| |
| |
| |
| |
Boekennieuws
Commentarius in Epistolas catholicas et in Apocalypsim auctore F. Ceulemans S. Theol. Doc., Eccl. Mechl. Can. Hon., S. Script. in Semin. Prof. Mechliniae. H. Dessain. MCMIV. fr. 3.
Dit boekdeel, dat den Commentaar van Dr. Ceulemans over de HH. Boeken van het nieuwe Testament besluit, bezit dezelfde goede hoedanigheden, welke wij reeds vroeger in de vorige deelen aanstipten: geene nuttelooze uitstalling van geleerdheid, noch lange uitweidingen over historische, archeologische of philologische onderwerpen, maar korte en zaakrijke aanteekeningen, uit de beste bronnen geput, welke den tekst ophelderen den zin verklaren, de moeilijkheden verwijderen, den gedachtengang der HH. Schrijvers blootleggen, en met dit alles eene eenvoudige, vloeiende taal. De schrijver vestigt vooral de aandacht op teksten, die met dogmatische vragen in verband staan, en laat het volle licht vallen op het misbruik, dat zoo vaak door de ketters, van de H. Schrift wordt gemaakt.
Men leze in het Bijvoegsel (bl. 154) de verhandeling over de echtheid van I. Joan. V. 7-8: Kort en bondig worden de bewijzen voor en tegen aangestipt en getoetst met de conclusie dat noch de eenen, noch de anderen voldingende bewijskracht bezitten. Het antwoord van het H. Officie: ‘dat het gevaarlijk (niet veilig) is de echtheid van het vers in twijfel te trekken’, laat de wetenschappelijke vraag onbeslist, maar legt den katholieken geleerden den plicht op het bewuste vers als deel makend van de H. Schrift te behandelen, en intusschen het eindoordeel der H. Kerk af te wachten.
De Commentaar over het Boek der Openbaring schijnt ons met bijzondere voorliefde en groote zorg bewerkt.
De Inleiding bevat ettelijke kapittels, welke tot de nadere uitlegging van het geheimzinnig boek krachtig bijdragen: 1. De goddelijke ingeving van het Boek is een artikel van ons geloof. De Apostel Joannes is de schrijver, zooals blijkt uit talrijke getuigenissen der overlevering. Onderzoek van de moeilijkheid van Papias. 2. Bepaling van den tijd toen het Boek geschreven
| |
| |
werd. 3. Een algemeen overzicht van den inhoud. 4. Het profetisch en zinnebeeldig karakter van het boek. 5. Verklaring der zinnebeelden en voornaamste namen. 6. Verscheidene wijzen van uitlegging. Na een rijp en nauwkeurig onderzoek (bl. 267-275) komt de schrijver tot de conclusie dat de kastijding van het heidensche, Kerkvervolgende Rome het onderwerp der voorzegging (Cap. iv-xix) is. Zij ging in vervulling toen God de trotsche wereldstad door de handen der barbaarsche volkeren tot gruis verwoestte, om op de puinen der afgoderij de katholieke Kerk te stichten. 7. Doel en nut der Apocalypse.
Met hulp van deze inleidende bemerkingen ontleedt en verklaart Dr. Ceulemans de verscheidene deelen van het Boek. Met genoegen zal de lezer waarnemen dat de aanteekeningen doel treffen en over duistere plaatsen een helder licht verspreiden.
Men houde echter steeds voor oogen, dat het Boek der Openbaring talrijke niet ontsluierde geheimen behelst, hetgeen trouwens in een boek, rijk aan voorspellingen niet kan verwonderen. Ook bedoelt de schrijver niet eene volledige, zekere tot nu toe te vergeefs gezochte verklaring te leveren, hij wil enkel den katholieken een nauwkeuriger begrip van het belangrijk Boek geven.
Niemand zal hem verwijten een nutteloos werk te hebben ondernomen.
Roermond.
Dr. A. Dupont.
| |
Dr. W. Koster. De ontkenning van het bestaan der Materie en de moderne physiologische Psychologie. 180 blz. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink & Zoon. 1904.
In tweeërlei opzicht onderscheidt zich het tegenwoordig streven der onchristelijke wijsbegeerte van hare geestverwante van vóór 50 jaar: het materialisme, dat alles deed geboren worden uit physieke en scheikunde krachten of bewegingsvormen, heeft men vrij algemeen losgelaten en, - al willen de meesten het hun nog niet gezegd hebben - vele philosophen beginnen hunne wetenschappelijke wandelingen door te zetten en ruimeren blik te zoeken op het terrein der metaphysica. Het is daarbij niet zonder iets pikants, dat verscheidene hooggevierde natuuronderzoekers ook eene plaats willen in 't gezelschap der wijsgeeren.
In onderhavig werk bespreekt de oud-professor Dr. W. Koster de grondstellingen van Mach, Ostwald, Ziehen en Poincaré over het bestaan en de kenbaarheid der materie; aan den eerste wordt een zeer drukke, aan den laatste een ondergeschikte belangstelling betoond.
| |
| |
Mach, Ostwald en Zichen zijn aanhangers van een empiriocriticisme, uitloopend op monisme. Alleen bewustzijnstoestanden zijn ons gegeven, van eenig bestaan buiten of boven hen weten we fataal niets. We weten alleen bewuste verschijnsels: dat's alles: noch eenige materie die buiten ons zou bestaan, noch eenig substantie, zelfs niet die van het ik. Het ‘ik’ is het resultaat van een aantal voorstellingen die onderling samenhangen; wat we denken een voorwerp te zijn, blijft enkel een symbool van verschillende bijeenhoorende gewaarwordingen; algemeendenkbeelden zijn gereduceerde voorstellingen; en de hoogste taak der wetenschappen is wiskundige verhoudingen en functies te bewijzen en te bepalen tusschen de elementen die onze bewustzijnswereld samenstellen. Ook tijd en ruimte zijn voorstellingen. zooals alles wat ons omringt, zooals ons eigen lichaam, met deze eigenaardigheid dat de tafel, de stoelen, de lamp die we waarnemen naast ons, al zijn ze louter verschijningen uit ons psychisch leven, niet geplaatst zijn in de ruimte die we ons eigen lichaam toeschrijven, maar daarbuiten, elk op de plaats waar we natuurlijk denken dat het waargenomen object gelegen of gezet is.
Dat zoo'n stelsels geweldplegend aanloopen tegen de gewone zienswijze van het menschdom, behoeft geen betoog. Maar het grondbeginsel van het stelsel zelf brengt allicht tot onaannemelijke gevolgen en, niet enkel uit hun levenspraktijk, maar uit de eigen theoriën der bedoelde schrijvers duiken, bij eenig aandachtig toezien, voldoende tegenspraken op om hunne opvatting te doen verwerpen of wijzigen. Dr. Koster toont ons de bijzonderste plaatsen aan, waar de schrijvers heel gemoedelijk over 't planketsel zijn gesprongen waarmede ze den eigendom van ons kenvermogen hadden afgeslagen. Mach beweert dat het onjuist is te zeggen: ‘ik denk’, dat men in der waarheid maar spreken mag van ‘het denkt’ zooals van ‘het regent’, maar toch kan hij in werkelijkheid - ook in zijn denken - zijn ‘ik’ als actieve eenheid niet ontloopen; alleen het bewuste bestaat voor ons, houdt Zichen vol, maar eenige bladzijden verderop, zal hij onze bewustzijnstoestanden laten beïnvloeden door een onderwereld van onbewust geworden of gebleven indrukken. Allen zweren dat ze empiristen zijn van 't zuiverste water, en toch laat Mach zich verleiden door een Boeddhistische Al-Eenheid, zal Ziehen pleiten voor Absoluut Monisme, en zoekt Ostwald de opperste verklaring van alle verschijnen en verdwijnen in eene alles-voortbrengende en éénige Energie.
Blijkbaar zijn die anders zoo verdienstelijke geleerden op een dwaalspoor, maar het komt er op aan te toonen, waar ze
| |
| |
juist van de goede baan zijn afgeweken. Dat gebeurde, zegt Dr. Koster terecht (p. 136), van 't oogenblik dat ze vooropstelden een atoministische psychologie ‘waarbij gewaarwordingen, gevoel, effecten, waarbij alle “elementen” van het bewuste leven als gelijksoortige grootheden behandeld worden’. Daar ligt, ja, de grondfout van geheel het moderne subjectivisme, en het ware wenschelijk, dat de schrijver die missing meer in 't oog had doen vallen.
Staat Dr. W. Koster dan beslist tegenover het subjectivisme? Verre van daar, hij schijnt het zelfs als ‘une vérité à la Palisse’ - voor philosophen althans - aan te nemen dat van een buiten-ons bestaande materie redelijkerwijze geen spraak kan zijn. Welnu het stelsel van Mach, Ziehen en hunne geestverwanten is een logische ontwikkeling van die hoofdgedachte. En ik moet eerlijk bekennen dat het standpunt van den schrijver me niet volkomen duidelijk wordt uit hetgeen hij als zijn persoonlijke zienswijze tusschenin schuift op bl. 31: ‘Ons schijnt een postulaat of theorie van de betrekkelijke (phenomenale) realiteit der stoffelijke en geestelijke werkingen, zich uitende in een levend menschelijk organisme, verkieslijk.’
Laat me nu terloops me ook beklagen dat het boek moeilijk leest, en om zijne vele ongewenschte tusschenzinnen en om de onvoldoende systematizeering van 't besprokene, hetgeen wellicht voortkomt uit het feit dat dit werk eerst bedoeld was als een uitgebreid tijdschrift-artikel en de schrijver niet had voorzien dat het tot een zelfstandig boek zou worden. Maar we blijven verre van te betwisten, dat Dr. W. Koster erin veel goede kritiek heeft geoefend.
Frans Van Cauwelaert.
| |
Das Problem der Kreditversicherung mit besonderer Berücksichtigung der berufsmäszigen Auskunftserteilung und des auszergerichtlichten Vergleichs von Dr. Emil Herzfelder. Leipzig, A. Deichert'sche Verlagsbuchandlung. 1904. 226 bl., prijs 4.80 M.
Men verzekert zich voor 't geval van brand, werkongevallen, ziekte, sterfte, enz. Zouden de handelaars zich niet kunnen verzekeren tegen de verliezen voortspruitende uit het onvermogen van hunne kliënten om te betalen? Sedert lange jaren heeft men deze vraag opgeworpen, niet voor den kleinhandel, waar die verzekering praktisch gesproken, niet zou kunnen ingericht worden, maar voor den groothandel en enkel tegen buitengewone verliezen. Op een afval moet in den handel altijd gerekend worden, daartegen verzekert men zich met de prijzen wat te verhoogen; maar 't zijn de buitengewone ver- | |
| |
liezen die men aan de handelaars wil sparen door de verzekering.
Die verzekering is echter moeilijk om in te richten, zoodanig dat vele maatschappijen, met dit doel gesticht, ten onder gegaan zijn en dat Dr. Herzfelder zeggen mag ‘de geschiedenis der verzekering tegen onvermogen is zelfs eene geschiedenis van stakingen van betaling’.
Zijn werk verdeelt de schrijver in drie hoofdstukken: in het eerste schrijft hij de geschiedenis der kredietverzekering, - beter genaamd, zooals hij het doet opmerken, Delcredereverzekering of verzekering tegen handelsverliezen - in Engeland, Frankrijk, België, Rusland, Amerika en Duitschland. In de eerste vier landen is weinig overgebleven van de talrijke tot stand gekomen verzekeringen; Noord-Amerika staat, wat dien tak van verzekering betreft, vooraan; sedert eenigen tijd is er echter achteruitgang; eerst in de laatste jaren is men in Duitschland er in geslaagd een leef bare kredietverzekering te stichten.
In het 2e hoofdstuk handelt schrijver over hoofdpunten van dergelijke verzekering: a) wat verzekert men? Niet den speculeerhandel, de bankverhandelingen noch den kleinhandel, enkel den groothandel voor de buitengewone verliezen en dan nog maar zoodanig dat de verzekerde altijd voor een deel zijn eigen verzekeraar blijft; b) hoe wordt de premie vastgesteld? c) hoe de schade? d) welken vorm nemen verzekeringsmaatschappijen aan? Ten slotte stelt de schrijver verscheidene verbeteringen voor om de verzekering tegen handelsschade leefbaarder te maken: de handelaars, zegt hij, kunnen nu door den band niet behoorlijk ingelicht worden over het betaalvermogen der personen met dewelke zij willen handelen. Inlichtingen worden wel verschaft door medehandelaars of door banken, maar dat is niet ernstig genoeg ingericht. 't Geven van zulke inlichtingen, ook voor het buitenland, moet een bijzonder werkgebied worden, evenals het in de Vereenigde Staten van Amerika het geval is.
Wie goed ingelicht is loopt minder gevaar van verlies. Maar daarenboven moeten de verzekeringsmaatschappijen cijfers hebben waarop zij kunnen steunen, zij moeten de verliezen kennen die voorkomen om de verzekeringspremie te kunnen berekenen, en in dit opzicht laten de statistieken der faillissementen en der vrije overeenkomsten met schuldeischers nog veel te wenschen over. De schrijver zet uiteen hoe volgens zijne meening daaraan kan verbetering gebracht worden.
Als aanhangsel komen voor de bijzonderste Europeesche
| |
| |
landen, statistieken van faillissementen voor de verschillende takken van handel en nijverheid
Het boek van Dr. Herzfelder bevat veel materiaal; het is klaar en met critieken geest geschreven.
E. Vl.
| |
Johannes Jörgensen, Lyrik, udvalgte ungdomsdigte (1885-1896). Een sierlijk en smaakvol gedrukt bundeltje poëzie van den beroemden Deenschen schrijver, onlangs verschenen in Gyldendalske Boghandel te Kopenhagen.
't Is een waar genot Jörgensens verzen, ik zal niet zeggen te lezen, want dat is niet voldoende, men moet er bij stilstaan, ze langzaam in zich opnemen, ze liefst met kleine teugen genieten, om er ten volle al het dichterlijke, het stemmingsvolle, het innig bekoorlijke van te doorleven, dat de dichter er in zoo groote mate heeft ingelegd.
Dit bundeltje verzen van Jörgensen is als een beker met kostbaren nectar, waaraan men steeds met nieuwen wellust slurpt; 't is als eene eolische harp, naar wier tonen men 't liefst luistert 's avonds, bij 't schemeruur, onder den indruk der zachte melancolie van den wegstervenden dag.
In hoofdzaak is Jörgensen in dit werk de diepvoelende dichter der natuur, welke hij elk uur heeft beluisterd en bespied, waarvan hij al de schoonheid, al de majesteit, het innig teere, het intens poëtische in zijn ziel heeft opgenomen, om het weer te geven in sierlijke verzen, te vervormen in prachtige schilderijkes, te vlechten tot omlijstingen van eigen diep menschelijk voelen, bewonderen, aanbidden.
Aangrijpend schetst hij de eenzaamheid in het bosch in Längsel, den stillen, donkeren nacht in Sövnlös, den heerlijken zomeravond in Solrödt en den poëtischen, lichtenden nacht van het Noorden in Sommernat. En 't zij hij zingt van Tövejr of Dagning, Marine, Mörke of Augustnätter, Höstdröm, Sommersang of Foraarssange, altijd treft ons de innige samentrilling van de ziel des dichters met de stemmen der natuur, welke steeds zachtfluisterend door zijne klank- en harmonievolle verzenreken tot ons komen.
Het is onmogelijk stil te staan bij al het schoone dat dit kleine bundeltje bevat, maar het bewijst eens te meer dat Jörgensen een dichter is bij Gods genade, die doordringt in de poëzie van het hem omringende leven.
D.M.
| |
Uit de Demergouw. Novellen door Jan Van Hasselt. - J. Leherte Courtin. Ronsse. 1903.
Novellen! Weeral de ‘Chamber of horrors’ zoo denkt ge mismoedig en dan rilt eene koude ijzing door uw lijf als bij 't
| |
| |
neêrdalen van den trap die u voert in de kilduistere onderkamer, waar akelig vereeuwigd staan alle de verbeelders van 's menschen ellende en misdadigheid. - Zóóvele novellen, zooveel kunsteloos geschrijf over huilende ellende, verpletterende ramp en stom-radelooze slechtheid werden ons in de laatste tijde, in novellenvorm voor de voeten geworpen, dat zulk een stempel den inhoud bij voorbate verdacht doet voorkomen. Immers zijn er weinig, er zijn er toch, van die sombere verhalen waarvan men getuigen mag: ‘'t Spijt me dat ik ze lezen moet, maar ik moet ze lezen omdat ze zoo meesterlijk behandeld zijn.’
Jan Van Hasselt is, Goddank, met zijne novellen buiten de mode gebleven. Eene enkele rampe maar, toch nog eene, 't slot namelijk van zijne laatste novelle, en nog valt ze als een ketterende donderslag onverwacht, na 't stilkalme verloop van zijn weldadig frisch verhalen.
Mijn inbijt was niet geestdriftig, maar allengerhand kwam er in mij op en groeide er een gretig begeeren naar meer. De eerste novelle voldeed: de oude koster is ferm gegrepen en flink geteekend, de nieuwe koster staat er zwakker, maar 't is eene leute om te vernemen met wat eene gelukkige vondst de schalkaard die vlage van misnoegdheid verdrijft die boven zijn hoofd hing, en hoe hij zijne onkunde en onbedrevenheid weet goed te maken en te doen vergeten met de jonge snetsen van vrouwvolk van de dorpplaatse te laten hunne bekomste werken, eten, drinken en snetterbekken.
‘Onder de Kerselaar’ was me eene blijde verrassing. Jan Van Hasselt heeft een paar goede kijkers in zijnen kop en warm is zijn hert. Wat al blijschaterende kleur, gezonde lucht en jong krachtig openspetterende groei en bloei in zijne Demergouw. Wat een heerlijk beeld van een grootmoedertje, die Tijken Plus. Soms toch, verleid door den lust dien hij voelt in beschrijven, blijft hij wat te lang haperen bij 't leggen van zijne tintelende kleuren, en overlast hij zijn doek; de handelende menschen blijven niet meer het hoofddeel. Ook op ééne plaats ergert het, zoo klaar en duidelijk te moeten hooren dat de schrijver de germaansche taalwetenschap geleerd heeft. Anders is ‘Onder den Kerselaar’ een zoete, zappige en verkwikkende bete. ‘De Jonge Kapucijn’ is weer minder gerijpt werk. Beter is 't den aard van de menschen, uit hun spreken en doen, door den lezer te laten opmaken, dan ze bij hunne ooren voor hem te leiden om daar ineens hunne planate af te lezen.
Schrijver spreidt over het geheel die warme genegenheid voor zijne gouw, die hij in zich draagt, en omdat hij zijne geboortestreek zoo lief heeft, kent hij ze dweers door en is hij bij
| |
| |
machte om den lezer te laten meêvoelen wat hij zelf geniet, wanneer hem de liefde voor zijne heimat den lofzang uit de kele dwingt.
Caes. Gezelle.
| |
Dr. Nauta. XX Lustighe Historiën oft Nieuwicheden Joannis Boccatij, van nieus overgheset in onse Nederduytsche Sprake deur Dirick Coornhert, secretaris der stede van Haerlem. Groningen, P. Noordhoff, 1903.
Een met zorg gedrukt bundeltje, dat, naar het Voorbericht meedeelt, ‘verkenningsdienst moet doen’, en wellicht zal ‘gevolgd worden door een tweede en meer, zoodat de volledige vertaling van Coornhert en van Breughel mettertijd weer het licht ziet.’ Dit doelt op de omstandigheid dat, nadat Coornhert in 1564 een keuze van 50 lustighe historiën uit Boccacius had laten drukken, er in 1605 een nieuwe reeks van 50 volgde, vertaald door G(errit) H(endricksz.) V(an) B(reughel). - In de Inleiding toont Dr. Nauta ook aan dat Coornhert naar een Franschen tekst zijn eigen tekst bewerkte - Deze uitgave zal velen welkom zijn om kennis te maken met enkele van de levendigste en minst dartele onder Boccacio's verhaaltjes. ‘Bekend is het’, schrijven wij over uit de Inleiding, ‘dat Coornhert zich bij zijne keuze uit de honderd novellen liet leiden door zijn streven, niet alleen een lustig, maar ook “een eerlijck en leerlijck” boek te maken’. - Aan 't slot der uitgave vindt men enkele aanteekeningen over de veelvuldige letterkundige bewerking van de Decamerone-onderwerpen. Dat ze ontoereikend zijn werd aangetoond door Dr. A Borgeld, in een uitvoerige, en vrij vinnige bespreking van Nauta's uitgave, in Taal en Letteren, 15 Maart 1904. Dr. Borgeld liet zijn bespreking uitdijen tot een belangrijke studie van vergelijkende letterkunde, 35 bladzijden lang en uiterst zaakrijk; wie de uitgave van Dr. Nauta ter hand neemt, verwaarlooze ook niet met de bespreking van Dr. Borgeld kennis te maken.
P.K.
| |
Nederlandsche Volksboeken opnieuw uitgegeven vanwege de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden.
VIII. | Historie van Turias ende Floreta, f 1.10. |
IX. | Exempel van een Soudaensdochter, f 0.70. |
Onder de leiding van Dr. Boekenoogen worden, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, sedert eenigen tijd herdrukken bezorgd van onze meeste oude volksboeken. Reproducties der houtsneden welke de oudstbekende drukken versieren, smukken ze op; de tekst zelf is getrouw nagedrukt, alleen met verbetering van blijkbare feilen;
| |
| |
waar 't nood doet wordt met een enkel woord de zin toegelicht. Een beschrijving van de verschillende bekende uitgaven, alsmede een samenvatting van hetgene bekend is over bronnen en bewerking wordt in elk deeltje bijgegeven.
De Historie van Turias prijkt met een titel, die naar voorvaderlijk gebruik den inhoud beknopt samenvat: ‘een schoon historie van Turias ende Floreta, seer ghenuechlijck om lesen. Hoe Turias die schoone Floreta ontschaekte ende hoe hij namaels coninck van Persen ghecroont werdt.’ Dr. Lecoutere en Dr. De Vreese bezorgden samen dezen herdruk, naar de Antwerpsche uitgave van 1554, waarvan slechts één ex. bekend ís. 't Is een verwarde aaneenschakeling van avonturen. Het boek schijnt nooit uitvoerig besproken te zijn geworden. De uitgevers hebben niet kunnen nasporen dat de Historie van Turias een Fransche bron zou hebben. Zeven van de houtsneden die in den ouden druk te vinden zijn, werden gereproduceerd.
Dr. Boekenoogen gaf zelf nr IX uit, waarvan de volledige titel luidt: ‘Een suverlijc exempel hoe dat Jesus een heydensche maghet een soudaens dochter wech leyde, wt haren lande’. Hij drukte den tekst af naar een Delftsche uitgave uit het begin der 16e eeuw. Die tekst zelf is niet lang. Hij beslaat blz. 2 tot 11. Van blz. 15 tot 57 volgen, als bijlage, uitvoerige mededeelingen over het oude lied van de Soudaansdochter, waarmede de prozatekst ten nauwste samenhangt, over de 4 oude drukken en hun onderlinge verhouding, en over de litteratuur betreffende het volksboek. ‘Wat van de twee het oudste is: het prozaverhaal ofwel het lied van de Soudaansdochter, valt niet met zekerheid uit te maken’, verklaart de uitgever bl. 55.
P.D.
| |
Doctor J. Gevaerts. - Gezondheidsleer in de Keerkringen, met het oog op Congo-Vrijstaat. (Kath. Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, nr 63). - De Nederlandsche Boekhandel. Antwerpen. fr. 0.25
Door statistieken bewijst Doctor Gevaerts dat de gezondheidstoestand der Keerkringen op verrassende wijze verbetert, naarmate welgeschikte voorschriften van gezondheidsleer krachtdadig worden toegepast en nageleefd.
Daarop de vraag: Vanwaar het hooge sterftecijfer in Congo-Vrijstaat (46‰ tegen bij ons 15.8‰)?
Oorzaak daarvan is het klimaat, dat voortkomt uit eigenaardige lucht- en bodemgesteltenis en rechtstreeks op den mensch inwerkt n.l. door vermeerdering van ziektekiemen en verzwakking van weerstandsvermogen.
Maar heviger oorzaken toch zijn de ziekten der Keerkringen, waaronder de Malaria (een soort van polderkoorts) uitmunt. Volgt eene merkweerdige uiteenzetting van aard, oorzaken en middelen van bestrijding dezer ziekte. Ook de andere ziekten als Beri-beri, Buikloop, Slaapziekte, enz. worden besproken.
| |
| |
Congo-Vrijstaat is niet achteruit gebleven in het toepassen der gezondheidsmaatregelen; ook ‘alles duidt aan dat in de huidige toestanden verbetering zal komen’.
Overal wordt dit werkje van Dr. Gevaerts met veel lof besproken. Het getuigt van dóórwerking en dóórzicht. Nooit zagen wij zoo klaarblijkend voor oogen gehouden hoe, door de toepassing der gezondheidsleer, oprecht wonderbare uitslagen bekomen worden.
Wij wenschen er den schrijver en hoogeschooluitbreiding geluk mee.
J.V.H.
| |
De Volkenkunde van Congoland, door den E.P.A. Engels, gewezen missionaris in Congoland. (Kath. Vl. Hoogeschooluitbreiding, nr 64.) - Antw. De Ned. Boekh. 0.25 fr.
Deze verhandeling komt goed op haar plaats na die van Doctor Gevaerts over de gezondheidsleer in de Keerkringen.
Hier wordt ons wat geleerd over de verschillige volksstammen, den godsdienst en de beschaving der Congolanders. Schrijver maakt ons bekend met de uitslagen der volkenkunde, die nog op onvasten grondslag berust. Hij schetst ons in korte woorden den tocht van de echte zwartlanders van Noord-Congo, de veroveraars van heel Midden-Afrika.
Hij spreekt ons over hunne rijke talen; hun aard, zeden en gebruiken, die op één enkelen menschenstam wijzen. Daarna handelt hij in 't bijzonder over de eigenaardige boschjesmannen van Tanganika.
Hoe hoog loopt Congo's bevolking? Reclus en Stanley hebben er naar geschat, maar moeilijk is 't die vraag voldoende te beantwoorden, daar alleen de oevervlekken goed gekend zijn en deze juist niet als maatstaf kunnen dienen voor de schatting.
Goed wordt ons de godsdienst der zwarten voorgesteld. Hun vrees voor geesten naast het gelooven aan een onverschilligen schepper, die noch looner is van 't goed, noch straffer van 't kwaad. Hunne houten beeldekens, steenen en andere wondere prullen zijn behoedmiddelen of offers, - geen goden.
Kan dit volk uit de barbaarschheid opstaan? Zeker, de beste uitslagen zijn reeds bekomen en deze zullen schitterend worden door de samenwerking van Kerk en Staat; want goede hoedanigheden bezit de Congolander, getrouwheid n.l. en genegenheid voor den blanke, kunstsmaak ook in 't vervaardigen en dat met nietig gereedschap - van lansen, bijltjes, kap- en snoeimessen, leemen vaten en kommen. Reeds hebben de blanken vele zwarte stielmannen gevormd. Ook voor geesteswerk zijn de Congolanders bekwaam. Reeds worden zij gebruikt als stokers, ineenzetters, werktuigkundigen, klerken, kantoorbedienden, beambten van post en telegraaf. Ervaren cathechisten helpen de missionarissen en hebben grooten invloed op de bevolking. ‘Het zaad nu met kwistige hand rondgestrooid, zal opschieten, gedijen, rijke vruchten dragen om die ongelukkige zwarten te redden en gelukkig te maken naar ziel en lichaam.’
Pater Engels, gewezen missionaris in Congoland. spreekt met bevoegdheid en overtuiging en wat hij zegt verdient gelezen te worden door alle Belgen die het werk van Belgie's Vrijstaat verstaan en naar waarde schatten. In zuivere, frissche, opwek- | |
| |
kende taal is dat boekje geschreven; 't doet deugd aan 't herte van een Belg, 't maakt hem fier over zijne nationaliteit. Daaraan heeft hij behoefte.
J.V.H.
| |
Leerboek der Meetkunde, ten gebruike bij het onderwijs voor ambachtslieden, door L. Van Zanten en G.A. Scholten. Zesde druk. Bij Noordhoff. Groningen, 1903. (144 bladz.)
Dit meetkundig werkje is voorafgegaan van eene rekenkunde inleiding. Zij bevat een kort overzicht van maten en gewichten, en leert de meest gebruikte vreemde maten in nederlandsche maat herleiden. In zich zelven reeds nuttig, wint dit deel nog in waarde daar het in eenen volkomen praktischen zin is opgevat en voorgedragen. Hetzelfde geldt voor de verkorte bewerkingen en het bepalen der bekomen nauwkeurigheid. De vierkant- en kubiekworteltrekking zijn enkel aangeduid, zonder uitlegging of bewijs; wat dan ook zeer moeilijk en tevens zonder nut zou zijn voor ambachtslieden. De schrijvers veronderstellen alleen, dat de jongeling de vier hoofdbewerkingen op geheele getallen en breuken volkomen machtig zij; iets wat onontbeerlijk is in praktische meetkunde. De bewerkingen over machtsverheffing en worteltrekking worden vergemakkelijkt door een paar tabels bevattende een zeker getal uitkomsten, aanduidingen nopens het getal π (pi).
Het werkje zelf hebben wij met veel genoegen gelezen. Kortbondiger en klaarder uitleggingen der voorname eigenschappen van meetkunde schijnen ons moeilijk te vinden. De keus zelve dier eigenschappen laat niets te wenschen. Wat in dit boekje voorkomt is voldoende om een verstandig werkman in staat te stellen zich met eer uit den slag te trekken in alle gevallen welke hij in zijne baan van ambachtsman zal ontmoeten. De aanschouwingsmethode heeft de schrijvers toegelaten bijna al de noodige eigenschappen op eene buitengewone korte en eenvoudige manier klaar te maken, zooniet wetenschappelijk te bewijzen. Elke theoretische beredenering is onmiddellijk gevolgd van eene of meer praktische toepassingen, die het nut der theorie doen vatten.
Op die wijze worden opvolgentlijk bestudeerd de vlaktematen, d.i. rechtlijnige drie- en veelhoeken, alsmede de cirkel en de ellips. Zelfs de ellips, ofschoon in gewone meetkunde onbekend, omdat zij niet zelden voorkomt in sommige ambachten. Een groot getal vraagstukken uit het dagelijksch leven worden in dit eerste deel opgelost, immer bij middel van zeer weinig theoretische beschouwingen. Menig dier toepassingen ontmoet men gewoonlijk in het landmeten en in de landmeting.
Het tweede deelt handelt over oppervlakte en inhoud der lichamen meest in de meetkunde bestudeerd, 't is te zeggen: parallelopipedum, prisma, piramide, obelisk, en omwentelingslichamen: cylinder, kegel en bol. Dezelfde methode wordt toegepast. Het doel, verstaanbaar en nuttig zijn aan ambachtslieden, is nimmer uit het oog verloren; alles draagt bij om dit doel te bereiken. Afmetingen en inhoud van dijken en grachten, van hoopen grond of andere stof, van balken te bekomen uit boomen, van vaten, masten, boomstammen, enz. worden als toepassingen voorgesteld en berekend. Eindelijk vindt men nog zeer nuttige afleidingen nopens de minste waar, welke men zal verwerken
| |
| |
om een voorwerp te vervaardigen, waarvan oppervlakte en inhoud bepaald zijn, of omgekeerd nopens den aan te nemen vorm om met dezelfde waar het voordeeligste voorwerp te vervaardigen.
Al deze toepassingen zijn opgelost op eene practische wijze met het oog op bewerkingen, bij de daarin voorkomende bewerkingen, op de verkortingsmiddelen in de inleiding aangeduid.
Het boekje der heeren Van Zanten en Scholten bevat daarenboven een zeer groot getal (425) vraagstukken in het werkelijk leven genomen en tusschen de deelen van het werk ingelascht. Zij zijn onontbeerlijk als oefening, en wijzen op de ontelbare gevallen waar het aangeleerde nut oplevert. Die gevallen den ambachtsman leeren onderscheiden, en hem de kennissen en het middel ter hand stellen om ze practisch op te lossen, is het doel van het werkje; en dit doel mogen wij met reden bereikt verklaren.
V.V.
|
|