Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||
Nota's over en tot de geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling
| |||||
[pagina 11]
| |||||
zaal der Nederduytsche Bijbels van Isaak Le Long (Amsterdam, 1732; Hoorn, 1764). Ongeordende bibliographie is het nochtans, zonder spoor van geschiedenis en kritiek, met des te meer ongewettigde veronderstellingen en heftige Quos ego's tegen den Roomschen godsdienst. En verder zijn het studiën van afzonderlijke deelen als Hinlopen, Historie van de Nederlandsche overzettinge des Bybels (Leiden, 1777). Stelselmatig onderzoek leverden P. Leendertz in: De Prozabybel aan Jacob van Maerlant toegeschreven (De Navorscher 1861, 337) en Moll in zijne: Bijdrage tot de Geschiedenis der Middelnederlandsche bijbelvertaling (over de vertaling van Isaïas en Jeremias) en: Geert Groote's Dietsche vertalingen ('t eene in Versl. en Med. Kon. Acad. Lett. IIde r. dl 7, 1878; 't andere in de Verhandelingen XIII, 1880). Nu laatst, in Juli 1903, leverde Dr. C.H. Ebbinge Wubben eene hoogst belangrijke studie: Over Middelnederlandsche vertalingen van het Oude Testament. 't Is de Bijbel van 1360, de ‘tweede historiebijbel’ die inzonderheid bestudeerd wordt. Ook het middeleeuwsche Bijbelverbod wordt bestudeerd. Het tijdvak 1523-1531 bestudeerde Prof. J.G. de Hoop SchefferGa naar voetnoot(1) bij aansluiting, incidenter, in zijne: Geschiedenis der Kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531. (In boekvorm, Amsterdam 1873, blz. 256-282). Een weerdevolle studie is het. Voor omtrent datzelfde tijdvak leverde Prof. J.I. Doedes († 1897) ons belangrijke bijdragen in verscheidene werken als in de Bibliographische adversaria, de Nieuwe bibliographisch- historische Ontdekkingen (1876), vooral in zijne Geschiedenis van de eerste uitgaven der schriften der nieuwen verbonds in de Nederlandsche taal, 1522, 1523 (1872). Doedes geeft meest louter bibliographie. Hij plaatst zich op den standpunt van geloovig protestant.Ga naar voetnoot(2). | |||||
[pagina 12]
| |||||
Op 1en Jan. 1892 schreef Teylers Godgeleerd Genootschap van Haarlem, als prijsvraag uit, de geschiedenis der Nederlandsche Bijbeloverzetting vóór den Statenbijbel (1635), en op 1en Jan. 1895, dezelfde geschiedenis tot aan de overzetting van den Lutherbijbel van 1523; maar er kwam niets van te recht. In 1895 waagde het de heer H. Van Druten, hervormd predikant te Rijnsburg, eene volledige geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling uit te geven (Rotterdam, D.A. Daamen, 1895-1902). Dr. C.G.N. de Vooys, de uitmuntende kenner onzer middeleeuwsche letterkunde, wikte en woog het eerste deel: Middeleeuwsche vertalingen, in het Theologisch Tijdschrift, hooger vermeld, en toonde duidelijk hoe het wemelde van fouten van allen aard. ‘Onze conclusie is dus, besluit hij, dat in Van Druten's boek hier en daar wat bruikbaar materiaal te vinden is, maar zo onmethodies meegedeeld en verwerkt dat het als “Geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling” onbruikbaar is.’ (blz. 137). Het tweede deel, aanvangend met het jaar 1522 heeft geen mindere gebreken en toont nog duidelijker dan het eerste, dat de schrijver met een protestantsch-apologetisch doel gewerkt heeft. Tot daar het werk in Noord-Nederland. Bij ons in België bleef het vraagstuk bijna onbesproken en, rond uit gezegd, onbekend. Wat België leverde waren uitgave en studie van den Rijmbijbel van Jacob van Maerlant door Jan David. Wie er het meeste voor deed was de E.H. Schuermans zaliger die in 1859-60 eene Geschiedenis der vlaemsche Bybelvertalingen gaf in De Eendragt van Rens (jg. 1859-60, blz. 81-82; 86-87; 89-91; 94-96; 97-99; 101-103). De opgave der bladzijden toont reeds genoeg dat het geene groote studie is. In zijne nagelaten papieren vind ik echter dat hij verder doorgestudeerd heeft, dan zijn opstel te veronderstellen gaf. Iets uitgebreider bestudeerde hij den van Winghe-bijbel in De Vlaemsche School (1861) en in de lettervruchten van Met Tijd en Vlijt (1863, blz. 183-190). In het Bulletin du bibliophile belge § XV, blz. 162, is eenige aanteekening echter zonder waarde te vinden voor den druk van 1513, verder hier en daar iets in den Messager des sciences historiques, een paar | |||||
[pagina 13]
| |||||
nummers in de Bibliotheca Belgica (1e Série B, 122 et T, 19), en dat is omtrent alles geloof ik. In het degelijke Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen werd voor 1904 aangekondigd van M. de la Montagne: De Liesveldtsche Bijbels (1526-1542). In het buitenland bemoeiden zich de encyclopedieën met ons Bijbelvraagstuk. Het artikel dat het Kirchenlexicon er aan wijdt (II, sp. 762-3; 1883) is van weinig of geen belang. Van meer waarde is dat van Nestle in de Realencyclopädie für protestantische Theologie (III, blz. 119-124; 1897), dat zich beroept op ‘privatmitteilungen aus Amsterdam’ (blz. 120, 23/24). De Dictionnaire de la Bible, (uitgegeven tot Lit) verzendt op Flamandes naar Neerlandaises (Versions) de la Bible. Mgr. Vigouroux was zoo goed mij mede te deelen dat de E.P. Van Kasteren S.J. die studie onder handen had.
* * *
Eenige aanteekeningen zou ik heden willen meedeelen voor het tijdvak dat den Lutherbijbel voorafgaat, inzonderheid voor 1513-1518. Hier stelt zich vooraf eene vraag van theologisch belang: wat had ons volk toen van den Bijbel te lezen? Een kort antwoord: voor het Oude Test., de Delftsche en Keulsche Bijbels, de 4 drukken van 1513, 1516, 1518, verder te bespreken, de ‘onderscheidene Psalmedities’; voor het N.T., de Bijbels van Keulen (de drukken van Delft en Kampen?), de menigvuldige uitgaven ‘van geen geringe waarde’Ga naar voetnoot(1) der epistels en evangeliën, en van het boek van den levene onzes Heeren, waarbij aansloten - het ontbrekende voor het N.T., - de Handelingen en de Openbaring in drij drukken; in de gewaagde veronderstelling dat er voor die jaren geene nieuwe drukken meer te vinden zijn. Merk dan nog op dat onmiddelijk vóór Luther's vertaling, - waarschijnlijk, volgens Dr. Doedes, - éénmaal de vier Evangelies uitkwamen, deelsgewijs, tweemaal het geheele N.T., tweemaal de Brieven van Paulus en eens de Katholieke Brieven, telkens naar de | |||||
[pagina 14]
| |||||
Vulgata. Dat alle de opgesomde boeken geen kritische teksten gaven, is gereedelijk toegegeven. Van heel die litteratuur, buiten de 3 drukken 1513-1518 en de psalmuitgaven, gewaagt van Druten, 347 ternauwernood; Dr. Doedes en Prof. de Hoop Scheffer bestudeeren haar evenmin. Le Long besteedde aan de drukken 1513-1518 (hij kende er eveneens drij), niet minder dan 73 blz. Het was ook een kolfken naar zijn hand die ‘vervalschte papistische bijbels’Ga naar voetnoot(1). De Realencyclopädie vermeldde ze en oordeelde dat ze vormden: ‘den Uebergang zu den eigentlichen Bibelübersetzungen (III, 121 8/9). Wanneer wordt die belangrijke vóórluthersche Bijbellitteratuur eens degelijk bestudeerd?
* * *
In 1513 verscheen dan een klein in-folio dat heette: ‘Dē Bibel int corte ghetranslateert. Wten latine ende walsche. Metten figueren’. Le Long heeft een druk dier uitgave nooit in handen gehad. Tegenwoordig zijn er bij mijn weten maar twee exemplaren voorhanden, te weten in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage en op de bibliotheek van de maatschappij der Ned. Lett. te Leiden. Op het laatste exemplaar is ingeschreven: ‘Geprindt by Nicolaes die Greve ende Thomas van der Noot, int iaer.. M.D. ende xiij op sint Thomas avont.’ Het andere exemplaar belette het toeval mij te benuttigen. In 1516 had de druk eene tweede uitgave met gelijkluidenden tekst. Nu meldt de laatste bladzijde: ‘Hier is voleyndt den Bibel in corte, nu anderwerf ghecorrigeert ende met veel schoone figuren daer inne gheset. En̄ hi is gheprent in die vermaerde coopstadt van Antwerpen, bi mi Claes de grave, woonende in onser Liever Vrouwē-Pandt, binnen die Camerpoorte. Int iaer ons Liefs Heeren M.CCCCC ende XVI den VI dach van Ianuario.’Ga naar voetnoot(2) | |||||
[pagina 15]
| |||||
Claes de Grave leverde met die boeken eene vertaling, int corte, wten latine, ende walsche; juister ware het geweest. - Le Long, 432, oordeelt het een schelmstuk van bedrog, - uit het Latijn volgens het Fransch. 't Is immers eene overzetting der Bibles pour les simples gens. Zijn Bijbel was ook geen eigentlijke Bijbel maar een ‘Bibel int corte’. Inderdaad het is de weerga van het boek dat men heden in het onderwijs heet: eene Bijbelsche Geschiedenis. Het bevatte, evenals de vermelde Bibles, niet de teksten maar de geschiedenissen der boeken van het O.T. te weten van Pentateuch, Josuë, de Rechters, de vier boeken der Koningen, de boeken van Jonas, Ruth, Tobias, Daniel en Susanna, Esther en Job. Van het N.T. niets. Hoe zulks? Merk wel op dat Claes de Grave een Bibel verkoopt en het woord Bibel in die jaren bij uitnemendheid het O.T., of de geschiedenissen van het O.T. beteekent, terwijl het N.T. bij uitnemendheid het Testament heet. Zoo komen b.v. sommige slachtoffers der inquisitie als Dirck Smuel † 1546 verklaren dat zij bezitten een Bijbel, een Testament. Die beteekenis verandert eerst later in de XVIde eeuw, wanneer de protestantsche drukken voor titel voeren: Biblia, dat is de gansche H. SchriftuurGa naar voetnoot(1). Wij hebben dus aan die boeken eene Bijbelsche geschiedenis. Zoo is het geheel verdeeld niet volgens de boeken waaruit de geschiedenissen afkomstig zijn, maar in een doorloopende reeks van 251 hoofdstukken. Het is echter eene Bijbelsche geschiedenis volgens haren tijd, namelijk wat men heet historienbibel, een historiebijbel. Terwijl in het Oosten, zoodra het Christendom buiten de Grieksche kuststrooken treedt, men als | |||||
[pagina 16]
| |||||
overzetting van den Bijbel studeerteksten, letterlijke vertalingen bezorgt - men denke aan de Syrische Hexapla en de Peschito. De vertalingen van Ulfilas in 't Gotisch en de Cyrillische in 't kerkelijk Slaafsch zijn ook in dien aard van bewerking, - ontvangen de Westersche geloovigen de teksten der Itala en, weldra, der Vulgata, die iedereen ten dienste staan wat de spraak en de geboden der kerk betreft, vermits het Latijn toen Westersche wereldtaal was en er tot 1199 zelfs van geen plaatselijk Bijbelverbod sprake is. Maar de menschen van toen vragen, in geest van geloof - in tegenstelling met den geest der kritische studie van het Oosten, - iets anders dan de Vulgata, namelijk een stichtend onderwijs in de gewijde geschiedenis. De geestelijkheid dan geeft die gewijde geschiedenis, den tekst der verhalende boeken ontledende, doch in plaats van kritische - die echter in het begin niet heelemaal wegblijft, - met onderwijzende en beeldenteekenende paraphraseering. Die uitleg nu wordt genomen uit oudere schrijvers, Augustinus, Hieronymus, - wanneer de schrijver Grieksch kent, uit de Greeksche vaders, Gregorius van Nyssa, Jan van Damascus. Doch door Beda reeds en spoedig na hem wordt die uitleg opgenomen zonder kritiek der bron en zoo krijgen de verdichtselen - waarschijnlijk reeds onder het volk verspreid - voorkomend in de middeleeuwsche apocryphen als de revelationes Sti Methodiï, en de tallooze Hexameron's,Ga naar voetnoot(1) die zelf weer opklimmen tot joodsche apocryphen eene plaats in den Bijbeluitleg. Die aard van bewerking nu, voor doel hebbend te stichten en te onderwijzen, ontwikkelde zich alzoo door de middeleeuwen tot het type van den historiebijbel, de historia scholastica van Petrus Comestor (rond 1170). De historia was eene bewerking van meer dan gewone weerde. Ze behandelde de historische boeken van het O.T. en gaf zooveel als eene samenvatting der Evangeliën met de geschiedenissen van den Actus Apost. en uittreksels van Flavius Joseph. | |||||
[pagina 17]
| |||||
Geschreven in den tijd dat de eigen volkstalen aan 't opkomen waren, werd zij als een grondslag van geheel de latere middeleeuwsche letterkunde. Zij was het voor de middeleeuwsche Nederl. historiebijbels, voor de Bibles pour les simples gens en diensvolgens, voor onze drukken. Wie echter doet verstaan dat men onder den naam van Bibel int corte de scholastica leest (De Hoop Scheffer, 41) is mis. De vertalers-bewerkers der scholastica dalen van de meer ontwikkelde latijn-sprekende wereld tot het geestespeil der eigensprakige bevolking, gaan mee met hunnen tijd, breiden uit naar den geest der lezers. En zoo vallen Comestor's metaphysische beschouwingen stilaan weg om vervangen te worden door zinnelijke, naturalistische uitbreidingen en ongelooflijk-wonderbare bijzonderheden: de kenteekenen van het verval der middeleeuwen. Eenige staaltjes uit de drukken. Waar de Vulgata-vertaling van Delft te lezen gaf: ‘In den beginsel sciep god hemel en̄ aerde. Mer die aerde was onnut en̄ ydel en̄ donckerhedē warē op die aensichten des afgronts. En̄ gods gheest was ghedragē bovē den waterē. En̄ god seyde dat licht moet werden, ende dat licht wort gemaect. En god sach dat licht dattet goed wesen soude en̄ hi sceide dz licht vā die donckerhedē, enz’,Ga naar voetnoot(1) daar geeft de druk 1513-16 het verhaal: ‘In 't beghinsel schiep God Hemel ende Eerde. Dye Werelt en was nyet dan groote ydelheyt, groote duysternessen warender ombevangen: Soe dat niet en was dan eene diepheyt met duisternisse; het welcke een materie es sonder forme. God maicte d'Licht op den eersten dach. Op den tweetsten dach maicte God die Rontheit van den Firmamente, enz’.Ga naar voetnoot(2) (Dat eerste Capittel). Kap. III dat voor weerga maar enkele regels heeft in den Bijbel (Gen. 111, 1-7), behelst o.a. de volgende metaphysische uitweiding: ‘Maer 't voerscreven Serpent en dorste niet spreken tegen Adam want het wiste wel, | |||||
[pagina 18]
| |||||
dat die Man wys was, vol sins, seere vroem ende sterck. Want Adam hadde drie de principaelst crachten: Hi hadde meer stercheyden, dan noit eenich man hadde: God onse Heere gaf hem grooten sin ende Wetenheyt, doen hi hem inblies die Siele: Hi was oock scoonder dan noyt sterfelyck wesen mochte: Want God formeerden, ghelyck een yegelyck wel weet, na syn eygen forme of beelde, dat 's na syn gelycke. Doen hem God ghegheven hadde, alle drie dese voerscreven Crachten of Virtuten, te weten Cracht, Sin ende Schoonheyt, so gaf hi hem sinen Vrien Wille den welcken es ghegeven om 't goet te doen, ende 't quait te laten. Alle dit hadde Adam. Doen 't voerseyde Serpent sach, dat Adam was van alsoe grooten Sinne ende wetenheyt, die hem God ghegeven hadde, so en dorste hem niet eerst aencomen, maer peynsde dat eerst het Wyf proeven soude midts dat God haer so vele Virtuten noch Perfectheyt niet ghegheven en hadde, als hy Adam dede. Soe quaem 't aan Eva...Ga naar voetnoot(1) In de Scholastica, cap. XXIII geeft Comestor by de vervloeking van het Serpent: ‘Et quia adhuc midi erant (Adam en Eva), Serpens modo hominem timet nudum et fugit, et in vestitum insilit.’ De vertalerbewerker ontleedt zulks als volgt: ‘Die Beesten ende die Creaturen, over dewelcke God Adam. hadde ghegheven heerschappie, en kenden nu Adam nyet, mits dat hi geeleet was, want doen hem die heerschappie ghegheven was, so was hi naect. So lange als Adam ende Eva naect waren, ende sonder cleedinghe in 't Eertsche Paradys, hielen hem de Creaturen over haren Heere...’ (Cap. IIII). Het naturalisme is ook in alle kapittels zoo wat verspreid. Men leze b.v. cap. V (ook afgedrukt bij Le Long) waar de geboorte van Chaïn, het eerste kind, verteld wordt. Op ongeregeld geslachtsleven wijst een heele reeks kapittel-opschriften. In de houtsneden is dat echter minder erg dan men verwachten zou.Ga naar voetnoot(2) | |||||
[pagina 19]
| |||||
In C. VII vertelt hij het vinden des dooden Abels en beschrijft de droefheid van Adam en Eva: Si namen Abel tusschen hen beyden, ende droegenden, ten besten dat si mochten, in haer Tabernacle, daer si in scuylden; ende si leydenen op de Eerde, om te besiene, of hi niet becomen of opstaen en soude? Want si waenden, dat hi maer ontslapen en hadde geweest, ende si en wisten niet, weder dat hi doot was, oft niet? Ende doen si hem daer lange tyt hadden laten liggen, 't vleesch van den Lichaem van Abel begost te stincken, so seere,.... Op ten derden dach daer na, ghinck Adam ende Eva ter plaetsen daer si Abel gheleyt hadden, ende si deden die eerde van den Lichame: Ende doen si hem ontdeckt hadden, soe vonden se dat Lichaem al ghebroken, ende verrot, met groote stucken. Doen saghense wel, dat men also in der Eerden moeste rotten, omdat si mesdaen hadden tegen den wille Gods. Doen leefden si in grooter droefenissen hondert Jaren lanck, dat niemant moghelyck en waer om vertellen..... Verdichtselen en legenden zijn er met de vleet, of litteratorisch uitgebreid op een tekst der scholastica, of denkelijk uit middeleeuwsche schriften als Cap. CCII, uit 't Boek van den houteGa naar voetnoot(1): Die sommige segghen, dat die Coninghinne (van Saba), na dat si van daer ghescheyden was, aen den Coninc Salomon een wonderlyc stuck schreef, d'welcke si hem niet segghen en dorste, doen si bi hem was; dat was, van den Houte, daer een Man aen hangen moeste, die de Wet der Heydenen verkeeren souden, ende die Wet der Joden destrueren. Ende si ontboodt hem seker teekenen, daer hi dit Hout bi kennen oft vinden soude. Daerna maecte men daer een Piscine, ende die Enghele Gods roerde dat water van der Piscinen...’Ga naar voetnoot(2) | |||||
[pagina 20]
| |||||
Het is hier de plaats niet de oorsprong van elk dier verdichtselen op te maken. Het is reeds duidelijk geloof ik dat wij met eene Gewijde Geschiedenis te doen hebben die heeft willen stichten en in den smaak vallen van het volk. Van bedrieglijke vervalsching, met het doel het volk omtrent de leering van Christus in dwaling te houden is zeker geen spraak. De Realencyclopädie (III, 121, 10/11) is zoo wijs de beschuldiging aan te halen, maar op rekening van Le Long.
* * *
Kort na deze tweede uitgave (1516) kwam er eene derde bewerkte uitgave, namelijk in 1518, die in twee drukken verscheen, met verschillend dialekt. Ik heb van elk een exemplaar voor mij liggen. Op 't eene luidt de titel: Den bibel ghetrāslateert en̄ v̄meerdert vuolghēde allen die boeckē als indē latȳy en̄ mittē figurē Gheprēt ano xvc xviij keert ōme en̄ daer vint me die tafel met al syn capittelen De tafel sluit met: Cū gratia et privilegio. Op de laatste bladzijde: £ Gheprent tot antwerpen in onser liever vrouwe pant bi mi Claes die Grave Intiaerōs heeren. M. vyfhondert ende xviij. opten xxviij dach Iunii Op het andere exemplaar, is de titel dezelfde, eveneens de tekst van het naschrift. Alleen verschillen letterplaatsing, een paar verkortingen en herē voor heeren. In het boek zelf hebben beide drukken zelfde letter, zelfde formaat, zelfde getal regels (42) per kolom, maar verschillen voor de spelling, de verkortingen, een enkele maal voor de platenGa naar voetnoot(1). Doch verder meer | |||||
[pagina 21]
| |||||
daarover. Ik wilde hier slechts aanteekenen dat er kort na 1516 niet één gelijk tot hiertoe geloofd werd (Le Long schijnt den 2den druk gekend te hebben), maar twee drukken zijn, met verschillend dialekt 't geen natuurlijk eene veel breedere verspreiding veronderstelt. Deze dubbele uitgave nu is vermeerderd met alle de boeken van den Bijbel (O.T.) die in de vorige uitgaven ontbraken, behalve Leviticus en Deuteronomium, de paralipomena, de twee boeken van Esdras en de psalmen. Van het N.T. geeft het boek de Handelingen, min een paar hoofdstukken (C. XVI-XVII), en de Openbaring. Met die vermeerdering op 1513-6, gaat tevens eene verandering gepaard. De 4 eerste cap. van de Bijbelsche geschiedenissen 1513-6 worden vervangen door de 3 eerste cap. van den vertaalden Vulgatatekst van Delft 1477; zoo is eveneens Exod. I-IV volgens Delft, Salomon I-III eveneens, en verder een of ander hoofdstuk door het boek heen. Zoo vallen sommige legenden weg als het verdichtsel der gulden baarden die de Israelieten kregen al drinkende van het vermorzelde gulden kalf (1513-6, cap. CII). Volgens Le Long, 469 zou hier ook weggevallen zijn het verdichtsel der dood van Sedechias en samengebracht met een weggevallen onbeduidenden zin uit Job (geheel dat cap. is veranderd) veronderstelt hij ‘dat men zich mogelijk over sommige deser Vervalschingen heeft beginnen te schaamen; indien 'er nog eenige schaamte geweest is, by de geene, die dus haare handen aan 't gewyde hebben durven slaan.’ Ziehier nochtans die tekst uit Sedechias uit den druk van 1518. Het weze tevens nog een staaltje van het typisch einde-middeleeuwsche dier Bijbelsche geschiedenissen: ‘Als Nabuchodonosor in Babylonië gecomē was so hielt hij een grote feeste om die victorie die hi | |||||
[pagina 22]
| |||||
gehadt hadde En als hi over tafel sat so dede hi Sedechias den coninc van Jherusalē voer hē halen en̄ hi geboot dat men hē een laxatijf te drincken geven soude om hē schande te doen Als sedechias desen dranck ghedronckē hadde soe en conde hi hem niet onthoudē hi en̄ moeste daer zȳ gevoech doen voer haer allē En̄ doen si hem langhe bespot hadden so setten si hē weder in den kercker daer hi in groter cativieheyt sterf. En̄ aldus nam dat coninckrijck der ioden eynde.’ Iets is er nog aan te stippen voor den tekst der Handelingen. Wat hier ontbreekt is C. XV, v. 40-41 en de geheele Cap. XVI en XVII. De reden? Zeker niet eene vervalsching van Roomschen want Cap. XV, 40-41 houdt juist een tekst die niet zelden gebruikt werd tegen de afbrekers der overlevering. Vergelijken we nu de twee exemplaren, b.v. in cap. VI.
| |||||
[pagina 23]
| |||||
En zoo vertoont de eene druk een verzorgde tekst met slechts zeldzame verkortingen, de andere een tekst die schemert van verkortingsstreepjes. Wat het verschil der taalvormen betreft, zeker ligt eenzelfde handschrift - uit de 15de eeuw? - tot bron aan de twee drukken. In den eersten druk nu pleiten de taalkundige vormen evenals de woorden voor een dialekt dat aan de Vlaamsche grenst, doch het blijft zeker een Brabantsch dialekt. In den tweeden druk schijnt dezelfde tekst door een echten Brabander die meer oostwaarts woonde, te zijn bewerkt. Mogelijk was die tweede druk bestemd voor den boekwinkel van Thomas Van der Noot, van Brussel, die juist in die jaren zijne werkjes uitgaf, meest alle in den aard onzer drukken; de druk van 1513 droeg immers ook de melding: ‘Gheprindt by Nicolaes die Greve ende Thomas Van der Noot.’ Mogelijk ging dan de tweede vermelde druk vooraf gelijk voor den druk 1513-1516, de uitgave de Grave-Van der Noot de andere voorafging; de beter verzorgde tekst en de verbeterde houtsnede, de bekoring van Eva voorstellende - zie hooger, - komen die onderstelling ietwat staven, maar eene onderstelling blijft het. Eene onderstelling is het verder, in de veranderingen van 1518 de hand te zien van Van der Noot.
* * *
Over vragen van evenveel belang als: Wie was de vertaler dier Bijbels, is ook nog omtrent niets met zekerheid te zeggen. De stijl verraadt een schrijver, naar de spraakvormen te oordeelen, uit de 15de eeuw, die zijne taal buitengewoon goed kende en zelfs toen reeds eene algemeenere letterkundige taal nastreefde. Schuermans waagde de veronderstelling dat het een predikheer of minderbroeder kan geweest zijn.Ga naar voetnoot(1) Nog moeilijker zijn de veranderingen in de drukken van 1518 uit te leggen. Veel heeft het weg van een drukkersspeculatie. | |||||
[pagina 24]
| |||||
Wat het oordeel der Realencyclopädie betreft, verkeerd is het te zeggen dat de drukken van 1513-6 den overgang vormen tot de eigenlijke Bijbelvertaling. Het zijn nog altijd middeleeuwsche historiebijbels. Op de drukken van 1518 past het iets beter zonder nochtans juist te zijn. Zijn er nog andere drukken geweest buiten onze vier? Enkele bibliographische aanduidingen zouden het kunnen doen veronderstellen. Zoo heeft Jac. Le Long (Bibliotheca Sacra, I. 409. Uitg. 1723):... ‘Antverpiae, de Grave 1518, Lovanii 1518. Eadem est editio.’. Maittaire, Annales Typographici II, 1, 312 schrijft Jac. Le Long af. Isaak Le Long, 459 vindt dat ‘de naame Leuven bij misslag van Seeker Catalogus schijnt ingesloopen te zijn’ en besluit tot één druk 1518. In het Kirchenlexicon II, 762 gaat de dwaling voort: ‘Eine Folioausgabe veranstalte 1518 der Buchdrucker Barthol. van Grave zu Löwen und Antwerpen, zweite auflage 1525.’ De eerste missing - druk te Leuven, drukker Barth. van Grave, - spruit voort uit de verwarring van Claes de Grave met den lateren Leuvenschen Barthol. van Grave die in 1547-48-51, verscheidene Fransche en Vlaamsche Bijbels drukte (verkreeg drukkersrecht in 1546, stierf in 1578). De tweede missing: zweite auflage 1525, is ontstaan door het verkeerd lezen van Jac. Le Long die na het bovenaangehaalde: eadem est editio, voortgaat: 4 vol. in 12. Antverpioe 1525. Het Kirchenlexicon doet ten onrechte het eadem est editio op deze woorden vallen. Wij blijven ons dus houden aan 4 drukken. Komt nu de vraag van het verspreiden dier Bijbels. Uit de zeldzaamheid der exemplaren besluit Le Long ‘datse door de Roomsche Geestelycheit noodtsaakelyk alom met neerstigheyt moeten opgesogt en opgekogt wesen; om dezelve te smooren, en daardoor haaren Tegenstrever de bewysen van haare gepleegde Godtloose vervalschingen van Godts woord, uyt de handen te wringen’ (blz. 412 en 411). Veel waarschijnlijker is het dat die boeken bij het verspreiden van den gewijden tekst, uit nalatigheid zijn verloren gegaan.Ga naar voetnoot(1) | |||||
[pagina 25]
| |||||
Voor Mertens en Torfs in hunne Geschiedenis van Antwerpen, IV, 274-5, heeft die zeldzaamheid eene andere reden: ‘Claes de Grave (had) in 1516 eene uitgave bezorgd van den Bibel in 't corte,... en in 1518 eenen anderen, vermeerdert... Al de exemplaren dezer twee uitgaven, welke men vinden kon, werden in beslag genomen en vernietigd; ook zyn zy ten uiterste zeldzaem. Nog stouter was Jacob van Liesveldt die in 1526 eenen Bybel met houtsneefiguren uitgaf.’ Kostelijk is het om lezen nietwaar, hoe de kortzichtige partijdigheid dier schrijvers de ‘vervalschte papistische drukken’ van Le Long bij de uitgaven van het protestantisme rangschikt en den van Le Long verwenschten papendrukkerGa naar voetnoot(2) een weinig onder den opgehemelden martelaar Jacob van Liesveldt, eereplaats geeft. Waar Mertens en Torfs het ‘in beslag genomen’ vonden, heb ik vruchteloos opgezocht. Bij Le Long, 610 staat: ‘Ondertusschen gelieve de Leser aan te merken dat in alle Plakaaten de Bybels betreffende, als meede in alle de Catalogi librorum prohibitorum... geene van de drie Drukken der Vervalschte Bybels... ingetrokken, nog verboden zyn geworden; 't welk klaar aantoont dat zy op dese Uytgifte niets te seggen hadden, en also stilswygende deselve Autoriseerden om by het gemeen geleesen te worden; als met haare leere volkomen over een komende.’ Maar voor Mertens en Torfs waren het protestantsche drukken in 1516 en 1518, en daarom moesten ze vervolgd worden.
* * * | |||||
[pagina 26]
| |||||
Zoo eindigt de vroolijke geschiedenis der papistische BijbelvervalschingGa naar voetnoot(1).
Antwerpen, April 1904. F.P. Lorreins Mz. |
|