Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FRANS DE POTTER
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans de Potter
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
papieren liggen, waaronder de drukproeven van Gent en van Leven en Werken der Zuidnederlandsche Schrijvers, met nieuwe aanteekeningen verrijkt. Op zeventigjarigen ouderdom, na een leven van koortsachtige bedrijvigheid op wetenschappelijk, Vlaamschgezind en politiek gebied - ja, de Potter was een politieke voorvechter ook - had hij volle recht op rust. Rust... met zijn jeugdig hart, zijne geestdriftige ziel en zijn schijnbaar ijzersterk gestel, daar dacht hij niet aan. Werken was zijn element, arbeiden was zijn lust, totdat zijn lichaam plotseling instortte gelijk het brooze kelderijs. Wie weet, of de overspanning door zijne werkzaamheid, tot overwerkens toe opgezweept, zijn einde niet verhaastte? Werken, altijd werken, dat was zijne in praktijk gestelde leus, waaraan vriend en vijand eenstemmig hulde brengen. Bij de Potter's doodsmare schreef het liberaal Volksbelang (dat nochtans nooit, wel integendeel, welwillend gestemd is geweest jegens den overledene): Het leven van dien begaafden volksjongen was een voorbeeld van taaiheid en van onverpoosde vlijt. Van niemand kan juister gezegd worden, nu hij op 70jarigen leeftijd heengaat, dat hij zijn brood niet in ledigheid gegeten heeft. Terecht zegde in zijne ontroerde lijkrede, ten sterfhuize, de heer Broeckaert, die sedert bijna 50 jaren dagelijks getuige was van zijn onverdroten arbeid: geen enkele dag liet hij onbenuttigd, de studie en de arbeid waren de verkwikkende gezellen zijns levens. Treffend waar ook de heerlijke woorden, opgevangen uit den mond van den Eerw. heer Dr. H. Claeys terzelfder gelegenheid: de Potter heeft een leven van onverpoosd zwoegen geleid, de rust van den ouderdom is voor hem niet weggelegd geweest, zijn leven was een dag zonder avond, een werkdag zonder avondrust.
* * *
Frans de Potter werd te Gent geboren, den 4 Januari 1834, en stierf er godvruchtig, met volkomen onderwerping aan Gods wil, den 15 Augustus 1904. Zijne ouders, die niet tot den zeer bemiddelden stand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoorden, konden hem, behalve eene goede opvoeding te huis, niets meer dan lager onderwijs laten genieten. Doch wat hij niet geleerd had op school, wist hij zich aan te schaffen door eigen studie, zoodat hij met recht het kind zijner eigene werken mag genoemd worden. In het begin trok de eigenlijke letterkunde den jongen de Potter onweerstaanbaar aan, en aangemoedigd, om zijn veel belovenden aanleg, door van Duyse, baron de St-Genois, Snellaert, Rens, enz. legde hij zich toe op de romantiek en besteeg met geestdrift den Parnassusberg. Eene beknopte Geschiedenis der letterkunde, in 1854 bekroond door het Nederduitsch Taalverbond te Antwerpen, was zijn eersteling; Walter de Gek, Louise, de Arme Dichter, drie niet onverdienstelijke romans, vloeiden vervolgens uit zijne pas gesneden pen; verder schreef hij twee andere novellen. Het laatste Rozeblad en Robert van Valois, en werkzamer en vruchtbaarder steeds, dichtte hij romancen, cantaten en liederen en leverde hij bijdragen voor meest alle jaarboeken, tijd- en maandschriften uit dien tijd: voor de periodische uitgaven van het Nederduitsch Taalverbond, voor de Jaarboekjes, en De Eendracht van Vader Rens, voor De Vlaamsche School van Desideer van Spilbeeck, voor Het Leesmuseum van Heremans, Campens en De Baets, voor De Toekomst van Dautzenberg en Frans De Cort, voor Het Nederduitsch tijdschrift van Hiel, voor Oud en Nieuw, waarvan hij medestichter was, voor Le Messager des Sciences historiques, voor de Jaarboekjes voor Rederijkers, voor Cornelia en de Oude Tijd, in Noord-Nederland, enz. Hij trad op als medeopsteller van den Beurzencourant (1856), later als hoofdopsteller van het Fondsenblad (1869), stichtte De Vlaamsche Wacht (1878-1886) en droeg ruim het zijne bij tot het oprichten van Het Belfort (1886). Behalve in de genoemde tijdschriften verschenen later nog talrijke bijdragen van hem in De Kunstbode, in het Bien Public, in de Verslagen en MededeelingenGa naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Kon. Vlaamsche Academie, in de Jaarboeken en in de Mengelingen van het Davidsfonds en andere verzamelschriften. Onder zijne eerste dichterlijke voortbrengselen dient in 't bijzonder gewezen te worden op zijn gespierd en populair geworden volkslied De Blauwe Kiel (zie bijlage I), dat reeds in 1853 de aandacht op hem gevestigd had, en op zijne cantate Artevelde, waarmede hij, in 1863, ter gelegenheid van de oprichting te Gent van het standbeeld van den Ruwaart, met algemeene stemmen bekroond werd in den prijskamp van La Société des Beaux-Arts et de Littérature. Door kuiperij, beweert men, werd het niet aangewezen om getoonzet te worden. Zeggen wij dat de Potter in zijne eerste letterkundige periode eene voorliefde scheen te koesteren voor het lied. Hij dichtte er voor allerlei omstandigheden en zij moesten wel bijval genieten, vermits zij tot zelfs in de vastenavond-cavalcaden door het volk gezongen werden. In 1889 liet hij een keus uit zijne dichtproeven verschijnen onder den titel van Gedichten, en waarin zijne lyrische vaderlandsche uitboezemingen en zijne hartelijke huisgedichten, aan zijne kinderen gewijd, blinken als pareltjes van het zuiverste water. Naar rederijkers gebruik, was, een 50tal jaren geleden, het land overdekt met Vlaamschminnende maat-schappijen, die alle, gelijk hunne voorgangsters, om het meest wedstrijden en prijskampen uitschreven. In vele dier letterkundige steekspelen kampte de jonge de Potter mede en het regende letterlijk onderscheidingen, prijzen en eermetalen op zijn hoofd. In 1854 won hij den prijs in Het Taalverbond en De Olijftak, te Antwerpen, met zijne Beknopte Geschiedenis der Letterkunde en zijnen roman De Arme Dichter. De Société des Beaux-Arts zijner geboortestad bekroonde hem, in 1863, voor zijne cantate Artevelde; in 1866, voor zijn Jaarboek der St-Jorisgilde van Gent, en, in 1870, voor zijne schets eener Geschiedenis van de Gemeentefeesten in Vlaanderen. Achtereenvolgens was hij laureaat bij Les Mélophiles te Mechelen, Iever en Broedermin te Brugge, De Goudbloem te Antwerpen, De Leeuw van Vlaanderen te Kortrijk, De Veldbloem te Brussel, De Vriendschap te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roeselare, en bij allerlei andere kringen uit steden en dorpen. In der waarheid, weinigen kunnen wijzen, zooals hij, op een zegebord met 20 tot 30 eermetalen! Allerwegen gelauwerd en bekroond niet, alleen met bellettristische maar ook met geschiedkundige gewrochten; de Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen (te zamen met den heer Broeckaert), de geschiedenis van Kortrijk, op last van het Schepencollege zelf uitgegeven, de monographieën van Veurne, Blankenberge, Roeselare en andere werken, tot proefstuk geleverd hebbende, werd hij, den 16 Augustus 1877, tot hulparchivaris van den Staat te Gent benoemd. Zijne aanstelling tot archivaris is een gewichtig feit in zijn leven geweest, want het deed hem afzien van de dagbladpers en de bellettrie om zich uitsluitend op geschiedkundige studiën toe te leggen. De Potter was een geduchte polemist geweest, en het liberalisme kon hem de vinnige steken zijner scherpe pen niet vergeven, inzonderheid die betrekkelijk de Pacificatie van Gent, welke men hier in 1876 herdacht had. Nauwelijks aan het bewind, na de verkiezingen van 1878, of de Loge vierde haren haat bot op hem en ontzette hem wederrechtelijk en brutaal uit zijne betrekking, met de aalmoes van drie jaar halve jaarwedde tot wachtgeld. Niets kon dien gloeienden haat verbidden, noch het alom gevierde talent van het slachtoffer, noch zijne onovertroffen werkzaamheid, noch zijne diensten aan de wetenschap bewezen, noch zijne deerniswaardige huiselijke aangelegenheid - hij was vader van zes jonge kinderen - niets mocht baten Hij zou geslachtofferd worden en hij werd geslachtofferd, den 3 November, juist op den dag dat hij zijne geliefde moeder verloor. De minister, welke die onverschoonbare daad gepleegd had, moest wel zelf overtuigd zijn van de hatelijkheid van zijn besluit, want volgens het schrijven van La Patrie en Bien Public, den 14 December 1878, dorst hij het in het Staatsblad niet laten verschijnen. Zonder de afstelling te melden, maakte het enkel de benoeming van den heer Verbaere (den opvolger van de Potter) kenbaar. Zelfde zwijgen vanwege de Gentsche liberale gazetten, die hemel en aarde bewogen hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de Potter te doen vallen. Zoo veroordeelde het laatste greintje eergevoel, dat de vervolgers nog bezaten, hun eigene wraakroepende geweldenarij. Het artikel in quoestie besluit met de volgende woorden: .... l'honorable archiviste-adjoint croit en Dieu, et c'est là son crime. M. Rolin le lui fait expier, mais ce ministre sans loyauté et sans entrailles devrait cependant savoir qu'ici bas il y a de justes retours et qu'ils peuvent l'atteindre lui qui entasse injustices sur iniquités. De slag was wreed: het was hard zijn talrijk gezin van brood te zien berooven; ontzenuwend, na een half leven hartstochtelijk de letterkunde beoefend en zijn wetenschappelijke arbeid in officieele prijskampen herhaaldelijk bekroond te hebben gezien, zich te hooren uitschelden voor onbekwaam en onbevoegd! De Potter zocht troost en sterkte in zijne vaste katholieke beginselen; hij zocht verpoozing in de studie, en terzelfder tijd vond hij leniging in den kreet van afkeuring, welke in gansch het land over die partijdaad opging. Niet alleen kwamen zijne partijgenooten hem door hunne deelneming opbeuren, vele hooggeplaatste liberalen zelf, ja, gewezen liberale volksvertegenwoordigers, kwamen hem bemoedigend de hand drukken en hunne verontwaardiging uitspreken over het ongehoord en snood bedrijf. Intusschen, beter geharnast dan ooit, ging hij weder aan het werk; hij zou zich wreken, en hij bereidde eene wraak voor, eene ridderlijke wraak, waarvan de slag eens luid zou klinken in den lande. Vroeger had hij zijne reeks van historische werken ingeleid met opgemerkte artikelen in verschillende tijdschriften; met, onder andere, zijne Vaderlandsche Biographie; met Het boek der vermaarde Uithangborden, waarmede van Lennep bijzonder ingenomen was, en waaraan deze in zijn Boekover de uithangteekens zeer veel ontleende; met het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene (Gent gedurende de godsdienstberoerten tot 1571), naar het handschrift dat hij en Broeckaert ontdekt hadden in het archief der markiezen de Rode, te Berlegem; met Huiselijke Godsdienst onzer vaderen, dit familieboek bij uitmuntendheid, dat verschillende drukken beleefde, en nu weer op een nieuwe wacht. Vruchtbaar, welig en geschakeerd als de bloemen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene lenteweide, verschenen nu achtereenvolgens bijdragen tot de geschiedenis van Gent, kronieken, monographieën, levensbeschrijvingen, verhandelingen over geschiedkundige vraagpunten, enz. Met meer ijver dan ooit zette hij, met zijnen vriend Jan Broeckaert, de geschiedenissen voort van de landelijke gemeenten van Oost-Vlaanderen, waarvan thans 46 lijvige boekdeelen, elk van 400 bladz., reeds het licht gezien hebben. Deze monographieën van de twee geleerde geschiedschrijvers doen den oorsprong en het verleden kennen onzer gemeenten, met al de wetenswaardige documenten omtrent hunne geschiedenis en leggen zoo de materialen gereed tot het schrijven eener algemeene van onze provincie. De politieke haat en de nijd, in plaats van eene eerlijke critiek, die het goede loyaal erkent en het verkeerde welwillend terecht wijst, zochten het werk van de heeren Broeckaert en de Potter te verguizen, en lieten geen enkele gelegenheid voorbij gaan zonder er op te hameren en er aan te knagen. Sterk door de overtuiging dat zij gewetensvol een gedenkteeken oprichtten voor onze vaderlandsche geschiedenis, en waardeerend aangemoedigd door de meest bevoegde rechters, hechtten zij niet meer belang dan noodig was aan die machtelooze aanvallen en zetten rustig en opgeruimd hunnen verdienstelijken arbeid voort. Slechts eenmaal hebben zij de pen opgevat om hunne belagers te woord te staan, namelijk toen, in 1878, de Revue de Belgique een venijnig ongeteekend artikel tegen hen opgenomen hadGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sedert 1882 was de Potter werkzaam, onder meer, aan Gent van den oudsten tijd tot heden, een werk van omtrent 25 boekdeelen van 400 a 500 bladzijden elk, en waarvan het 16e nu onafgedrukt ter perse ligt. Over het Gravenkasteel, de St-Pietersabdij en de St-Baafsabdij, met het Spanjaardskasteel, dat op hare geslechte muren opgerezen is, bezat hij, naar hij ons dikwijls medegedeeld heeft, onbekende documenten, die menig feit in een ander licht zouden stellen en zijne wederwraak zouden geweest zijn op zijne belagers. Het heropbouwen dier instellingen, waarmede de geschiedenis van Gent zoo innig verbonden is, bespaarde hij tot het laatste, om daarmede de kroon op zijn werk te kunnen zetten. In eene vlaag van oprechtheid en waarheid heeft een liberaal blad dit werk genoemd: een onvergankelijk monument dat de schrijver bezig is aan zijne vaderstad op te richten, hetgeen niet belette dat het stadsbestuur uit politieken naijver steeds geweigerd heeft de minste tegemoetkoming of ondersteuning te verleenen aan dat onvergankelijk monument. Pas is de pen den geleerden schrijver ontvallen, of bij tegenstrever als bij partijgenoot rijst de vraag op of het zal voortgezet worden, en wie beslagen genoeg is om dien reuzenarbeid tot een goed einde te brengen? Kost wat kost, roept men, dient het voltooid te worden; onderblijven mag het niet; het is een schat, een onwaardeerbare schat voor Gent in het bijzonder en voor de historie in het algemeen. Zoo gaat het maar al te dikwijls, de mensch waardeert enkel zijn goed wanneer het hem ontvallen is! Terwijl bijna al zijn tijd ingenomen werd door het schrijven van zijn reuzenwerk gaf hij nog uit: Chronijke van Gent door Jan van den Vivere, naar een handschrift, te zamen met zijnen medewerker Broeckaert, gevonden in het archief van graaf Vilain XIIII, te Basel; La Bibliographie de Belgique, in samenwerking met de heeren Lahaye en Francotte (bekroond ex oequo door La Société Bibliographique van Luik); Petit car- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tulaire de Gand; Second cartulaire de Gand en andere meer. Hij bereidde ook het materiaal voor een monumentaal pracht- en plaatwerk Gand à travers les âges, waarvan de Graaf van Vlaanderen wel de opdracht had willen aanvaarden. Ongelukkig is dat werk onderbleven. Wij hebben zijne palmen vermeld in de prijskampen der bijzondere maatschappijen, in ernstiger vakken behaalde hij niet minder lauweren. Hij werd in de Académie de Belgique met goud bekroond voor zijn Zedelijke en Stoffelijke toestand eener Vlaamsche gemeente vroeger en nu (samen met den heer Broeckaert), Antoon van Dijck en zijne werken (id.), Jacoba van Beieren, de Geschiedenis van den Belgischen Boerenstand, de Geschiedenis van het Schependom in de Belgische gewesten en de Geschiedenis van de liefdadige instellingen in België. Ironie van het lot! de verdrukker moest den verdrukte bekronen; de handen, die de afzetting van den archivaris, als onbekwaam, onderteekend hadden, moesten hem nu als officieel-geijkt-geleerde de lauwerkroon om het hoofd vlechten; ondanks zich zelf moest minister Rolin-Jacquemyns, den 11 Mei 1881 den schrijver van de Geschiedenis van het Schependom bekronen en zoo den man verheerlijken dien hij gekrenkt en verongelijkt had. De beul moest het slachtoffer in eer herstellen... en de Potter was gewroken!
In 1886 werd, door de krachtige bemoeiingen van senator Lammens, en ook wel iets door het toedoen van de Potter zelf, de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde gesticht. Bij koninklijk besluit tot bestendigen secretaris benoemd, vond hij in dien nieuwen werkkring een vaster orienteering naar de historische studiën. In de Academie gaf hij uit, naast vele bijdragen van korten adem van bibliographischen en historischen aard, en menige levensschets in het Leven en Werken der Zuidnederlandsche schrijvers: Vlaamsche Bibliographie 1830-1890; Catalogus van de Bibliotheek der K. Vlaamsche Academie; Bibliographisch Woordenboek van de Geschiedenis der Belgische gemeenten en, met den heer Florimond van Duyse, De Rederijkkamers in Nederland door Prudens van Duyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het komt mij niet toe zijnen arbeid in dezen nieuwen werkkring te bespreken; aangezien het met hooger gezag en meer kennis van zaken door eene meer bevoegde pen, in den schoot der Academie zelf, zal gedaan worden. Zeggen wij nochtans dat hij steeds de spil en de ziel is geweest van die instelling.
De Potter was een politieke voorvechter, een overtuigde en koene Vlaamsche strijder. Niettegenstaande zijne drukke ambtsbezigheden en zijn letterkundig en wetenschappelijk werk, vond hij tijd om zich allerhande maatschappijen, - politieke en letterkundige, Vlaamschgezinde en godsdienstige - aan te trekken. Zijn eerste Vlaamsche strijdschool was het Willemsfonds geweest, eer die maatschappij den partijweg opging, en verder, in 1860, het Vlaamsch Verbond. Trouw woonde hij al de vergaderingen dier genootschappen bij; ijverig nam hij deel aan hunne werkzaamheid en meer dan eens deed hij er zich gelden als een niet onverdienstelijke redenaar of liever als een gevatte debater. Weinig is er over geschreven in de kranten, omdat de journalisten wisten dat hij slechts optrad op voorwaarde dat zijn naam nooit vermeld werd. Menigeen mijner lezers zal hem op openbare vereenigingen ontmoet hebben en gehoord dat hij, met zijn vurig en geestdriftig hart, zich altijd onder de radicaalsten schaarde. Jonger dan zijn jaren, was hij altijd jonger en enthousiaster dan de jongeren zelf. Lange jaren volgde hij met belangstelling de Nederlandsche Congressen en die van Geschiedenis en Oudheidkunde, en nam hij bedrijvig deel aan hunne werkingen. Doch de maatschappij, waaraan hij zijne beste krachten wijdde, is het Davidsfonds. De eer harer stichting komt hem toe, hij heeft ze helpen inrichten en herinrichten, en sedert 25 jaar zetelde hij in haar bestuur als algemeene secretaris, inzonderheid belast met het verzorgen der uitgaven. Het bovengemelde Volksbelang schreef in de Potter's doodsbericht dat zijn ijveren in het Davidsfonds, misschien de grootste dienst is dien hij aan de katholieke partij bewezen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot document en ter eere van den aflijvige, zal het wellicht niet zonder nut zijn de oproeping, die hij in het nr van 20 December 1874 van het Fondsenblad plaatste, en die als de geboorteakt dier maatschappij mag gelden, hier achter in de bijlagen mede te deelen.
* * *
De Potter was ontegensprekelijk de vruchtbaarste onzer schrijvers: 212 grootere en kleinere boekdeelen ondereen (zie Bijlage IV), uit zijn onvermoeibare en nooit uitgeputte pen gevloeid, liggen daar nu voor ons. Bij dit vluchtig herdenken van den afgestorvene gaat het niet aan al zijne werken afzonderlijk in oogenschouw te nemen; maar welk is het algemeen oordeel dat de critiek moet vellen over dien gezamenlijken arbeid? Zijne talrijke bekroningen getuigen van de degelijkheid van zijn werk; doch laat ons van kant laten zijne bellettristische werken, niet omdat zij niet verdienstelijk zijn - verre vandaar - want was hij de romanliteratuur en de lyrische poëzie getrouw gebleven, ook daarin zou hij zich zeker onderscheiden hebben. Wij laten ze hier vooralsnu ter zijde omdat hij zelf aan dat genre verzaakt heeft, de voorkeur gevende aan de strengere historische wetenschap, en omdat het inzonderheid als historicus is dat hij bij de nakomelingschap bekend en geraadpleegd zal blijven. Elk zijn vak. Geschiedschrijvers zoeken in de gebeurtenissen den gang van de beschaving, streven er naar de wijsgeerige problemas op te lossen, die er mede verbonden zijn, en trekken er, tot voorlichting, de gevolgen, strekkingen en besluitselen uit. Anderen verdiepen zich in het opdelven der bronnen, toetsen hunne geloofwaardigheid en rangschikken, tot kennis der feiten, hunne onderzoekingen en bevindingen. Frans de Potter behoorde tot de schaar der zoekers. Niet met den blik des arends overzag hij in een machtigen conspectus het geschiedkundig wereldpanorama. Hij bepaalde zich bij het opsporen van documenten, voornamelijk zulke met betrekking tot Vlaanderen en meer bepaald op zijne geboortestad, zoo rijk aan herinneringen door de overwegende rol, die zij in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze historie gespeeld heeft. Naast zijne geschiedenissen der gemeenten van Oost-Vlaanderen, naast zijne geschiedenis van Kortrijk, Veurne, Roeselare en Blankenberge en vooral zijn standaardwerk Gent van den oudsten tijd tot heden, zijn bijna al zijne werken enkel monographieën over personen, inrichtingen en instellingen uit Vlaanderen van vroeger tijd. Altijd met gespitste aandacht, tuk op oorkonden, altoos jagens gereed om zijne weitasch met nieuwe geschiedkundige vondsten te verrijken, liet hij geen enkele gelegenheid voorbijgaan zonder notas te nemen, naar bescheiden te vragen en in alle omstandigheden op te doen wat op te doen was voor de historiestudie, die het doel van zijn leven was. Ingeboren documentenopgraver, geschiedvorscher uit de natuur, bezat hij als het ware de flair er toe, en, salva reverentia, rook hij de documenten als de speurhond het wild. Hij speurde op, hij ontgon, hij dolf op, hij pluisde uit, hij doorzocht en doorsnuffelde, hij ontleedde de handvesten, de charters, de diplomas, de rekeningen, de verkoopakten, de huurceelen, de eeden der neringen en gilden, de kronijken, de dag- en huisboeken, de uithangborden en de advertenties. Hij ondervroeg de oude gebouwen, hunne verbrokkelde fragmenten, het voorvaderlijk huisgerief, de uit het gebruik geraakte werk- en oorlogstuigen. Kortom hij diepte uit en doorgrondde alles wat maar iets verborgens kon inhouden in zijn muffig en stoffig perkament of in zijn verweerd, vermolmd en verroest materiaal. Alles pluisde hij uit en de groote feiten van de geschiedenis wist hij in het ware licht te zetten, met de kleinste bijzonderheden er rondom te scharen, die zoogezegde kleinigheden, die aan de zaken, de toestanden en de personen hun ware physionomie geven. Juist bij gebrek, zegde hij, bij mangel aan die realistische intimiteit en werkelijkheid van de omgeving, van handel en wandel, komen vele figuren uit de geschiedenis ons maar al te dikwijls als halve goden voor, terwijl zij niets meer dan gewone stervelingen waren. Door de kennis der bijzonderheden verscheurt de historische critiek wel is waar vele aureolen of gloriekransen, doch zij maakt van de valsche heldenhistorie de ware menschenhistorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Potter heeft op het terrein der plaatselijke geschiedenis belangrijke ontdekkingen gedaan, die zonder zijn vlug en geoefend oog misschien nog lang verholen zouden gebleven zijn in hunne ongerepte bundels en dossiers. Ook heeft hij een onwaardeerbaren schat aan geschiedkundig materiaal verzameld, waardoor een nieuw licht op vele zaken geworpen is en waarvoor de wetenschap hem altijd dankbaar zal blijven. Niet dat wij dithyrambisch willen beweren, dat zijn verdienstelijke arbeid schittert als eene glanzende zon zonder het minste schaduwvlekje. Welke schrijver heeft nooit gefaald noch eene misgreep begaan, die de nakomeling, voorgelicht juist door de wetenschap van den voorganger, tot zijn goed recht heeft kunnen doen komen? Niet alleen werkzaam en vol liefde voor het werk, maar bedeeld met een uiterst gemak van werken en eene verbazende werkkracht, arbeidde hij altijd aan verschillende gewrochten te gelijk, afleiding vindende en verpoozing in die afgewisselde verscheidenheid zelf. Hij rustte van het eene werk uit door het werken aan een ander. Doch die gave van verschillende werken tegelijk te voeren, heeft ook hare keerzijde, en het is gebeurd dat een stuk voor dit werk bestemd versukkelde in gindsch ander. De betreurde afgestorvene was een autodidact met al de hoedanigheden en de gebreken soms eigen aan de self made men: niet altijd voldoende onderlegd en welige wasdom in het wilde opgetierd. Die forsche natuurmenschen met hun onbesnoeide groeikracht ontwikkelen zich niet altijd geleidelijk, omdat het hun te dikwijls aan wetenschappelijke opleiding ontbroken heeft. Zijne wijze van werken was hem ook al een stronkelsteen. Hij schreef zijn boeken op zijne drukproeven, hij schrapte, hij vulde aan, hij lijmde en herlijmde elk stuk afzonderlijk, en zoo ontbrak hem weleens het samenvattende en beheerschende overzicht, dat in een werk de verhoudingen regelt, de leemten aanvult en het overtollige wegsnoeit. Hij had het gebrek zijner hoedanigheden: zijne koortsachtige werkzaamheid, zijn voortijlende ijver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sloegen wel eens over tot overhaasting. Kalmer gezetheid, meer bedaardheid en ordelijkheid hadden hem de tekortkomingen doen vermijden, die de oordeelkundige critiek hem, b.v., voor zijn Geslachtboom der Artevelden, aanwrijftGa naar voetnoot(1). Voegen wij er nochtans bij, dat de scherpe en onverzoenlijke critriek, waarmede voornamelijk Julius Vuylsteke, te dezer gelegenheid en bij andere gelegenheden, hem scheen te vervolgen, zoo stekelig en zoo bitter was, dat men geneigd is geloof te hechten aan de loopende mare die wil hebben, dat het den geleerden criticus zooveel te doen was om het koelen van een persoonlijken wrok als om het doen gelden van de rechten der historische waarheid. Wat er ook van zij, zeker is het dat de Potter aan zijne bedillers minder stof en aanleiding tot terechtwijzingen zou gegeven hebben, indien hij de gulden spreuk, waarmede hij weleens den staf over anderen brak - men is altijd slechte rechter in zijne eigene zaak - zelf meer in acht genomen had: non multa sed multum. Zuiver en gekuischt was zijn taal, klaar zijn voorstelling; zijn stijl was kernachtig en gespierd, gelijk het een geschiedschrijver past. Conservatief van aard, offerde hij in geenen deele aan de nieuwe richting in de spelling, maar bleef geankerd aan de taalcanons van Maathijs de Vries. Zeer vijandig zelfs aan de grondbeginselen der nieuwere taalkunde, mocht geen enkele vorm bij hem afslijten; zelfs niet de dubbele achtereenvolgende accusatieven, noch de sterke genitief, hetgeen aan den gang van zijne phrase dikwijls iets stuurs en stroefs bijzette. Voor het overige was zijn volzin, met tusschenzinnen doorweven, statig, vloeiend en zwierig. Niet uiterst rijk aan woorden, had hij integendeel een schat van geijkte uitdrukkingen te zijnen dienste. Hiermede en met de citaten, meest uit zijne geliefkoosde dichters Prudens van Duyse en Ledeganck, waarmede zijn proza doorspekt was, gaf hij eens ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuigenis te meer van zijne belezenheid en daardoor kreeg zijnschrijven eenen rijkdom en eene aantrekkelijkheid te meer. Als dagbladschrijver was hij een geduchte polemist, die met zijn woord kon mokeren als met een hamer, en steken als met een priem. Als mensch was de Potter ingekeerd in zich zelf en vooral sedert zijne brutale afstelling, waaronder hij zooveel geleden heeft, minder vertrouwelijk met anderen, wat maakte dat hij weinig vriendschapsbanden aanknoopte. Vele beginnelingen heeft hij nochtans voortgeholpen en den weg gewezen. Nederig en wars van alle aanstellerij, te veel vijand zelfs van decorum, dreef hij de bescheidenheid zoo ver, dat hij niet altijd, voor zich en voor 't geen hij vertegenwoordigde, den rang innam waar zijn stand en zijne verdiensten hem ontegensprekelijk recht op gaven. Ten slotte was de Potter niet alleen een aanhoudende en onvermoeibare werker, hij was tevens een spontaan man, een vlugge en schrandere geest, eene eigenaardige en oorspronkelijke persoonlijkheid, wiens verscheiden lang eene leemte zal laten. Veelzijdig ontwikkeld was hij een verdienstelijke en onvermoeibare kamper voor Godsdienst, Taal en Vaderland, een man die op het gebied der letteren niet oneigenaardig geschitterd en op dat der historische wetenschap een gewaardeerden en benijdens waardigen naam heeft verworven, die niet zal uitsterven. Het is niet op den kruiwagen van de camaraderie of van de meegaande gunstige omstandigheden, dat hij tot de hoogte geklommen is waarop hij stond in de letteren en in de maatschappij; het was door zijne verdienste, die, ondanks eenige tekortkomingen, toch van zeer hooge beteekenis was.
Den 23 September 1872 vereerde de Nederlandsche Regeering hem met het kruis der Eiken Kroon. Den 8 April 1885 werd hij ridder in de Leopoldsorde en den 7 Mei 1896 bevorderde zijne Majesteit hem tot officier. Hij was secretaris van het algemeen bestuur van het Davidsfonds (1878); bestendige secretaris der Kon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche Academie (8 Juli 1886); lid van de Commissie der spelling der gemeentenamen (10 Mei 1886); lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (16 Juni 1887); lid van het Leescomiteit voor het onderzoek der Tooneelwerken in de Nederlandsche taal (1 Juli 1887); lid van het Comité Flamand de France (7 Maart 1890); voorzitter van de Provinciale tooneelcommissie van Oost-Vlaanderen (13 November 1896); lid van de Commissie der Feesten van de 75ste Verjaring van 's Lands Onafhankelijkheid (11 April 1903). Sedert 1886 was het eerelidmaatschap van Met Tijd en Vlijt te Leuven hem opgedragen, en sedert 1875 het eerevoorzitterschap van De Vriendschap te Roeselaere. Te Gent was hij voorzitter der plaatselijke afdeeling van het Davidsfonds; hij zetelde in de besturen van de Katholieke Grondwettelijke Kiesvereeniging, van den Katholieken Vlaamschen Kiezersbond, van den Katholieken Vlaamschen Landsbond. Hij maakte deel uit van den kerkraad zijner parochie (St-Martinus te Akkergem) en was lid van meest al onze Gentsche katholieke - letterkundige, Vlaamschgezinde, politieke en godsdienstige - vereenigingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlagenI
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik volgde droef, doch zonder tegenspreken,
En weenend ging ik vaders werkhuis in;
Doch spoedig was mijn kindersmart geweken,
En zong ik ook een liedje, blij van zin.
Bij 't daaglijksch werk werd mij het leven lustig,
Een nieuwe zon rees op in mijne ziel
En nooit voorheen was mijn gemoed zoo rustig;
Ik dankte dit aan mijnen blauwen kiel.
Wel is er soms een aantal kale heeren,
Dat op mijn kiel verachtlijk nederziet,
Toch kan men mij daarover niet verneeren
En 'k ga voor hen uit mijnen weg ook niet.
'k Ben needrig, ja, als alle werkmanszonen,
Maar eerloosheid bevlekte nooit mijn' ziel
En 'k mag aan elk mijn aangezichte toonen
Al draag ik slechts een simplen blauwen kiel.
De Vlaamsche deugd, die ben ik nimmer moede,
De Vlaamsche klucht, die heb ik steeds ter hand;
Mijn herte klopt voor 't schoone en voor het goede,
Ik kniel voor God en ik bemin mijn land!
Ja, durft hier ooit een vreemde dwingland komen,
De vrijheidszucht ontvonkt in mijne ziel:
De werkman zal voor geen tirannen schromen,
En 'k trek dan op met mijnen blauwen kiel.Ga naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geschiedenis van Oudenaarde; hopen wij dat zij ook de andere groote Vlaamsche gemeenten zullen behandelen en op deze wijze de volledigste geschiedenis leveren mogen die er van Vlaanderen te maken is, de geschiedenis van het graafschap door zijne gemeenten. B) Verslag van Prof. A. Le Roy namens de jury voor Le concours quinquennal d'histoire nationale, 1870: ‘Tout le monde connaît la gigantesque entreprise de MM. Tarlier et Wauters, qui avaient conçu, il y a quelques années, le plan d'une description et d'une histoire générale des communes belges, dans des proportions qui devaient épuiser le sujet. Il a fallu aux deux auteurs plus d'un lustre pour publier l'arrondissement de Nivelles; et encore cette partie de l'oeuvre n'était-elle pas achevée, lorque la science géographique eut à déplorer la perte inopinée de l'honorable professeur Bruxellois. Des études nouvelles entraînêrent ensuite sur un autre terrain le collaborateur de M. Tarlier: pendent opera interrupta.... D'ailleurs il eût été impossible à deux hommes d'accomplir à eux seuls ce travail d'Hercule, eussent-ils été certains d'atteindrel l'âge de Nestor: et en tous cas chaque jour amenant des changements dans le pays, l'ouvrage eût été à recommencer incessamment sur nouveaux frais pour être tenu au courant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et ce progrès soutenu est la meilleure recommandation en leur faveur. En somme leurs prédilections sont plutôt du côté de la statistique; mais là ils se donnent carrière. Des notices sur les familles seigneuriales, sur les administrations communales, sur le clergé séculier et régulier, sur les hôpitaux, sur les corporations civiles, sur les hommes célèbres, sur les coutumes locales, voire des anecdotes et des légendes glanées parfois dans les anciens poètes, telles sont les principales divisions adoptées pour chaque localité. Il y faut ajouter des résumés chronologiques souvent très curieux, surtout en ce qui concerne les épisodes des anciennes guerres. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nons que pour mémoire, et pour avoir l'occasion de relever chez M. de Potter la clarté de l'exposition, l'art de bien grouper les faits quand il n'est pas encombré par la multitude des détails, la scrupuleuse exactitude des recherches et en général les qualités qui constituent l'éditeur consciencieux.’ C) Het Bien Public van Gent, dat dit verslag mededeelde in zijn nr van 19 October 1878, voegt er het volgende bij: ‘Nous n'avons rien à ajouter à cet éloge; mais pour mieux faire apprécier encore les services rendus par les historiens de de nos communes flamandes, nous croyons utile de constater ici quelques-unes des découvertes artistiques et littéraires qu'ils ont pu faire dans le cours de leurs études et de leurs travaux sur le passé de notre Flandre. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des ravages causés par les Français dans bon nombre de nos communes et l'oubli avait recouvert ces tristes épisodes de notre histoire... Chose remarquable, le Journal de Gand, lui-même, dans un moment de loyale franchise, à reconnu les services que nos deux historiens avaient rendus sous ce rapport aux lettres nationales. Voici comment dans son numéro du 18 janvier 1871, il apprécie “la très-utile” Geschiedenis der Gemeenten van Oost-Vlaanderen: D) In het verslag van Le Concours quinquenal d'Histoire nationale, 1881-1885, geteekend P. Fredericq, en in dat van 1886-1890, geteekend H. Pirenne, wordt ook hulde gebracht aan de Potter's verdiensten in Gent aan den oudsten tijd tot heden, doch betreurd dat hij met te veel haast arbeidde, en te veel aan zaken van minder belang offerende, zich soms liet overheerschen door zijne stof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der katholieke familiën te worden gesteld; werken, die het nuttige met het aangename paren, den leeslust bevredigen en opwekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken ten onzent dienen verspreid te worden; Frankrijk en Duitschland hebben ook merkwaardige gewrochten geleverd, welke de katholieke Vlamingen in hunne eigene taal mogen leeren kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV
|
1. | Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, gevolgd door eenige uittreksels uit de werken der beste Nederlandsche dichters en prozaschrijvers (bekroond door het Taalverbond te Antwerpen. - Antwerpen, 1854. - Andere uitgave in de werken van het Taalverbond. - Gent, 1855. |
2. | Walter de Gek, historische roman. - Gent, 1854. |
3. | Louise, gevolgd door de Laatste Vriend. - Gent, 1855. |
4. | De arme Dichter (bekroond in den Olijftak te Antwerpen). - Gent, 1856. |
5. | Eene Boerenliefde. - Gent, 1856. |
6-7. | Vlaamsche Bibliographie, of lijst der Nederduitsche boeken, van 1830 tot 1855 in België uitgegeven. Vollediging van het eerste deel door Snellaert. - Gent, 1856. Tweede deel, van 1856 tot 1866. - Gent, 1866. |
8. | Hetlaatste Rozeblad, eene Studenten-Historie.- Gent, 1858. |
9. | Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde in België sedert het begin dezer eeuw (bekroond in de Vriendschap, te Roeselare). - Roeselare, 1858. |
10. | Prudens van Duyse herdacht. - Gent, 1860. |
11. | Vaderlandsche Biographie, of levensschets van beroemde Belgen. - Gent, 1860. |
12-13. | Het boek der vermaarde uithangborden. - Gent, 1861. 2e deel, Antwerpen, 1874. |
14. | Chronologische lijst der werken van Prudens van Duyse. Met portret. - Gent, 1861. |
15. | Volksliederen, deels op oude wijzen, deels op melodieën van beroemde componisten. - Gent, 1861. |
16. | Gedenkteeken aan Prudens van Duyse toegewijd. - Gent, 1862. |
17-18. | De Flamingant, volksalmanak. - Oudenaarde, 1862-1864, (3 jaargangen, met bijdragen van van Duyse, Dautzenberg, Frans de Cort, Ternest, Broeckaert en andere schrijvers). |
19. | Robert van Valois te Gent, historische roman uit de xive eeuw. - Gent, 1862. |
20. | Jacob van Artevelde, cantate (bekroond door La Société des Beaux-Arts te Gent. - Gent, 1863. |
21. | Historische schets der gemeente Moen, bij Kortrijk. - Gent, 1863. |
22. | Levensschets van Jacob van Artevelde, met een volkslied. - Gent 1863. |
23. | Levensschets van Jacob van Artevelde (bekroond door het Nederlandsch Tijdschrift.) - Brussel, 1863. |
24. | De gevolgen van het straatloopen, driespraak in rijm voor volksscholen. - Gent, 1863. |
25. | Artevelde, volksalmanak. - Gent, 1864.
Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen (met medewerking van Jan Broeckaert) - Gent, 1864-1903. 46 deelen. (Ieder deel volgt op zijn jaartal). |
26. | Destelbergen, Drongen, Gentbrugge, Ledeberg, Mariakerke, Sint-Denijs-Westrem, Zwijnaarde. - Gent 1864. |
27. | Het nieuw Spellingstelsel der Nederlandsche taal. - Gent, 1865. |
28. | Evergem, Loochristi, Heusden, Wondelgem, Melle, Sleidinge. - Gent, 1865. |
29. | De Sleutel der gezuiverde spelling. Beknopte handleiding ten dienste van allen, die de Nederlandsche taal willen schrijven. 4e uitgaaf. - Gent, 1865. |
30. | Het bisdom en de bisschoppen van Gent. - Gent, 1865. |
31. | Gent, de stad van Flora, historisch overzicht van haren bloemkweek en bloemhandel (met J.B. Delbecq.) - Gent, 1865. |
32. | Geschiedkundige schets der stad Blankenberge. - Gent, 1866. |
33. | Jaarboeken der St.-Jorisgilde van Gent, (bekroond door La Société des Beaux-Arts, te Gent. - Gent, 1866. |
34. | Prijsboekje der Vlaamsche Tooneelkunstenaars, Lijst der tooneelkundige prijskampen met de namen der bekroonde declamators sedert het begin dezer eeuw tot en met het jaar 1865. - Gent, 1866. |
35. | Aalter, Bellem, Lovendegem. Meerendre, Ronsele, Vinderhoute, Zomergem. - Gent, 1866. |
36. | Desteldonk, Ertvelde, Kluizen, Oostakker, Waarschoot, Zeveneeken. - Gent, 1866. |
37. | Bottelare, Gijzenzele, Gontrode, Landskouter, Lemberge, Melsen, Merelbeke, Moortzele, Munte, Schelderode. - Gent, 1867. |
38. | Hansbeke, Landegem, Meigem, Nevele, Poesele, Vosselare. - Gent, 1867. |
39. | Het boekje van St. Macarius, verhaal van zijn leven, dood en vereering, met eene korte beschrijving van 't groote jubelfeest, gevierd te Gent in 1767. - Gent. 1867. |
40. | Oud en Nieuw: historische, letterkundige en wetenschappelijke uitgaaf. - Gent, 1867. |
41. | Aardigheden uit den ouden tijd. - Dendermonde, 1868. |
42. | Baaigem, Balegem, Dikkelvenne, Gaver, Oosterzeele, Scheldewindeke, Semmerzake, Vurste. - Gent, 1868. |
43. | Adegem, St-Laureins, Knesselare, Maldegem, Oostwinkel. - Gent, 1868. |
44. | Deurle, Eeke, Sint-Martens-Laathem, Nazareth, De Pinte, Zeevergem. - Gent, 1869. |
45. | Afsnee, Asper, Astene, Bachte-Maria-Leerne, Loo-tenhulle Sint-Martens-Leerne, Petegem, Vinkt, Zeeveren. - Gent, 1869. |
46. | Statistische verhandeling over den voormaligen en hedendaagschen stoffelijken en zedelijken toestand der gemeente Nazareth (met Jan Broeckaert) (bekroond door de Koninklijke Belgische Academie). - Brussel, 1869. |
47. | Geschiedkundig mengelwerk, voornamelijk over de provincie West-Vlaanderen. - Brugge, 1869. |
48. | Machelen, Mendonk, Moerbeke, Wachtebeke, Winkel, Zaffelare. - Gent, 1870. |
49. | Gottem, Grammene, Olsene, Poeke, Ursel, Wontergem, Zulte. - Gent, 1870. |
50. | Schets eener geschiedenis van de gemeentefeesten in Vlaanderen (bekroond door La Société des Beaux-Arts, te Gent). - Gent, 1870. |
51. | Hebberechts godshuis, gewoonlijk Schreiboom genaamd, (opgenomen onder de uitgaven der Koninklijke Belgische Academie). - Brussel, 1870. |
52. | Dagboek van Cornelis en Philip van Campene. Verhaal der gebeurtenissen, voorgevallen te Gent sedert het begin der godsdienstberoerten tot het jaar 1571, naar het oorspronkelijke handschrift voor de eerste maal uitgegeven. - Gent, 1870. |
53. | Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, onder kenspreuk: ‘Arm in de Beurs, van zinnen jong’ (met P. Borre). - Gent, 1870. |
54. | Het Spiegelhof te Gent. - Gent, 1870. |
55. | Het Gravenkasteel. - Gent, 1870. |
56. | Bijdragen tot de geschiedenis van Gent. - Gent 1870. |
57. | Kaprijk, Lembeke. - Gent, 1871. |
58. | Bassevelde, Boekhoute, Oost-Eekloo, Watervliet, Zelzate. - Gent, 1871. |
59. | Sint-Jan-in-Eremo, Sint-Margriete, Middelburg, Waterterland-Oudeman. - Gent, 1872. |
60. | Het beleg van Gent in 1678, volgens een lied van dien tijd en eenige oorkonden. - Gent 1872. |
61. | De Rederijkerskamer ‘Maria ter eere’ (opgenomen onder de uitgaven der Kon. Belgische Academie) - Brussel, 1872. |
62. | Hoe en waar overleed Philip van Artevelde. - Gent 1872. |
63. | Geslachtboom der Artevelden van de veertiende eeuw, vermoedelijk opgesteld door Willem, zoon van Jacob van Artevelde. - Gent, 1872. |
64-65. | Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, (2 deelen) (met Edm. Ronse en Pieter Borre). - Gent, 1873-1874. |
66. | Geschiedenis der St.-Sebastiaansgilde van Veurne (met P. Borre). - Veurne, 1873. |
67. | Antoon van Dijck en zijne werken (met Jan Broeckaert), (bekroond door de Kon. Belgische Academie). - Brussel, 1873. |
68-71. | Geschiedenis der stad Kortrijk (4 deelen). - Gent, 1873-1876. |
72. | Assenede. - Gent, 1873. |
73-78. | Aalst (6 deelen). - Gent, 1873-1874-1875-1876-1877. |
79. | La question de la conservation des archives communales de la Belgique devant les Chambres législatives. - Gent, 1875. |
80. | Schets eener geschiedenis der stad Roeselare (bekroond). - Roeselare, 1875. |
81. | Programma van den historischen stoet der Pacificatie van Gent. - Gent, 1876. |
82. | Une page de l'histoire de la ville de Courtrai. - Gent, 1876. |
83. | 300ste verjaring der Pacificatie van Gent. - Gent 1876. |
84-85. | De Advertentiën in de nieuwsbladen. - Gent, 1877 2 deelen. |
86. | Basel, Belsele, Beveren. - Gent, 1877. |
87. | Archives de la ville de Thielt. - Gent 1878. |
88. | Beveren (slot), Burcht, Daknam, Doel, Elversele, Exaarde, Sint-Gillis. - Gent, 1878. |
89. | Haasdonk, Kalloo, Kemseke, Kieldrecht, De Klinge, Kruibeke. - Gent, 1878. |
90. | Verdediging tegen hunne hekelaars in het uitgeven der Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen (met Jan Broeckaert). - Gent, 1878. |
91. | Meerdonk, Melsele, Nieuwkerke, Sint-Pauwels, Rupelmonde. - Gent, 1879. |
92. | Geschiedkundig Mengelwerk over Zeeuwsch-Vlaanderen. - Middelburg, 1879. |
93. | Huiselijke godsdienst onzer voorvaderen. - Gent, 1879. Tweede vermeerderde uitgave. - Gent, 1891. |
94. | Vlaanderen onder het Fransch bewind, voornamelijk in den Beloken tijd. - Gent 1880. 2e uitgave met platen, Gent, 1898. |
95. | Geschiedenis van Jacoba van Beieren (bekroond door de Kon. Belgische Academie). - Brussel 1880. |
96. | Geschiedenis van den Belgischen boerenstand. (bekroond door de Kon. Belgische Aeademie). - Brussel, 1880. |
97. | Les habitants de Furnes et la république française. - Gent, 1880. |
98. | Rupelmonde (slot), Stekene, Temsche. - Gent, 1880. |
99. | Stekene (slot), Sinai, Tielrode, Verrebroek, Vrasene, Zwijndrecht. - Gent. 1881. |
100-102. | Sint-Nicolaas (3 deelen). - Gent, 1881-1882-1883. |
103. | Kerk van St-Michiel te Gent, echte tijdstippen van den bouw, enz. - Gent 1881. |
104. | Een bezoek aan de Trappisten te Westmalle. - Gent, 1881, 2e uitgave, Gent 1882. |
105. | Geschiedenis van het Schependom in de Belgische gewesten (bekroond door de Kon. Belgische Acad.). - Brussel, 1881. |
106. | Parochieboek van Akkergem (onder het pseudoniem Marten Cools). - Gent 1882. |
107-121. | Gent van den vroegsten tijd tot heden, 15 dl. - Gent 1882, 1883, 1884, 1885, 1885, 1886, 1886, 1887, 1888, 1889, 1891, 1892, 1893, 1896, 1901 (16e ligt ter pers). |
122. | Onderrichtingen van eenen liefhebber des landbouws aan zijne jonge vrienden, naar het Fransch van H.K. - Gent, 1882. |
123. | Règlement pour l'ancien théâtre de Gand. - Gent, 1883. |
124. | Lokeren. - Gent, 1884. |
125. | Oorlof ofte adieu van Jan van Imbiese, uitgebreider en betere tekst dan het Beclach van Jonkheer Jan van Hembijse. - Gent. 1885. |
126. | Chronijke van Gent, door Jan van den Vivere, uitgegeven door Frans de Potter. - Gent, 1885. |
127. | Petit Cartulaire de Gand. - Gent, 1885. |
128. | Second Cartulaire de Gand. - Gent, 1886. |
129. | Bibliographie historique de la Belgique (met Lahaye en Francotte) (slechts 237 blz. zijn verschenen). - Luik, 1886-87. |
130. | Jhr. Philip-Marie Blommaert (onder de letters F.D.). - Gent, 1886. |
131. | Een hoekje der stad Gent. - Gent, 1886. |
132. | Spelling der aardrijkskundige namen. - Gent, 1886. |
133. | Driejaarlijksche tentoonstelling van Schilder- en beeldhouwwerk te Gent (onder de letter D.). - Gent, 1886. |
134. | Karel-Lodewijk Ternest. - Gent, 1887. |
135. | Appels, Baasrode, Berlare, Buggenhout, Denderbelle, Sint-Gillis, Grembergen, Hamme. - Gent, 1887. |
136. | Het vaderlandsch gevoel bij de middelnederlandsche dichters. - Gent, 1887. |
137. | Comptes de la ville de Gand. - Brugge, 1888. |
138. | Ontwerp van werkzaamheden voorgesteld aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde in hare zitting van 20 Juni 1888 (met Th. Coopman). - Gent, 1888. |
139. | Onze boeren volgens de Middelnederlandsche dichters. - Gent 1888. |
140. | Dr. Renier Snieders (onder de letter D.). - Gent, 1888. |
141. | Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland - Gent, 1888. |
142. | Gedichten. - Gent, 1889. |
143. | Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae, door P. Fredericq en zijne leerlingen (onder de letters Fr. d.P.). - Gent, 1889. |
144. | J.-M. Coninckx (onder de letters F.D.). Gent, 1889. |
145. | Toelichting voor de uitvoering van het ontwerp van werkzaamheden, voorgesteld aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, in hare zitting van 20 Maart 1889 (met Th. Coopman). - Gent, 1889. |
146. | Een hoekje van de Ardennen (onder het pseudoniem F. van den Acker). - Gent, 1889. |
147. | De zeden en de gebruiken van ons volk in de xiiie en xive eeuw volgens gedichten van dien tijd. - Antwerpen, 1889. |
148. | Le maître des hautes oeuvres à Bruxelles, au siècle dernier. - Gent, 1889. |
149. | Kalken, Laarne, Lebbeke, Massemen, Mespelare, Moezerke, Opdorp. - Gent. 1889. |
150. | Oudegem, Overmeire, Schellebelle, Schoonaarde, Serskamp, Uitbergen, Waasmunster. - Gent, 1890. |
151. | Mgr. Rutten bij het Davidsfonds (onder de letter D.). - Gent 1890. |
152. | De eeregraven van Jan-Frans Willems en van Karel-Lodewijk Ledeganck te St.-Amandsberg (met platen), (onder de letters Fr. D.), - Gent, 1890. |
153. | De redding van Brugge, - Brugge-Zeehaven (met portret van Baron de Maere). - Gent, 1891. |
154. | De verpleging der weeskinderen (onder de letters F.D.) - Gent. 1891. |
155. | De leproos in de Middeleeuwen. - Gent, 1891. |
156. | Oprakelingen van biographischen aard. - Gent, 1891. |
157. | Schrijft gij ook al uwen naam met een kleine d? - Gent, 1891. |
158. | Waasmunster (slot), Wetteren. - Gent, 1891. |
159. | Alphabetische lijst van de voorloopig verzamelde namen der in België geboren Nederlandsche schrijvers, dienende tot het samenstellen van de Biographie der Zuidnederlandsche schrijvers. - Gent, 1892. |
160. | Davidsfonds, Gentsche afdeeling (onder de letter D.) - Gent, 1892. |
161. | De secte der Loïsten (onder de letter D.) - Gent, 1892. |
162. | De heer baron de Sélys-Longchamps en de Kon. Vl. Academie - Gent, 1892. |
163. | Een Vlaamsche dorpspastoor (P.E. Van Droogenbroeck) (onder de letter D.P.). - Gent, 1892. |
164. | Toelichting van het voorstel der bestendige Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie betrekkelijk den vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp van Vaderlandsche Geschiedenis. - Gent, 1892. |
165. | Middelnederlandsche Rijm-Snippers. - Gent, 1892. |
166. | Alphabetische lijst van namen der in België geboren Nederlandsche schrijvers, dienende tot het samenstellen van de Biographie der Zuidnederlandsche schrijvers. (nieuwe lijst.) - Gent, 1892. |
167. | Doodbeeldekens, (onder de letters D.P.) - Gent, 1893. |
168. | Davidsfonds. Gentsche afdeeling (onder de letters D.P.) - Gent, 1893. |
169-172, | Vlaamsche Bibliographie. Lijst der boeken, vlugen tijdschriften, muziekwerken, kaarten, platen en tabellen in België van 1830 tot 1890 verschenen, (4 bd.) - Gent, 1893, 1894, 1897, 1902, |
173. | Volledige chronologische lijst der werken van Pr. van Duyse. - Gent, 1893. |
174. | Eene lettercritiek van het jaar 1849 (onder de letter D.). - Gent, 1893. |
175. | Het paleis der Kon. Vlaamsche Academie. - Gent, 1893. |
176. | Wichelen, Wieze, Zele. - Gent, 1893. |
177. | Landjuweel van 1497. - Gent, 1894. |
178. | Aaigem, St-Anthelinx, Appelterre, Aspelare, Baardegem, Bambrugge, Bavegem, Borsbeke, Burst, Denderhoutem, Denderleeuw. - Gent, 1894. |
179. | Kiezing-literatuur (onder het pseudoniem P. Tieden). - Gent, 1894. |
180. | De goede disendach (onder het pseudoniem P. Tieden). - Gent, 1894. |
181. | De ambachten of neringen in vroegeren tijd. - Loven, 1894. |
182. | Vlaamsche belangen. - Gent, 1894. |
183. | Nog een woord over de ambachten of neringen (onder de letters Fr. d.P.). - Gent, 1894. |
184. | Jan Jozef Habets, een levensbericht. - Gent 1895. |
185. | De vijfjaarlijksche Staatsprijskamp van Vaderlandsche Geschiedenis. - Gent, 1895. |
186. | Vlaamsch-spreken in de Kamers (onder het pseudoniem P. Tieden). - Gent, 1895. |
187. | De dichter Cracco. - Gent, 1895. |
188. | Denderwindeke, Elene, Erembodegem, Erondegem, Erpe, Erwetegem, St.-Lievens-Essche, Gijzegem, Godveerdegem, Goeferdinge. - Gent, 1895. |
189. | Driejaarlijksche tentoonstelling van kunstwerken te Gent (onder de letters D.P.). - Gent, 1895. |
190. | De Vrijdagmarkt te Gent (met platen). - Gent, 1896. |
191. | Feestelijk herdenken van den Boerenkrijg (1798-1898) - Gent, 1896. |
192. | De liefdadigheid in de oudheid. - Antwerpen, 1896. |
193. | Onuitgegeven en weinig bekende gedichten van Karel-Lodewijk Ledeganck. - Gent, 1897. |
194. | Vlaamsche belangen (onder het pseudoniem P. Tieden) - Gent, 1897. |
195. | Le Neerlandais est-il une langue juridique? - Gent, 1897 |
196. | De critiek in de Vlaamsche letterkunde naar aanleiding van van Hoven's opstel in het Belfort (onder de letter F.). - Gent, 1897. |
197. | Het Nederlandsch geene rechtstaal? - Gent 1897. |
198. | Onze xviiie eeuwsche rederijkers, - Gent, 1897. |
199. | Grimmingen, Grootenberge, Haaltert, Heldergem, Herdersem, Herzele, Hillegem, Hofstade. - Gent, 1897. |
200. | Houtem (St-Lievens), Idegem, Iddergem, Impe, Kerksken, Lede, Leeuwergem, Letterhoutem, Lieferingen. - Gent 1897. |
201. | De St.-Lievensprocessie uit Gent naar Houtem. - Antwerpen, 1898. |
202. | Meerbeke, Meldert, Mere, Moerbeke, Moorsel, Nederboelare, Nederhasselt, Neigem, Nieuwenhove, Nieuwerkerke, Oelter, Okegem. - Gent, 1898. |
203. | Catalogus van de Bibliotheek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde. - Gent, 1898. |
204. | Gister en heden te Gent ... en Elders? - Leuven, 1899. |
205. | Onkerzele, Oombergen, Oordegem, Ophasselt, Ottergem, Ressegem, Sarlardinge, Schendelbeke, Smeerhebbe. - - Gent, 1899. |
206. | Smetlede, Steenhuyze-Wijnhuize, Strijpen, Velseke, Ruddershove, Viane, Vlekkem, Voorde, Wambeke, Wanzele, Welle, Woubrechtegem. - Gent, 1900. |
207-208. | De rederijkkamers in Nederland. Hun invloed op letterkundig, politiek en zedelijk gebied, door Prudens van Duyse (met Fl. van Duyse) (2 bd.) (critische inleiding ontbreekt nog). - Gent, 1900, 1902. |
209. | Zottegem. - Gent, 1902. |
210. | Oorlog aan de musschen. Vlaamsche zedeschets uit het begin der xixe eeuw. - Antwerpen, 1903. |
211. | Amougies, Berchem, Berlegem, St.-Blasius-Boekel, St.-Denijs-Boekel, Deftinge, Dikkele, Edelare, Eename. - Gent, 1903. |
212. | Steenkolen in Vlaanderen. - Antwerpen, 1904. |
Liggen onafgewerkt ter pers: Bibliographisch woordenboek van de geschiedenis der Belgische gemeenten. - Vlaamsche Bibliographie 1890-1900. - Gent van den oudsten tijd tot heden, (16de dl.). - Catalogus van de Bibliotheek der Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal- en Letterkunde, 2de uitgave.
Naast het aanzienlijk materiaal voor zijn vervolgwerken, inzonderheid Gent en de Geschiedenis van de Gemeenten, bevatten de Potter's nagelaten papieren nog de bouwstof tot een derde Cartulaire de Gand; gegevens voor mededeelingen in Kunstbode, Academie en Davidsfonds; aanteekeningen over allerhande geschiedkundige onderwerpen, en de vollediging van wijlen August van Acker's notas tot het schrijven van de Geschiedenis van Eekloo, welke eerstdaags op het getouw zou gezet worden.
- voetnoot(1)
- Vele dezer bijzonderheden uit de Potter's levensloop zijn ontleend aan het vlugschrift van schrijver dezes, in 1887 verschenen: Fr. de Potter en Dr. H. Claeys ter gelegenheid hunner benoeming in de K. Vlaamsche Academie en het aanbieden van hun portret. Feestrede uitgesproken den 22 November 1886, door A. Siffer.
- voetnoot(1)
- Zie in Bijlage II het oordeel van Max Rooses over Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vlaanderen en het verslag er over van den keurraad van Le Concours quinquennal d'histoire nationale, 1870.
Het is ter gelegenheid van de Potter's bekroning met De arme Dichter, in 1855, dat de twee toekomstige schrijvers van de monographieën van de gemeenten van Oost-Vlaanderen in betrekking kwamen met elkander. Vol jeugdige bewondering voor den laureaat was de heer Broeckaert dezen komen toejuichen, en genadiglijk onthaald vond hij in hem een raadsman, aan wien hij de lettervruchten onderwierp, waarmede hij op zijne beurt menigen lauwer verwierf. Toen in 1862 de heer Broeckaert zijne Geschiedenis van Wetteren, zijne geboorteplaats, geschreven had, en zijn durvend inzicht deed kennen hetzelfde te doen voor geheel het aarondissement Dendermonde, stelde de Potter hem voor, te zamen het onbeploegde veld van de historie onzer gemeenten te bearbeiden. Suum cuique, de eer van dit stout en grootsch initiatief komt dus eigenlijk aan den heer Broeckaert toe.
- voetnoot(1)
- Zie J. Vuylsteke: Eenige Bijzonderheden over de Artevelden in de XIVde eeuw, 1873, en een artikel in het Nederlandsch Museum 1894, blz. 139 en vlgg.
- voetnoot(1)
- Wijze: T'en souviens-tu?
- voetnoot(1)
- Volksliederen. met muziek, 1861. - Oude en Nieuwe Liedjes, uitgegeven door F.A. Snellaert.
- voetnoot(1)
- Wij laten onvermeld zijne artikelen in tijdschriften, zijne verslagen over de prijskampen en zijne bibliographische aanteekeningen in de K. Vl. Academie; zijne overdrukken uit de Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vl., zooals Merelbeke, Oordegem, Lede, enz.; zijne losse bladen over historie; zijne gelegenheidsgedichten van onderscheiden aard (meest tusschen 1856 en 1875 geschreven); zijne romancen, liederen en koren (een 20tal met muziek) afzonderlijk uitgegeven. Onvermeld blijven ook zijne gedichten en liederen verschenen in het Liederboek van de liefdadige maatschappij Zonder naam, niet zonder hart (1858); in Oude en nieuwe liedjes uitgegeven door Snellaert (1861); in Feestwijzer van de zangmaatschappij het Willemsgenootschap (1871); in Onze dichters door Th. Coopman en V. de la Montagne (1881); in Liederboek behelzende gezangen van beroemde Duitsche meesters met woorden van Vlaamsche dichters (uitgave van het Davidsfonds 1895); en in andere verzamelschriften. Evenmin onvermeld de werken naar zijne notas opgesteld als GERARD, Généalogie de la famille de Gruutere (1868) enz.
Door eigen opzoekingen en met de hulp van anderen, zijn wij er in geslaagd zijne talrijke ongeteekende en ongedagteekende kleine schriften, alle te identificeeren.