Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |||||
BoekennieuwsEtudes sur St-JéromeEtudes sur St-Jérome: Sa doctrine touchant l'Inspiration des Livres Saints et leur véracité, l'autorité des Livres deutérocanoniques, la distinction entre l'Episcopat et le Presbytérat, l'Origénisme. Par D. Léon Sanders, O.S.B. Lic. en théol. de l'Université de Louvain, Moine bénédictin de l'Abbaye de Termonde, in-8o, grand raisin, 400 pages. - Prix fr. 7,50. Bruxelles, Becquart-Arien, 1903 De naam van den schrijver, Benediktijner-monnik uit de abdij te Dendermonde, laat een werk van wetenschappelijke degelijkheid verwachten, en deze verwachting wordt niet teleurgesteld. Deze ‘Studiën’ zullen eene waardige plaats innemen in de lange reeks van werken, die wij aan de orde der Benediktijners te danken hebben. Zij munten door voortreffelijke eigenschappen uit: door diepgaande studie, nauwkeurig onderzoek, kritischen blik, klaarheid van voorstelling, onpartijdig oordeel, uitgebreide belezenheid en kracht van bewijsvoering. Na de inleiding gewijd aan het leven en de werken van den H. Hieronymus (bl. 1-97), volgen zeven hoofdstukken handelende over zijne leer omtrent de goddelijke ingeving van den Bijbel (bl. 138) en deszelfs geloofwaardigheid. (bl. 196), omtrent de waarde der deuterokanonieke Boeken (bl. 271), omtrent de apocriefe boeken (bl. 284), omtrent het Evangelie van Mattheus en het exemplaar der Nazareenen (bl. 296), omtrent het onderscheid tusschen Episcopi en Presbyteri (bl. 345), omtrent het Origenisme (bl. 383). Ten slotte geeft de schrijver eene uitgebreide bibliographie der werken van den Heilige en zijne algemeene conclusie, waaraan wij het volgende ontleenen. Met volle recht zegt Leo XIII in zijne Encycliek van 1893 dat de H. Hieronymus ‘a singulari Bibliorum scientia magnisque ad eorum usum laboribus, nomine Doctoris maximi praeconio Ecclesiae est honestatus.’ Niet alleen verdient hij dezen lof als exegeet, ook als brievenschrijver, als theoloog, redenaar en geschiedschrijver. De leer van den H.H. stemt teenemaal overeen met de leer der Katholieke Kerk. Over de goddelijke ingeving van den Bijbel heeft hij niet ex professo geschreven, uit zijne werken blijkt echter dat hij God als hoofdoorzaak beschouwt van het bijbelboek, den mensch als werktuigelijke oorzaak, die uitsluitend schrijft wat God wil. Het feit der inspiratie wordt op bijna ieder bladzijde van zijne werken erkend, en deze strekt zich uit in zekeren zin op iedere ettergreep, ja op iedere letter en op den mystischen zin. | |||||
[pagina 185]
| |||||
De Bijbel - zoo als hij uit de pen der schrijvers is gevloeid - is vrij van alle dwaling en tegenspraak. Niet altijd echter spreekt hij de strenge taal der natuurwetenschap en geschiedenis. In onderwerpen, buiten het geloofsgebied gelegen, volgt hij soms de volkstraditie, welke niet altijd met de teiten overeenstemt. De H.H., heeft het kanoniek karakter der deuterocanonieke Boeken niet aangenomen. Hierbij bemerke men dat toenmaals de vraag nog vrij en onbeslist was. Hij hield zich aan den kanon der Joden, en vond geen voldoende reden om deze Boeken op de wettige lijst te plaatsen. Dit wil niet zeggen dat hij hunne kanonieke waarde bestreed, want dan had hij ze niet aangehaald en met den naam van H. Schrift bestempeld, zoodat hij, hoewel persoonlijk niet overtuigd, zijdelings het bestaan der traditie ten gunste der kanoniciteit betuigt. De deuterocanonische Boeken van het Nieuw Testament worden door hem als kanoniek aangenomen, hij bemerkt nochtans dat zij niet door allen als ingegeven beschouwd worden. In de duistere vraag omtrent de oorspronkelijke verhouding tusschen de Episcopi en de Presbyteri kiest de H.H. eene eigenaardige meening. Hij ontkent niet zonder voorbeding het groote verschil tusschen bisschoppen en priesters, maar ontkent dit als historisch feit in het begin der Kerk, toen volgens zijn gevoelen slechts bisschoppen waren, episcopi wegens hunne bediening, presbyteri wegens hunne hooge jaren genoemd. Weldra echter, reeds in den tijd der Apostelen werden door het bevoegde gezag in de geheele Kerk priesters aangesteld Deze meening strookt niet met de historische waarheid; zij steunt enkel op eenige duistere plaatsen der H. Schriftuur, waarin de twee ambten, maar niet altijd de benamingen onderscheiden worden. Deze stellingen en verklaringen worden met de noodige bewijzen uit de werken van den Heilige betoogd. Men kan in sommige punten van een ander gevoelen zijn, maar den schrijver niet verwijten willekeurig te werk te gaan en slechts onbewezen beweringen voor te stellen. Hij ontveinst niet dat de H.H. in den langen loop van zijne wetenschappelijke werkzaamheid, in het een of ander betwist vraagstuk van gevoelen is veranderd. Men wachte zich echter voor overdrijving. In de vragen over de waarde der deuterocanonische Boeken, en over het verschil tusschen Episcopi en Presbyteri ontmoet men beweringen, welke bij eene oppervlakkige lezing aanleiding geven den H.H. te beschuldigen met zich zelven in tegenspraak te zijn in geschriften van denzelfden tijd, en soms op eene en dezelfde plaats. In dergelijke gevallen laat de kritiek niet toe de beschuldiging zondet verder onderzoek te handhaven, zij vordert, om zijne opinie te ontdekken, dat wij zijne leer in haar geheel beschouwen, vooral op de plaatsen waar hij ze met zorgvuldige nauwkeurigheid behandelt, en daarna de redenen zoeken, om welke hij elders eene andere meening schijnt te volgen. Alleen op deze wijze is het mogelijk de ware overtuiging van den schrijver te kennen, en de schijnbare tegenspraak te verdrijven. Met belangstelling zal men het antwoord van den schrijver | |||||
[pagina 186]
| |||||
lezen (bl. 322) op de argumenten van Dr Michiels in zijn Academisch proefschrift: De Origine Episcopatus, waarin deze eene andere verklaring verdedigt Het werk van D. Sanders verschijnt te goeder ure. De bijbelsche vragen zijn aan de orde van den dag, exegetische en historische onderwerpen houden talrijke geleerden bezig. Leo XIII in zijne Encycliek spoorde de Katholieken dringend aan zich bij voorkeur toe te leggen op de studie der Kerkvaders, de gezaghebbende getuigen van de apostolische traditie. Gevolggevend aan dezen raad heeft de schrijver niet geaarzeld de zware taak te aanvaarden, ons de leer van den H. Hieronymus uit zijne talrijke werken te doen kennen. Wij zeggen eene zware taak, want vooreerst moet zij rekening houden met het karakter, het leven, de kennis van den heilige; vervolgens vordert zij niet alleen het lezen, maar ook het vergelijken van tal van schriften; daarbij is het noodig de hevige soms vermetele taal van den H.H. naar waarde te schatten, de gelegenheid waarin en de vijanden tegen welke ieder boek geschreven werd juist te kennen; niet weinige schijnbaar strijdende uitspraken in onderlinge overeenkomst te brengen Met één woord deze taak kon slechts naar wensch vervuld worden door een schrijver, degelijk beslagen en onderlegd in de geschiedenis, in de kritiek en in de theologie. Den jongen en geleerden Benedictijn bieden wij onze gelukwenschen aan, in de hoop dat hij nog meermaals de Katholieke wetenschap met dergelijke werken zal verrijken. Roermond. Dr A. Dupont. | |||||
Jésus, Messie et Fils de Dieu, d'après les Evangiles synoptiques, door M. Lepin. - Parijs, Letouzey en Ané, 1904.Hoewel er in de laatste jaren van katholieke zijde, veel schriften zijn verschenen, waarin Jesus bestudeerd wordt in zijne historische verschijning, toch levert Lepin geen overtollig werk; integendeel, hij neemt plaats tusschen de beste vorschers op dat gebied. Gaandeweg kan men links en rechts op eenige bijvraagstukken wat afdingen, maar door den band staan zijne besluiten stevig gestaafd; zijn opzet breed aangevat en trouw uitgewerkt, doet haast al de feiten uit de synoptieken, ieder op zijne plaats, gerangschikt staan. Na terloops in de inleiding de echtheid en betrouwbaarheid der synoptieken op vaste, critische gronden gesteund te hebben, geeft de schrijver eene volledige, klare uiteenzetting der Messiasverwachting bij het beginnen der Christene tijdrekening. De levendigheid dier verwachting treedt te voorschijn uit iedere bladzijde onzer Evangeliën, uit vele ongewijde documenten, en uit een aantal gebeurtenissen der Joodsche geschiedenis; zoo'n levendigheid vindt haren uitleg slechts in eene aloude overlevering. Voor Israël is die Messias de stichter van het Rijk Gods; hij is een aardsche koning, uit David's stam, tevens propheet en wonderdoener, belast met eene godsdienstige zending; edoch, in die opvatting van het Rijk Gods had het stoffelijk deel den voorrang. Voorzeker, de grootste hoop zag geen goddelijk karakter in den verwachten Messias; doch Lepin zet met genegenheid de veronderstelling vooruir, dat eenige klaarziende geesten dit karakter uit de Oude Wet getrokken hadden. | |||||
[pagina 187]
| |||||
Zóó was de historische omgeving. Dan komt aan de beurt: Jesus als Messias, eerst in zijne kindsheid, dan in zijn openbaar leven. S. Lucas' verhaal verdient volle vertrouwen bij de critiekers, en leert dat Jesus werd aangekondigd, bekend gemaakt als een godsdienstige koning en verlosser voor alle menschen; doch het is best mogelijk dat zijne goddelijkheid toen nog niet veropenbaard is, en dus Maria en Joseph Hem niet als God kenden. In zijn predikend leven bekent Jesus van 't begin af zijn Messiaskarakter, hoewel hij dat, zeker tot aan de confessio Petri, wel dikwijls te verstaan geeft, doch niet openlijk uitbazuint, terwijl Hij eerst de vooroordeelen zijner landgenooten moest uitroeien. Van af Petrus' belijdenis echter is Hij voor zijne discipelen en misschien nog voor eenige anderen, openbaar de Messias, en houdt die hoedanigheid ook staan voor Caïphas en Pilatus. Die overtuiging van zijn Messiaswezen is geene vrucht van hallucinatie of autosuggestie, geene valsche gevolgtrekking uit zijn innig samenleven met God, bij dien kalmen, helderzienden, ootmoedigen Jesus, maar kan alleen op de wezenlijkheid steunen. En als Zoon Gods? - voorzeker, uit de synoptische verhalen, waar Jesus door zichzelven of door anderen als Zoon Gods verre boven al de schepselen verheven wordt, komt niet uitdrukkelijk voor, dat die benaming geen metaphoriek zoonschap beteekent, maar eene echte, goddelijke afstamming; doch de laatste veronderstelling is alleen in staat de ongehoorde feiten en verklaringen der Evangeliën te voldoen, en blijft de eenig aanneembare als men rekening houdt van de Handelingen der Apostelen, S. Paulus' brieven, S Joannes' schriften, die allen, luttele jaren na het Golgothadrama geschreven, openlijk de goddelijkheid verkonden. Waarom dan verklaarde Jesus niet duidelijk zijne godheid? Eenvoudig omdat zijne aanhoorders, met materialistische Messiasverwachtingen gevoed, Hem niet zouden geloofd hebben en Hij zichzelven alzoo in eenen onhoudbaren toestand geplaatst had. Zijn groot werk bestond in de geesten te herkneden. In een paar aanhangsels, tegen Loisy gericht, onderzoekt Lepin de thesis van L'Evangile et l'Eglise over Jesus godheid; - en bewijst dat Jesus Messias is, niet alleen als voorbeschikt hoofd van een toekomstig, maar reeds als grondvester van een tegenwoordig rijk. Zulke werken laten eenen weldadigen indruk na, en kunnen niet genoeg onder de Katholieken verspreid worden, die belang stellen in den persoon van hunnen goddelijken Meester. C. Clerckx. | |||||
Du Calvaire à l'Autel ou le divin Sacrifice par l'Abbé De Bellevue - S.Th. lic.Veel is er reeds geschreven over dit verheven onderwerp. Gelukte men erin, den liturgischen kant meesterlijk uiteen te zetten, zooals Bona en Gihr, toch is de uitleg van het dogma duister gebleven. De overhoop van antwoorden op de vraag: | |||||
[pagina 188]
| |||||
‘waarin bestaat eigenlijk het Sacrificie der mis?’ toont genoeg de onzekerheid der godgeleerden De heer De Bellevue wil het zijne bijbrengen om wat licht over het vraagstuk te werpen. Luistert hoe hij zelf zijn werk samenvat ‘Om de natuur en de uitmuntendheid van het Misoffer te verstaan, hoeft er eerst een nauwkeurig gedacht gemaakt over de slachtofferanden der Oude Wet,... vandaar de beteekenis van het Calvarieoffer zien, en zoo heel natuurlijk tot de Mis komen’. Inleid. bl. V. De sacrificiën der oude Wet onderzoekende komt hij tot het besluit dat men daarin nevens twee hoofdhandelingen, de offerande (oblatio) en de vernietiging (immolatio), een altaar, een priester en een slachtoffer vindt. Hetzelfde komt men tegen op Calvarieberg Hier is het slachtoffer Christus zelf, die onze plaats heeft ingenomen, van het oogenblik af dat Hij voor ons is mensch geworden, maar dit op eene tastbare wijze toonde in den hof van Gethsemani. En vermits Christus de onrechtstreeksche oorzaak zijner dood is, komt Hij ook voor als priester die zijn eigen slachtoffert op het altaar van het kruis. Welnu volgens de kerkvergadering van Trente is de mis een en hetzelfde sacrificie als dat van het kruis, en geen ander. Dus slachtoffert Christus zijn eigen op het altaar door de tusschenkomst van den priester. Maar waarin bestaat die slachtoffering, die vernietiging? Achtereenvolgens worden de meeningen van Bellarminus, de Lugo, Lessius, Billot, enz., gewikt, gewogen, maar te licht bevonden. In hunne plaats, schuift de schrijver zijn eigen gedacht, of liever dat van St Thomas, dat hij als het ware aanziet en niet ten onrechte. Door haar zelve is de Mis geen volledig sacrificie; het is de voortzetting van het Kruisoffer. In de sacrificiëen der oude Wet moesten de twee hoofdhandelingen - slachting en opdracht - niet noodzakelijk onmiddellijk op malkander volgen; zij werden verbonden door 's priesters inzicht. Zoo ook in de Mis. Christus wordt niet opnieuw gedood, vernietigd, wat onmogelijk is; Hij heeft op het kruis de immolatio ondergaan, immolatio die in de Mis opnieuw aan den Vader opgedragen wordt: De bloedige slachtoffering van Calvarie, wordt er opgedragen en herinnerd, aan God en de geloovigen, door de scheiding der gedaanten. Zoo komen wij tot de oude leering terug, die in de Mis eene nieuwe voorstelling zag en eene nieuwe opoffering van 's Heeren dood; die van de Mis een waar en wezenlijk sacrificie maakte, niet omdat men er eene wezenlijke immolatio vindt, noch omdat eene wezenlijke immolatio tot het sacrificie overbodig is, maar wel, omdat er eene zedelijke vereeniging bestaat tusschen het Kruis en het Altaar, tusschen de tegenwoordige oblatio en de immolatio van vroeger. Om zijn gedacht staande te houden beroept hij zich op de overlevering, van voor de xvie eeuw (bl. 124 enz.) de uitspraak der Kerkvergadering van Trente (bl. 122) en het heilig Schrift (bl. 130). Dit is het bijzonderste van 't werk, dat eindigt met eenen korten maar stichtenden uitleg over de ceremoniëen der Mis. D.J. Fr. | |||||
[pagina 189]
| |||||
Les Régies Municipales en AngleterreLes Régies Municipales en Angleterre par Robert Vermaut. Courtrai, Jules Vermaut, 1903. Bl. XXV en bl. 318. Prijs, 5 fr. | |||||
Les Grèves du Chemin de fer en HollandeLes Grèves du Chemin de fer en Hollande en 1903 par Robert Vermaut. Courtrai, Jules Vermaut, 1903. Bl. XXV en 226. Twee boeken die reeds verscheidene maanden op mijn tafel liggen wachten en die ik nu, vooruit vooral heb gelezen; 't is immers groot tijd om ze aan te kondigen, 't behandelde onderwerp is hedendaagsch. 't Is mode geworden, althans in sommige landen, dat steden en groote gemeenten de gaz, de electriciteit, het tramvervoer, de waterleiding, enz. als gemeentelijk bedrijf zelf bezorgen. De voorstanders van die gemeentelijke winningen gaan uit van twee verschillende standpunten: de eene, de groote hoop, hebben het bijzonder gemunt op de winsten die de gemeente alzoo zal opstrijken, en die haar zullen toelaten geen nieuwe belastingen te heffen; zij roepen ook het belang in der verbruikers in die, zeggen zij, door de gemeente goedkooper zullen bediend worden dan door de bijzondere nijverheid. Anderen zien hoofdzakelijk in de gemeentelijke winningen een begin van socialisme: zoo wordt de gemeenschap eigenaarster van winningen, en, na het water, de gaz, de electriciteit, de tramways, komt, in hunne meening althans, wat anders. De voorstanders der gemeentewinningen, ten onzent, beroepen zich op de voorbeelden uit 't buitenland: Duitschland, Zwitserland, Italie, maar voornamelijk Engeland. De schrijver deed dus wel naar Engeland te gaan zien wat er daar eigenlijk van is en bijzonder welke ondervinding men daar opgedaan heeft. Zijn boek is een tweeën gedeeld: Vooraf de feiten; beurtelings beschrijft hij de stedelijke winningen voor gaz en electriciteit, voor tramvervoer, waterleiding, en telefoon; het bouwen van huizen door de gemeenten, en voor elk dier verschillende nijverheidstakken geeft hij de wetgeving aan die ze beheert. Dit eerste deel sluit met eene kleine monografie van Glasgow, de stad die in Engeland vooraan staat in zake gemeentelijke winningen. De tweede helft van zijn boek wijdt de schrijver aan 't bespreken van het voor-en-het-tegen. In Engeland zelf zijn de meeningen daaromtrent zeer verdeeld. Men herinnert zich voorzeker de reeks hevige artikels tegen, verleden jaar verschenen in 't grootste Engelsche dagblad The TimesGa naar voetnoot(1) en den pennetwist te dier gelegenheid gevoerd tusschen de Daily News en de Times. Dr Vermaut wikt en weegt zorgvuldig; de plaats ontbreekt ons om hem daarin te volgen. Zijn besluit weze voldoende: Vooreerst beweert hij dat de Engelsche gemeentelijke winningen niet moeten aanzien worden als zijnde echt socialisme: 't zijn geenszins socialisten die deze beweging in gang hebben gestoken en die ze nu voorstaan; 't socialisme heeft tot hiertoe weinig pak in Engeland; moesten de steden beginnen te doen aan kleed- of voedingsnijverheid dan zou men van socialisme kunnen spreken, maar tot hiertoe zijn het enkele wel bepaalde diensten, feitelijke monopoliën die, ten andere de openbare wegen noodig hebben, en die bezorgd worden niet op eene socialis- | |||||
[pagina 190]
| |||||
tische, maar wel op eene capitalistische wijze, met het gewone doel: geld te verdienen. Daarom ook zijn alle Engelsche socialisten er geen voorstanders van. Wat nu de uitslagen betreft: Voor de electriciteit, niet te goed, omdat hier de gemeenten eene gansch nieuwe nijverheid hebben moeten beginnen; voor de gaz en de tramways is 't beter: hier heeft men bestaande winningen overgenomen, en wat meer is, men heeft slechts de goede overgenomen, daar waar 't slecht ging zijn de gemeenten niet tusschengekomen. De schrijver meent ‘dat het moeilijk is de Engelsche ondervinding in te roepen ten voordeele der gemeentelijke winningen’ want nevens de goede uitslagen zijn er slechte; alle gemeenten hebben groote schulden aangegaan om die winningen over te nemen of in te richten en 't is nu te weten of ze goed zullen blijven gaan om toe te laten die schulden af te leggen, zooveel te meer daar de gemeente minder dan de bijzondere nijverheid er naar uit ziet betamelijke voorzienigheidsgelden bijeen te zamelen. In Engeland worden de gemeentelijke winningen, door den band, behoorlijk beheerd, maar daar ook reeds is 't voorgekomen dat beheerders voor eigen zak geld sloegen, en moesten de gemeentelijke winningen talrijk worden, welk misbruik, ook in politiek opzicht, zouden de gemeentebesturen al niet kunnen maken van hun macht. Ten andere, al ging het zelfs overal goed in Engeland, 't ware geen reden om te besluiten dat het elders, bij voorbeeld ten onzent, ook goed zou gaan, want rekening moet gehouden worden met de bijzondere Engelsche omstandigheden.
* * *
Weinig werkstakingen dezer laatste jaren hebben zóo de aandacht geboeid als de Hollandsche werkstakingen van Januari en April 1903. De Hollanders zijn zoo kalm van aard dat de meeste menschen heel wonder vonden dat ook zij 't werk lieten staan om hunne zienswijze door te drijven; ten andere, werkstaking bij 't personeel der ijzerenwegen zou, moest ze aanslepen, heel 't modern volksleven kunnen lam leggen. Dr Vermaut is ter plaatse de werkstaking gaan bestudeeren; zijn werk geeft ons de geschiedenis er van, met vele, haast te vele bijzonderheden. Drie hoofdstukken: De omgeving, de Hollandsche werkman, het werk aan de haven, de Hollandsche ijzerenwegen, de vakvereenigingen, het Hollandsche socialisme. De werkstaking van Januari: Eenige havenwerklieden weigeren te werken met mannen niet ingeschreven in de vakvereeniging; machinisten weigeren wagens te manoeuvreeren door niet vereenigde werkers geladen; een goed deel der spoorwegmannen doen, uit solidariteitgevoel, mee, en 't verkeer is gedempt; den 31n konden geene treinen meer tot Amsterdam komen. De werkstakers vragen dat hunne vakvereenigingen zouden erkend worden, dat de stakers met het oude loon wederom zouden aan 't werk gaan, dat geen de minste straf, ook niet later, tegen de stakers zou uitgesproken worden, dat voor de dagen waarop 't werk gestaakt geweest is, zij 't volle dagloon zouden trekken. Eene economische staking dus, waarop niemand voorbereid was. Ook kregen de werklieden volkomene bevrediging. Maar de aandacht was nu opgewekt en 't staatsbestuur legde | |||||
[pagina 191]
| |||||
drie wetsontwerpen neer: wijziging van sommige strafbepalingen om de misbruiken in zake werkstaking tegen te gaan; inrichting van eene soldatenbrigade die, ingeval van nood, het werk door de stakers verlaten zou aanpakken en alzoo het treinvervoer ten minste gedeeltelijk zou verzekeren, ten slotte onderzoek over de werkvoorwaarden der spoorwegmannen. Een en twee dier ontwerpen ontmoetten hevigen tegenstand, bijzonder van wege de Socialisten; het Katholiek Comiteit van Aktie was aan de zijde der regeering. Onder de bespreking der ontwerpen in de 2de Kamer werd het werk gestaakt, werd zelf de algemeene werkstaking uitgeroepen. Maar 't was een strooivuur. Het Staatsbestuur hield stand, de drie ontwerpen werden in de 2de Kamer gestemd en binst den nacht, volgende op de stemming, werd het einde der werkstaking beslist. Dat zijn de feiten, door Dr Vermaut met hunne ‘bij- en aanhoorigheden’ uiteen gezet. Zijn werk geeft ons een goeden kijk in de Hollandsche arbeiderswereld, bijzonder tijdens die fel beroerde maanden Januari-April 1903. Even als het eerste hier aangekondigd boek is ook dit tweede klaar en levendig geschreven. Niet iedereen zal altijd des schrijvers zienswijze deelen, bijzonder wat aangaat het voor- en nadeel der veel beproken gemeentelijke winningen, maar iedereen zal hier te leeren vinden en moeten bekennen dat deze werken eene deftige plaats innemen in de Bibliothèque de l'Ecole des Sciences politiques et Sociales de Louvain. E. Vl. | |||||
Een ware Volksvriend of Leven van den Gelukzaligen Bernardinus van FeltroEen ware Volksvriend of Leven van den Gelukzaligen Bernardinus van Feltro, door P. Ladislas Kerkhove Rousselare J. De Meester, 1903, 134 bl. In D.W. en B., 1902, I. bl. 614, kondigden wij het uitgebreid werk aan van E.P. Ludovic de Besse over Le Bienheureux Bernardin de Feltre et son aeuvre. Hier hebben wij een volksboekje over datzelfde onderwerp. Wij wenschen dat het veel moge gelezen worden: de gelukz. Bernardinus van Feltro, de groote predikant en schrandere voorstander en verspreider der lombaarden of bergen van bermhertigheid is veel te weinig onder ons volk gekend; en het boek verdient ook aanbeveling omdat het aantrekkelijk geschreven is, in eene tamelijk goed verzorgde taal. E. Vl. | |||||
De Doolhof der politieke WereldDe Doolhof der politieke Wereld of Staatkundige Maskers afgetrokken door J. Pasco. Tweede uitgaaf. - Uitg. Lod. Vleeschouwer. Mechelen, 1903. - 380 blz. in 8o. De titel zelf van dit boek doet ons op den snedigen Pater Poirters denken, die in zijnen tijd ook de maskers der wereld aftrok. Evenals de werken van dien nóg niet vergeten volksschrijver der 17e eeuw, is ook dit boek met rijmpjes doorregen, die er de lezing van niet onaangenaam maken. ‘De politieke wereld is de groote doolhof van onzen tijd’, zegt de Heer Pasco, en in dien doolhof schuilen ‘monsters’. gelijk in den doolhof der Grieken, ‘die het onvoorzichtig volk verscheuren en verslinden’. In twaalf hoofdstukken waarschuwt dan de schrijver zijne lezers, en dit doet hij ja op echt eigenaardige wijze. Nu boertig, dan ernstig zegt hij de waarheid, heldert die op met | |||||
[pagina 192]
| |||||
voorbeelden en trekken uit de geschiedenis, met spreuken en vergelijkenissen uit het dagelijksch leven: kortom, zijn boek is waarlijk een volksboek, dat wonderwel past om aan klein en groot, aan arm en rijk zijne plichten te herinneren. Zulke schriften heeten wij uiter herte welkom; zij verrichten veel goed onder het volk, en dienen dus ook op alle mogelijke wijzen verspreid te worden. J.v.O. | |||||
Berek tot Bescherming van de Westvlaamsche tijdelijke Uitwijkelingen naar Frankrijk.Berek tot Bescherming van de Westvlaamsche tijdelijke Uitwijkelingen naar Frankrijk. Verslag. - Brugge, G. Stock, uitg., 1903; 98 blz. in klein 8o. Dit verslag, dat waarlijk belangrijk mag heeten, werd opgesteld door den E.H. Denys, geestelijken bestuurder der uitwijkelingen. Maken wij er in ons tijdschrift melding van, dan wordt dit gedaan, omdat wij meteen dit hoogst verdienstelijk ‘werk der Franschmans’ buiten zijnen werkkring, buiten Vlaanderen, willen doen kennen. Zoo menigmaal wordt er door sommige volksmenners in de Kamer en elders beweerd, dat wij, katholieken, onze Vlaamsche in Frankrijk verblijvende werklieden verwaarloozen... Wij antwoorden hun: Neemt dit boekje, leest, oordeelt... en zegt ons dan wat gij wel voor die werkers doet! Waar zijn uwe daden? Daden, ja, want woorden en jammerklachten behoeven we niet: Zij brengen geene aarde aan den dijk. - De lezing van dit boekje is troostelijk. Dank zij den Heere Denys en allen die met hem het heil der Vlaamsche ‘Franschmans’ betrachten! Mei, 1904. Kan. J. Mdm. | |||||
J.W. Vienings, Letterkundige te Breda - Noord-Nederlandsche meesters in de letterkunde.J.W. Vienings, Letterkundige te Breda - Noord-Nederlandsche meesters in de letterkunde. - (Katholieke Vlaamsche Hoogeschool uitbreiding, nr 57). Dit opschrift is wel wat schetterend. Voorliggend werkje is geene geleerde verhandeling maar eerder eene kleine bloemlezing, toegelicht door eenige aanmerkingen over de aangehaalde schrijvers (De Genestet, Hofdijk, Potgieter) en hunne werken. Zoo beschouwd, heeft de schrijver een goed werkje voortgebracht, dat zeker een loffelijk doel kan bereiken n.l. oningewijden eene aangename lezing verschaffen en letterkundigen eetlust verwekken. J.V.H. | |||||
Doctor Fr. Meeus, Geneesheer der Krankzinnigen Kolonie van Gheel. - Menschenkunde. II. De Krankzinnige Mensch.
Doctor Fr. Meeus, Geneesheer der Krankzinnigen Kolonie van Gheel. - Menschenkunde. II. De Krankzinnige Mensch. (Kath. Vl. Hoogeschooluitbreiding, nrs 58-59).
1e Voordracht: het wezen der krankzinnigheid. Tusschen normalen en krankzinnigen toestand liggen vele schakels Om vast te stellen wanneer er krankzinnigheid is, hoeft rekening gehouden met de levensomstandigheden. - Krankzinnigheid is verlies of ontreddering van het bewustzijn en de beheersching over zich zelven. - Over lichamelijken en verstandelijken arbeid bij de krankzinnigen. - De zedelijke aandoeningen slaan bij de krankzinnigen terug op hunne bijzondere gemoedsgesteltenis. - Hoewel de levenswijze bij vele krankzinnigen onberispelijk is, | |||||
[pagina 193]
| |||||
mag men nochtans niet besluiten tot verantwoordelijkheid. - Sommige krankzinnigen zien hunnen toestand min of meer in; zij trachten hem soms te verbergen of erkennen zich machteloos en willoos. 2de Voordracht: lichamelijke oorzaken en stoornissen der krankzinnigheid. De krankzinnigheid is eene ziekte der hersens. Is het een hersenletsel of een abnormale toestand van voeding of stofverwisseling? - Over het algemeen voorkomen en de lichaamsgesteltenissen der krankzinnigen en over de verschillende krankzinnigheidsvormen: a) Ziekelijke gemoedsstemming; b) Waanzinnigheid; c) Geesteszwakte. - Gang en verloop der krankzinnigheid. - Physieke en zedelijke behandeling der krankzinnigen. - Oorprong: Erfelijke ontaarding; achterstalligheid volgens de evolutionnisten. Leer der bacteriën. Zelfvergiftiging. Zielkundige wegen. - Statistiek over het aantal krankzinnigen in België: ‘In 1842 stonden er in België 4514 krankzinnigen onder wettelijk toezicht, in 1903: 17820’. Vanwaar die ongewone aangroei? - Voorbehoedmiddelen. De 3de Voordracht handelt over den openbaren bijstand der krankzinnigen. Kritisch kijkje in de geschiedenis. - Hedendaagsche inrichting van het krankzinnigenwezen in België. - Een bijna algemeen gebrek bij onze behandeling der krankzinnigen is dat zij louter verzorgend maar niet verplegend is. De openbare geldelijke ondersteuning verschilt, zonder reden, van gesticht tot gesticht. Het toezicht is slecht ingericht. - De gestichten zijn slecht aangelegd. - De gezinsverpleging moet zooveel mogelijk toegepast. De inrichting van den geneeskundigen dienst laat veel te wenschen over. Ziedaar ongetwijfeld eene verhandeling die op 69+34 blz. eene uitgebreide stof samenvat, eenvoudig, aantrekkelijk, nagenoeg kritisch, ten hoogste leerrijk. De laatste voordracht verdient door de wetgevers overwogen te worden. J.V.H. | |||||
Gezinsverpleging der hulpbehoevendenGezinsverpleging der hulpbehoevenden, door Drs Fr. Meeus en Fr. Ghys. (Overgedrukt uit de ‘Handelingen van het zevende Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres’ gehouden te Gent op 27 September 1903.) A.J. Witterijck-Delplace, uitgever, Brugge. ‘Wij staan aan den vooravond van grondige veranderingen in den algemeenen onderstand van armlastige hulpbehoevenden’ - zegt Dr Fr. Meeus. Die veranderingen groeien omzeggens uit de ontwikkeling der maatschappelijke samenleving; ‘iedereen voelt dat er nu overal eene machtige ideale streving bestaat, om, ook in 't maatschappelijk economisch leven, meer rechtvaardigheid en een betere verdeeling der stoffelijke goederen te laten heerschen.’ Door de uitbreiding der sociale instellingen, als verzekering tegen ziekte, ongevallen, werkeloosheid en ouderdomszwakte, door de verbetering der stoffelijke omgeving van den minderen man, als 't bouwen van gezonde werkmanswoningen en 't bepalen van een minimum dagloon, zal de gezinsverpleging van zelfs gemakkelijker en doeltreffender worden. ‘De beschaving is eene gedurige wording.’ | |||||
[pagina 194]
| |||||
Alhoewel met een goed inzicht opgericht zijn de centralisatiegebouwen ‘waar de hulpbehoevenden van alle kanten bijeengetrommeld worden “zeer ondoelmatig,” zij beoogen boven alles een gemakkelijk bestuur en miskennen de ingeboren hoogst menschelijke behoeften aan vrijheid, familie en maatschappelijk leven... Helaas, het opeenstapelen van allerlei vreemde gezichten, het eentonig en kloosterachtig leven tusschen hooge muren, het verbreken van huiselijke en maatschappelijke omgeving, zijn de noodlottige gevolgen der hooggeroemde centralisatie.’ De streving naar de gezinsverpleging is eene ‘streving naar een meer vrije, meer menschelijke, meer huiselijke verpleging’ en daarom is 't wel zeker dat Dr Fr. Meeus ‘hartelijk dankbaar’ is dat hij, op de algemeene vergadering van 't Congres, eene openbare voordracht over gezinsverpleging mag houden; zijne overtuiging steunt op ‘grondige maatschappelijke beweegredenen.’ Nu is 't aan ons hem ‘hartelijk dankbaar’ te zijn voor zijn onverpoosd streven naar deze schoone hervorming in de ziekenverzorging. Dit over de theorie, maar de doctor is vooral praktisch en na deze korte beschouwingen over de gezinsverpleging van allerhande lijdende menschen, laat hij ons de toepassing zien der gezinsverpleging voor krankzinnigen, zooals zij werkelijk te Gheel bestaat. Dr Fr. Meeus geeft ons daar eene aantrekkelijke en wetenschappelijke beschrijving van Gheel en zijne kolonie; Dr F. Ghys maakt het aanschouwelijk door beelden die den tekst vergezellen; wij worden gaande weg gestemd om de gezinsverpleging in wezenlijkheid ver boven de gestichtsverpleging te stellen en hare meerdere uitbreiding te wenschen. Nochtans de een sluit de ander niet uit, en ‘zij moeten trouw nevens elkander staan’; 't is hetgeen Dr Fr. Meeus beoogt door ‘de gezinsverpleging rondom een gesticht’, door de vereeniging dezer twee verplegingswijzen waarvan ‘ieder hare bijzondere wetten en bijzondere aanduidingen heeft bij 't verzorgen van geesteslijders.’ Lier, 25 Februari, 1904. Dr Franz Mets. | |||||
Het opkamertje van den Onderwijzer.Het opkamertje van den Onderwijzer. Taal studie voor de Hoofdacte. I. Staring door B. Schelts van Kloosterhuis. Culemborg, Blom en Olivierse, 1903. Wij weten den heer Schelts dank voor de 12 eerste bladzijden van zijn boek, waar hij de noodige gegevens heeft bijeengebracht om Staring's Twee Bultenaars met Mussäus te vergelijken, en dus beter te verstaan. Ook bladzijden 97-121 zijn ons welkom. Vroegere en latere bewerkingen van Starings eigen hand worden daar vergeleken, en alhoewel ik menig uitgesproken oordeel hoegenaamd niet billigen kan, is men er toch dankbaar om die gegevens daar aan te treffen. 121-134 Starings Bibliographie zijn ook nuttig en handig. Dit gedeelte moge ten voorbeeld strekken aan andere uitgaven. Dergelijke nota's over den dichter en zijn werken zouden ieder uitgave moeten begeleiden en zijn zeker van het grootste belang bij de studie. Ik heb eens hooren beweren dat het ‘glazen oog’ (p. p. 132, 1832) het | |||||
[pagina 195]
| |||||
actum was van jonker Jan Nolet de Brauwere van Steeland. In hoe ver dit juist is heb ik geen tijd nu na te gaan. Nu de kern van 't boek, bladz. 13-96, waarin Starings Twee Bultenaars, Ivo, De verjaardag, taal- en letterkundig worden ontleed en besproken. Die nota's moeten als een inleiding dienen tot de studie der Nederlandsche Taal- en Letterkunde, en bij de Hoofd-Onderwijzers-acte van dienst zijn. Het spijt me, dit gedeelte kan ik niet aanbevelen. Ten eerste, er zijn tal van overvloedige nota's onder die, verzameld, den geksten indruk zouden maken want à propos van Staring heeft de heer Schelts zijn heele bibliotheek uitgestald. Ten tweede, om een leiddraad aan de hand te doen moet men de termini a quo en ad quem kennen, wat de heer Schelts niet immer bedacht schijnt te hebben. Ten derde: Staring schijnt onberispelijk, alles of nagenoeg alles wordt geprezen en toch!... Eindelijk, ten vierde, waarom nu Staring juist zóó geschikt mag zijn om tot de studie van Taal- en Letterkunde in te leiden, - dat snap ik niet. S.D. | |||||
Dr J.M.A. van OppenDr J.M.A. van Oppen, Titi Livii ab urbe condita, Libri XXIV-XXVI. 2de druk, Alberts, Kerkrade, 1904. Wij ontvingen onlangs dit boekdeel gelijk men een ouden vriend, een ouden bekende, onthaalt Het is namelijk de tweede uitgave van een schoolboek, waar wij den Maastrichtschen rector reeds vroeger over geluk wenschten wegens de nauwkeurigheid van uitvoering, de degelijkheid van bewerking en de groote studie, die deze uitgave van Livius kenmerkt. De uitgever heeft het noodig geoordeeld vooral zijne aanteekeningen met zorg te herzien, en dat ook de tekstcritiek hem bijzonder heeft bezighouden, blijkt uit een 25-tal nieuwe lezingen in deze uitgave opgenomen. Zooals men weet bestond Livius' werk oorspronkelijk uit 142 boeken, in dekaden en halfdecaden verdeeld. Van dit belangrijk geschiedenisverhaal zijn ons slechts 35 boeken overgebleven; de 10 eerste namelijk, boek 21 tot 45, benevens boek 136 en 137. Van het overige is niets meer bekend dan losse fragmenten en inhoudstafels, onder den naam van periochae bekend. Dr van Oppen heeft ons inziens eene gelukkige keuze gedaan met het uitgeven van het 24ste, 25ste en 26ste boek. Deze bevatten namelijk zeer belangrijke jaren uit den 2en Punischen oorlog, van 215-210 v. Chr. Wat de uitvoering betreft, die laat niets te wenschen over. Dr van Oppen heeft aan den voet van iedere bladzijde eene reeks ophelderingen, uitleggingen en woordvertalingen geplaatst, die den leerling de grootste diensten zullen bewijzen en hem in zijne cursieve huislectuur zullen doen vasthouden aan den waren zin, aan de juiste uitlegging. De uitgever heeft hier eene gelukkige middelmaat weten te houden: niet te veel, want dan is de leerling niet genoeg inspanning; niet te weinig, want dan raakt hij van het goede spoor en wordt moedeloos. Onze meening is het nochtans - al wordt daardoor, en dat geven wij volgaarne toe, de tekst ontsierd - dat de cijfers der nota's zouden behooren te beantwoorden aan tekstcijfers en niet aan de regels van het hoofdstuk. Zoodoende zou voor den leerling een nutte- | |||||
[pagina 196]
| |||||
loos en storend heen en weer kijken naar den voet der bladzijde gespaard worden. De uitgave der drie boeken wordt gevolgd door een veertigtal bladzijden met opmerkingen over taal en stijl van Titus Livius. Hier heeft de reeds grijze rector van het gymnasium van Maastricht zijne jaren-lange belezenheid, studie en ondervinding weten samen te vatten. Het is een brokje Liviaansche philologie met zorg en met methode bewerkt. Wij wijzen op het belang, dat voor onze vlaamsche college's en athenea gelegen ligt in het aanschaffen van zulke degelijke Nederlandsche uitgaven van classieke schrijvers, vooral wanneer zij in België zoo goed als geheel ontbreken. Dr A.H. | |||||
Dr Joseph Sauer.Dr Joseph Sauer. Symbolik des Kirchengebäudes und seiner Ausstattung in der Auffassung des Mittelalters. Freiburg i. Breisgau. F. Herder, 1902. In 8o, XXIV - 410 bl. 14 fig. Mark 6.50. Het is eene aangename taak een degelijk werk bij het publiek in te leiden, vooral als het een onderwerp raakt, dat te weinig bekend en toch van het hoogste gewicht is voor 't begrijpen van vele middeleeuwsche raadsels. In dit boek immers wordt het kerkgebouw en zijne versiering verklaard aan de hand der middeleeuwsche schrijvers, voornamelijk Honorius van Autun, Sicardus en Durandus, zonder wier kennis, zegt Dr F.X. Kraus (Geschichte der christl. Kunst. II Band p. 363) men niets van deze nieuwe geestesrichting verstaat, welke in de 12e en 13e eeuw met de oude traditie brak en geheel andere inzichten volgde bij 't verklaren en 't samenstellen der symboliek, Het voetspoor volgend van zijn grooten meester Dr F.X. Kraus, op wiens versch graf hij zijn eerste werk neerlegt, heeft ons Dr J. Sauer een groote belezenheid getoond en ons met de werken van bovengenoemde schrijvers langs de middeneeuwsche litteratuur geleid. Zijn werk is eene uitwerking of vergrooting der dissertatie, welke hij in 1900 voor de theologische faculteit te Freiburg voordroeg. Zijn doel is om den best mogelijken samenhang en systematischen uitleg te geven van de scherpzinnige en veeltijdige verklaring van het kerkgebouw. - Deze verklaring is de vrucht van de zinnebeeldige exegese der HH. Vaders, welke zich bij overbrenging in de Anglo-Germaansche kultuur, door Beda en de schrijvers uit het Carolingisch Tijdvak, langzamerhand van de schriftuurverklaring losmaakte, en door de drie voornoemde schrijvers Honorius, Sicardus en Durandus als een bestanddeel der liturgische literatuur werd uitgewerkt. Na een tafel van bibliographie, die met een ruim Plaats -, Personen -, en Zakenregister aan het slot het boek zeer ten goede komen, geeft de schrijver bij wijze van Inleiding: Het begrip en de ontwikkeling der symboliek. Wat is de symboliek? Ze is de kennis der symbolen, welke niet anders zijn dan een beeld tot uitdrukking van eene gedachte of eene gebeurtenis, die niet noodzakelijk of zonder verdere verklaring uit het begrip van dat beeld ontstaan. - De sleutel der symbolen is voor ons schier verloren, en daar wij in een tijd leven die zoover van den vollen bloei der symboliek en 't naïeve geloof dier dagen verwijderd is, | |||||
[pagina 197]
| |||||
moeten wij zonder vooroordeel die studie aanvangen; vooral als 't karakter dier werken eenigszins vervelend en uitgerafeld schijnt (vooral bij Durandus). Met eenige woorden geeft Dr J. Sauer ons de Alexandrijnsche School aan, welke den viervoudigen Schriftuuruitleg invoerde: - daarna geeft hij een kort overzicht van het leven en de geschriften zijner zegsmannen Honorius, Sicardus, Durandus en Beleth. Hun naïeve, misvormde en soms dwalende uitleg moest bij 't stijgen der historische wereldbeschouwing op 't eind der Middeneeuwen en vooral in den Renaissance-tijd, aan de vergetelheid worden prijs gegeven totdat de herleving der volks-kunst in de XIXe eeuw zich op de bronnen studie der christelijke kunst meer en meer ging toeleggen; hetgeen wij in Frankrijk onder leiding van Didron, in de Revue de l'Art Chrétien en vooral bij E. Male: L'Art religieux du XIIIe Siècle en France in Oostenrijk, Duitschland, enz. door A. Springer en Dr F.X. Kraus zagen geschieden. Dit werk echter geeft iets geheel nieuws namelijk eene volledige, systematische onderzoeking naar de symbolische bestanddeelen van 't huis Gods in zijn oorsprong, zijne ontwikkeling, zijne verbinding met de kunst en zijn samenhang met de middeneeuwsche beschaving. Hier splitst de schrijver zijn werk in twee groote deelen: 1o De Symboliek der kerk, enz in de midden eeuwsche Literatuur. - 2o De betrekking tusschen kerksymboliek en beeldende kunsten. In het eerste deel voert hij ons door drie hoofdstukken de algemeene symboliek binnen. Vooreerst: wat haar ontstaan betreft in de H. Schrift: Eenieder weet immers hoe ruim de H. Paulus van de typologie en de allegorie gebruik maakt in zijn brief aan de Hebreeuwen, waar hij de karaktertrekken aangeeft van den tempel, de Nieuwe Wet met haar Sacrificie, en den hooggepriester der Oude en Nieuwe Wet met elkaar in verband brengt. Allengs heeft zich dat typologisch en allegorisch verklaren in het stelsel omgezet, dat wij in al zijne gerektheid bij Durandus aantreffen in zijn Rationale Divinorum Officiorum, die in de H. Schrift den viervoudigen zin constateert: den historischen: volgens de letter der geschiedenis; - der allegorischen: die een anderen zin eraan toevoegt; - den tropologischen: die een zedekundig bewijs bevat; - den anagogischen: die eene bovennatuurlijke beschouwing, het onzichtbare of den hemel aangeeft. De symboliek der getallen en vooral die der hemelstreken is van het hoogste belang; de laatste vooral om met de orienteering of de Heilige linie die door de kerkas gaat bekend te worden. Vervolgens gaat Dr Sauer over om de symboliek méér in concreten vorm te geven door haar in wording en eerste toepassing op het Godshuis uit te leggen; zoo gaat hij logiesch voort en geeft eerst: het plan of den grondslag, - vervolgens de bouwstoffen, - de hoofddeelen der kerk, - toren en klokken - altaren en klein liturgisch gereide, - eenige bijzonderheden ten slotte van 't opsieren der kerk. Het tweede deel handelt over de betrekkingen tusschen | |||||
[pagina 198]
| |||||
de symboliek en de beeldende kunsten: Hierbij komt de groote vraag op of de symboliek de kunst rechtstreeks heeft bezield of dat zij veeleer hare bespiegelingen aan de bestaande kunstwerken heeft ontleend?? - Deze vraag is niet te beantwoorden, al is het nagenoeg zeker dat voor vele kunstwerken de sermonen in zekere mate de hoofdbronnen geweest zijn voor de kunstenaars, en Springer (welke door Kraus, Sauer en Male in beginsel gevolgd wordt) wijst onder anderen den Speculum Ecclesiae van Honorius van Autun een beslissenden invloed toe. - Wel zien wij verschillende voorstellingen eener zelfde waarheid, daar de sermonen als vervoermiddel van leeraar of predikant tot kunstenaar, bij dezen heel wat speelruimte laten. Het ligt voor de hand, dat Sauer hierna zijne these moet uitleggen door voorbeelden: deze zijn te weinig in 't bijzonder aangegeven ter uitlegging Uitzondering hierop maakt echter de symbolische beeldensier aan de portalen, waar hij ons de voornaamsten beschrijft (zonder echter deze rijke stof met de noodige en gewenschte afbeeldingen op te helderen). Wat meer vloeiend Duitsch, vooral in de eerste dertig bladzijden, en eenige groote afbeeldingen zouden het werk tot een ‘Musterbuch’ gemaakt hebben. X. Smits. | |||||
De TwistappelDe Twistappel, oorspronkelijke roman door Virginie Loveling. - Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1904. Uit de jongste nummers van ‘Nederland’ werd ‘de Twistappel’ overgedrukt en aan 't publiek in boekvorm voorgelegd. Dit nieuwe werk, enkel als feit reeds, bewijst dat onze 68-jarige Virginie Loveling, na zóóveel schrijvens in dicht en in proza, nog niet is uitgeschreven; dat deze buitengewone vrouw haar zede en haar zending in de letterkunde nog niet beu is geworden. En wie ‘de Twistappel’ leest zal overtuigd wezen dat de tijd, die met de jaren alles plundert en rooft, toch aan de hooge gaven van Virginie Loveling nog niet heeft geroerd. Schrijfster vertelt in dit boek van Fernande en van Matthijs, wonend op ‘de Twistappel’ een buitengoed. Fernande, streng katholiek, werd vroeger door haar dweperij naar 't klooster gejaagd; maar onder de tucht bezweek haar gezondheid, en ze keerde weer bij haar ouders, vast besloten toch in de wereld Gods maagd de blijven. Matthijs, schoonbroeder van Fernande, nu weduwnaar met een jongetje nog in de luurtjes - Matthijs is even vrijdenkend als Fernande geloovend; maar beider karakter is edel en hoog en beider leven is rein om het meest. Beiden ook zijn even gek op den kleinen Gaspard; en door hun liefde voor 't kindje worden ze altijd maar dichter bij malkander gebracht. Omstandigheden van buiten dwingen ten slotte tot huwelijk. Maar een huwelijk van man en vrouw enkel voor de menschen; voor hen beiden een samenleven als broeder en zuster, in vereenigd beschermen over het kind. Elk voor zich handelt vrij, onbelemmerd, naar zijn geweten. Maar toch komen eenmaal boven 't hoofd van den op te voeden jongen de overtuigingen kruisen, die zoo ver van malkander hun eigen paden gingen. Zoo wordt beider lieveling nu de stronkelsteen, waarover hun edele vriendschap gebroken neervalt... | |||||
[pagina 199]
| |||||
Fernande denkt aan heengaan; haar zending is uit. Maar daar smakt een plotse slag Matthijs op het lijdensbed neer, en de verkilde harten botsen op mekaar dat er een gloed van liefde uit spat... 't Geweten van de Godsgewijde schrikt op, en ze vlucht naar 't klooster heen; ze blijft er, en sterft als een heilige... Het toeval leidt Matthijs er naartoe, nog in tijds om haar lijk te zien: de stugge vrijdenker gaat verder 't leven in met gedachten van onsterfelijkheid, in hem ontwaakt bij zijn beminde doode. Veel volk is er niet in dit boek. Twee hoofdtypen: Fernande en Matthijs; daarneven, Gaspard, het zoontje, Fernande's ouders en de dienstboden van ‘de Twistappel’ Kathelijntje, de voedster, Petrus en Marie. Ook de geringsten heeft juffrouw Loveling onder haar beste zorgen genomen; wie de schrijfster kent uit om 't even welk van haar werken weet hoe goed ze met eenige trekken typeeren kan. En haar zelfde pen die wonderen deed in ‘Een dure Eed’, ze heeft ze weergevonden om Fernande en Matthijs te teekenen. Fernande, die al de schatten van haar christelijke opoffering, waarmee ze honderden heil brengen kon, vóór de voeten legt van Matthijs en Gaspard; Fernande, de zelfverloochenende liefde... maar neen, Virginie Loveling wil niet dat deze katholieke Fernande de hoogste liefde zij. Er komt een oogenblik dat Fernande wel vergeeft, maar niet vergeten kan. Matthijs heeft haar erg verongelijkt, en stillekens aan verwijdert haar hart zich van hem... Matthijs, dat prachtfiguur; een God erkent hij niet; maar twee godheden draagt de man van koude redeneering in zijn warmvoelend hart: zijn Fernande en zijn Gaspard. Sterk is hij, gelijk 't een man van zijn overtuiging betaamt: sterk, dat meent hij ten minste; en toch is hij zwak tegenover den wil van Fernande, en ongelukkig, ook éens tegenover zijn eigen drift, tegenover zijn gramschap. Die twee, lang zullen ze in onze letterkunde staan, naar ik meen, vast en fijn van psychologische uitwerking. En toch is niet alles met hen in den haak; en wel blijkt er verzwakking juist daar, waar het erop aankomt, uit het weefsel van beider karakters den draad der verwikkeling los te maken. Want met een intrigue als die van ‘de Twistappel’ heeft Virginie Loveling inderdaad het uiterste gewaagd. Een vrijdenker huwt met een vrouw, als Fernande, en hij wijdt haar zijn beste gevoelens. Jaren lang leeft hij in haar toewijding, in haar liefde. Matthijs kust Fernande 's avonds vóór de deur van haar slaapkamer... en verder niets. Zoo heeft hij 't haar immers beloofd!... Ware deze vrijgeest een christen, we zagen ongetwijfeld op heden een pilaarheilige, een Simon Stylites, nummer twee! Even ver waagt zich Fernande met haar gelofte, in de wereld als een kloosterzuster te leven. Ze huwt, ze ontvangt werkelijk en wezenlijk ‘het sacrament waardoor man en vrouw wettelijk verbonden worden en gratie ontvangen om kinderen tot Gods glorie op te brengen.’ Ze huwt, en dan met een vrijdenker nog! O ja, Mathijs heeft haar alles beloofd! Maar zoo Matthijs eens in den roes van zijn liefde 't gegeven woord ver- | |||||
[pagina 200]
| |||||
gat? Zoo Matthijs eens kwam bij zijn vrouw met de rechten en de eischen van den man? ‘De Twistappel’ is dus weer ‘een dure Eed.’ En deze tweede stellig niet beterkoop dan de eerste, wel integendeel. Daarover genoeg. Verwikkeling is overigens bij V. Loveling nooit hoofdzaak geweest. Ze kijkt in 't leven, ze ontleedt, ze denkt, en ze laat haar verbeelding maar werken in zoover het moet zijn om haar boeken romans te heeten. En toch zal niemand beweren dat ook déze intrigue geen pakkende momenten meebrengt: Onder meer: het tooneel tusschen de ouders en de dochter die huwen gaat; Gaspard's indrukken bij 't langzaam achterhalen dat Fernande zijn moeder niet is, en Fernande's ontroering als ze verneemt hoe ongelukkig wijs de jongen is geworden; de scene tusschen Matthijs en Fernande over de opvoeding van het kind. Virginie Loveling heeft haar best gedaan om ‘de Twistappel’ te schrijven in een keurige, sierlijke, matig-moderne taal. Niet altijd is het haar gelukt. Die stijl is met te veel inspanning aangeleerd om natuurlijk te zijn. Een klein proefje ten goede en ten kwade: ‘In 't middenkamertje zat de min met wieg en luiermand. Zij had het kindje, wakker, op den schoot, stond op en hield het aan Fernande voor. “Un trait nous fixe” heeft een Fransche, naturalistische schrijver ergens gezeid. Een beweging van weerzin of toenadering kan over onze antipathie of sympathie voor 't leven lang beslissen. Indien de kleine Gaspard, schuw, “vreemd” zooals het heet, terugspartelend bij den aanblik der hem onbekende, was aan het schreien gegaan, wat heel natuurlijk ware geweest, zou Fernande hem met het beangstigend medelijden en de onheilspellende benieuwdheid, welke zijn betreurenswaardige toestand van godverstooten heidenGa naar voetnoot(1) bij haar opwekten koel hebben bejegend, misschien zonder dat de snaar der liefde in haar zou hebben getrild. Het was heel anders; nauw kwam ze nader of hij helde hunkerend naar haar, met het onzeker tastend handje vooruit, tot elks verbazing: “Ha! ha! pruttelde hij en zij moest hem op den arm nemen. Maar kijk!” zei Amelie, de min. “Maar zie toch eens!” riep Kathelijntje uit. Fernande was zoo zalig aangedaan, een dauwdrop glinsterde in haar oog; zij beet op hare lippen, ademend luid door haar neus. En ofschoon het onmiddellijk daarop bleek, onder den schaterlach der twee bedienden, dat Gaspard 't enkel op 't geflikker van haar gouden broche had gemunt, naar welke hij met de vingertjes greep, toch had hij tevens hare ziel aan hem geboeid met een gouden keten, waarvan nooit in het vervolg nog eene schakel der toewijding los zou gaan.’ Stellig pleiten uitdrukkingen als de volgende niet voor Juf Loveling's taalgevoel:
| |||||
[pagina 201]
| |||||
En wat te zeggen, zonder de hoffelijkheid te krenken, en leelijke woorden te gebruiken, wat te zeggen van papieren zinsneden als: Blz. 54: ‘Daar is ze’, sprak de moeder angstig, nooit er aan gewennend zijne vaderlijke, opbruisende gramschap als een dreigend onweer, dat bij tijde de wolken aan flarden rijt, voordat het opkomt, te zien vallen bij 't gerucht alleen van den stap zijner dochter. of Blz. 161: Petrus had in stede van een stoel op een grooten bundel konijnenkoolen plaats genomen, waarin misschien wel iets hards ware te vinden geweest, had iemand het gewaagd er ondanks zijn bewaking een onderzoek naar in te stellen. Nog een grief. Hier zoowel als in haar andere werken geeft Virginie Loveling te weinig haar hart. Hier nog minder dan elders. En zoo komt het, dat we geen oplossing vinden voor de volgende vragen - oplossing die we toch zouden hebben, ware 't kunstwerk volkomen geslaagd: Wil V. Loveling sympathie voor Fernande verwekken? Dan mocht schrijfster, nevens haar uitmuntende typeering, zich geen afleidingen veroorloven, kwalijk haar minachting verhelend voor zekere godsdienstpraktijken op den buiten, die rechtstreeks of onrechtstreeks het dogma raken. Ik bedoel dat gedurig herdoopen en die bedevaart. Wil ze de minderheid van de katholieke opvoeding tegenover de vrijzinnige doen uitkomen? De laatste mislukt in haar boek nog erger dan de eerste Wenscht ze in den vrijdenker Matthijs haar ideaal, haar modelmensch te geven? De sterke man, wel bekeken, blijft het geen vier en twintig uren eens met zich zelf. Maar dit, meen ik. is veelbeteekenend: de materialist gaat heen uit het boek met de meening dat het wel best wezen zal in de onsterfelijkheid te gelooven Op de laatste bladzijde van Virginie Loveling's jongste werk schemert geloof in het leven hiernamaals. En dat verheugt ons, want het geldt hier een edele, hooge kunstenares, die vroeger in den dood een schrikkelijke vernietiging zag. Veel valt er te bewonderen in dit boek, maar de laatste bladzijde bovenal doet me deugd. J.P. | |||||
Un vainqueur, par Edouard Rod. 3,50 frs.Een nieuwe, belangrijke roman van den gekenden Zwitzerschen schrijver. Een sociale roman. De held, de ‘vainqueur’, Alcide Délémont, is, dank aan onophoudelijk wrochten en zwoegen, tot den rijkdom geraakt. Hij staat aan 't hoofd eener fabriek, die uitmuntend gaat. Geen ander ideaal heeft hij, dan geld verdienen Hij is niet slecht voor zijne werklieden, hij tracht hun lot te verbeteren, maar verliest daarbij zijn eigen belang niet uit het oog. Hij is de patroon, autoritaire. heb- en ikzuchtig, moeilijk geroerd. Rond hem zijne kinderen, vol van de nieuwe gedachten van gelijkheid, democratie, gerechtigheid; zijn schoonbroer, de socialistische richting toegedaan, een grootspreker, | |||||
[pagina 202]
| |||||
lang van stijl, droog van hert. Dan de inspecteur Burier, de vertegenwoordiger van den Staat, belast om de misbruiken in de fabrieken te onderzoeken, de natuurlijke vijand van den fabrikant, wiens vrijheid hij belemmert. Al de tooneelen waar deze personages spelen, ieder met zijn bepaald karakter, zijn krachtig geschilderd; de beschrijving van den arbeid is uiterst belangrijk; ook de treffende tafereelen waar de ellende beschreven wordt der kleine Italianen, op de fabriek werkend, aan Délémont verhuurd door den deugniet Gotto, een echten slavenhandelaar. De meeste bijzonderheden dezer épisode zijn aan ware gebeurtenissen ontleend. Op den tweeden rang, om deze wat al te zware stof te verlichten, de lotgevallen van den kleinen Valentin, den neef van den patroon: de liefdeaangelegenheden van Alice Délémont met Burier, die van hare zuster Estelle met den onderdirekteur, Soutre. Eindelijk, de dubbele ramp die de familie treft, onverwachts: de edele, zuivere Alice doodgeschoten door een revolverschot voor haar niet bestemd; de schielijke waanzin van Mevr. Délémont. Een krachtig, veelzijdig boek, meer gemaakt om eene studie te leveren dan om louter vermaak te verschaffen Karakters wel geteekend, en hun eigen getrouw; maar misschien te zeer uit één stuk gegoten. Gelijk het meer gebeurt in de Fransche letterkunde van dezen tijd, schijnt deze roman geschreven, niet om levende wezens te scheppen en te doen handelen, maar om gedachten voor te stellen en te ontwikkelen. Meer redeneering, meer décor, dan echte zielsontleding. Dat neemt wel iets weg van de belangstelling, van de ontroering bij den lezer Toch is het een boek, waard om gelezen te worden, al is er geene eigenlijke gevolgtrekking uit te halen. L.D. | |||||
BuddenbrooksBuddenbrooks, Roman von Thomas Mann, 15. Auflage. Berlin, S. Fischer, 1904. Th. Mann is een jong Duitsch romanschrijver Hij werd in 1875 geboren. Toen hij 23 jaar oud was drukte hij zijn eersteling: Der kleine Herr Friedemann, zes novellen en schetsen die gaarne gelezen werden. Door zijn grooten roman, Buddenbrooks, waarvan de 15e uitgaaf thans voor me ligt, verwierf hij zich in 1901 een plaats onder de eerste romanschrijvers van zijn land. Groot mag die roman heeten èn... wegens de ongeveer 1100 bladz. die hij bevat èn nog meer wegens de rijpheid van het kunstvermogen dat er zich in openbaart De roman heeft een ondertitel: ‘Verfall einer Familie.’ Er wordt inderdaad het verval van de familie Buddenbrook in geschilderd. Er wordt in verhaald hoe de Buddenbrooks, van vader tot zoon groothandelaars in Lubeck, omstreeks 1830 nog leven in vollen bloei en hoe ze dan langzamerhand, van geslacht tot geslacht, van de eene gebeurtenis in de andere, naar geest en wil verzwakken om ten slotte kort na -70 heel en gansch ten onderen te gaan. Geen buitengewone wederwaardigheden, geen schuddingen, geen geweld - alleen in 't voorbijgaan in 1848 een omwentelingsken voor de grap - niets anders dan alledaagsche huiselijke voorvalletjes van wel en wee, nu en dan voor een oogenblik | |||||
[pagina 203]
| |||||
onderbroken door het eeuwige, onveranderde levensrefrein van geborenworden, trouwen en sterven; geen helden noch heldinnen die bewondering of genegenheid wekken: doodgewone kleindenkende, kleinvoelende menschen die medelijden verdienen in hun belachelijkheid; en die allen geschilderd en dat alles verteld met eenvoudige, nuchtere, kalme woorden, zonder haat noch liefde, onverschillig bijna met hier en daar een zweempje ironie, met een kwistigen overvloed van kleine, juistgeziene, goedonthouden trekjes waarvan er sommige regelmatig weerkeeren als een leitmotiv. Daaruit is een geheel ontstaan zonder verwikkeling noch knoop, misschien wel wat eentonig en langdradig, maar kunstvol en degelijk en waar, des te waarder daar de schrijver zelf zoon is van een Lubecker groothandelaar en senator en ons derhalve ‘Erlebtes’ heeft kunnen schenken. De bijval dien hij met zijn boek heeft verworven is dan ook niet onverdiend. Er weze ten slotte nog vermeld dat er zooeven van hem een nieuwe novellenbundel: Tristan, verschenen is, waarin hij, naar het oordeel der pers, zijn merkwaardige dichtgave niet verloochent. Dr J. De Cock. | |||||
Lady Rose's DaughterLady Rose's Daughter, by Mrs. Humphry Ward. - In 2 vol. Tauchnitz edition. Een roman, een weinig buiten de moderne richting, onder dit opzicht, dat er noch maatschappelijke, noch godsdienstige vragen in behandeld worden. Geen enkel hedendaagsch problema, en daarom misschien des te belangrijker. Een roman van merkwaardige karakterstudie: de oude Lady Henry, eens eene der schitterendste vrouwen van Londen, nu ziekelijk, halfblind, maar nog jong van geest, bekommerd om hare heerschappij te bewaren, ijverzuchtig op het succes behaald door hare gezelschapsjuffer Julie Le Breton. Deze, de heldin van het boek, eene vreemde, wel wat verontrustende verschijning. Is zij eene intrigante? Of is hare manier van handelen slechts een gevolg van den heel bijzonderen toestand, waarin zij geboren werd en opgroeide? De botsing tusschen deze twee vrouwen maakt een der twee hoofdbelangen van het boek uit. Het tweede, de hartsaangelegenheden van Julie Le Breton is niet minder boeiend geschreven. Rond deze twee figuren scharen zich een aantal personages, allen of bijna allen even levend en met even vaste hand geteekend. In een woord dit boek is een merkwaardig boek; geen meesterstuk misschien, maar een schoone roman, krachtig geschreven, als door eene mannenhand, en boeiend om lezen. L.D. |
|