Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
De Polen in PruisenAlle Pruisen zijn gelijk voor de wet, heet het in de Pruisische grondwet. Maar vraagt ge aan een Katholiek, of aan een Noord-Sleeswijker, of aan een Pool of dit inderdaad zoo is, honderd tegen een dat de man den kop zal schudden en zeggen: ‘woorden zijn geen oorden’ en ‘mooie stellingen op papier’. Nu zoo pas, vóor de Pruisische Landdag uiteenging, heeft deze daarvan een treffend bewijs geleverd door het stemmen van het § 13b van het Ansiedlungsgesetz. Voor de provinciën Posen en Westpruisen - de Poolsche streek van Pruisen - zal voortaan, cynisch, de toelating kunnen geweigerd worden een huis op te trekken, omdat... omdat men Pool is...
* * *
De Polen hebben nooit geheel en gansch hun droom opgegeven hun land nog eens een koninkrijk te zien worden. Op Napoleon III, een voorvechter der nationaliteitsgedachte, hadden ze veel hoop gesteld. De Almanak der Goniec Wielkopolski voor 't jaar 1900 mocht er aan herinneren hoe, tijdens den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71 ‘het nieuws van elken slag door de Franschen verloren als een onweder onze (Poolsche) harten trof en de smadelijke nederlaag van Napoleon bij Sedan bij ons waarschijnlijk smartelijker gevoeld werd dan in Frankrijk zelf’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 128]
| |
Maar de Polen zijn niet alleen droomers, en hierop moeten we de aandacht vestigen, want buiten Duitschland is dit veelal minder bekend. Sedert jaren hebben ze zich op economisch gebied zóo goed ingericht dat Pruisen meer en meer er mee inzit en naar middelen uitziet om de beweging te stremmen. Aan Dr Karl Marcinkowski hebben de Pruisische Polen veel te danken. ‘Met hem,’ schrijft Dr WegenerGa naar voetnoot(1), ‘begint de ingerichte economische kamp der Polen om hunne nationaliteit.’ Toen hij nog te Berlijn in de geneeskunde studeerde, werd hij met gevang gestraft: hij had aan de hoogeschool eene verbodene maatschappij gesticht, waarbij om zeggens al de Polen, te Berlijn verblijvende, aangesloten waren. In 1823 vestigde hij zich als geneesheer te Posen en hij stierf er den 7n November 1846. Van het deel dat hij nam aan de omwenteling te Warschau, in 1830, hebben wij hier niet te gewagen, wel van de maatschappij, nu als Marcinkowskigenootschap bekend, gesticht den 19n April 1841. Het doel was: de leerende jeugd van 't groothertogdom Posen bij te staan, - onvermogende jongens te helpen in het voortzetten hunner studiën, hun later wijzen waar zij een treffelijke broodwinning kunnen vinden, zelfs mannen in een of ander practisch beroep, - landman, veearts, werktuigkundige, koopman, enz., vooruit te helpen. De Pruisische beambten vermoedden niet wat daaruit groeien kon: zij waren overtuigd dat meer Duitschgezindheid het gevolg moest zijn van meer onderwijs. Van wege verscheidene ministers kreeg Marcinkoswki gelukwenschen ‘om zijne nuttige en zegenrijke werking’, zelfs werd aan het genootschap de vrije verzending van geld en postpakken in de provincie Posen toegestaan! Van zijn eerste jaar afbeschikte 't genootschap over een inkomen van 12622 Thl of meer dan 46000 frank. De balans voor 1900 sloot met 1.021.881,07 Mark. De gewone bijdragen bedroegen 26.187 Mark, de buitengewone 10.704 Mark en de kroos van het voorzienig- | |
[pagina 129]
| |
heidsfonds 33.950 Mark, zoodat in 1900 meer dan 65.000 Mark aan hulpgelden voor studenten kon uitgedeeld worden. Ook voor de vrouwelijke jeugd wilde men zorgen. In 1870 kwam eene maatschappij tot stand op den leest van het Marcinkowskigenootschap geschoeid, met het doel jonge meisjes bij te staan om het diploma te verwerven van onderwijzeres of het ambacht aan te leeren van boekhoudster, kleermaakster, modiste, kokin, enz. In 1900 werden er 99 jonge dochters ondersteund en de maatschappij had toen een voorzienigheidsfonds van 69.459 Mark! De ondervinding heeft de vooruitzichten der Pruisische beambten gelogenstraft: de geholpenen zijn de voormannen en voorvrouwen der Poolsche beweging geworden: priesters, geneesheeren, advocaten, onderwijzers, over gansch de Poolsche gewesten verspreid en bewust van hetgeen ze aan de Poolsche beweging verschuldigd zijn. Dat zijn de officieren, ook soldaten moest men voor de zaak winnen. En er werden samenwerkende maatschappijen van verbruik gesticht, en spaar- en leengilden, en boerengilden, en werkmanskringen, en koopliedenbonden en banken. De bond der Poolsche volksbibliotheken kwam tot stand in 1880. In 1900 waren er reeds 1590 bibliotheken ingericht; van 1891 tot 1900 werden er 18.214 boeken uitgeleend. In 1886 deed Bismarck in den Landtag eene wet stemmen om Duitsche werklieden en klein-landbouwers over te planten in de Poolsche gewesten en hun daar, in voordeelige voorwaarden, grond aan te schaffen. 't Zelfde jaar nog stichtten de Polen de Ziemskibank om te voorkomen dat de Polen hun land aan Duitschers zouden afstaan. Verscheidene banken met ditzelfde doel werden sindsdien ingericht, alsook maatschappijen die groote landerijen aankoopen en bij stukken en brokken aan Poolsche werklieden en boeren terugverkoopen. Die banken en maatschappijen wisten voordeel te trekken uit de Pruisische wetten zelf en doen zulke goede zaken dat de Pruisische wetgever nu gemeend heeft uitzonderingsmaatregelen te moeten stemmen tegen het bouwen van Poolsche huizen en | |
[pagina 130]
| |
hoeven. De Ziemskibank, gesticht in 1886, had tien jaar later 14.655 hectaren land verkocht aan 1291 Poolsche boeren of werklieden: boeren die wat grond bijkoopen of werklieden die in de nijverheidstreken van West-Duitschland geld waren gaan verdienen om, te huis, eigenaars te worden van een lapje land. De Spolka Rólników Parcelacyjna, gesticht in 1894, een van die maatschappijen die ten behoeve van den kleinen man land aankoopt, verzette van 1894 tot 1899 niet minder dan 4.984 hectaren. Al die verschillende bonden hangen tamelijk nauw aan malkander. Bijna alle hebben hunnen hoofdzetel te Posen; gewoonlijk is een bestuurlid van eene maatschappij terzelfdertijd bestuurlid van eene andere: zoo wordt eensgezinde werking verzekerd.
* * *
Natuurlijk zien de stok-Pruisen die beweging met leede oogen aan. Sedert 1895 vooral zijn de Duitsche bewoners der provinciën Posen en Westpruisen begonnen het voorbeeld hunner Poolsche landgenoten te volgen: zij hebben ook boerengilden, verkoopgenootschappen, Raiffeisenkassen gesticht, en met tamelijk goed gevolg. Daar valt voorzeker niets tegen te zeggen. - Dat de Staat zijn best doet om Pruisische gezindheid bij de Polen aan te kweeken, dat ook is natuurlijk, vermits ze nu eenmaal Pruisische burgers zijn. Maar de Pruisische politiek schijnt er op gemunt het Polendom uit te roeien en met het Polendom ook den Katholieken godsdienst in de Poolsche gewesten: ‘germanisiren und protestantisiren’, zei graaf von Schorlemer-Alst, wijlen de bekende voorman der Westfaalsche boeren, tijdens de bespreking van Bismarcks wetsontwerp om Duitschers in de provinciën Posen en Westpruisen over te planten. In de jongste Pruisische Polenpolitiek neemt men drie verschillende richtingen waar. Bismarck was Duitscher of beter Pruis vóor alles; met ‘Eisen und Blut’ heeft hij Duitschlands eenheid gesticht. Na den Oostenrijkschen oorlog van 1866 had hij | |
[pagina 131]
| |
openlijk hulde gebracht aan de Polen: ‘zij hebben hun bloed gemengd met het onze, met dat hunner Duitschsprekende landgenoten’; de Poolsche soldaten hadden ook dapper meegevochten tegen Frankrijk in 1870-71; maar de Polen zijn geen Germanen, en daarom vond hij dat zij als volk moesten verdwijnen. Ten andere, Bismarck wilde vriend zijn met Rusland en de Rus liep ook niet erg op met de Polen. Met Bismarcks opvolger, graaf von Caprivi, keerde de wind ten gunste der Polen. De nieuwe Rijkskanselier wist dat hij geen aanslag plegen mocht op hunne nationaliteit; had Frederik Willem III hun niet plechtig verklaard in zijne proclamatie van 15n Mei 1815: ‘Gij zijt in mijn koninkrijk ingelijfd, maar daarom niet gedwongen uwe nationaliteit te verloochenen’? De strekking was toen de Polen voor Pruisen te winnen: men zou ze als gewone staatsburgers behandelen, en hun laten ondervinden dat het beter was voor hen bij Pruisen te zijn. von Caprivi bleef echter maar vier jaar aan 't bewind. Den 26n October 1894 trad hij af. Deze laatste jaren nu schijnt men te willen terugkeeren tot de Bismarcksche anti-polenpolitiek: allerlei kleine plagerijen, het verdringen der Poolsche taal uit de scholen en nu weer het Ansiedlungsgesetz zijn er 't bewijs van. Het Ostmarkenverein, bij de Polen beter bekend onder den naam van Hktverein of HakatistenvereinGa naar voetnoot(1) speelt nu in Oostelijk Pruisen de groote rol en stookt er de anti-polenpolitiek aan. Die maatschappij werd in 1894 gesticht naar aanleiding der rede van vorst Bismarck aan de Posenaars, die hem den 16n September 1894 te Varzin huldigden. Op 't einde van 1902 telde ze rond de 26.000 leden, waarvan 4200 in de provincie Posen. Vroeger heette ze ‘Verein zur Förderung des Deutschtums in den Ostmarken’, Maatschappij tot bevordering van het Duitschdom in de oostelijke pro- | |
[pagina 132]
| |
vinciën. Maar 't Duitschdom bevorderen is hier hoofdzakelijk de Polen op allerhande wijzen plagen, ze verdringen en hun katholieken godsdienst tegenwerken. Hoe is 't anders verstaanbaar dat de post weigert brieven te bestellen, omdat het adres of een gedeelte daarvan in 't Poolsch geschreven is; en dat nog in eene Poolsche streek, waar ambtenaars en postbeambten het Poolsch kennen of toch zouden moeten kennen? Den 24n Januari 1901 had te dier gelegenheid eene ondervraging plaats in den Pruisischen Landdag, en 't volgende feit kwam daar te berde: een brief komt aan met het adres: Wielmozny X te Y. Wielmozny is de Poolsche formule voor ‘den hoogedelgeboren’. In de gemeente Y was maar éen mensch met name X, geen verwarring dus mogelijk. Men weigert te bestellen, er stond immers Wielmozny op 't adres! De verzender krijgt zijn brief terug, en vervangt ditmaal Wielmozny door het Engelsch ‘Right Honourable’; nu was 't geen Poolsch meer, en de brief werd besteld... En zoo iets gebeurt in de 20e eeuw, bij het ernstige Duitsche volk!
Peiser, een Duitscher, deed den postwagendienst tusschen de Poolsche stad B. en de spoorhalle. Zijn oude wagen geraakte uit de mode, hij laat een nieuwen maken en schildert aan den eenen kant in 't Duitsch ‘Peiser Omnibus’ en aan den anderen kant ‘Omnibus Peisera’ op zijn Poolsch. Ja maar, hij had gerekend zonder het postbeheer, dat weigerde den man nog de postpakken te laten vervoeren ten ware hij de Poolsche a van Peisera liet varen. En de a werd overschilderd en Peiser behield de klandizie van het Postbeheer! -
Te Z. hield sedert jaren Juffr. Boleslawa Plawinska een witgoedwinkel. Ze schreef haar voornaam op z'n Poolsch met eene doorstreepte l; van de politie kreeg ze bericht voortaan haar naam op z'n Duitsch te schrijven, met gewone l, zooniet liep ze eene boete op van 150 Mark!
Dat zijn eenige staaltjes die we vinden in het zeer belangrijk vlugschrift van Herm. Roeren, raads- | |
[pagina 133]
| |
heer bij 't beroepshof te Keulen, lid van den Pruisischen Landdag en van den RijksdagGa naar voetnoot(1). Wie er meer dergelijke weten wil leze dit vlugschrift of volge eenige weken de Duitsche bladen.
* * *
Maar dit alles is ‘kleingoed’ We blijven wat langer stil bij het meest kenmerkende feit der Pruisische anti-polenpolitiek dezer laatste twintig jaar: de overplanting van Duitsche boeren in de Poolsche provinciën Posen en Westpruisen; en dan ook bij twee schoolzaken, waarmee de dagbladen van alle landen zich hebben bemoeid. Oostelijk Pruisen is eene streek van uitgestrekte landerijen: winningen van 1000, 2 en 3000 hectaren zijn daar niet zeldzaam. Het land is er veelal in handen van oude adelijke Poolsche familiën, kleine en middelmatige boeren zijn er niet veel. Met de landbouwcrisis der jaren '80 hadden de eigenaars veel geleden, velen onder hen zaten tot over de ooren in de schuld en verlangden niets beter dan uit dien toestand te geraken. Bismarck meende dat het oogenblik gunstig was om die landerijen op te koopen, te verbrokkelen en aan Duitsche kleinboeren te verkoopen of te verpachten. Zoo sloeg hij twee vliegen in éen klap: hij ondermijnde den invloed der Poolsche grootgrondeigenaars en hij bracht Duitschers, die toen in groot getal naar Amerika uitweken, naar de Poolsche streken om daar het Duitsch element te versterken. Dergelijke overplanting of binnenlandsche koloniseering lag ten andere in de overlevering van de Pruisische koningen, die alzoo hunne Slavische provinciën verduitscht hadden. Honderd millioen mark (125 millioen frank) werden door de wet van 26n April 1886 ter beschikking gesteld van het staatsbestuur om in de provinciën Westpruisen en Posen grond aan te koopen en aan | |
[pagina 134]
| |
Duitsche werklieden of landbouwers te verpachten of te verkoopen. Eene koloniseeringcommissie werd aangesteld om ter plaatse alles te beredderen: den grond te koopen, te bewaren tot dat de liefhebbers afkomen, desnoods kerken en pastorijen te bouwen en wegen aan te leggen om alzoo nieuwe dorpen te stichten. Alle gemak voor de Duitsche aankomelingen: zij worden onder dak gebracht tot dat hun hun huis af is, en krijgen in den beginne graan, hooi en strooi; de commissie leent hun geld en helpt ze in 't aankoopen van jong vee, fruitboomen, enz. Bij hunne aankomst moeten zij 1/3 der waarde van den grond kunnen voorleggen: dat moet dienen om te bouwen, beesten en getuig te koopen. De verbrokkelde landerijen worden meest afgestaan in vorm van rentegoed: de kooper wordt er aanstonds eigenaar van op voorwaarde eene jaarlijksche rente te betalen, bepaald op 3, 2 1/2 of 2% van den koopprijs door de commissie zelf betaald. Die rente kan afgekocht worden, op een tiende na dat de commissie er altijd op laat, om alzoo de hand op haren man te houden. Deze mag zijn goed niet verkoopen of verpachten zonder toelating der commissie; en moest het goed bij sterfgeval op iemand overgaan dien de commissie niet vertrouwt, dan mag zij hem dwingen haar het goed terug te verkoopen. In den beginne hebben de aankomelingen nogal gesukkeld, zij vielen in eene streek binnen die zij niet kenden, met vreemd klimaat en andere wijze van boeren dan 't gewest dat ze verlaten hadden, op eenen grond verkocht vooral omdat hij tot zijne volle waarde bepand was, dus op eenen veelal uitgeputten grond. Nu schijnt het hun beter te gaan, maar het feit dat de boer nooit de rente voluit mag afkoopen is en blijft een drukkend bezwaar. Den 20n April 1898 werden nog eens 100 millioen mark ter beschikking gesteld van 't Pruisisch Staatsbestuur met hetzelfde doel, Duitschers over te planten in Westpruisen en Posen, en den 1n Juli 1902 werd die som met nog 250 millioen mark vermeerderd. Dat maakt dus samen bijna eene halve milliarde! En 't gevolg nu? | |
[pagina 135]
| |
Op 't einde van 1901 waren er 4695 hoeven door de commissie toegewezen, waaronder echter 1722 aan koopers uit de provinciën Posen en Westpruisen zelf; van die 4695 koopers waren er 4439 protestanten en 256 katholieken; de commissie had 200 kerken, kapellen en scholen gebouwd, 192 protestantsche en 8 katholieke. De cijfers voor de provincie Westpruisen alleen zijn nog treffender: hier 1712 hoeven, alle aan protestanten toegewezen, en 50 kerken en scholen alle protestantsch! En dat midden eene katholieke bevolking! Windthorst had dus gelijk, toen hij in 1886 in het Pruisisch huis van afgevaardigden zei: ‘het geldt hier veel minder de proviciën te koloniseeren dan ze protestantsch te maken’. De feiten ten andere bewijzen dat ten overvloede: de nationaliteit weegt al minder in de schaal, als het maar protestanten zijn; de commissie werkt de protestanten openlijk in de hand. Daarom juist vindt deze wetgeving zulke warme voorstanders onder de protestanten, want, het moet gezeid, in economisch opzicht is de uitslag geenszins in verhouding met het groot geld daartoe gebezigd. Het doel was: de Polen verdringen, hun grond afkoopen en in gunstige voorwaarden aan Duitsche boeren afstaan. Niettegenstaande de 144 millioen mark in 1901 reeds uitgegeven, was de Poolsche grondeigendom in de twee provinciën eerder vooruitgegaan dan achteruit. In de laatste jaren koopt de commissie meer Duitschen grond dan Poolschen, en de Polen hebben zich sedert 1886 zoodanig ingericht dat ze de werking van de commissie ten grooten deele hebben overvleugeld. Het gevaar heeft ze dichter bijeengebracht, zij hebben banken en maatschappijen gesticht om den grond die te koop komt aan te werven en, verbrokkeld, aan Polen over te zetten; meest al die maatschappijen doen goede zaken, de Poolsche werkman die uit de nijverheidsstreken van Westelijk Duitschland een spaarpotjen naar huis brengt, betaalt hooge prijzen voor | |
[pagina 136]
| |
een stuk Poolschen grond. De Polen hebben zelf veel nut getrokken uit de Pruisische wetten van 27n Juni 1890 en 7n Juli 1891 over de Rentengüter. Eigenaars kunnen door bemiddeling van bestuurlijke inrichtingen land aan den man brengen als rentegoederen. Rentenbanken, die sedert 1850 bestaan, verschieten aan den kooper de koopsom tegen het opnemen eener jaarlijksche rente. En ziehier waarom dit stelsel de koopers toelacht: hunne rente kunnen zij geheel afkoopen of afleggen met jaardoodingen, terwijl de koopers bij de kolonisatie-commissie, zooals we reeds zegden, maar de 9/10 der rente kunnen afkoopen. Deze kunnen dan nooit volkomen eigenaar worden. - Die wetten zijn toepasselijk gansch 't Pruisisch koninkrijk door, dus ook in Posen en Westpruisen, en de Polen hebben zich die ten nutte weten te maken. Aan den eenen kant hebben we dus de Polen die veel veld hebben gewonnen sedert 1886; aan den anderen kant nog geen 3000 Duitschers, ten gevolge der wetgeving van 1886 en 1898, van buiten de provinciën Posen en Westpruisen ingeweken. Geen drie duizend Duitschers, midden een bevolking van 3 millioen Polen! Dat was een doorn in den voet der Polenhaters en daar moest iets nieuws, iets ergers gevonden. De Ansiedlungswet heeft daartoe gelegenheid geboden. Voor de provinciën Oost- en Westpruisen, Brandenburg, Pommeren, Posen, Schlesien, Saksen en Westfalen bestond de wet van 25n Augustus 1876 over het bouwen van huizen buiten de kom van 't dorp. De ondervinding had geleerd dat de voorschriften dier wet niet voldoende waren. Zoo gebeurde het dat ‘Güterschlächter’ of grondverbrokkelars, zooals er in de streken van grootgrondeigendom veel gevonden worden, door 't verkoopen van afzonderlijke stukjes en brokjes, gansche gehuchten deden ontstaan, zonder dat voldoende geacht was op de vereischten van openbare gezondheid, wegenis, onderwijs, enz. Dat nu wil de nieuwe wet beletten, en te recht. Voor de provinciën Westpruisen en Posen bestaat eene uitzonderingsbepaling: de toelating om hier te bouwen | |
[pagina 137]
| |
zal geweigerd worden aan al wie geene verklaring kan voorleggen van den voorzitter der kolonisatiecommissie, ingericht door de wet van 1886; die verklaring moet vermelden dat de vestiging niet strijdt met het doel der wet van 1886Ga naar voetnoot(1). Tot hiertoe waren de katholieke Polen verstoken van de voordeelen der wet van 1886; zij mochten niet genieten van de gunstige voorwaarden waarin een Duitscher grond in Polen koopen kan, dank de 450 millioen mark uit 's lands schatkist ter beschikking gesteld van de kolonisatiecommissie. Nu kan men volstrekt aan Polen weigeren nog een huis te bouwen buiten de kom van 't dorp, bij voorbeeld op een verbrokkeld landgoed. Ik weet wel dat men heeft voorgewend enkel paal en perk te willen stellen aan de werking der Poolsche banken en verbrokkelingsmaatschappijen, die, zei men, een politiek doel betrachtenGa naar voetnoot(2); maar de tekst der wet is gansch algemeen; de jonge Poolsche boer die wil trouwen en een huis wil bouwen hangt af van de willekeur van Pruisische beambten, opgestookt door 't Hakatistenverein. Weigert de voorzitter der commissie de vereischte verklaring, zoo mag de Pool pak en zak maken en elders een broodwinning gaan zoeken: voor hem is geen plaats op Poolschen grond. | |
[pagina 138]
| |
Zoo zet de wetgever van 1904 de kroon op Bismarcks werk! Cromwell staat geschandvlekt in de Iersche geschiedenis omdat hij de Ieren naar den Connaught verdreef, en hun land uitdeelde onder zijne soldaten. Dat gebeurde in de XVIIe eeuw. In Polen, in de XXe eeuw, gaat men schijnheiliger te werk, maar het doel is eender.
* * *
Om wel te doen inzien hoe de Pruisen tegenwoordig huishouden in Polen moeten wij hier nog kortbondig herinneren aan de Wreschensche schoolzaak en aan het proces der Collegestudenten van Thorn. In de katholieke school van Wreschen was het Poolsch de voertaal van het godsdienstig onderwijs. Van hoogerhand werd opgelegd, te beginnen met 1n April 1901, den katechismus in 't Duitsch aan te leeren. Groote opschudding bij de Poolsche ouders, die gewoon waren - de verhandelingen van 't proces hebben het bewezen - den katechismus 's avonds met hunne kinderen te herhalen. Den katechismus in 't Duitsch kenden zij niet; zij weigerden den Duitschen katechismus te koopen en verboden aan hun kinderen de gebeden en den katechismus in 't Duitsch te leeren. De kinderen werden gestraft in de school, maar dat hielp niet, en toen kwam, den 20n Mei 1901, de bekende afslaging van 14 kinderen door den onderwijzer, in 't bijzijn van den schoolopziener. Toen de moeders van de eerstuitkomende schoolkinderen hoorden wat er gaande was, liepen ze naar de school en drongen er binnen om hun kinderen uit 's meesters handen te rukken. Dat zijn de feiten. Van Hakatistenzijde heeft men beweerd dat de stok, waarmee de meester geslagen had, zoo dik niet was als wel gezeid werd, dat de kinderen reeds Duitsch genoeg kenden om den katechismus in 't Duitsch aan te leeren: alles mogelijk, maar bewezen is het toch dat de kinderen de striemen van de stokslagen op den rug van de handen en op den onderrug droegen, en dat de handen van sommige | |
[pagina 139]
| |
kinderen zoodanig gezwollen waren dat zij die niet konden sluiten. Maar 't ergste was het proces tegen de ouders die de school binnen gestormd waren. Den 19n November 1901 velde de rechtbank van Gnesen haar vonnis: straffen tot 2 1/2 jaar gevang werden uitgesproken wegens stoornis van den landsvrede! We zullen hier maar niet langer op steunen, de dagbladen van heel de wereld hebben die zaak besproken. Niet verblinde Duitschers hebben luidop hunne meening erover geuit: ‘Eene politiek, schreef de konservatieve Kreuzzeitung, die daartoe leidt Duitsche gebeden met den stok op te dringen kan onmogelijk voor gevolg hebben dat de daar in betrokkene partijen zich verheugen toe te behooren aan het machtige Duitsche rijk.’
Het proces der Thornsche collegestudenten is even kenschetsend: De Hakatistenbladen beweerden in 1901 dat zij een hoogverraad hadden ontdekt. Denkt eens na: Bij de studenten van 't college te Thorn bestond er een geheime bond voor 't aanleeren van Poolsche letterkunde en Poolsche geschiedenis; geheim omdat het niet anders zijn kon, Poolsch werd weinig of niet op de school geleerd, mocht in de klas of op de speelplaats niet gesproken worden. En die bond had voor leuze: Jeszcze Polska nie zginela En 't schijnt zelf dat de leden een eed moesten afleggen; ‘Ik zweer dat ik al mijne krachten inspannen zal ter bevrijding van mijn verdrukt vaderland. Werd ik mijnen eed ontrouw, zoo wil ik gestraft worden lijk een man zonder eer en zonder geloof. Ik zweer, dat ik, getrouw aan mijn vaderland, werken zal tot zijne toekomende verrijzenis.’ Collegestudenten die zulke eeden zweeren, en aan wie het, volgens de standregelen, verboden was zich te bedrinken! Hoogverraad, schreeuwden de Hakatisten, en zestig studenten moesten verschijnen voor de rechtbank te Thorn. 't Hoogverraad werd niet bijgehouden; door vonnis van 12 September 1901 | |
[pagina 140]
| |
werden er 15 studenten vrijgesproken, 10 kwamen er van af met eene berisping, de andere 35 kregen gevang van éen dag tot drie maand, wegens lidmaatschap bij een verboden genootschap! Velen onder hen werden daarenboven uit het college weggezonden met verbod ze in geen enkel ander Pruisisch gymnasium nog te aanvaarden. Voor al die studenten dus blijven de poorten der hoogescholen gesloten, en de toekomst waarvan zij gedroomd hadden valt in duigen omdal zij leden zijn geweest van een studentenbond ter beoefening van eigen taal en geschiedenis! De dagbladen hebben doen opmerken welk hemelbreed verschil er bestaat tussschen de straffen hier uitgesproken en die uitgesproken in andere omstandigheden tegen studenten die lid waren geweest van andere geheime studentengenootschappen. Deze werden weggezonden uit het gesticht, en daarmee was 't uit; hunne bonden, 't is waar, hadden geen studie op 't zicht, maar alleen drank en vermaak. De Berliner Zeitung mocht schrijven: ‘Zij (de Thornsche studenten) hielden geen drinkpartijen of andere vermakelijkheden aan scholieren verboden; zij kwamen bijeen alleen om te verkrijgen wat zij op de school niet aanleeren kunnen: de opleiding in de Moedertaal. Dat zij hunne bijeenkomsten geheim hielden, had maar éen reden: zij wilden geen last hebben met hunne bestuurders die hun verboden Poolsch onder malkaar te spreken. De rechters die ze moeten oordeelen, zullen bij zichzelven moeten zeggen dat ze zouden blij zijn zulke zonen te hebben.’ Een enkele bemerking daarbij: uit die jongens zullen toch geen vrienden van Pruisen groeien! Zoo zorgt Pruisen zelf voor de voormannen der Poolsche beweging.
* * *
Zal 't nu bij dit alles blijven? Zal de Pruisische Staat niet inzien dat hij beter rechtsomkeer zou maken eenen anderen weg inslaan? Daar valt voor 't oogenblik niet aan te denken. De Hakatisten zijn bijlange niet voldaan. Zij eischen | |
[pagina 141]
| |
dat er verboden worde: Poolsche bladen uit te geven, in 't Poolsch te prediken of te spreken in openbare vergadering of in openbare plaatsen; het Poolsch aan te leeren, Poolsch te gebruiken op uithangborden; zij zouden willen dat de Poolsche kinderen aan hunne ouders ontnomen worden om op zijn Duitsch te worden grootgebracht, enz. Waarom al die eischen? Een enkele ware voldoende: de Polen zullen verbannen of gehangen worden! Dan ware het in eens gedaan. Ongelukkig genoeg, die mannen hebben invloed. De Ansiedlungswet heeft het eens te meer bewezen. En er broeit nog iets waarop ter gelegenheid van de bespreking dier wet gezinspeeld werd: namelijk dat het zou verboden worden Poolsch te spreken in openbare vergaderingen. Nu reeds is het meermalen gebeurd dat de politie vergaderingen ontbond enkel en alleen omdat er Poolsch gesproken werd. Wie in Pruisen eene vergadering wil houden waar openbare aangelegenheden zullen ten berde komen moet de vergadering op voorhand bij de politie aanzeggen. De politie is gewoonlijk op de vergadering aanwezig, zit dikwijls zelf op het verhoog, aan eene tafel nevens den redenaar en teekent op wat er zooal gezegd wordt. Wij hebben het recht de vergadering te bewaken, oordeelen nu dikwijls de Pruisische politiedienaren, gij spreekt Poolsch, wij kennen geen Poolsch, dus kunnen wij de vergadering niet bewaken, dus moogt ge niet vergaderen, en wij gebieden u uiteen te gaan. Van die redeneering tot het verbod is maar een stap meer. 't Volgende is historisch: 't Is nu eenige jaren geleden. Een Duitsch katholiek volksvertegenwoordiger, lid van het Centrum, moest eene rede houden in Oostelijk Pruisen. Hij sprak Duitsch, en toen hij met zijne inleiding gedaan had zegt hij: nu ga ik mijn thema aanvatten. Daar springt de gendarm recht die nevens hem zat en 't klonk door de zaal ‘Von Thema darf nicht | |
[pagina 142]
| |
gesprochen werden’. Over thema moogt ge niet spreken. Algemeen gelach, onze brave gendarm had het woord thema niet verstaan, 't was hem Poolsch...
E. Vliebergh. |
|