijk Gods nabij is, behandelen de groote of zware kanselstoffen, welke op de gemoederen der geloovigen toch nog altijd den meesten indruk zullen maken; ze zijn als volgt ingedeeld: de boetvaardigheid, het laatste oordeel, de eeuwigheid, de doodzonden, de dood, het bijzonder oordeel en de hel.
Gaarne zouden wij dezen bundel een meesterstuk noemen van gewijde welsprekendheid.
Niet alleen zijn de stoffen gekozen in den geest der H. Kerk, die uitdrukkelijk verlangt, dat de gewijde redenaars het volk voornamelijk onderrichten in het vluchten van het kwaad en de beoefening der deugden, ‘dat zij den mensch dreigend en vermanend prediken, wat hun tot zaligheid strekt,’ maar ook in den geest van Christus zelf, die juist deze groote waarheden zoo dikwijls voor het volk als 't ware tastbaar maakte, en zeker wil dat de door Hem gezondenen dezelfde stoffen den geloovigen het meest zouden voorhouden en verklaren.
Bij de behandeling der stoffen staaft Pastoor Muré de stellingen door bewijzen, genomen uit de heilige Vaders en Kerkleeraars, soms ook uit de rede, doch het meest put hij uit de H. Schrift, die toch de voornaamste en onuitputtelijke bron blijft voor de gewijde welsprekendheid. In zijne Adventspredikatiën overtuigt hij ons, dat de H. Schriftuur, buiten het hoogst gezag om te onderwijzen, de rijksten overvloed bezit om te illustreeren en te behagen, de sterkste bewegingskracht. Logisch, juist passend en doeltreffend is alles, wat hij tot bewijsvoering of 't
| |
| |
verwerken der stoffen aanhaalt en dit geeft een niet te loochenen schoonheid aan het geheel.
Wat den stijl betreft zijn deze predikatiën niet opgesmukt met moeielijke en ongewone zinswendingen, hoogdravende woorden, maar vloeiend en zonder droogheid eenvoudig in hooge volmaaktheid, verstaanbaar zoowel voor geleerden als minder ontwikkelden.
Gepaste eenvoudigheid is ook een stijlsieraad, en wanneer wij - om iets te noemen uit het vele - de preek over de verworpeling vóór de poort der hel openslaan, wordt ons den verdichten ongelukkige, nog een wijle vertoevend voor die poort en denkend aan zijn afgeloopen, huidig en toekomstig leven, eenvoudig doch meesterlijk geschilderd.
Mgr. Lans noemt in zijn voorrede, deze Adventspredikatiën modellen, naar welke iedereen, die tot het predikambt is opgeleid, ze beschouwend en bestudeerend, in zich de talenten kan ontwikkelen en vervolmaken en verder prijst hij dezen bundel ‘als een aanwinst voor de studeertafel zoowel van jongere als oudere priesters’, als ‘een ruim voorzien arsenaal, waarin menigeen een geschikt en gereed wapentuig zal kunnen vinden voor den altoos voort te zetten worstelstrijd tegen de zonde.’
Beter aanbeveling voor deze preekverzameling achten wij onnoodig.
X.
| |
La Pensée chrétienne. Textes et Etudes. - Librairie Bloud, Paris, vol. grand in 16o, 2.50 frs. a 3.50. -
Deze nieuwe collectie heeft voor doel ons de bijzonderste gedachten van de groote christene schrijvers te doen kennen, door het vertalen of heruitgeven van de belangrijkste deelen hunner werken. Inleidingen, tafels, gepaste nota's en een beknopt overzicht van de overgeslagene deelen maken van die verzamelde uittreksels stevig samenhangende werken. Zoo zijn onder andere over de Bonald, Newman, den H. Ireneus, den H. Johannes Damascenus, den H. Bernardus, werken verschenen van Bourget, Salomon, Brémond, Dufourq, Ermoni, Vacaudard; de volledige vertaling van de boeken van de Heilige Schrift worden bewerkt door de EE. PP. Rose, Calmes, Lemonnyer. Wegens den grooten bijval zullen in het vervolg deze laatste studiën in eene afzonderlijke collectie uitgegeven worden onder den naam van: ‘Bibliothèque de l'Enseignement scripturaire.’ Al deze werken zijn goed geschikt om in oorspronkelijke bronnen de ontwikkeling der christene gedachten na te gaan. Deze uitgaaf zal veel bijdragen om het leven der HH. Vaders en de kennis hunner werken te verspreiden: wat bijzonder noodig is nu
| |
| |
dat de tegenstrevers van allerhande ongepaste aanhalingen misbruik maken, om de leering der HH. Vaders verkeerd voor te stellen. Het is ook nuttig te zien hoe het geloof ten allen tijde overeenkomt met de toenmalige beschaving.
| |
Collection ‘Science et Religion’: Etudes pour le temps présent. - Libraire Bloud. Paris; broch. de 62 p., 0.60 frs. -
Deze apologetische verzameling telt reeds meer dan 335 nummers over de hedendaagsche vraagstukken. Zij behandelt of rechtstreeks onzen Godsdienst of onrechtstreeks vragen die op den Godsdienst betrek hebben: in dezen zin namelijk, dat zij toont hoe de meeste wetenschappelijke stelsels met onzen Godsdienst overeenkomen. Veel dezer studiën werden reeds in vreemde talen vertaald: spijtig is het dat er niet enkele in het Vlaamsch overgezet zijn.
Wij hopen in het vervolg de voornaamste werken van deze twee verzamelingen te doen kennen naarmate zij zullen uitkomen.
| |
Beschouwingen, door M.A.P.C. Poelhekke. Venloo - G. Mosmans Sr. - 1904. -
Wij komen vrij laat met onze beoordeeling van Poelhekke's boek; maar - de daarin behandelde onderwerpen zijn ook niet alle van 't laatste nieuw. Men oordeele: Veremundus' tekort in de katholieke litteratuur, de Samaritaine van Rostand, Hilda van Suylenburg, Shakespeare, enz. Doch al kunnen deze opstellen kwalijk aanspraak maken op actualiteit, daarom missen zij geen gezond oordeel. Mevrouw Goekoop-De Jong van Beek en Donk, - ‘ik durf haar niet bij den naam haars mans alleen noemen, al is de hare ook nog zoo lang’, spot Poelhekke - de schrijfster van Hilda van Suylenburg, krijgt onder andere duchtig - en verdiend - van de roè. In eenige woorden duidt de recensent de gebreken van dit tendenz-werk aan: ‘Een mengelmoes van waar en onwaar, van juist opmerken in de gevolgen en van mistasten in de oorzaken, van grondig blootleggen van de kwaal en van onnadenkend grijpen naar een panacee, dat, als het goed onderzocht werd, geen geneeskracht zou blijken te bezitten.’
Met recht zegt Poelhekke: ‘Wij noemen de werking van het boek slecht. Juist doordat er zoo heel veel waars in voorkomt....De groote fout, die zoovelen begaan, als zij critiek uitoefenen op economische en politieke toestanden van den tegenwoordigen tijd... Zij verwarren zeden met zedelijkheid; gewoonten, door langdurig gebruik in bepaalde klassen... heerschend geworden, soms zelfs wettelijk gesanctionneerd, met moraal. Zij verwarren
| |
| |
het tijdelijke, het toevallige, met het blijvende, stellige. Wat bestaat ondanks de hoogste wetten door godsdienst en moraal uitgevaardigd, wordt door hen verklaard te zijn krachtens die wetten.’
Voortreffelijk gezegd! en van veel algemeener toepassing dan wel op dit enkel boek.
M.E.B.
| |
Heidekind. Een levensfragment door Felix Ortt. Amersfoort, 1904.
Felicia Forster is waarlijk een heidekind. Ze is in de heide geboren, ze is er in opgegroeid, ze wandelt in de heide, alle dagen. Ze kent ook de heide, onder al heur gedaanten, de wintersche en de zomersche, de voorjaarsche en de najaarsche, ze beschrijft ze tot in de minste bijzonderheden, ze is er nooit over uitgebabbeld. Ze is dol op de heide, ze is er op verliefd, zij beiden zijn één hart en één ziel: ze lachen te zamen en weenen te zamen: boezemvrienden, vertrouwelingen. Ons heidekind prakkezeert nogal: 't leest boeken, 't heeft op een jongens-hoogereburgerschool gestudeerd, 't scheelde niet veel of ze ging op de Universiteit. Heel verstandig moet het evenwel niet zijn, want op vijftienjarigen ouderdom zweert het zijn Geloof af omdat, naar zijn berekening, de arke Noachs al de diersoorten onmogelijk kon bevatten! Op zekeren dag - ja, dat komt ervan als men gedurig in de heide loopt - wordt haar hulp ingeroepen voor ingenieur Bergsma, die zijn voet verstuikte, terwijl hij bezig was met een heidespoorbaan af te bakenen. Hoezoo, hulp? Ja toch, want juffer Forster, moet ge weten, was een halve dokter; ze had den stiel geleerd van heur vader zaliger en ook uit de boeken. Heur specialiteit was: natuurgeneeswijze en - vegetarisme. Nu, ze liet Bergsma naar 't huis van heur ‘moesje’ dragen en verpleegde hem. Ge kunt het al raden: vuur en buskruit! Het duurt niet lang of de eene zegt: ‘lieve Enno’ en de andere: ‘lieve Licia’ - wat niet uitsluit dat ze tusschendoor samen over allerhande geleerde dingen praten. Licia zou maar dadelijk met Enno willen trouwen en bekent het hem ook vlakaf met woorden en streelingen. Doch Enno ontwijkt; hij is genezen en hij vertrekt. Daarop wordt het heidekind ziek, en geheel de wijsheid van Dr. Smits staat op haar ziekte bot. Moesje gist waar de knoop ligt, en vertelt nu aan Licia hoe het kwam dat Enno ontweek. Enno was niet meer rein van lichaam - door de schuld van
Universiteitskameraden, en had eeuwige onthouding gezworen. Is 't anders niets? denkt Licia. En onmiddellijk reist ze gansch alleen naar de stad waar Enno woont, ze valt hem om den hals en dwingt hem het jawoord af. Doch: in het station had ze
| |
| |
‘les Avariés’ van Brieux gekocht, en terwijl ze een uurtje afwezig is, valt dit boek in Enno's handen. Daarin leest hij aan wat kwalen een bezoedelde echtgenoot zijn vrouw en kinderen blootstelt... Een plotseling besluit - hij trekt naar Amerika, Licia wanhopig achterlatend. Licia ontvangt nu en dan een boek van overzee, gezonden door hem, ernstige boeken die aansporen tot overdenking, en schijnt het ten slotte nog te brengen tot een vaag ‘geloof aan een liefdevol Vader in den Hemel’, den eenigen troost voor haar onweerroepelijk gebroken hart.
D.C.
| |
Tuberculeus, door Graadt van Roggen, voor de tweede maal en in een zeer mooien band uitgegeven bij Johan Pieterse te Wageningen, is een boek van sterke ontleding en heerlijke taalmuziek, niet een schepping van verrassende nieuwheid of boeiende handeling noch overweldigende aandoening. Met de grootste kennis van het menschelijk hart en tevens met de grootste kieschheid heeft de schrijver zijn onderwerp behandeld, - de onverklaarde liefde van een sanatoriumkranke voor een herstellend meisje. Meer dan ééne bijzonderheid laat ons veronderstellen dat wij in dezen psychologischen roman met een auto-biographische schets te doen hebben. De fijngevoelige karakters, weinig in getal overigens, werden met trouwe aandacht bestudeerd; zij spreken en leven, wij kennen hunne stemmingen, zij laten ons hun wel en wee meegevoelen, soms kunnen ze ons zelfs door hun wederkeerende levensvreugde en hun lyrische ontboezemingen verrukken. Misschien praten ze wat veel over kunst, misschien zijn ze wat te wijsgeerig voor den gewonen lezer, al mishaagt ons de tendenz van het slot niet: het stichten van een kolonie waar de pasherstelden werk zouden kunnen vinden. Weinig beschrijvingen leiden onze nieuwsgierige belangstelling van het zielsproces af, dat de hoofdzaak is en ze immer blijft. De mooie moderne kunst van den dichterlijken schrijver herinnert aan den trant van de Noren en ook eenigszins aan dien van Couperus, den Couperus van Eline Vere en Noodlot.
| |
Het Dorp is de titel van een nieuwen bundel verzen van den jongen en buitengewoon vruchtbaren Antwerpschen dichter, Victor De Meyere, gewezen redacteur van Den Nieuwen Arbeid. De eerste indruk, dien men bekomt bij het lezen dezer gedichten is die van een vloeiende, welluidende rythmiek en reeds het allereerste gedichtje is onder dat opzicht een perel: ook begrijpen wij niet hoe het nog door geen toondichter op muziek werd gezet. Zonder de minste moeite schijnen die vele korte en lange,
| |
| |
de gemeten en vrije verzen van deze verzameling uit de pen van den dichter te zijn gevloeid en al stuiten we hier en daar op reminiscencen, - op vele, eilaas! - toch zijn eenige zangen wel degelijk van hem. In het weergeven van nacht- en avondstemmingen, in het vertolken van weeke, gemoedelijke indrukken heeft hij altijd uitgemunt, al dreigden die onderwerpen soms wel wat eenvormigheid te verwekken. De vurige liefde voor zijn geboortestreek, (de wazige en grazige oevers van de Rupel,) spreekt en jubelt luide in al zijne werken, meermaals op treffende wijze: men leze b.v., Den jongen Stroom. Ook vermeien zich zijne blikken gaarne op waterzichten en schieten de beelden van talrijke booten, zwellend in den wind of druipend van zonnegoud, op en af over de bladzijden van zijn boeken, doorgaans sierlijk uitgegeven: zelfs heeft hij den onderhavigen bundel met teekeningen van eigen hand voorzien, iets dat mode schijnt te worden in België.
Onze meening over de toekomst van dezen dichter is de volgende: wilde hij vastberaden den invloed der Hollandsche en Fransch-Belgische schrijvers afschudden en wilde hij stelselmatig alle onderwerpen versmaden die reeds op schitterende wijze door anderen werden behandeld en alzoo in onzen geest werden vastgezet, - misschien zou hij de eerste dichter van het land kunnen worden!
| |
De Doolaard en de Weidsche Stad, door Lode Baekelmans, is een boek, dat zeker weinig instemming bij de katholieke lezers vinden zal. Deze kunnen wel eens een matig realism huldigen, - immers Guido Gezelle ontleende duizend bijzonderheden aan de werkelijkheid! - doch nooit zullen ze het schilderen van ontuchtige of walgelijke tooneelen goedkeuren. Indien dàt nu werkelijk de synthesis was van het Antwerpsche volksleven, dan zou het zijn, naar het oordeel van vele bewoners zelven van de Scheldestad, - om van te huiveren!
Hier laten wij eenige nota's volgen, die wij bij het lezen van dit zonderlinge boek hebben neergeschreven.
Een reeks eigenaardige kijkjes in Antwerpen, doch geen roman met spanning en afgewerkte karakters: de schrijver heeft een doolaard gekozen, om ons van het eene tooneeltje naar het andere te leiden. Hij doet op meer dan eene plaats denken aan Zola, bepaaldelijk aan den Zola van Le Ventre de Paris.
Hij schildert met losse trekken en dikke strepen en heeft een voorliefde voor het koddige, het wilde, het ruwe, zooals wij dat in sommige werken vinden van Buysse en Eeckhout, beter nog, op de doeken van Breughel en Teniers.
| |
| |
Toch is Baekelmans, ten minste gelijk hij zich op sommige plaatsen voordoet, een dichter, een ziener, een zegger van buitengewone kracht, een man met een verbazend schilderstalent, een schrijver met een kruimige, pootige taal, een echte volksjongen van het woelige Antwerpen. Daarbij is hij een muzikant die soms bonkige volzinnen bouwt, maar ook den lezer op heerlijke rythmen kan laten wiegelen; - kortom, een kunstenaar der stemming die met scherpen blik de ziel van een mensch, van een stuk water, een landschap kan ontleden en op het papier weergeven.
Moge hij eens een gezond volksboek schrijven dat, zonder den minsten aanstoot te verwekken, in alle christene huisgezinnen moge gelezen worden.
L. Lambrechts.
| |
Jozef Buerbaum. - Schetsen. Antwerpen. De Nederlandsche Boekbandel, 1904. - fr. 1.75.
Geen kunstwerk. Een boek voor het volk.
Het bevat vier schetsen: 1. ‘Een zeldzaam Ongeval op den trein’ waarin de wederwaardigheden in beschreven worden van iemand... die zijn broek verliest op den trein; 2. ‘Versche Mosselen’: een vrouw vraagt een nieuwen hoed en bekomt hem niet van haar man, - zij wreekt zich door zijn lievelingsgerecht: mosselen, slecht op te dienen, - zij blijft enkele dagen zonder vriendschapsbetoon, en de man brengt weer volle vrede door het laten brengen van een mooie keus winterhoeden; 3. ‘Het Nichtje van den Ordonnans’: hoe een geretraiteerde kapitein en een majoor, die te zamen wonen, verliefd raken op hun meid, die eigenlijk de verloofde is van hun ordonnans; 4. ‘De Stem des Volks’ een roerend verhaal van een rechtsmisgreep.
Dat alles is verhaald in den trant van de Zondagsillustraties, met volkshumor van goed allooi. Deze lectuur zal deugd doen aan het hart en al eens de oogen vochtig maken bij de gewone lezers van onze volksbibliotheken.
Aan volksschrijvers hebben we tegenwoordig gebrek, en het doet ons genoegen te mogen vaststellen dat Jozef Buerbaum aanleg heeft om den afgestorven Snieders op te volgen.
We durven hem aanraden zijn krachten eens te beproeven aan een roman: maar wil hij iets goeds maken, dan moet hij eerst nog wat meer lezen, dan levendiger en meer plastisch zijn personnages voorstellen, en minder den versleten schrijftrant van onze oude romantische school navolgen.
L.v.P.
| |
Kinderboeken. Mevr. E. Dopheide-Witte. - Kinderversjes door Tante Lize. Teekeningen van C. Jetses. - Bussum, C.A.J. Van Dishoeck. 1904. Ingen. fl. 1.90, geb. fl. 2.50.
| |
| |
Vijftig eenvoudige, lieve kinderversjes, waarin te prijzen valt de afwisseling van themas, en de goedgetroffen naïeve trant. Niet alle zullen evenzeer binnen het begripsvermogen van jonge kinderen vallen, dat is zeker; maar de schrijfster heeft er ook voor gezorgd dat de oudere zus, die immers mede mag prentjeskijken, en dat moeder en vader ook, aan het mooie boek hun pret zullen hebben. De klip van 't opdringend moraliseeren heeft zij met veel beleg gemeden. En de teekenaar, en de uitgever, hebben door meesterlijke prentjes, en door een smaakvolle inkleeding medegewerkt om Tante Lize's Kinderversjes tot een puikgeschenk te maken. Zelden lag ons een reeks kinderprenten voor, zóó lief van uitvoering, en zóó oprecht kunstig. Er zijn er 21: alle oprecht welgeslaagde kindertooneeltjes verbeeldende.
P.K.
Nellie. In 't schemeruur bij 't knappend vuur. Voor kinderen van 7-12 jaar. - Amsterdam, Cohen zonen. 1904.
Mooi gedrukt, mooie stevige omslag, boeiende verhaaltjes ook, maar - geen prentjes. Een kinderboek zonder prentjes, is wel degelijk schennis van fatsoen wat dit letterkundig vak betreft. Ook verwittigt de schrijfster waarom zij liever geen prentjes bijgeeft. De meeste illustraties zijn, meent ze, voor de kinderen een teleurstelling. Ze kwam tot de overtuiging ‘dat men den kinderen zuiverder en tevens meer-vormend genot verschaft, wanneer men hun geeft: boeken zonder prentjes, en prentjes zonder tekst; boeken die tal van beeldjes suggereeren; prentjes die hun eigen geschiedenis vertellen.’ Dat voorberichtje aan de ouders is wel lezenswaard.
De reeks verhalen zullen wellicht beter genoten worden door kinderen van twaalf tot vijftien jaar, dunkt ons, dan door zulke van zeven tot twaalf.
In nr 6-7 van Lectuur werd door den heer C.J.F. Vetter een flinke bespreking aan Nellie's werkje gewijd. Hij brengt hulde aan het talent der schrijfster, en waardeert de keurigheid van 't nette bandje. Maar de inhoud is hem weleens verdacht. En bij zijn oordeel in dit opzicht sluiten wij ons aan, wat de vraag betreft of men het katholieke kinderen dient te lezen te geven: - liever niet....
P.K.
Anna Hubert van Beusekom. Ben. Bussum, C.A.J. van Dishoeck. 1904. Ing. fl. 1.50. Geb. fl. 1.90.
Deze schetsen uit het leven van een braaf jongetje, de kreupele Ben, zijn zeer boeiend en opwekkend geschreven. De taal is los, en de stijl levendig. De verschillende personen, volwassenen zoowel als kinderen, zijn flink geteekend. De schrijfster
| |
| |
munt er in uit ieder te laten spreken naar het past bij zijn stand en karakter en jaren. Ben's ‘avonturen’, - het woord valt wat sterk van kleur, om eenvoudig uit te drukken wat het Duitsch met ‘Erlebnisse’ bedoelt, - zijn daarbij vol afwisseling.
De schrijfster weet leuk en spannend te verhalen, en bij sommige tafereeltjes (als dat prachtige hoofdstuk V, waar plaagsteert Sam de sture keukenmeid fopt, echt op zijn Fritz Reuters!) is lachen onbedwingbaar. En daar nu een warme, hartelijke toon door het heele boek heerscht, en de schrijfster de kunst verstaat om het kindergemoed te verteederen, bij alle vermijding van opzettelijk moraliseeren; daar ‘Ben’, ten slotte, ook de oudere familieleden een paar aangename avonden zal bezorgen; om al die redenen, weze het, met het oog op de Sinterklaas- en Kersten Nieuwjaarsgeschenken, ooms en tantes en peters en meters warm aanbevolen.
P.K.
| |
Over Drijfkracht. I. Stoom-, Gas-, Petroleum- en Benzine-motoren. II. Electrische Drijfkracht. door Arthur Stevens, der Genie van het Belgisch Leger. (Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding. Nrs 65 en 66.) fr. 0.50.
Zaakrijke boekjes zijn deze. Op een beperkt getal blz. is zooveel mogelijk bijeengevat: Geschiedenis, technische ineenzetting en toepassing der drijfkrachtverwekkende tuigen, benevens begrippen over de verbruikte stoffen, als gas, petroleum, benzine, acetyleen enz. - dat alles verduidelijkt door teekeningen.
Den oningewijde wordt wel wat te veel te verorberen voorgezet. De innerlijke waarde dezer werkjes erkennen wij volgaarne, maar toch voelen wij ons genoopt den schrijver te herinneren aan de leuze: Hooger onderwijs voor 't volk.
J.V.H.
| |
Over Zeekunde, door K. Gommers, Licentiaat in de Handelswetenschappen. (Kath. Vl. Hoogeschooluitbr. Nr 67). De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. fr. 0.25.
Wat weet men in 't algemeen over zeekunde dan: dat de wereldzee in vijf groote afdeelingen verdeeld wordt, dat zij de 3/4 van de oppervlakte des aardbodems inneemt, dat zij aan vaste stroomingen onderworpen is, en dat er levende wezens in haren diepen schoot wonen.
Hier nu is stof voorhanden om die gewone begrippen te volledigen. Er wordt gehandeld over de diepte der zee, de zeebodem, het zeewater, de bewegingen der zee (golven, getij, winden en stroomingen).
Dat is 't eerste deel.
In 't tweede heeft schrijver het over de planten en de plantendieren; de visschen en de andere zeedieren.
Voor velen is hier veel te leeren.
J.V.H.
| |
A. Jansen, Directeur van de Vormschool tot Opleiding van Bewaarschoolhouderessen te Rotterdam: Het Kind en zijne
| |
| |
eerste opleiding in de kinderkamer en op de bewaarschool. Herziene Uitgave. - Nederl. Boekh. Antw.
De waarde van dit belangrijk boek is niet licht te overschatten. Het is, voor den alleszins nettigen inhoud als voor den vorm, den samenhang der gedachten en de klare voorstelling, een uitmuntend werk. Het bevat kostbaren raad aan de onderwijzeres, en vele goede wenken voor alwie kinderen op te brengen heeft, met het oog op de bevordering der gezondheid; en het gaat allerlei dagelijksche misslagen te keer wat de zedelijke opvoeding betreft. Helder en boeiend licht het den lezer in over de opvoedkundige physiologie, en zoowel de algemeene aanleg als de bewerking der verschillende hoofdstukken dient geprezen als voortreffelijk.
De bewaarschool-onderwijzeres in de eerste plaats zal hier kostelijke hulp aantreffen, opbeurende aanmoediging, en velen goeden raad.
Maar niet zij alleen: ook iedere huismoeder zal hier een schat van noodige kennis kunnen opdoen, met het oog op haar dagelijksch verkeer met haar kinderen, en dezer lichamelijke zoowel als zedelijke opvoeding.
Doornik.
C.U.
|
|