Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Vlaamsche belangenNaar aanleiding van wat op 6n Februari laatstleden voor het Beroepshof te Brussel gebeurdeGa naar voetnoot(1), van de bespreking van het wetsontwerp over de echtscheiding en het aanstaande onderzoek van het wetsontwerp betreffende de rechtspleging bij onteigening ten algemeene nutte, zal het niet van onpas komen, voor de lezers van Dietsche Warande en Belfort, dat hunne aandacht gevestigd worde op de vervlaamsching van de burgerlijke rechtbanken en de burgerlijke rechtspleging. De uitdrukking ‘burgerlijke rechtbank’ staat tegenover ‘beteugelende rechtbank’Ga naar voetnoot(2). Zij omvat de vredegerechten, werkrechtersraden, rechtbanken van eersten aanleg en van koophandel, beroepshoven en verbrekingshof (burgerlijke kamers). Voor al die rechtbanken, de vredegerechten en werkrechtersraden uitgezonderd, wordt door de rechters en het openbaar ministerie, uitsluitend Fransch gebruiktGa naar voetnoot(3). Alle dagvaardingen, beteekeningen, op eenige na, worden in het | |
[pagina 362]
| |
Fransch opgemaakt en in onze taal wordt slechts door weinigen gepleit. Het verkeerde van dien toestand werd uitmuntend in het licht gesteld o.a. op het IIe Vlaamsch Rechtskundig Congres te Brussel gehouden, den 28 Juni 1903, waarvan de handelingen eenige maanden geleden verschenen. Men leze daarin de bijdragen van Mr De Visschere ‘Het gebruik der Vlaamsche taal in de Burgerlijke en Handelsrechtspleging’ en van Mr Bellefroid ‘Taalgebruik in Burgerlijke zaken’. Deze artikelen zijn zoo belangrijk dat zij eene ruime verspreiding verdienen gansch het Vlaamsche land door. De beschouwingen, welke men daarin gelden laat, zijn sterk als staal.Ga naar voetnoot(1) Wij zullen ze hier niet herhalen, daar wij ten stelligste verhopen, dat iedereen die bijdragen zal lezen. Tegen de vervlaamsching der burgerlijke rechtbanken bestaat een schromelijke hinderpaal, de eenige, namelijk dat noch magistraten, noch rechtsgeleerden, behoudens eenige uitzonderingen, Nederlandsch genoeg kennen om in die taal burgerlijke zaken te bepleiten of erover vonnissen te wijzen. - Dit is de hinderpaal; de voorwendsels, welke men aanvoert, zijn dezelfde als deze, waaronder vroeger de wetten van 1873-1889 en de wet De Vriendt-Coremans bekampt werden: dat geene Nederlandsche rechtstaal bestaat; dat de rechtspleging sedert eeuwen Fransch was in Vlaanderen. Om aan het eerste punt eenigen schijn van waarheid te geven, slingert men ons oude teksten naar het hoofd, men haalt eenige artikelen uit Nederlandsche wetboeken te voorschijn of men spreekt over ‘ nationale gendarmerie.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 363]
| |
Of de rechtspleging vroeger in het Vlaamsch (of zoogezeid Vlaamsch) of in het Fransch geschiedde, doet niets ter zake. Tegen de rechten van een volk geldt geene verjaring. Wat men ook, maar met meer schuchterheid inbrengt is, dat Vlamingen uit het volk evenmin de Nederlandsche rechtstaal, ja zelfs de Nederlandsche taal verstaan als de Fransche en dat het dus voor die menschen onverschillig moet zijn of het Fransch gebruikt wordt. Zoo beweerde de Heer Terlinden Advocaat-Generaal bij het Beroepshof te Brussel, in eene openingsrede, 1en October 1901, dat hij dikwijls de strafvorderingen in het Nederlandsch had uitgesproken en dat hij door den beklaagde niet beter begrepen werd dan indien hij Fransch had gesproken (Journal des Tribunaux 1901-974.) Eerst en vooral kan daarop geantwoord worden, dat voor de Burgerlijke Rechtbanken, heel dikwijls de beslissing afhangt, niet van rechtskwesties maar wel van feiten zoo b.v. in de lange rij van echtscheidingen en arbeidsongevallen, om slechts eenige voorbeelden aan te geven: dat het bijgevolg niet moeilijk ware voor de partijen om den algemeenen zin der dagvaardingen, pleitreden en vonnissen te vatten. Het is wel waar dat de Vlamingen uit de lagere standen bitter weinig woorden verstaan en dat op de straf-rechtbanken de voorzitters soms veel moeite hebben om begrepen te worden. Dit is te wijten aan den algemeenen toestand van ons volk en aan het feit, dat in de lagere school niet genoeg tijd kan worden besteed aan het onderwijs in de moedertaal. Indien deze meer gebruikt werd in het openbaar leven, zou de woordenschat van het volk stilaan rijker worden. Hoeveel werklieden zouden vóór eenige jaren de woorden en begrippen afgestaan of voorbehouden kapitaal b.v. gevat hebben. Wie kent nu ze niet? Veel goed stichten op dit gebied Boerengilden en Werkmanskringen. Ten anderen om een bepaald feit op te geven: De Nederlandsche tekst der Belgische ongevallenwet werd volgens het getuigenis van den heer Van Langendonck verstaan door alle werklieden voor wie hij hem las ‘Elk woord, elke uitdrukking dezer wet worden door hen zeer gemakkelijk verstaan’ (K.v. Volksv. 9 Juli, 1903.). Natuurlijk zullen niet alle | |
[pagina 364]
| |
moeilijke uitdrukkingen, alle spitsvondigheden van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging door den eersten den besten gevat worden, maar dit is nu ook niet noodig, indien de Vlaming maar niet meer als een sukkelaar, als een vreemdeling op de terechtzittingen staat of bij vreemden loopen moet om alle stukken te begrijpen, welke hem gezonden worden. ‘Res judicata pro veritate habetur’: Geoordeelde zaak is waarheid. - De Belgische Kamers hebben herhaaldelijk door het aannemen der Coremans- en der gelijkheidswet de Vlaamsche rechtspleging noodig gevonden en het bestaan eener Vlaamsche rechtstaal erkend; zij zelf, die vroeger deze wetten bekampten, vinden ze nu uitmuntend. Wij ook, maar wij vinden het dan uiterst logisch, dat ze worden uitgebreid tot de burgerlijke rechtspleging.Ga naar voetnoot(1) Wettelijke regeling is noodig, maar gaat met menige moeilijkheid gepaard om de hooger aangehaalde reden: de Fransche opleiding der magistraten, pleitbezorgers en advocaten. Daarom is het noodig ervoor te zorgen dat het hooger onderwijs vervlaamscht worde. Dit ware, met het oog op de rechtspleging, gemakkelijk te bereiken door de volgende bepaling: Art. 49 der wet van 3 Juli 1891Ga naar voetnoot(2) wordt gewijzigd als volgt. | |
[pagina 365]
| |
ambt, dat van griffier en toegevoegden griffier inbegrepen, waartoe de titel van doctor in de rechten wordt vereischt, benoemd worden in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg alsmede bij de rechtbanken van eersten aanleg, vredegerechten, handelsrechtbanken van de rechterlijke arrondissementen Brussel en Leuven, indien hij door een examen niet heeft bewezen dat hij, wat het taalgebruik betreft, de bepalingen dezer wet kan nakomen. Bepaalde voorstellen tot vervlaamsching der burgerlijke rechtspleging werden reeds vooruitgezet door Vlaamsche rechtsgeleerden en zitdagenGa naar voetnoot(1). Deze te onderzoeken valt buiten het bestek van dit tijdschrift: hier worde enkel gezeid dat het dringend noodig is in eene daartoe opzettelijk te houden vergadering die kwestie te onderzoeken. Een bond, b.v. de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden zou het op zich kunnen nemen de verschillende ontwerpen, welke tot hiertoe werden voorgedra- | |
[pagina 366]
| |
gen, te sturen naar Vlaamschgezinde advocaten en magistraten, opdat deze ze zouden onderzoeken vóor de vergadering. Op de vergadering zelve zou men eene grondige bespreking hebben. Eene commissie zou worden benoemd tot het opmaken van een bepaald ontwerp, dat nog eens zou medegedeeld worden, niet meer aan de Vlaamschgezinden alleen maar aan alle juristen, wier zienswijze men zou vragen, * * *
Wat thans druk besproken wordt, is het recht van een advocaat om in het Nederlandsch te pleiten, wanneer zijn tegenstrever, rechters of raadsheeren die taal niet verstaan. Naar aanleiding van het proces Niellon tegen Josson, besliste de Burgerlijke Rechtbank van 1en aanleg te Brussel, (9 Juli 1903 Rechtskundig tijdschrift 1903, Aflev. 4): ‘Overwegende dat de eischer, wanneer hij in 't Vlaamsch pleit en besluitschriften indient, gebruik maakt van een recht en dus niet kan worden verplicht een franschen tekst van zijne besluitschriften te leveren, zegt dat... het recht heeft, de Fransche of Vlaamsche taal naar goedvinden te gebruiken.’ Toen pleitten Mrs Thelen en De Clercq tegen Mrs Hennebicq en Graux. Dat de advocaat het recht heeft te pleiten in de taal, welke hij verkiest, zelfs indien ze door alle rechters of raadsheeren niet verstaan wordtGa naar voetnoot(1), wordt thans vrij-algemeen aangenomen, maar kan hij door een tuchtraad der advocatenorde niet vervolgd worden, omdat hij niet broederlijk handelt jegens een confrater? De heer Thelen werd door Mr Hennebicq gedaagd voor den tuchtraad der advocatenorde te Brussel. Hij werd vrijgesproken; nochtans besloot de tuchtraad: | |
[pagina 367]
| |
‘L'usage abusif d'un droit peut constituer une faute disciplinaire; ainsi un avocat parlant le français et le flamand, et ayant légalement le choix d'employer l'une ou l'autre de ces langues à la barre, peut manquer de confraternité en se servant précisément malgré les protestations de son adversaire, de celle que ce dernier ne connaîtrait pas.’ Het achtbaar lid bewees daarna dat hij, die zijn recht niet te buiten gaat, geene straf, al was het dan ook een tuchtstraf, verdient; dat het besluit geene de minste rekening houdt met het recht van den kliënt, die toch de lastgever is, terwijl de advocaat, een lasthebber, zich stipt aan de gegeven onderrichtingen moet gedragen. De Acadamie stemde ten slotte in met de volgende motie door den heer Prayon ingediend: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie. Gezien het besluit, waarbij de Tuchtraad der Brusselsche balie advocaten, die gebruik zouden maken van het recht om in het Nederlandsch te pleiten, met tuchtmaatregelen bedreigt; De Conférence du Jeune Barreau de Bruxelles heeft eenige weken geleden eene buitengewone vergadering gehouden | |
[pagina 368]
| |
om te beraadslagen over het recht van den Vlaamschen advocaat om zijne taal te gebruiken, en met eene kleine meerderheid het volgende besluit aangenomen: ‘La Conférence du Jeune Barreau de Bruxelles, sans méconnaître le droit des plaideurs de faire usage de la langue flamande, proteste contre l'abus injustifiable que tenteraient de faire de ce droit, au mépris des règles de la confraternité et de la courtoisie professionnelles, les confrères qui, sous le prétexte d'obéir au mandat impératif de leur client, prétendraient s'exprimer dans une langue que les magistrats ou leurs adversaires déclareraient ne pas posséder aussi bien qu'eux.’ Het dient aangestipt te worden dat er niet staat: ‘déclareraient ne pas comprendre’ maar wel ‘déclareraient ne pas posséder aussi bien qu'eux’. Dus om logisch te zijn, indien advocaat A tegen adv. B pleit en de eerste redelijk Fransch en heel goed Nederlandsch, de tweede een weinig Nederlandsch, maar uitstekend Fransch kent, en beiden verklaren welke taal zij machtigst zijn, zal volgens het besluit van de Conférence, advocaat A in het Fransch moeten pleiten en advocaat B in het Nederlandsch, elk in de taal, welke hij het minst kent. Bij het besluit der Conférence zullen we niet langer stil houden; dat het geen steek houdt valt in 't oog. Al wat tegen de beslissing van den Brusselschen tuchtraad werd uitgebracht is op het besluit der Conférence a fortiori toepasselijk. Advocaten, die geen Nederlandsch kennen moeten afzien van het bepleiten van alle zaken, waarvoor het Nederlandsch noodig is, evenals iemand, die geen Engelsch kent best doet zich geene zaken aan te trekken, waarin alle stukken in het Engelsch zijn opgesteld.
* * *
Bij de bespreking van het wetsontwerp over rechtspleging in echtscheidingszaken, hebben de Vlamingen eene nederlaag geleden, welke belangrijk was en toch schier onopgemerkt bleef. Ik zeg eene nederlaag: het woord is misschien verkeerd daar geen strijd geleverd werd. De Vlaamsche Volksraad alleen had zich met de zaak | |
[pagina 369]
| |
beziggehouden. In de vergadering van 20 December 1904 werd door hem het volgende besluit aangenomen:
De Wetgevende Kamers worden verzocht, het ontwerp van wet tot wijziging der proceduur in echtscheidingszaken niet te stemmen dan na inlassching der hieronder aangeduide bepaling: In de provinciën Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg en de arrondissementen Brussel en Leuven wordt voor alle akten, handelingen en stukken der rechtspleging alsmede voor het getuigenverhoor, voor het advies van het openbaar ministerie en voor het vonnis, gebruik gemaakt van de Vlaamsche taal, ten ware de partijen het eens waren om te vragen dat de Fransche taal werd gebezigd.
De noodzakelijkheid van dergelijke regeling werd raak bewezen in de Revue Catholique de droit, Juni 1903 La langue en matière de divorce et de séparation de Corps en verdedigd door Mr Boddaert op het IIIe Vlaamsch Rechtskundig Congres te Gent gehouden in Juli laatstleden. De Heeren P. Daens en Juliaan Delbeke hadden in dien zin eene wijziging aangeboden. De Heer Minister van Rechtswezen wees ze van de hand in de zitting van 24 November laatstleden (Annales Parlementaires, 116). Wij vertalen de verklaringen van Mr Van den Heuvel: ‘Ik wil die voorstellen in hunne bijzonderheden niet onderzoeken, want ik denk ertegen de voorafgaande kwestie te moeten stellen. Hun voorwerp heeft niets gemeens met het besproken ontwerp, dat enkel ertoe strekt twee punten van de echtscheidingswet te wijzigen. Bij dit ontwerp de taalkwestie in burgerlijke zaken te mengelen, zou ons op een verkeerden weg helpen. En dit te willen doen stuksgewijze, zonder dat eene zoo kiesche kwestie in haar geheel werd bestudeerd is eene tweede en grove dwaling. De Heer Juliaan Delbeke, die afwezig was den 24n November, trok 's anderendaags zijne wijziging in, daar hij voldoening had bekomen ten gevolge van de wijzigingen door de Regeering aangeboden. Welke voldoening bedoeld wordt is ons onverklaarbaar. | |
[pagina 370]
| |
De Heer Minister antwoordde dat hij de wijziging door Mr Delkeke aangeboden, bestreden had omdat het hem onmogelijk scheen ze thans te bespreken, maar dat hij inlichtingen zou gevraagd hebben om te weten of misbruiken werden gepleegd. De Heer Pieter Daens verdedigde zijn amendement dat bekampt werd op dezelfde wijze als het vorige. De voorafgaande kwestie werd aangenomen bij zitten en rechtstaan en de zaak was geklonken. (Zie Annales Parlementaires, 25 November 1904, 131.)
* * *
In de Kamer van Volksvertegenwoordigers zal binnen korten tijd besproken worden het wetsontwerp betreffende de formaliteiten en de rechtspleging bij onteigening ten algemeenen nutte. Op de vergadering van den Volksraad werd ook dit punt onderzocht. Door een lid werd aangetoond hoe koddig het was in dorpen, waar slechts een tiental lieden Fransch verstaan, aan de deur van het gemeentehuis en van de kerk een exploot aan te plakken, om aan de burgers uit de gemeente bekend te maken dat de onteigening gevorderd wordt van een eigendom. De eigenaar zelf gaapt het aan en kan in de verste verte niet vermoeden dat daarin over hem gesproken wordt. Wat hangen toch die Fransche bekendmakingen daar te doen? Hoe onlogisch? Wanneer de Staat aan de burgers iets wil bekend maken, moet hij krachtens de Wet van 22 Mei 1878 de Nederlandsche taal gebruiken. Zoodra het gerecht er tusschenkomt is hij weer vrij eene taal te gebruiken, die in sommige plaatsen slechts begrepen wordt door den pastoor, den geneesheer en misschien door den burgemeester. De Volksraad heeft over dit punt bepaalde besluiten genomen, welke op tijd en stond zullen medegedeeld worden aan de Kamers en het is te hopen dat de Vlamingen dit maal zullen waken en geene tweede nederlaag oploopen.
* * *
Zonder wijziging in de rechterlijke inrichting, zal vervlaamsching der burgerlijke rechtspleging moeilijk gaan. | |
[pagina 371]
| |
De meening werd reeds vooruitgezet een nieuw hof van beroep te Antwerpen in te richten, dat als rechtsgebied de provinciën Limburg en Antwerpen zou omvatten. Dit zou de moeilijkheid niet oplossen wat de arrondissementen Brussel en Leuven betreft. Zou die inrichting niet strijdig zijn met het art. 104 der grondwet, dat bepaalt: ‘Er zijn in België drie beroepshoven’? Laten we dit bezwaar wat nader onderzoeken. Art. 80 van het ontwerp der grondwet bepaalde: ‘Il y a trois cours d'appel en Belgique.’ Bij de bespreking stelde de Heer Masbourg voor het artikel te wijzigen en te schrijven: ‘Il y aura en Belgique trois cours d'appel au moins et cinq au plus.’ De Heer Claus verdedigde de volgende wijziging: ‘Il y aura au moins trois cours d'appel en Belgique.’ De beweegredenen, welke zij ten voordeele van hun voorstellen lieten gelden, waren zeer gegrond. Nochtans werden de voorgestelde veranderingen verworpen. (Huyttens, Discussions du Congrès national de Belgique. Uitg. 1844 III 254-256, Zitting 26 Januari 1831.) Het schijnt ons dus, dat zonder herziening der grondwet, de oprichting van een hof van beroep te Antwerpen onmogelijk is. Bij de beroepshoven te Brussel en te Luik zouden bijgevolg kamers of ten minste eene kamer moeten samengesteld zijn uit magistraten, die de Nederlandsche taal machtig zijn. Deze zouden kennisnemen van het hooger beroep, telkens als de advocaten in het Nederlandsch zouden pleiten of in den bundel Vlaamsche stukken voorkomen. Het schijnt dat, wanneer partijen in hooger beroep willen komen voor het beroepshof te Brussel (a fortiori: te Luik), zij alle Vlaamsche stukken, welke deel uitmaken van hun bundel, op eigen kosten moeten laten vertalen. (Zie Ons Recht, 26 Februari 1905) Zoo dat zij, die Vlaamsch willen spreken, met hun eigen penningen moeten betalen, omdat magistraten van Belgie hunne taal niet kennen. Zoo iets bestaat nergens, dat is specifiek-Belgisch. Mr Bellefroid klaagde de volgende misbruiken aan, welke ook specialiteiten zijn van het ‘vaderland, het edel land der Belgen.’ | |
[pagina 372]
| |
‘De rechtbank beveelt eene persoonlijke verschijning der partijen: hare verklaringen worden in het Fransch geboekt, hoewel in het Nederlandsch afgelegd. Hij zou willen dat de wet bepaalde: ‘Alle verklaringen, in rechten gedaan door partijen of door getuigen moeten aangeteekend worden in de taal, waarin zij afgelegd worden.’ De toestand, dien Mr Bellefroid uiteenzet, bestaat niet overal, bijv. niet te Dendermonde; 't is misschien weer ten gerieve van de hoogere magistraten uit Brussel en Luik; het misbruik zou gemakkelijker verdwijnen indien de beroepshoven van Brussel en Luik behoorlijk werden ingericht met het oog op het taalgebruik. Wij denken dat geen wet noodig is; een ministeriëele omzendbrief ware voldoende om te herinneren, o.a. aan art. 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging ‘Sa disposition sera consignée, elle lui sera lue’ (dus zijn eigen getuigenis, geene vertaling), art. 334 zelfde wetboek: | |
[pagina 373]
| |
‘L'interrogatoire achevé (geene vertaling dus) sera lu à la partie’.Ga naar voetnoot(1) De Conférence du Jeune Barreau de Bruxelles heeft over de zaak beraadslaagd en met groote meerderheid het ontwerp verworpen om te Brussel aan het Beroepshof eene kamer samen te stellen uit Nederlandschkennende raadsheeren. Ongeloofelijk en toch waar.
* * *
Om de taaleenheid in de Nederlandsche rechtsstukken te bevorderen, ware eene officiëele vertaling van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke rechtspleging allernuttigstGa naar voetnoot(2). Indien het taalgebruik in burgerlijke zaken wettelijk geregeld werd, zou het Ministerie van Rechtswezen er natuurlijk voor zorgen dat ook formulierboeken zouden uitgegeven worden ten dienste der rechtbanken. In rechtszaken is particularism gevaarlijk en in het gansche land moet voor een zelfde rechtsbegrip ook hetzelfde woord bestaan. Zonder officiëele vertaling zal het zoo niet zijn. | |
[pagina 374]
| |
In eene rechtbank zou men stelselmatig de vertaling van Ledeganck volgen, in eene andere de taal der Nederlandsche Wetboeken. In eene andere, zou men zelf een vertaling smeden of de woorden uit de streek gebruiken. De eene rechtbank zou voor solidair: elkheel, een andere solidair, een derde hoofdelijk stellen - voor usufruit - hier tocht, daar lijftocht verder vruchtgebruik. Men denke slechts aan de verschillende wijzen waarop woorden als: contradictoirement vertaald worden. Wij geven op: tegensprekelijk, tegensprakelijk, wedersprakelijk, tegenzeggelijk, op tegenspraak. Essai de conciliation wordt in het werk van Ledeganck vertaald: dagvaart tot bevrediging, in Bellefroids vertaling en in de Nederlandsche Wetboeken: poging tot vereeniging. In welke Nederlandsche vonnissen treft men het woord aan: ‘exploot van rechtsingang voor’ ‘exploit introductif d'instance’? Wel vindt men inleidend exploot of exploot van instelzake.Ga naar voetnoot(1) Dat die vertaling uiterst wel bezorgd dient te wezen en dat zelfs indien het taalgebruik niet geregeld werd, een dergelijk werk uitstekende diensten zou bewijzen, valt in 't oog.
* * *
Van de Vlaamschgezinde rechtsgeleerden over 't algemeen, zou ook meer bedrijvigheid op wetenschappelijk gebied mogen gevraagd worden. Hoe weinigen onder hen kennen onze rechtstaal! Wat bestaat er voor Vlaamsch België?Ga naar voetnoot(2) In rechtskundig opzicht missen wij om zoo te zeggen nog alles: wij hebben natuurlijk geene standaardwerken, maar zelfs geene handleidingen over ons recht. Niet een onzer Wetboeken werd tot hiertoe in zijn geheel | |
[pagina 375]
| |
populair-wetenschappelijk toegelicht, nochtans aan zulke werken heeft Vlaanderen, even als elk ander beschaafd land een dringende behoefte.
Verder werden een aantal wetten b. v, deze over de arbeidsovereenkomst aangenomen welke het volk zou moeten leeren kennen in Vlaamsche toelichtingen uitgegeven desnoods ter benaarstiging der Regeering. Wanneer men nagaat hoeveel geld jaarlijks wordt uitgegeven aan tooneelletterkunde en ook aan landbouwonderwijs, vraagt men zich af waarom de Staat, die bij alle burgers de kennis der wetten veronderstelt, geene mildere toelagen geeft tot verspreiding van wetenschappelijke rechtsboeken voor het volk. Eenige hulpgelden aan beroepsscholen en Hoogeschooluitbreidingen zijn niet voldoende.
* * *
Het wetsvoorstel Coremans is, in onzen strijd, als het ‘Port-Arthur’ dat onze beste krachten ophoudt. Laten wij nooit vergeten, dat wij nog andere veroveringen te betrachten hebben: de burgerlijke rechtbanken liggen thans op onzen weg, als een sterke en bij 't eerste zicht ongenaakbare vesting. De aanval daarop moet rijp voorbereid, het plan goed gereed gemaakt worden, al ware het misschien best, den stormloop uit te stellen, tot na de bespreking over het wetsvoorstel Coremans.
Dendermonde, 13 Maart 1905. L. Dosfel. |
|