Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Fiere MargrietkenDit is de bijnaam van Margaretha van Leuven, binnen haar geboortestreek, de eeuwenoude type van de deftige, vrome volksdochter. Ze kwam ter wereld te Leuven op 't einde van de xiie of in 't begin van de xiiie eeuw. Haar ouders waren menschen uit de volksklasse; ze verdienden eerlijk hun brood, maar ze hadden niet over. Een zekere Amandus, van hun familie, hield met zijn vrouw in de stad een herberg open. ‘Sint Joris’ stak er uit; en de Leuvensche bedevaarders kwamen er graag. Zoogauw Margaretha haar handen uit haar mouwen kon steken, werd ze dienstmeid bij Amandus. Ze was gehoorzaam, naarstig en altijd blijmoedig. De behoeftige pelgrims verzorgde ze naar 't Evangelie als de ‘arme ledematen van Christus.’ Margaretha was een zeer schoon meisje; en haar deugd spreidde nog een eigen glans over de schoonheid van haar trekken. Geen wonder dat de verleiding kwam. Maar altijd overwon haar sterke vroomheid. Onverbiddelijk streng, stopte haar houding de jongens hun mond en sloeg hun handen lam. Vandaar ‘Fiere Margrietken’, de naam die haar bijbleef door de eeuwen heen. In dien tijd bracht hooge ascetische stemming gehuwde menschen niet zelden er toe, te scheiden en in een klooster te gaan. Ook Amandus en zijn vrouw namen dit besluit van boetvaardigheid; en 't was voor Margrietken de vervulling van haar vurigsten wensch, met haar moei te mogen meegaan naar 't klooster. Morgen zouden ze vertrekken: hij als leekebroer naar de abbij van Villers; zij beiden naar een naburig klooster ook van St. Bernardus' orde. | |
[pagina 29]
| |
't Was de avond vóór den grooten dag. Daar werd aan de deur van St. Joris' herberg geklopt, Amandus deed open. Acht pelgrims vroegen om nachtverblijf. Amandus liet ze binnen. Er werd hun eten opgediend; maar er was wijn te kort, en Margaretha ging de stad in met haar houten kruik naar de wijnpers. 't Kind was maar pas de deur uit, toen binnen huis in plaats van acht bedevaarders acht ontmomde beenhouwersgasten toeschoten op den herbergier en zijn vrouw..... Als Margaretha wederkwam zag ze de woeste schaar en twee bebloede lijken en alle meubels opengebroken. Ze wilde roepen om hulp, maar de moordenaars drongen een prop in haar mond, en sleurden haar mede buiten de stad naar hun rooverskot aan de Dijle. Eerst werd de buit gedeeld en daarna getwist wie 't eerst met het meisje zou doen wat hem lustte. Het reine Margrietken zat geknield met haar oogen ten hemel, de handjes om redding geheven naar God. Het schoone kind scheen meer engel dan mensch. Een van de booswichten had nog wat hart; hij voelde medelijden en liefde voor 't kind, en hij zou ze zoeken te redden op voorwaarde dat ze zijn vrouw wilde worden. Maar ‘Fiere Margrietken’ aarzelde niet. Ze wilde liever doodgaan dan geen maagd meer te blijven. Toch draalden de booswichten om 't lieve kind te vermoorden. Toen stelde er een voor, 10 mark uit te loven aan hem die zich de stoutste en de slechtste zou toonen. De geldzucht wapende een arm, en 't meisje viel neer met den moordpriem in 't hart. 't Was den 2en September 1225. Volgens de overleverîng hadden de moordenaars het lijk in de Dijle geworpen; maar 't bleef boven, en het dreef lichtstralend tegen stroom op naar de stad terug. Visschers vonden het doode Margrietken op den boord van de Dijle,Ga naar voetnoot(1) uit vrees van zelf beschuldigd | |
[pagina 30]
| |
te worden begroeven ze 't ijlings; maar 't stralende licht konden ze niet mede begraven. Zoo werd ‘Fiere Margrietken’ ontdekt en met groote plecht naar St. Pieterskerk overgebracht. In 't koor van de kerk werd ze bijgezet; maar het duurde niet lang of men bouwde daarneven haar ter eer een kapel. Van toen af werd ‘Fiere Margrietken’ door de Leuvenaars als een heilige aangeroepen. Ze is de patrones van de jonge dochters, en de dienstmeiden vooral; en menige meesteres komt haar om goede dienstboden bidden. De eeredienst, dien de geloovigen aan ‘Fiere Margrietken’ bewijzen, is door de Kerk enkel toegelaten d.w.z. dat hij door de kerkelijke overheid nooit is afgekeurd. Maar evenmin heeft het pauselijk oppergezag hem goedgekeurd of erkend. Door de geestelijkheid van Leuven werden herhaalde pogingen aangewend om uit Rome een gunstige uitspraak, een zaligverklaring te krijgen. Zeker kan de echte geschiedenis in 't leven van ‘Fiere Margrietken’ niet alles voor haar rekening nemen. Stellig heeft 's volks verbeelding hier zoowel als elders rondom de feiten haar spel gespeeld. Maar toch blijven er feiten. De moord en de wonderen die volgden, worden niet alleen door Cesarius Heisterbach vermeld, maar ze staan ook geboekt in 't Martelboek van Citeaux, in 't werk van Joannes GielemansGa naar voetnoot(1) en in MolanusGa naar voetnoot(2), den geleerden geschiedschrijver van Leuven: Deze getuigt dat in de xvie eeuw de abdij van Villers nog wat goederen bezat, van Amandus afkomstig, en dat nog in zijn - Molanus' - tijd, in de herberg van Sint Joris een vertrek bestond, dat men heette 't ‘kamerken van Fiere Margrietken’. Later ook werd over ‘Margaretha van Leuven’ meermaals geschreven. De heer van Even, de geleerde archivaris der stad, gaf een merkwaardig verhaal: ‘La bienheureuse Marguerite de Louvain, dite | |
[pagina 31]
| |
Marguerite la fière, sa légende, son culte sa chapelle.’ Van dat werk verscheen een Vlaamsche vertaling.Ga naar voetnoot(1) Ook de dichters voelden zich aangetrokken door ‘Fiere Margrietken.’ O.a. Prudens Van Duyse wijdde haar een gedicht. In 1775 besloot het kapitel van St. Pieter de zaak van ‘Fiere Margrietken’ klaar te trekken. Maar door de ongelukkige tijdsomstandigheden werd het onderzoek weer op de lange baan geschoven. In 1846 nieuwe aanvraag. Ze bleef zonder gevolg door den dood van priester Verhoeven, die zich met de zaak had belast. Een derde onderzoek werd ingesteld door zijn Eminentie den Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen in 1884, op aanvraag van den Eerw. Heer Deken Ceulemans. De voorzitter van 't bisschoppelijk gerecht was een Leuvenaar, Mgr. Aerts, deken van St. Rombaut's-kapitel te Mechelen; Kanonik De Becker, rector van 't Amerikaansch Seminarie, bekleedde 't ambt van aanvrager der zaligverklaring. De onderzochte stukken, met de uitspraak er over gedaan, werden opgestuurd naar Rome. In Mei 1896 gaf Paus Leo XIII toelating, het proces van zaligverklaring te pleiten vóór de Roomsche Congregatie. De bewijsstukken aan die Congregatie van Kerkgebruiken voorgelegd, moeten niet zoozeer gelden 't bestaan van mirakelen, door de voorspraak van Margaretha gedaan, als wel het feit dat van den dag van haar dood af tot op heden Margaretha van Leuven door de geloovigen is aangeroepen geweest met onafgebroken vereering. Bewijzen zijn er genoeg teruggaand van heden tot de tweede helft van de xve eeuw. Geen enkel Leuvensch stuk gewaagt van vroegere tijden.Ga naar voetnoot(2) Het oudste ambtelijk getuigenis dat tot nog toe bekend was, draagt den datum 18en Juli 1453.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 32]
| |
Nu deed het toeval ons de hand leggen op een bewijs, dat klaarblijkend toont hoe reeds in 't begin van de xve eeuw de eeredienst van Margaretha van Leuven hier volop aan 't bloeien was. In 't Staatsarchief berusten rekeningen uit de xve eeuw, waarop een kerkbediende uit dien tijd, zekere ‘Geert de Pape’ de uitgaven aanteekende, besteed aan 't herbouwen van St. Pieterskerk te Leuven.Ga naar voetnoot(1) Belangrijke inlichtingen en aangename verrassingen genoeg voor den liefhebber van Schoone Kunsten in deze aloude stukken. Zoo stipt staat elk werk op die rekeningen aangeteekend, dat met ieder blad het grootsche werk van St. Pieterskerk langzaam oprijst vóór onzen geest. Onder de uitgaven, aan steen, beeldwerk en timmerhout besteed, vermeldt de schrijver ook andere onkosten, die eigenlijk den bouw niet raken, maar die onze aandacht verdienen om de schoone versieringswijzen en de oude kerkgebruiken waarmee ze ons bekend maken. Zoo vinden we daar o.a. relikwieprocessies aangeteekend die om de zeven jaar met volle pracht de stad doortrokken. Maar een bijdrage van 't grootste belang voor de kerkelijke geschiedenis van Leuven is de ontdekking in bovengemelde rekeningen van de oudste officieele melding omtrent den eeredienst van de gelukzalige Margaretha van Leuven. Het jaartal 1433 staat duidelijk in 't opschrift van 't stuk. Hier vindt men een onloochenbaar bewijs der bijzondere vereering van ‘Fiere Margrietken’:
Er werd dus in 1433 een loon uitbetaald aan een priester (‘heer’) om voor Fiere Margriet te zitten; d.i. om bij haar relikwieën te blijven en ze door de bedevaarders te laten vereeren. Nog heden bestaat dat gebruik in sommige kerken. Zoo blijven de relikwieën van 't Heilig Kruis na de ontblooting op Goeden Vrijdag voor de geloovigen uitgestald. | |
[pagina 33]
| |
Een bescheiden proeve van uitleg op den aangehaalden tekst moge deze regelen besluiten: Van 1423 tot 1435 was men druk bezig aan 't nieuwe koor van de kerk en terzelfder tijd brak men 't oude koor af. Binnen dien tijd moesten de goddelijke diensten en andere kerkoefeningen worden voortgezet zoo goed en zoo kwalijk als 't ging. Van binnen was de kerk met stellingen bezet. Is 't niet waarschijnlijk dat de heeren Deken en Plebaan dan alleen 't noodige deden verrichten, en menige oefening van minder belang hebben opgeschorst? Met den eeredienst van Margaretha was dit niet het geval: een priester bleef zijn gewoon ambt vervullen te midden van de algemeene verwarring. Een bewijs dat die oefening waarlijk in eere was bij de geloovigen en dat men er aan hechtte ze trouw te bewaren.
Eug. Vander Heyden. |
|