Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Lijdensdorens I Nu drijven de uren duister door den droeven avond en weven grauwe wasem om het groote kruis. Nu sluipen ze allen stille door de breede beuken uit donkre diepe hoeken van het bede-huis. Ze drijven aarzelend, en vlotten grijsbeneveld om 't neergewelkte hoofd, en streelen zacht, heel zacht het magere gezicht waaruit de doffe oogen zoo bange brekend blikken naar den sombren nacht. En schuchter nijgen ze naar ongelaafde lippen, en drukken vochte monden op hun droge korst. En bevend bukken ze, en kussen, kussen weenend de bloedig breede wonde der gezwollen borst. Dan, als de klokke eendlijk glast door 't dijze donker sluipt weer een nieuwe ure heel voorzichtig aan, en zoent de droge mond, en zoent de breede wonde, en blijft met de andre zusters om de lijder staan. De avond wordt tot nacht... De nacht zoo koud, zoo ledig, waardoor de trage drup van 't hartebloeden tikt De nacht zoo eenzaam stil voor de onbegrepen doode. De nacht, waardoor heel zacht het urenschreien snikt. [pagina 144] [p. 144] II Droef glijden dagen langs de grijze lijdenslucht en ruiselt smartenregen langs verlaten banen. Droefhijgt door treurgeboomte zware weemoedszucht en tokkelt het gedrop der bibberende tranen. Droef krimpen dagen in het grauwe nachten, ver opdonkrend aan de lage kimme, zonder ster uitflikkrend tusschen smalle, diepe wolkenreten. Alleen het zwarte zwoelt van zwaaromrouwd vergeten. En dagen worden weer met grijze lucht en traan- gedrop, en siddren weer in nachten weg als vroeger. En trage vordert op de lange, leêge baan naar 't verre donkre einde de arme, moeë zwoeger. Het wordt soms zoo benauwd in wijdomklemmend stil dat in zijn kranke borste iets ópgiert als een gil. die huilt om wat hij verre weet en wil bereiken, en altijd, altijd in de nevelen ziet wijken. Het wordt zoo donker soms dat hij niet verder dorst en krachtelooze zinkt op ruwe, koude steenen. En 't wee orkanend woedt in afgebeulde borst om 't rusteloos gedwaal en 't hopelooze weenen. O God, gij die hem traag door dag en nacht ziet gaan, och, recht hem als hij valt op de verlaten baan. Och, geef dat hij voor u, om u geduldig lijde, en, buigend 't zieke hoofd, uw naam gebenedijde. Vorige Volgende