kwam nooit, zij had nog nooit den voet in 't gesticht gezet!...
En zij snikte, de verlatene, haar gemoed boordevol, omdat ze het wel zouden vermoeden, dat Emilie niets om grootmoeder geeft...
* * *
Eindelijk kregen Anneke en Gustaafke hunne oudste zuster te zien - vluchtig maar, kort vóor schooltijd, gelegenheid te over echter om Emilie toe te roepen: ‘Emilie, grootmoeder vraagt altijd naar u!’
- ‘Ja, Anneke’, sprak de trotsche zuster achteloos.
- ‘Al zestien keeren, dat zij naar u gevraagd heeft’, waagde Gustaafke te zeggen, want hij had het meeste ontzag voor die ranke, slanke vrouw, die fiere, mooie, die zijn zuster was.
- ‘Maar ik vind dat toch vreemd’, moest Anneke zeggen.
- ‘Moet ge dat nu vreemd vinden?’ schertste Emilie.
- ‘Gij, die haar zoo dikwijls ziet’, voegde broêrke er aan toe, ‘grootmoeder zegt het!’
- ‘Ik’, ontsnapte het Emilie.
- ‘Zij zegt dat gij wat dikwijls komt’, vertelt Anneke.
- ‘Maar daarop is zij gaan snikken’, verraadt Gustaafke argeloos.
Emilie begrijpt plotseling en - voelt zich kleuren, voelt een plotseling nawee om hare schuldige vergetelheid.