| |
| |
| |
| |
Allerheiligen
Munda cor - Stemmingslied
Och, begenadig, Jezus, uw diaken,
opdat om mond en hart hem moge blaken
de gloed van Isaias' zuivervier!
Omglorie, God, met pracht en praal van zonne
den jongeling, die treedt vol hooge wonne
den outer af met gratievollen zwier.
Diaken, houd u slank gelijk een lelie,
en zing met klare stem het Evangelie,
dat Jezus uitbazuinde in 't bergsermoon;
Want heden moet voor onze blikken treden
de stoet der hooggeroemde Zaligheden:
Beati pauperes, et reliqua...
Op wijden stroom zie 'k wondre schuiten -
en laten zien de vreemde schuiten,
die mij Verbeelding schiep! -
| |
| |
| |
Beati paupres spiritu (Math. V. 3)
Hier komt de schuit der Arremoede
logdrijvend over grauwe wateren.
Wie sloeg die baren met zijn roede,
dat zij zoo droevig jammerklateren?
De manschap slaaft aan loome riemen;
al zijn ze lang dood-af gevaren,
wreede Armoe slaat haar geeselstriemen
op 't veege lijf der Bedelaren.
O, Loods Dominicus, zal boven
uw hoofd uw leidstar blijven glimmen?
Ze taant alreede en zal verdooven,
eer Sion opdaagt aan de kimmen!
Franciscus kunt ge nu nog kweelen?
uw arme Bruid heeft knokerige armen,
laat u door haar niet langer streelen:
die bruid-beulin kent geen erbarmen!
Maar hoor Franciscus kloek verklaren:
Hoe zou Vrouw Armoe mij misleiden?
Al ging het ook door hellebaren,
wie zal me van mijn armoe scheiden?
| |
| |
| |
Beati mites
Ik hoor de Zoeten kreunen
in hunne schuit, waarop de staart
van Haat-en-Nijd met zwarte vinnen vaart,
en slaat met haaienkracht dat al de berden dreunen.
Wie zal dien Haat daar doodharpoenen
aleer het schip van Vree vergaat?
De zoeten doen het niet maar zoenen
met zachten glimlach op 't gelaat
hun groene vredeolijven! -
Kan deze schuit tot in de Ruste drijven?
| |
Beati qui lugent
Breed wuiven grauwe zeilen
om 't hooge kruis, dat oprijst als een mast
boven de schuit der Smarte.
| |
| |
Gelijk een hond die staat te reilen
en door de koude nijdig jankebast,
jammert de rillende Smarte.
Ze snijdt met dikke sneden
voor al de pasagiers haar lijdensbrood
Ik hoor hun huiver-beden;
hun handen wringen op, om in den schoot
aan deze schuit, waarin gij zelf eens waart,
droever dan alle droeven!
O, laat aan hen die weenen,
- al lang genoeg duurt hunne droeve vaart, -
| |
| |
| |
Beati mondo corde
waarover drijft met stil gewiegel
Blonde Agnes met haar lammeken staat op 't dek
en streelt met blooten voet den zwanebek
die vlug naar hoopvolle verten stoot. -
Haar zusters op twee lange rijen
met gulden vlechten, die, lijk fijn ontvlochten koorden,
al over hun halzen beneden glijen. -
Ten achtersteven troont de Moeder-Maagd
den leliestaf in hare handen. -
En al de maagden smeeken naar hun Bruidegom:
te stappen door leliewaranden,
| |
| |
| |
Beati qui persecutionem patiuntur
Toen ik nog kleiner was bezag ik menigmaal
door roode ruiten 't veld, het water en den hemel;
al bloed, al bloed was 't toen en helleburchtsche praal
en wat verroerde scheen me spokerig gewemel.
Nu drijft te mijwaart aan in 't zelfde droeve licht,
vervaarlijk opgetuigd de schuit der martelaren
die 't wreede foltertuig, een wiel, een zwaard, een schicht
nog huiverend van pasgeleden pijn bestaren.
Sint Jan, ik had gemeend dat palmen zouden wuiven
om hen, die komen uit de groote martelpijn!
Zou niet een gloriegloed hun hoofden overkuiven?
Zou niet hun kleed in Jezus' bloed gewasschen zijn?
Zoo twijfeldroom ik door, terwijl mijn vele schepen
in 't diepe duister, een voor een, verloren gaan;
en 'k zie mismoedig na de lange glinsterstrepen
die achter ieder schip wijd-uit geteekend staan.
| |
| |
| |
Beati
Nu zie dat schip door 't meer des hemels varen!
Al-prachtig is de cedermast bekleed
met zeilgetuig dat eindeloos hoog en breed
geweven is uit zonnig zijden garen.
Wie kan die schuit van top tot spiegel meten?
Wie telt, wie telt het overgroot getal
der bootslui dansend onder blij geschal
alover 't dek in eindelooze keten?
Ik zie, harop! hoe God almachtig ademt,
hoe 't ongereefde zeil ontzaglijk bolt,
en hoe de schuit naar verre verten rolt
door eene gloriezee, die niets omvademt?
| |
| |
Vergeef me, God, dat ik alzoo verbeeldde
het hoog geluk dat ge ons hebt voorbereid:
Ik weet zoo weinig over echte zaligheid
en 'k droom zoo graag aan hemelweelde.
|
|