Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Hollandsche studentenHet tweede Annuarium ofte Jaarboek der R.K. Studenten van Noord-Nederland, ga ik openleggen voor de lezers van Dietsche Warande en BelfortGa naar voetnoot(1). En ik doe dit met blijden blik en grage handen. Want 't is werk van jongelui uit mijn vruchtbaar land, werk, grootendeels, volgens den nieuwen trant dezer nieuwe tijden en heelemaal heerlijk-warm van 't geloof, de hoop en de liefde mijner heilige Kerk. Dit opstel wil geen uitgebreide inhoudstafel worden, opgevend alle stukken met een paar regels waardeering er achter; 't zal enkel oplating zijn van wat eenvoudige aanteekeningen, die, reeds lang, tot uitvliegen geneigd waren. Vooreerst heb ik in 't Jaarboek gespeurd een heilige drift om z'n Roomsche overtuigingen te laten glanzen vrank-uit in den ernst dezer dagen. 't Staat er zoo eer-lijk in de voorrede en wel op tien andere plaatsen van het boek: ‘Ons “Vivat, crescat, floreat” gaat gepaard met den roep tot onze Roomsche medestudenten: zorgt voor gestage verhooging van Uw geestelijk leven: Geloof, Wetenschap en Kunst, zich openbarend in het Annuarium der Roomsche Studenten, dat men getuige voor allen en voor alles, dat de Roomsche studenten wonen in het heerlijke land van Karl Muth: Hochland, hohen Geistes hand,Dit alles gebeure en kan in naam van God den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest.’
De jaarverslagen leeren ons, waarmêe de vijf afdeelingen zich in hunne vereeniging bezig hielden. De onderwerpen die behandeld werden en sommige namen van uitgenoodigde sprekers, zeggen hard genoeg, dat 't hier waarachtig ging, over versterking van Roomsch leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duidelijk en kloek wordt U de korte inhoud dier redevoeringen meegedeeld. En de ernst van taal en de hoogachtende eerbied van gebaar, wanneer die verslaggevers 't hebben over eerbiedwaardige personen en zaken, is treffend van waarheid, ongekunsteld, onopgemaakt, natuurlijk, oprecht, van-zelf, gelijk de luim die er soms uit hunne pennen komt guiten:
‘Nog sprak dit jaar de Zeereerw. Pater H. Ermann over het Modern Huwelijk, Aangetoond werd, hoe het huwelijk geheel iets anders is dan een simpel burgerlijk verdrag. - Het Protestantisme heeft het huwelijk weggetrokken uit de onmiddellijke nabijheid van God. Waar het huwelijk zijn hooge beteekenis verliest, daar komt de zucht tot scheiding. Scheiding en oplosbaarheid zijn in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezen reeds beperkte afschaffing. Bij het behandelen van dit onderwerp putte pater Ermann bij voorkeur uitspraken bij nietkatholieken. Spreker komt tot besluit: de wet der onoplosbaarheid laat geen schikking toe. De ijzeren wet door God gemaakt vraagt zegen en goedkeuring van God en van den mensch een wel overwegen. Het debat was zeer opgewekt en bijzonder leerrijk. Toen dan Praeses een woord van dank en tot weerziens sprak tot Pater Ermann, was het reeds laat en vele “Veritas”-menschen gingen peinzend huiswaarts, alsof zij den volgenden dag hun meisje moesten gaan vragen van een goed, degelijk en christelijk huwelijk’ blz. 98.
‘Sinds Keulen is het ons duidelijk geworden, dat de Nederlandsche Katholieke studenten zich hebben te verbeelden, dat zij het rapier moeten trekken en straf in het gelid staan, stram het rapier presenteerend voor den bisschop, die daar langs trekt met zijn plechtigen stoet. Immers al te dikwijls voelen wij voor de schoonheid onzer eigen liturgie te weinig, weten ons in een Pontificale Hoogmis niet te gedragen en tappen grapjes op het lange duren, gapen van verveling, zitten aan onze snorren te draaien en naar de meisjes te kijken’ blz. 244.
Dit is waarheid zonder doekjes. En die zie ik 't liefst. In het jaarboek dezer Noordsche studenten kan men een gelukkige neiging zien tot vereeniging, tot verbroedering met 't Zuiden. Het mooi-vroolijke opstel over de feesten te Gent en te Leuven staat vol van genegen hoogachting en gulle waardeering voor de jongens van 't Vlaamsche land:
‘Waar wij van onze zuiderburen veel leeren kunnen, wat hunne Katholieke organisatie betreft, daar kunnen zij bij ons sympathie en steun vinden, waar het geldt de hooger-opvoering der hun zoo dierbare Vlaamsche taal; zoodat het resultaat van deze onderlinge samenwerking moge zijn, dat ook hier het streven der Vlamingen beter begrepen wordt en gevoeld, en dat ook hier eens vol geestdrift van den Vlaamschen Leeuw zal gezongen worden, dat ze hem niet zullen temmen: Zoolang een Vlaming leeft,
Zoolang de Leeuw kan klauwen,
Zoolang hij tanden heeft...’
Wij weten echter, dat er, ook in taalzaken, van menigen Vlaming veel te leeren is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het lezen van 't proza dezer jongeren worden we fier - want daar is leven, macht en kracht in hun zinnen - en we verlangen er al naar, dat zij zich geheel aan onze taal kunnen geven opdat het te eerder hoogfeest worde in de Roomsche letterkunde onzer landen. Al het schoone aanwijzen kunnen wij niet; er is zoo veel, zoo veel. Het beste beviel mij A.K. Noyons én in zijn ‘Verslag’ én in ‘Een Keizer en zijn Paladijn’. Mag ik eene aanmerking maken op Gerard Brom? 't Is me in uw proza zoo zwaar, zoo donker; ik weet er geen weg in; 't is me telkens of ik sta in een ander huis. Dringt er misschien te veel in uw jong hoofd naar een uitgang? Wenk dan uw machtige gedachten tot orde en tot rust; hare mooie kleedij mocht eens lijden door dat dringen. Voor de beste verzen houd ik die van ‘Kleinen Jongen’, al voel ik me ook in deze tien sonnetten niet behagelijk thuis. Staat ‘Genade’ misschien wat hoog, om door u te worden gezongen? Ge waart mij verleden jaar zooveel liever met uw gedichten van minne. Uw proza-zang ‘voor Maria Geboorte’ zie ik fonkelen van nieuwheid en bijna hartstochtelijke teederheid. O dat christelijke slot:
Wees gegroet Maria, in gedachten en deugden, wees besproken tot sprakeloosheid toe, wees geneuried door eenzamen, gefloten door werkenden, gezongen in zalen en wegen. Wees gegroet, Maria.
Dit is zeker een gebed volgens 't hart van Christus. Dat Zijne heilige Moeder worde geprezen op het handwerk der ambachtslui, aan de piano's der rijken, op de wegen der beevaartgangers! Ja! En laat ik nu eens overschrijven, heelemaal, dit reine:
Aan een Prinsesje
Onder de vrouwen.
Het is allerdroevigst, dat dit meisje van zoovele aantrekkelijke eigenschappen door den voortdurenden avondomgang met de meest vreemdsoortige studententypen en waarvan het grootste aantal heimelijke bijbedoelingen in zich ronddraagt, is ontheiligd. Voortgekomen uit een milieu, veel te ruw en te grof voor zulk een delicaat schepseltje, is ze opgebloeid als een orchidee uit dorre gronden. En omdat dus aan haar, die daarenboven nog is toebedeeld met een eigenzinnig en bij mooie meisjes vaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar te nemen prententieus willetje, al te slappe zorgen van opvoeding en leiding zijn besteed, mag het een wonder heeten, dat ze bij aan God noch deugd gehechte studenten, - die immers zelden voor een ongerechtigheid terugdeinzen, - is te land gekomen. Haar ziel heeft nu het fijne van haar essence verloren, en mist het kristalheldere van voorheen, zooals een beek, die van het woelen in den bodem troebel is geworden. Haar lichaam is al wat vaal en flets en moe en mat als een perzik, die velen hebben in handen gehad en betast.
Je moest met heel veel, met harde verwijten worden overstelpt, prinsesje, want je hebt ze maar laten proeven, proeven maar van de kostbaarste gaven, die een meisje heeft af te staan. En daarvoor heb je zoo vele jongensharten voor altijd van hun zuiverheid beroofd. En jijzelf... Je moest met striemende woorden worden gegeeseld, je persoon worden gebrandmerkt en pijn gedaan, zoodat je verkrompt van wroeging en beroerdigheid... Maar o neen, neen, neen, want valt dat aan jou te verwijten die volle rijzige figuur - een koningin Henriette? dat intelligente hoofd zoo fijn besneden - een engel van fra Angelico? die oogen zoo zwaar bedwelmend - een Maria Stuart? die tred zoo vol ongekunsteld rythme - een maagd uit Grieksche reien? die zachte sopraanstem, zoo ontroerend - een Sarah Bernhardt? En waarom is de kern van je karakter, zelfs nu nog, zoo fier en sterk en koppig, vol digniteit en temperament? Zoo zul je voor velen geweest zijn als voor mij: een jubelsonate, je hoort ze eens en twee en tien en honderdmaal, en telkens, en telkens weer worden de accoorden rijker en voller, de melodieen machtiger en glorieuzer, kleuren en stemmen en beelden rijzen voor je op, ze sleepen je langzaam mee en eindelijk lig je overweldigd willoos neer in extase.
***
Meisjelief, in 't kuische licht van de maan heb ik aan je zijde gezeten. De hooge breede hydrangia's, die hebben gezien, hoe ik geen vleugje van je reinheid heb trachten te ontrooven, en de donkere kikkers, die verstoppertie spelend voor onze voeten ons hebben afgeluisterd, ze zijn mijn getuigen dat ik niet met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je saam ben geweest om zinnelijke begeerten. Maar én uit pure vereeniging, omdat alles aan je persoon adel is en muziek, én uit meelij, omdat je niet bent op de wereld om 't speelgoed te zijn voor die gruwelijke zonde, daarom en dáárom alleen heb ik getracht en ik probeer 't nogmaals, begrijp 't toch, ik probeer nogmaals je terug te brengen. Weet het wel, eens zal je, hetzij in latere dagen of na dit leven. verantwoording moeten afleggen, dat jij zoovelen mijner vrienden, die je toestondt te genieten van je warme bijzijn hun hartstocht aan 't broeien hebt gebracht, - met al de misère en 't verdriet erna: onherstelbaar. En jou eigen toekomst zal zijn als van een bloem, die eerst in fijne vazen heeft gestaan, om te eindigen vertrapt en verrot in in den modder: een vuile slons, stinkend van hare ziekten. En daarna....
Prinsesje! had ik fortuin, ik klom door 't venster van je kamer, lichtte je uit je kleine bed en snelde met je voort naar verre landen. Wij vloden naar 't rijk der Nibelungen en droomden daar langs de rotsen of speelden in de wijngaarden, in zoete bedwelming van den immer welluidenden zang van Brunhilde en hare zuster. Wij trokken door purperen dalen van het joedelland en gingen varen over de blauwe meren tusschen de hooge steile rotsbergen. Wij stegen met gestadigen stap op de hemelnabije Alpen, plukten daar edelweis en gentiaan en beseften naar waarde de kleinheid en relativiteit van 't menschengedoe. Wij gingen al zuidelijker en zuidelijker, bidden in donkergewelfde kathedralen, waar de zware gothiek dwingt tot contemplatie en samenzijn met God. En met eerbied neerzitten voor de imposante figuren en warme verven der Romaansche meesters. Altijd maar wijder en wijder, heerlijker en heiliger en maar zingend uit de dichters, op berg of in bosch, of wijsheid puttend uit philosophen. Door aan te blazen die goddelijke vlam van liefde voor alles wat schoon is in 't leven, in de natuur, in de kunst, zou ik uit je weg willen branden die vuile vlekken, waarmee je ziel en je lichaam zijn besmeurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan zou in jou komen een breede kalmte van mooi leven en ik zou in mij ronddragen den gouden prijs daarvan, ik zou de heerlijke voldoening smaken, jou van dien naren ondergang te hebben gered. En jij zou weer dat ongerepte, vorstelijke, superieure prinsesje zijn geworden.
Ah-ah-ah-ah-a-a.... Ik zot! En er dan wellicht een Madame de Staël van gemaakt hebben! O God neen, dat niet!
Maar ontferm Gij Uwer over dit arme, dit ongelukkige, dit rampzalige meisje. J.v.S.
Het zal in 't algemeen voorzichtiger zijn ontmoetingen met dergelijke prinsesjes onder de vrouwen te vermijden; toch zou ik, post factum, dezen student niet durven veroordeelen.
Als nu de Leuvensche Studenten maar niet jaloersch worden, wanneer ze hun ‘Annuaire de l'Université Catholique’ leggen naast dit kloeke boek van weelderige taal en weelderige uitgaaf der Roomsche makkers van Noord-Nederland.
Diest. H. Linnebank. O.S. Cr. |
|