| |
| |
| |
| |
[Deel 2]
Verval of dageraad?
In mijn artikel ‘Modernen’ heb ik een woord gerept over de katholieke letterkundigen, dat eenige doordieping vordert. Het onderwerp zou ik in anderen vorm willen hervatten, namelijk met te antwoorden op de volgende vraag: - Welk moet de houding der katholieken zijn in de hedendaagsche toestanden?
Doch vooreerst moet ik zeggen onder welk opzicht ik het Katholicism hier vooral aanschouw. Het Katholicism is de hoogste bevestiging ter wereld en derhalve de hoogste kracht.
Ontkenning, twijfel, scepticism zijn altijd een bewijs van ondergeschiktheid, van machteloosheid. In het affirmatieve, in het positieve, in het ‘ja’ is het leven, het zijn - in het negatieve het ijdele, het niet.
Aan den graad van bevestiging eener leering kan men hare weerde toetsen, want opbouwen is verdienstelijker dan afbreken, de vruchtbaarheid bewijst het leven en het leven heeft den voorrang op den dood.
Welke leering nu is zoo alomvattend als de katholieke leering, welke bevestiging is zoo vast en zoo algemeen als de hare? Haar naam reeds zegt wie zij is, en sedert eeuwen bestaan de sekten en ketterijen door den oorlog dien zij 't een of 't ander punt harer belijdenis aandoen. Overal waar de dwaling ‘neen’ zegt, roept de volle waarheid, het Katholicism, een machtig en vruchtbaar ‘ja!’
Bestaan van God, oorsprong des menschen, onsterfelijkheid der ziel, toekomstig leven, bovennatuurlijke wereld, verband tusschen het hemelsche en het aardsche, alle raadsels die 's menschen geest plagen, alle twijfels en vragen die zijn gemoed verontrusten, worden door den katholieken godsdienst in affirmatieven zin opgelost, in bevestigenden zin
| |
| |
beantwoord. De Kerk berust op het Credo, op het ja-woord.
Niet zoo de andere dogmatische leeringen? zal men vragen. - Niet in de zelfde mate, want ééne leering alleen maakt aanspraak op onfeilbaarheid: de Katholieke Kerk; en zij alleen heeft het recht tot allen te spreken, omdat ze nooit uitnoodt tot verwerping of ontkenning, maar enkel tot uitbreiding en volmaking. Zoo moet een andersdenkende - schismatiek, protestant, jood - geen enkel punt van zijn geloof laten varen om tot het katholicism over te gaan, maar zijn hart en geest uitzetten tot voller aanvaarden. Alle stroomen vallen in den ruimen schoot der oeverlooze zee.
Het wezen der Kerk is zoodanig bevestiging dat in deugden groeien bij haar gelijk staat met opbouwen, stichting. Zooals Christus de menschelijke natuur niet verminderde met ze tot zijne goddelijkheid op te beuren, zoo vraagt de Kerk nooit aan hare kinderen eene verminking, een afnemen van hunne natuurlijke gaven en grootheden, maar een opstijgen tot verhevener hoogten, een verbreeden van te ingesloten verschieten. - Non veni solvere, sed adimplere, sprak Christus.
Zonder het natuurlijke staat hier op aarde het bovennatuurlijke niet vast, maar ook in het natuurlijke heeft het bovennatuurlijke zijn weerklank. Mgr. Pie merkt ergens zeer treffend op dat niet de bovennatuurlijke plichten - geboden der H. Kerk: vleesch derven, mis-hooren, enz. - lastig te onderhouden zijn, maar de plichten der natuurlijke wet, de geboden door God geschreven in ieder menschengeweten. Het zijn de natuurlijke deugden die te loor gaan, waar de bovennatuurlijke hulp ontbreekt. Zoo ook zijn de geloofswaarheden het behoud der waarheden vatbaar voor 's menschen geest alleen. En hier blijkt het belang van het katholicism én voor de wetenschap én voor de kunst én voor het openbaar leven.
Welke is de groote plaag van onzen tijd? - Zeker wel de twijfel, de ontkenning op alle gebieden: ontkenning van 't gezag in de maatschappelijke orde; vertwijfeling aan vreugd en vrede in leven en in kunst; wankelen van alle zekerheid voor wat de rede betreft.
| |
| |
Want, vreemd genoeg, terwijl de wijsgeeren der vorige eeuwen boften met hunne namen van rationalisten en positivisten, deden zij in den grond niets anders dan alle werkelijkheid en vastheid ondermijnen; zoodat het vergoden der rede uitliep op een wantrouwen, ja, een zich-zelfmoorden der menschelijke rede.
Met de philosophie hielden kunst en leven, - altijd innig verbonden, altijd trouw elkander weerspiegelend - gelijken tred. De uitslag was in de kunst het zwaarmoedigste pessimism als uitdrukking van den schrik, het verachten des levens. En, sprekend verschijnsel, hoe stouter de beweringen der materialistische wetenschap groeiden, hoe onfeilbaarder de uitspraken van de wijsbegeerte der vernieling klonken, des te flauwer werd bij eenling en maatschappij de levensmoed, des te meer stierf alle geloof uit in het leven, alle levensgenot en alle levensblijheid.
Der maatschappelijke instellingen ging het al niet beter dan aan de zielen een voor een. Geen vast beginsel staat het recht der volkeren meer ten gronde. Alles hangt af van de omstandigheden, van een wisselvallig evenwicht, van de willekeur van gebieder of natie.
Omwenteling is de wet der staatkunde, pessimism de kreet der kunst, twijfel de rijpste vrucht der wetenschap. Al deze kwalen zijn kinderen der ontkenning. Waarin ligt de genezing? - In de volle bevestiging door de Katholieke Kerk gebracht.
Men heeft de Kerk geheeten ‘une grande école de respect.’ Zij is meer, zij is het behoud, door de bevestiging, van alle levenskracht voor eenling en maatschappij.
Behoud vooreerst van de rechten der rede. - Waar werd ooit door den waren godsdienst paal of perk gesteld aan de gissingen der wetenschap, belemmering gebracht in den weg harer ontdekkingen? Enkel door een misverstand kan er spraak zijn van scheuring tusschen de geopenbaarde waarheid en de waarheid der natuurlijke orde, vermits beide hun oorsprong vinden in God. Geen enkele scientifieke ontdekking kwam ooit in botsing met welk dogma ook en de Kerk heeft nog te wachten naar den eersten geleerde of uitvinder, die hare leer in gevaar zou brengen.
| |
| |
Maar integendeel waar eene valsche wetenschap de geweldige hand legt op de voorrechten, de eigenschappen, de adeltitels van den menschelijken geest, daar staat de Kerk, de levende bevestiging, op de wacht en weert die vermetele af met beslist en goddelijk gebaar.
Het zelfde geldt in de kunst, in het leven. - Geen wonder zoo, met het geloof, ook vreugd en vroomheid vergingen. Dit leven, waarop geen ander eeuwig, allesherstellend, gelukzalig leven volgt, dit aardsche leven met zijne rampen en ellenden en verdrukkingen, met zijn onverpoosd zwoegen, met zijn vertrappelen van alle recht en vrijheid, is waarlijk te zwaar om dragen, te donker en afmattend. Liever den last neergelegd! Ha! dat de andere zoete gezel van 't menschelijk hart nog leefde, de zacht bevleugelde hoop, de verzuchting naar 't eindelooze, de verwachting van iets beters! Maar dood ligt ook de tweede goddelijke deugd, die kloekte en veerkracht schonk, zelfs voor het tijdelijke. Derhalve zinkt men onredbaar neer in het wantrouwen, in de wanhoop. De zelfmoord is de logieke afleiding van de heerschende wereldaanschouwing, en eilaas! niet in de letterkunde alleen vindt die logiek hare toepassing. Droef, droef wordt het leven, droef en duister de hoogste uiting des levens: de kunst.
't Is hier dat de katholieke kunst altaar tegen altaar moet oprichten, tegenover de ontkenning die de grond is van alle moderne kunst de volle bevestiging stellen der blijdschap, der hoop, der zegevierende liefde. Wij, katholieken, bezitten al wat ontbreekt aan onze zieke tegenstanders, spierend geloof en alle fierheid en blijheid die eruit vloeien. Waar de modernen enkel den Ik aanbidden en in die onvruchtbare zelfvergoding, zelfomhelzing haast den barren bodem bereiken van den haat, moeten de dienaars van Christus kloek voor den dag komen met hunne rijpe vruchten van geestdrift, bewondering en liefde. Zoo zullen zij aan de kunst zelve den hoogsten dienst bewijzen, beteren dienst dan met te veinzen dat zij onder één vaandel strijden met de vijanden van hunne overtuiging en van hun geloof. - Welken vorm moeten zij aan hunne werken geven? Dat is, volgens
| |
| |
mij, bijzaak. Alle vormen zijn goed, als zij maar rechtzinnig zijn. Den modernen vorm verwerp ik niet, wel de moderne richting in zoo verre zij aan de werkelijkheid niet beantwoordt. Maar altijd acht ik het fierder, edeler, degelijker werk, onder de baanbrekers te staan, dan den sleep te dragen van andere gezindheden.
Het zelfde geldt voor de wetenschap. Niet achteraan moeten de katholieken komen, maar zelf moeten zij alle edelmoedige initiatief nemen, aan het hoofd staan van alle beschavende onderneming, dewijl zij altijd vasten grond onder hunne voeten voelen, wel weten dat hun geloof nooit beschaamd zal staan voor de vorderingen der wetenschap, voor de ontdekkingen van den menschelijken geest.
Eindelijk zou niemand ze vóór moeten zijn op maatschappelijk gebied. De akker van den Hemelschen Vader werd aan hun zwoegen en zweeten toevertrouwd. 't Is als zij schuldig rusten en slapen dat de vijand komt en het zaad van 't verderf, het onkruid van kwaad en twist en valsch-verlokkende leering strooit waar de blonde aren welig in het zonnelicht hadden moeten wiegelen.
Katholieken, katholieken, op u rust eene schrikkelijke verantwoordelijkheid! Waarom duldt gij dat de dwaling den schijn aanneme van aanlokkende grootmoedigheid? Al wat de leefbaarheid vormt van uwen ergsten vijand van den oogenblik: het socialism, is eene diefte gepleegd tegen uwe heilige leering, eene verkeerde toepassing van het groot beginsel der broederlijkheid, waarop het Christendom berust. Luider dan de dwaling had de waarheid de zelfde beginsels moeten verkonden en alle volkeren roepen tot onderlinge liefde en samenwerking.
Maar, sedert de middeneeuwen, hebben de katholieken, om zoo te zeggen, altijd onder eene wolk geleefd. Opvolgentlijk bedrukt door het protestantism, door de heidensche opleving der Renaissance, door het vernielende scepticism der rationalistische achttiende eeuw en door de verblindende opbloeiing der natuurwetenschap in de negentiende, hebben zij de verkwikkende zon van het openbaar leven gemist. Zij hebben verleerd aan den voorrang, aan de spits te staan; de leiding der wereld lieten zij over aan
| |
| |
ongewijde, zoo niet vijandige handen. De blijde boodschap die de Kerk schuldig is te brengen aan alle tijden en aan alle volkeren klonk enkel in de binnenkamers der harten, niet op het opene plein van het publiek leven. Nochtans kan de wereld die boodschap niet missen: de boodschap van geloof en zekerheid aan den geest des menschen; de boodschap van hoop en vreugde aan zijn hart door de uiting des levens: de kunst; de boodschap van vrede en liefde aan heel de samenleving.
Die boodschap dient gebracht door de zonen der Kerk: de Katholieken; en niet in 't geniep, schuchter, bedeesd, als iemand die verbeurd goed binnensmokkelt, maar fier en koen, helm open, zooals het gezanten past van het hoogste Waar, het fierste Recht, het blijdste Schoon.
‘Nous sommes les fils des croisés et nous ne reculerons pas devant les fils de Voltaire,’ sprak Montalembert eens in de onstuimigheid van zijn ridderlijk gemoed. - Het ridderlijk element ontbreekt al te dikwijls aan onze katholieke overtuiging en dat spruit voort uit een groot gemis in de opvoeding der jeugd. Het viriele is verdwenen uit zeden en karaktervorming. De Kerk, hier op aarde, is altijd geweest, zal altijd zijn, de Strijdende Kerk. Tot strijders moet men hare kinderen opkweeken, tot kampers - niet met ze te onttrekken aan alle gevaar en beproeving. De beproeving is de gesteltenis van dit ons aardsche lot, de toetssteen van onze menschelijke deugd. Heeft onze Schepper dat zoo gewild, moeilijk is het zijn werk te verbeteren, door in de plaats van het stalende van streven en strijden, ik weet niet wat matte en muffe deugd te schuiven, die geene deugd is, omdat zij de proef der bekoring niet doorstond. Men voert geen krijgers ter zegepraal met hun altijd het gevaar voor oogen te houden. Zeker, de voorzichtigheid gebiedt dat men de hinderpalen en vijandelijke lagen kenne; maar de meeslepende kracht moet toch zijn het te bereiken doel, de liefde, de geestdrift voor een ideaal: het vaderland der aarde of het vaderland der zielen. Door oefening drilt men soldaten, niet door lediggaan en vreesachtigheid. De fierheid van het katholiek-zijn ontbreekt te dikwijls. Breed zou ik voor de jonge
| |
| |
katholieke kampers - de priesters voorop - het verschiet willen zien ontsluiten; dat zij vrij ademen in de gezonde lucht der waarheid, op de hoogten der katholieke levensaanschouwing die heel de wereld met hare pracht en macht overheerscht; dat geen enge en bekrompen opvatting hun opengaande werk- en strijdlust ontfleure en langs alle zijden beknelle. Dat zij niet bang zijn in 't openbaar te verschijnen, met ontplooide vaandels op te treden, en vooral wel bewust blijven dat zij alleen het antwoord hebben op alle vragen, de redding voor alle kwalen.
Lacordaire sprak het fiere, prophetische woord: ‘Pendant mille ans, il n'y aura de gloire en Europe que des gloires chrétiennes.’ Wij staan op den drempel van dezen roemtijd. De dwaling is altijd aan zich zelve de ergste vijand. Door hoogmoed des levens werden de gemoederen gevoerd tot verachting des levens, tot haat des levens. De ontkenning schoot welig op in vruchtbare ranken van dood-omhelzing en bitter-wrange wanhoop. Tegenover de radikale vernieling staat alleen nog het stralende daglicht, de volle bevestiging der Moeder-Kerk. Geen halve waarheden meer, geen verminkte godsdiensten: de reuzenstrijd is tusschen dood en leven. De vraag is: verval of opkomen? avond of dageraad?
Verval en avond - niet de avond, die op een morgen wacht, niet de avond vol troostende stralen en gulden zonneschijn, vol vrede en hoop, de avond die tot Christus hoorde bidden: Mane nobiscum quoniam advesperascit et inclinata est jam dies. Niet het neigen van den dag in de rijpheid, in den rijkdom van afgedane werken.
Maar het verval in den twijfel aan alles, in 't opgeven van allen moed, van alle hoop, van alle zelfbetrouwen en alle zelfbehoud.
Is het op 't verval dat de toekomst moet bouwen: decadenten-werk in de letterkunde, aanranding van alle zekerheid in de rede en de wetenschap, loochening van alle gezag in de samenleving?
Of moet men het verwachtend gelaat wenden naar het dagende Oosten, naar de plaats waar de zon licht- en luistervol uit opstijgt? Is er nog licht te
| |
| |
verwachten? Zal de nacht der tijden nog een dageraad kennen?
Luistert.
Het was de dageraad na den schrikkelijksten der nachten, den drie-daagschen nacht, die het Leven, niet alleen had zien zieltogen en sterven aan het kruis, maar liggen in het graf, onder bezegelden steen, door krijgslieden bewaakt. - Ha! indien ooit alles verloren scheen, dan was het dan. De ontkenning zegevierde, de geest lag onder de logge stof begraven, het leven was overwonnen door den dood.
Doch wat gebeurde er? In het krieken van den morgen gingen eenige nederige vrouwen - vrouwen blijven getrouw zelfs aan eene begraven liefde - naar de rustplaats toe, dragend het reukwerk hunner smart, en teleurgestelde hoop, en standvastige aanbidding. En onderwege spraken zij tot elkander: - Let wel op: de woorden zijn gewichtig - Quis revolvet nobis lapidem ab ostio monumenti? Wie zal den steen wegwentelen van de opening van het graf?
Klacht van menschelijken mismoed! Bekentenis van menschelijke machteloosheid! Och! hoe dikwijls rijst die vraag niet uit ons aller harten! Wie, wie zal den steen wegwentelen die den weg verspert? Overgroot is hij, zwaar, niet te roeren. Onoverkoombaar schijnt de hinderpaal, dood en begraven is het leven. Geene hoop meer, geene redding! Laat ons gaan zitten aan den boord van het graf en ten minste onze tranen plengen aan het onherroepelijk verlorene!
Doch zij treden nader en wat zien zij? - Respicientes viderunt revolutum lapidem. De steen was weg, het graf was open, het graf was leeg. Geen logge steen is bij machte het zegevierende leven te omkerkeren. De geest verwint altijd de stof.
Neen, de steen is niet alleen weggewenteld, maar dient tot zetel aan den schitterenden Engel Gods. De hinderpaal is voetbank geworden, het stoffelijke schraagt het geestelijke, de dood dient het leven.
Wij, katholieken, belijden de Waarheid, de Schoonheid en de Liefde; we gelooven in het leven van den tijd en in 't Leven der eeuwigheid; we hopen op Vrede en Vreugd zelfs in deze aardsche dalen; we verwachten de eindoverwinning van Recht en Vrijheid.
| |
| |
Al deze bevestigende krachten moeten wij ten dienste stellen van kunst, wetenschap en maatschappij. Onze levensopvatting is de ware levensopvatting, omdat zij de verblijdende is. Met moed dus de toekomst te gemoet getrokken, met wapperende vaandels, fiere overtuiging, ontheffende geestdrift, in de vaste bewustheid der bevestiging. De Dageraad der Opstanding, de dageraad der Blijdschap, de dageraad van Leven, Licht en Liefde blijft krieken tot aan den jongsten dag.
M.E. Belpaire.
Antwerpen 8 Juni 1904.
|
|