Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 574]
| |
Engeland en CongostaatIIITalrijk zijn de protestantsche zendelingen in Midden-Afrika, en moesten hunne uitslagen berekend worden naar de rijke hulpmiddelen waar zij naar wensch over beschikken, dan viel er zeker geene vergelijking te maken tusschen hun beschavingswerk en den arbeid der katholieke missionnarissen. Daarover uitweiden valt in ons bestek niet. Vóór jaren reeds schreef Mgr. Wiseman over de onvruchtbaarheid der protestantsche missiën, en de apologetische schriften zelf hunner geloofsboden zullen er niet in slagen ons te overtuigen, dat zij althans echt en duurzaam werk verrichten. Dit blijkt zelfs niet uit de twee lijvige boekdeelen, ieder van 500 blz. groot, des Heeren Bentley: Pioneering on the Congo, by the Rev. Holman Bentley, hetwelk vóór een jaar of drij verscheen, en, uit zijn' aard, zou moeten voorstellen wat het Protestantisme al van 't beste heeft voortgebracht. Heer Bentley immers, die tot de ‘Baptist Mission’ behoort, is een man met veel geleerdheid, naar het schijnt, een werker, een gezaghebbend zendeling. En zijn boek? Eene smaadrede tegen de katholieke Kerk en den Vrijstaat, een getuigschrift der enghartigste onverdraagzaamheid, al steekt vaak ons Protestantisme den hoorn zoo hoog op tegen de onverdraagzaamheid en de bekrompenheid der ‘Romanisten’. Leest daarover de brieven van Pater De Simpelaere, redemptorist-missionnaris in Congoland (cfr. Le Mouvement antiesclavagiste, 14e jaar, Mei 1902 en vlg.), en zegt me dan wat den voorrang heeft in Bentley: of de onbeschaamdheid van den lasteraar of de kwaadwilligheid van den nijdigaard. De thesis van zijn boek bepaalt zich bij deze zoutelooze, ware zij niet zoo boosaardige bewering: De katholieke priesters verrichten niets goeds in Congoland. - Ei lieve! ‘Ik weet niet’, aldus schrijft P. De Simpelaere (ibid., mei-nummer 1903), ‘waar Bentley gelezen heeft, dat de katholieke Kerk het heidendom boven het | |
[pagina 575]
| |
Protestantisme verkiest, maar wat ik weet: dat een protestantsch missionaris, wiens naam ik in mijn vorigen brief opgaf. in onbewimpelde woorden (ten laste zijner geloofsgenooten) erkent hetgene Bentley aan de Kerk verwijt: “Op die plaatsen waar de (protestantsche) scholen het bloeiendst zijn, heeft wel is waar een aanzienlijk getal leerlingen het heidendom verlaten, doch zonder daarom het christendom te omhelzen, en thans zijn zij stijfhoofdige ongeloovigen, die in hun gedrag nog slechter zijn dan de heidenen zelven.” Wat ik nog weet: dat Mr. Bentley en zijne metgezellen de veelwijverij toelaten, en dat hunne nlongi of geloofsleeraars dezelve met woorden en daden onderwijzen. Daar is zeker heerschap onder hen, die het Evangelie uitlegt leerende dat een mensch al zijne vrouwen mag behouden, indien zij allen naar zijne les komen luisteren: nu, zoo het schijnt, is het voornamelijk de geldpenning der vrouwen die den catechist ondersteunt’. - En die zelfde Bentley zal niettemin in de Missionary Herald of the Bapt. Miss. Soc., febr.-numm. 1903, de onbeschoftheid nog verder drijven; hij beweert daar immers, dat de kath. missionarissen verre van iets goeds uit te werken, daarenboven nog veel kwaads aanrichten en eene verfoeilijke leering prediken... En zijne bewijzen? Geen enkel! Cfr. Le Mouvem. des Missions catholiques au Congo, novemb. 1903. Dit moge ten voorbeelde gelden. De kath. Kerk moet wel diep als een scherpe doorn in 't oog van het Protestantisme steken, om zijne aanhangers tot zulk schreeuwend onrechtplegen jegens onze missionarissen aan te sporen. Ik zeg onze; want het zijn al Belgen, die het zaad van Christus' onvervalschte leering in Congoland verspreiden, en, daar hun ijver er naar streeft hunnen leerlingen, naar Christus' woord, in te prenten dat zij Gode moeten geven wat aan God toekomt en den Keizer wat des Keizers is, zoo valt het ook niet te verwonderen, dat die heldhaftige zendelingen samen met onze dappere officieren in den wrok der Engelsche geldduivels staan. Ah! wat hemelbreed verschil tusschen den katholieken geloofsbode, die uit 's Pausen -, Christus' plaatsvervangers mond het eeuwenoude en immer-jonge woord ontvangt: ‘Ga, onderwijs alle volkeren, hun leerende onderhouden al wat ik u geboden heb... draag geen buidel noch reiskorf meê... en in wat huis gij ook mocht ingaan, zeg eerst: Vrede zij dezen huize... genees de kranken die in de stad zijn, en zeg tot hen: Het Rijk Gods is tot u genaderd.!’ (Matth. 28; Luk. 10)... wat oneindig verschil tusschen den katholieken zendeling, die, | |
[pagina 576]
| |
trouwe beeltenis des goeden Herders, goed en bloed voor zijne schapen, och zoo'n arme schaapjes! veil heeft... en den huurling, berekenend tegen hoeveel zijn werk door Staat of maatschappij zal betaald worden! Bij die vergelijking mogen wij een' stond wel verwijlen: meer dan eene les ligt er in opgesloten. Doch beter meen ik niet te kunnen doen, dan aan ooggetuigen zelven het woord af staan: Den 25 Februari 1904, schreef Pater O. Beel der missionarissen van Scheut uit Leopoldville naar zijn eerw. Pater Superior: ‘Wat den naiever der Engelschen betreft, daar ben ik zeer gerust in, overtuigd dat de goede God de dwaalleer niet zal laten zegevieren. Overigens dat optreden der protestantsche dominees in de streek, gebeurt dat wel met inzicht de uitbreiding van hunnen eeredienst te bevorderen? Ik twijfel er sterk aan. Zoo niet, dan leg ik mij zelven niet uit, waarom zij niet regelmatig die dorpen bezoeken. Daar zijn er waar hunne catechisanten sedert bijna vijf maand den voet niet meer gezet hebben. In de meeste andere dorpen verschijnen zij éénmaal ter week of ter maand, uitgenomen nochtans eenige uitgekozen centrums, waar men dan beeltenissen van 't groote Engeland en van zijn' Koning overvloedig te zien krijgt, en waar de inwoners u zullen vertellen, dat het groote Engeland sterker is dan Bula-matadi (de Staat), dat de Engelschen den ijzeren-weg gelegd hebben, enz. Wat in die posten aangeleerd wordt, is nog kluchtiger. Zij hebben geene bepaalde godsdienstleer; de catechisanten doorbladeren hunnen bijbel, kiezen hier of daar een' tekst, welken zij uitleggen, maar wat voor uitleggingen! Gij zoudt u niet kunnen verbeelden, dat zij van die ernstige protestantsche geloofsboden uitgaan! Het is zoo iets “op zijn Demblon's”....Maar hetgene 't ergste van al is: in al de dorpen waar wij tegenover elkander staan, is er eene systematische verdeeldheid: de eenen zijn voor den Pater, in wien zij een' man van Bulamatadi erkennen; de anderen kiezen partij voor den Engelschman; dezen heeten zich zelven de “Baenglese”, en de dominees houden hen eenigszins voor Engelsche onderdanen of ten minste toch voor lieden, geschikt om zonder moeite geangliciseerd te worden.’ - In een vorigen briefuit Kinshassa, in dato 15 Sept. 1903, had dezelfde Pater ons reeds eene beeltenis van twee dier protestantsche beschavers geschetst, en hunne onderduimsche kuiperijen ten blakke gelegd. Schoone typen van zelfopoffering! een ‘die voor alle bezigheid dagelijks (uit Leopoldville) op eenen ezel naar de post of naar de han- | |
[pagina 577]
| |
delshuizen rijdt, om geld te trekken of uit te wisselen. Om de zieken te gaan bezoeken vindt hij het veel te heet’; een andere, ‘opgeschikt lijk een echte gentleman... rijdt ook op een' ezel, en trekt zoo van tijd tot tijd eens (uit Kinshassa) naar Leo. Te Kinshassa zelf heb ik hem nog nooit elders gezien dan aan de statie.’Ga naar voetnoot(1) Luisteren wij nu naar Pater Van Hencxthoven der Soc. Jesu. In 't begin van Januari l.l. lazen wij in een' zijner brieven: ‘Ik ben overtuigd, dat die toeloop van (protestantsche) missionnarissen, vreemd aan Congoland, den ondergang van den Vrijstaat voorbereidt, en de overneming van Congoland door België zal onmogelijk maken. Men gevoelt zeer wel, dat in Congoland twee partijen ontstaan: die der Baenglese (de Engelschen), en die der Bulamatadi (de Staat); de eerste, door de protestantsche missionarissen van alle slag en nationaliteit vertegenwoordigd; de tweede, door den Staat en de katholieke geloofszendelingen, die allen Belgen zijn. Daar zijn onder de bedienden van den Staat heeren van verschillende nationaliteiten; maar allen, zooals billijk is, beroepen zich op den Staat, en worden door de inboorlingen onder de benaming van Bulamatadi begrepen. Er verkeeren onder de protestantsche missionarissen zekerlijk heeren van goede trouw en met rechtschapen inzichten; maar, zelfs vanwege zulken nog, is de opvoeding, aan de kinderen gegeven, en zijn de onderwijzingen, voor de zwarten gedaan, onvermijdelijk antivaderlandsch uit ons oogpunt; edoch, zeer vaderlandsch, in opzicht der Engelschen. Men heeft maar de kinderen die uit hunne scholen komen, te hooren spreken: ‘De Vrijstaat, België, dat zijn maar kleine opperhoofden, waar niet meê te tellen valt; daar is maar één groot opperhoofd ter wereld, en dat is Engeland. Zeker, wanneer wij den kinderen de aardrijkskunde aanleeren, houden wij hun de waarheid voor. Wij leeren hun, dat België een klein land is in vergelijking met Engeland, Frankrijk, Duitschland en Rusland; doch daar is leeren en leeren. Ons onderwijs zal nimmer den eerbied en de onderdanigheid wegnemen, welke aan het wettig gevestigd gezag verschuldigd is.’ Ei! moest ooit een katholiek zendeling zóó dubbelzinnig, zóó snood op Engelschen koloniebodem te werk gaan! - En nog had die zelfde Pater | |
[pagina 578]
| |
Jezuïet, die lid is der CommissieGa naar voetnoot(1), welke de Koning-Soeverein benoemde om de uitvoering der beschermingswetten, ten voordeele der inlanders uitgeveerdigd, na te zien, nog had hij naar zijn' missie-overste, den 13 Juni 1903, uit Wombali-Kwango, over die protestantsche apostelen geschreven: Na vermeld te hebben, dat hij aan Pater Banckaert, Superior en Apostolisch-Prefect der Kwango-missie, eenige afleveringen van protestantsche tijdschriften doen geworden had, voegde hij er bij: ‘In eene dezer (febr.-numm. 1903 van den Missionary Herald of the Baptist Missionary Society, bl. 80) kwam een brief van Bentley voor, waarin deze zelfs ergerlijke leerstelsels aan de Paters Redemptoristen van Tumba toeschrijft. Ik hoop, dat onze Pater Prefect het artikel aan de belanghebbenden zal meêdeelen, en dezen naar behooren er zullen op antwoorden. In dien zelfden brief wordt onze Pater Prefect voor een' “Astute Jesuit” uitgemaakt. Waar heeft hij dien scheldnaam verdiend? Tot nu had ik nog zekere achting voor Bentley. Ik moet u zeggen, dat zij thans diep gedaald is. Die protestantsche missionarissen mogen dan dergelijke eerloosheden tegen de katholieke zendelingen schrijven en drukken, en wij, wij moeten zwijgen. De protestantsche missionarissen beoogen en bewerken den ondergang van den Congolandschen Vrijstaat. Men zal er niets bij winnen met hen te ontzien. Daar worden euveldaden in Congoland gepleegd; waar gebeurt dit niet? Maar de Staat spant al in wat hij kan, om ze te beteugelen. Wat eischt men meer? Ik ben der waarheid verschuldigd te verklaren, dat de Staat, op den weg welken hij thans ingeslagen is, veel ten voordeele der Negers doet, en dat derzelven rechten geëerbiedigd worden. Ik spreek maar natuurlijk de visu over dat gedeelte van den Staat, waar de evangeliseering ons van toevertrouwd werd. Maar ik verneem toch van alle kanten, dat de toestand overal dezelfde is waar het land regelmatig is onderworpen. Ware de Staat schuldig, ik zoude 't weten te | |
[pagina 579]
| |
verklaren; maar die onrechtveerdige aantijgingen kan ik niet lijdenGa naar voetnoot(1).’ Aantijgingen, zij worden talloos vanwege dat volk. Hebben zij dan met niets anders den tijd te slijten? Alzoo hield zeker eerwaarde J.W. Weeks, Engelsch missionaris te Monsembe, distrikt der Bangala, staande, dat langsheen den bevaarbaren Congostroom, van Stanley-Pool tot Bopoto, de inlandsche bevolking te niet gaat, en de stammen ontaarden ten gevolge der drukking vanwege het Congolandsch Bestuur door zijn stelsel van belastingen, uitvoeringen en boeten. Wat die beschuldiging bedoelt, gist men onmiddellijk. Zij werd echter met klem wederlegd door Mgr. Van Ronsle in een breedvoerig schrijven van den 14 Nov. 1903, naar het Bien Public gerichtGa naar voetnoot(2). Eh! maar waarom geene andere dan katholieke getuigen ingeroepen?... Weest gerust, eerzame lezers. Wel weegt het woord dier kath. zendelingen zoo zwaar als dat van wie ook... doch luistert: andersdenkenden, die zelfs op hun vrijdenkerschap hoog gaan, zullen het priesterwoord onzer Belgische missionarissen bevestigen, en ons op hunne beurt den protestantschen missionaris in Congoland uitbeelden. Niemand betwist het gezag van den Heer Buls, oud-burgemeester der hoofdstad, waar het zijne grondige kennis der Congokwestie betreft. Den 15 Juni 1903 belegde de Union Syndicale, die de keur der Brusselsche kooplui in haren schoot bevat, eene vergadering, en daarop werd de oorsprong der anticongolandsche beweging in Engeland besproken. Naar het verslag der Etoile belge 's anderendaags meêdeelde. stelde de Heer Buls daar vast, dat die schuld op de protestantsche missionarissen ligt, ja te wijten valt ‘à des missionnaires protestants lesquels, de l'avis même d'écrivains anglais, sont obligés d'aiguillonner, en dénonçant de prétendues atrocités, le zèle du public à qui ils demandent des souscriptions.’ En het Bulletin de l'Union Syndicale van den 28 Juni 1903 drukte den tekst zelven van 's Heeren Buls' getuigenis over. Ik vertaal er uit: ‘Ik heb de redevoeringen gelezen van H. Samuel, van Sir Kar. Dilke, van Sir J. Gorst, van M. Emmot. Ik heb bevonden, dat zij niets anders deden dan de aanklagíngen opfrisschen van de eerweerde Murphy, Sjoblom en Lloyd, waar | |
[pagina 580]
| |
al ruimschoots op geantwoord werd. Ik heb dan mij zelven afgevraagd, hoe men die berekende opschudding zulker vrome personnages uitleggen kon. Zoo ik daarover mijn persoonlijk gevoelen meêdeelde, zoude mijn naam van vrijdenker en mijne hoedanigheid van Belg dezelve kunnen doen verdenken. Ik heb dan eene door-ieverige protestante en eene Engelsche, die wonderwel West-Afrika kent, ondervraagd. Miss Mary H. Kingsley heeft daarop geantwoord op de 321 blz. van haar schoon en onpartijdig boek: West African Studies. Na zich met kracht verzet te hebben tegen het nadeel, dat de philantropen van Engeland en de (protestantsche) missionarissen van Afrika aan de koloniale politiek van Groot-Britannië op de westelijke kust van Afrika berokkend hebben, de eersten door hunne onwetendheid van de toestanden op het zwarte werelddeel, de tweeden door hunne godsdienstige driftigheid, gaat de uitstekende schrijfster voort: ‘Het ware onnoodig die twee soorten te willen scheiden, alhoewel ik ze voor verscheiden houd, en, zonder eenigen twijfel, maken zij uit hetgene men de partij der missiën noemt niet enkel in Engeland, doch ook in Duitschland. Ik meen, dat die samenwerking een overgroot nadeel aan de ware missiën veroorzaakt heeft. Aan die samenwerking schrijf ik toe die neiging (to harp upon) om naar gruwelen en geruchtmakende voorvalletjes te grijpen, neiging, welke de hedendaagsche missionarissen van die uit vroegere tijden onderscheidt.’ Verder legt Miss Kingsley uit, dat de missionarissen er toe gebracht werden zulke houding aan te nemen, niet enkel ten gevolge hunner verbintenis met de kamer-philantropen in Engeland, maar ook uit reden der onverschilligheid van het Engelsch volk, dat, ware 't niet door het verhaal van gedramatiseerde gruweldaden aangeprikkeld, niet inschrijven zoude; de schrijfster gaat voort getuigende: ‘Het kwaad, door de zoo te heeten missiën-partij bewerkt, is onberekenbaar! Zij is de oorzaak onzer oorlogen in Afrika, niet vrijwillig, dat spreekt vanzelf, maar ingevolge verslagen uit tweede hand door de missionarissen verdraaid.’ Hoe 't nu echter aan boord gelegd, om het volk in Europa op te winden? Hierin is het Angelsaksisch Protestantisme effenaf venijnig, lafhertig boos. Wie hoorde niet gewagen van Consul Casements ontzettende lichtprenten? Hij nochtans niet heeft dien handel uitgevonden. De eer komt aan de protestantsche zendelingen toe. In den loop der maand December 1901, vertelde een ‘kolonist’, | |
[pagina 581]
| |
die zich gereed zeide te noemen, een zonderling nieuws in de Gazette Coloniale: ‘In September te voren uit Afrika terugkeerend op een Engelsch schip, kreeg hij twist met den kapitein, die staan hield, dat de Belgen gruwelijke dingen in Congoland bedrijven. Om zijne bewering te bevestigen, toonde de kapitein eene lichtprent, eene negerin met afgekapte handen voorstellend. Later vernam de “kolonist”, dat die photographie voortkwam uit de protestantsche missie van Matoemba in Opper-Congoland. De Engelsche missionarissen hebben daar eene echte fabriek van opzienbarende lichtprenten ingericht, welke zij dan met heele vrachten naar hunne collega's van Matadi voortzenden; dezen, op hunne beurt, deelen ze uit op de schepen die voor Engeland reisveerdig liggen, maar zij vermijden zorgvuldig er rond te geven op de schepen die te Antwerpen aan wal moeten. Die “schrikkelijke bewijsstukken”, wier geloofweerdigheid echter meer dan twijfelachtig is, landen alzoo door de zorg dier vrome missionarissen in Engeland aan, en, bij elke nieuwe levering, laten de Engelsche dagbladen niet na, tegen de barbaarschheid der Belgen in Congoland andermaal uit te varen.’ - Die bekendmaking baarde in den eerste wat verwondering... Hoe ware zoo iet mogelijk! doch sedert wij de Presbyterianen in Washington en elders met hunne logenprenten tot bij Voorzitter Roosevelt zelven zien doordringen; sedert de Anglikaansche dweepzucht in stad en dorp zich vergaapt op lichtbeelden, die ‘het schrikbewind van Congoland’Ga naar voetnoot(1) en vooral zijnen Vorst doen haten en vervloeken, o neen! nu bevreemdt de onthulling der Gazette Coloniale ons niet meer... Hoe jammer, dat Judas' huichelend medelijden met den arme zijne lage hebzucht niet bergen kon! - Hij moet, vóór vier, vijf jaren reeds, scherp gezien hebben, de Congolandsche briefwisselaar van een liberaal nieuwsblad van Bergen, die, rond October 1899, aldus de protestantsche missionarissen aan de kaak zette: ‘De oorlog met Transvaal wordt hier druk besproken, en algemeen is men ingenomen tegen de | |
[pagina 582]
| |
kuiperijen der Engelschen. Wij kennen die Engelschen; wij kennen ze door hunne protestantsche missionarissen, die zich onder verschillende min of meer bijbelsche benamingen vermommen, en bij die benaming een hoedanigheidswoord, hetzij Engelsch of Amerikaansch, plekken. De protestantsche missieposten zijn in nog al groot getal langsheen de stroomen en rivieren ingericht, en zij bestaan daar met geen ander doel dan om alles te bespieden. Het bewijs er van? Wel de Engelsche en Baptistsche missionarissen evangeliseeren niets. De zwarten spotten met hen. De meeste van die missionarissen, buiten hun spionnenwerk, beoogen enkel koophandel. Zij zijn betrokken in de verschillende factorijen en kantoren. Zij stichten ook in Afrika een huishouden, maar hoe? Zij koopen eene vrouw... van de straat, en gaan een huwelijk aan tegen 2 sh. en 6 p. Het spel heeft zijn' afloop in Afrika, en dan, bij hun vertrek, och! niets gezien noch gekend! Dat slag van volk schrijft uitermate veel in Europa. En bestonde er in Congoland un cabinet noir, dan zou men te weten komen, dat hunne brieven nooit van godsdienst gewagen, maar veel van politische zaken. Men zou daar reeksen aanklagingen in lezen tegen den Vrijstaat, tegen zijne bedienden, tegen onze kooplui, met één woord, tegen alles wat noch Engelsch noch Amerikaansch is.’ En de schrijver van dien brief eindigt met de volgende gestrenge woorden: ‘Zie, ik kan over bedoelde missionarissen geene andere verklaring geven dan: Altemaal kerels gelijk Stokes, d.i. gemeene handeldrijvers, lieden die van de gulle gastvrijheid, hun in een land geschonken, gebruik maken om dat land te verraden en wapenen aan deszelfs vijanden te leveren!’ Ah! streng, uiterst streng is dat vonnis, en nog door iemand die zijn ordewoord in geene kerksacristij ging vragen, is dat vonnis geveld! Tot den verachtelijken dienst van speurhonden afgedaald zijn die trotsche gentlemen, die verwaande grootsprekers, waar het enkel te pas komt met machtspreuken en laster in 't strijdperk te treden. Edoch, waar het daden geldt, o wat beschaamt de onbaatzuchtige naastenliefde des katholieken zendelings de bezoldigde onverschilligheid des bijbelventers! Hoeft ge bewijzen? De wereld is er vol van, en omdat juist die heldhaftige naastenliefde het innerlijke en dagelijksch leven in de katholieke Kerk is, knarsetandt het ongeloof waar het onmachtig is, en viert het door geweld en onrecht zijnen haat bot, waar het naar believen over de macht beschikken kan. | |
[pagina 583]
| |
Die christene naastenliefde der katholieke Kerk grijpt dieper in de herten dan wat ook de moderne beschaving zal verzinnen; door innemende zachtmoedigheid bewerkt zij wonderen, die de macht hare onmacht doen erkennen, en men heeft de woorden van Maarschalk Mac-Mahon niet vergeten, toen hij bestuurder van Algerie was, en van Kardinaal Lavigerie getuigde: ‘De Kardinaal bewerkstelligt meer voor de beschaving met twintig zijner Witte-Paters dan wij met een geheel regiment’. De ondervinding aller dagen logenstraft die hulde niet, en de kreet die onvrijwillig aan een ongeloovig officier in Congoland onlangs ontsnapte, toen hij getuige was der edelmoedige zelfopoffering onzer priesters en kloosterzusters aldaar: ‘O waarom zijn het van de onzen niet!’ die kreet bekrachtigt eens te meer wat ook het oprecht gemoed van den Franschen veldheer niet verzwijgen kon. Hier ware 't de plaats met den lezer eene omreis door Midden-Afrika te doen, en onze Belgische missionarissen beurtelings te volgen op hunne beschavingstochten: de Paters der Congregatie van 't Onbevlekt Hert van Maria (Scheut), de Redemptoristen, de Trappisten, de Norbertijnen, de Priesters van het H. Hert, de Jezuïeten en de Witte-Paters der Congregatie van Kardinaal Lavigerie, en daarbij de Zusters van Liefde (Gent), de Franciscanessen van Maria (Gooreind), de Zusters van 't H. Hert van Maria (Berlaar), de Zusters van St. Jozef (Helden - Panningen)... edoch, elders past het beter over de werking van elke dier heldenscharen uit te weiden. Eilaas! waarom wordt zoo vaak hun iever met verlamming geslagen bij gebrek aan ondersteuning en hulpmiddelen? waarom moet zoo dikwijls hun apostelhert spijt en tranen van onmacht verkroppen? Want het moet gezeid, arm leven is het en nood en ontbering, dat onze missionarissen lijden in vergelijking met de verbazend groote hulpmiddelen, die den Engelschen en Amerikaanschen Protestanten worden opgestuurd. Doch des te edeler is hun moed, des te lofweerdiger het werk hunner vlijt en zelfopoffering. Leest hunne brieven: hoe aandoenlijk! hoe opbeurende tevens! zij mogen onder de schoonste bladzijden gerekend onzer moderne geschiedenis; zij leggen getuigenis af van de edelmoedige inborst van ons volk, van zijne schranderheid, van zijn' moed, van zijne taaiheid en levenskracht. Al te licht worden die stukken onverschillig ter zij' geschoven; zij zijn nochtans mede een sprekend bewijs der ongekrenkte, oude en altijd jonge levensfrischheid onzer Kerk. Pas eene maand geleden las ik het verslag van Pater Huys over eene omreis in | |
[pagina 584]
| |
Oeroea-landGa naar voetnoot(1). Hoe treffend, wellicht buiten zijne weet, hoe vol beteekenis hetgene hij over zijne gulle ontvangst in de Loekoeloe-missie zoo eenvoudig nederschrijft: ‘Men zoude in hen die menscheneters niet meer herkennen, die, bij de verschijning der eerste missionarissen, hunne evenmenschen doodden, om er afschuwelijke eetmalen meê te bereiden. De eerste dagen waren onze medebroeders het mikpunt hunner bedreigingen en verwenschingen; heden zijn zij het voorwerp hunner dankbaarheid en eerbiedigheid’. In dat opzicht is Loekoeloe de weersplete maar van alle dorp, waar de zendeling zijn kruis neêrplant... Sloeg men een aandachtiger blik op zijn onvermoeibaar ieveren, hoevelen die, gelijk de Algemeen-Bestuurder in P. Banckaert's schole, met geestdrift zouden herhalen: ‘Al wat wij hier zien is eene echte ontdekking; 't zijn al dingen wier bestaan wij niet eens vermoeddenGa naar voetnoot(2)’. - Toen, vóór drij, vier jaar, de Heer Dardenne, dien men zeker aan de Kerk niet zal verkocht wanen, van zijne reis uit Afrika terugkeerde, werd hij door den opsteller van een antikatholiek dagblad van Brussel ondervraagd. Met den grootsten lof liet hij zich uit over de Witte-Paters en over de Zusters van O.L.V. van Afrika, en wat hij over hen zegt, herhaalden tal van reizigers over al de andere Belgische missionarissen, en met reden: ‘De Paters, sprak hij, zijn om beurten landbouwer, schrijnwerker, smid, metser, bouwmeester, bakker. Zij zijn vrederechter en geneesheer. Zij leggen kalkovens aan, bakken steenen, richten monumenten op zooals de zeer schoone romaansche kathedraal van M'Pala, de kerk van Boudewijnstad in gothischen stijl... Het zijn voorbeeldige hoveniers... Ge moest de bedienden van den Staat over hen hooren spreken!... De Paters hebben des te meer verdiensten nog, daar zij maar over geringe hulpmiddelen beschikken, zeer geringe. En ik ben zeker, dat zij zich zelven het noodige onttrokken, om ons te beter gastvrijheid te kunnen schenken. Maar gij kunt dat altemaal niet begrijpen; in Europa is 't onmogelijk dat te waardeeren. Er bestaat zulk groot verschil tusschen die twee werelddeelen!... In zake van opvoeding hebben zij wondere uitslagen bekomen. Zij hebben scholen gesticht, die uitnemend wel bijgewoond worden. Te M'Pala | |
[pagina 585]
| |
tellen zij drij-, vierhonderd leerlingen, die vlugweg het Ki-Swahili lezen en schrijven. Kapitein Lemaire, die verscheidene van die kinderen ondervroeg, stond verwonderd over hunne kennis. Eenige konnen al rekenkundige vraagstukken, min of meer ingewikkeld zelfs, oplossen. Dat de Paters het vertelsel zullen logenstraffen, alsof de Negers voor verstandelijke ontwikkeling niet vatbaar zijn, daar ben ik van overtuigd... Zeg aan uwe lezers ook wat hoogachting ik overheb voor de Zusters van O.L.V. van Afrika, die zich met de opvoeding der dochterkens bezig houden. Zij verrichten die taak met eene wondere zelfopoffering.’ Doch weiden wij niet verder uit. Als Belgen, als katholieke Belgen vooral, hebben wij in onze eeuw eene zware plicht te kwijten. Nooit, sedert drij-, vierhonderd jaren verkeerde het vaderland in zulk bloeienden toestand gelijk heden. Die weldaad des Hemels legt wederliefde en dankbaarheid op. En dunkt u niet, dat de vinger Gods ons het arme Congoland aanwees, op het oogenblik zelf van onzen hoogsten bloei, om zijne rampzalige bevolking in 's Heeren groot verlossingswerk deelachtig te maken? Het goede, aan die arme Negers bewezen, is immers aan God zelven gedaan: hun geestelijk en tijdelijk welzijn behertigen, zal de plicht van dankbaarheid vervullen zijn, welke wij als natie te vervullen hebben jegens God. Wee den mensch, die zich aan zijne verplichtingen jegens den Schepper onttrekt! Wee ook der natie, die vergeet wat zij hem verschuldigd is! Doch voor den schuldigen mensch kan de almachtige Rechter zich de eeuwigheid tot straffen voorbehouden; een volk, dat zijne plicht verzuimt, vindt aldra zijne straf hier beneden, want 't en heeft geen ‘hiernamaals’ in 't verschiet. Hoe waar dan de woorden van Mgr Roelens, Apostolisch-Vicaris van Opper-Congoland: ‘La voix de la Providence appelle clairement la Belgique à porter au Congo les lumières de cette foi et les avantages de cette civilisation chrétienne qu'Elle lui a si généreusement octroyés et si fidèlement conservés jusqu'à ce jour. La civilisation matérielle est un grand bien: toutefois quand elle est accompagnée de la civilisation morale, elle adoucit les rigueurs de la condition de ce monde. La première a fait, grâce à nos compatriotes, des progrès considérables au Congo...’ O voorzeker mag er dan ook de zedelijke en geestelijke vooruitgang niet verwaarloosd, en moeten wij onze zendelingen ondersteunen. Die ondersteuning moest iederen Belg aan 't herte liggen. | |
[pagina 586]
| |
Want waar de Belgische, waar de katholieke missionaris verdwijnt of achteruit trekken moet in Congoland, heeft ook in een kort verschiet de Belgische soldaat ransel en geweer maar op te nemen. Het Protestantisme is machtig door zijn geld, is oneerlijk in zijn' handel: zonneklaar blijkt het thans, dat zijne dominees de voorboden zijn van Engelands sluwe en macchiavelische staatkunde. Priester en soldaat staan beiden evenzeer in den haat der Britsche afgunst en hebzucht: op den eerste hebben het de Bentley's gemunt; op den tweede de Burrow's van alle slag en stand. Zoo wij dan Belgen zijn met een greintje eergevoel in het hert, dan zwijge ook alle partijschap, waar het geldt een belasterden missionaris of een verongelijkten officier tegen vreemde belagers te verdedigen... Zeker is het, dat geene grootere ramp het katholiek geloof in Congoland kan treffen dan de val van den Vrijstaat, dan zijne opslorping door eene der rondom op-loer-liggende Mogendheden. De ondervinding leert er, dat vooral het Angelsaksisch Protestantisme er niets van zijne aangeboren norsche nijdigheid verloren heeft, en 't ware onverstandig in zijne vrijzinnigheid vermetel betrouwen te stellen: men werpe op wat men begeert. Ten anderen mag ook wel gevraagd, wat schrikkelijke verwikkelingen het verdwijnen van den Vrijstaat in Afrika zou doen oprijzen. Het stonde wellicht gelijk met het verdwijnen van 't onafhankelijk België in Europa. God echter verhoede, dat de kuiperijen van Albion eens zege kraaien! Wat evenwel ook gebeure in de toekomst, nu althans moet de eer des vaderlands en zijner kinderen, priesters en soldaten ieverend in Congoland, moet de eer van onzen Koning, die de grootste schepping der XIXe eeuw ontwierp, gewroken op de bent van eerlooze lasteraars, die den ondergang van den Vrijstaat zwoeren. Moeste de blauwe vlag, met de gulden ster in, neergetrokken, en met haar ten ondergang gedoemd de grootsche stichtingen, die ten prijze van 't bloed en 't leven zooveler Belgen in Midden-Afrika oprezen; moesten zelfs onze geliefde katholieke missiën in den grond geboord, o! dan juiche toch de vreemde nijdigaard niet onderduims, dat zijn laster den naam zijns slachtoffers mede heeft voor immer in de schande gesmoord! Neen, de armen niet gekruist, en het geloof aan de gruweldaden der Belgen in Afrika niet laten vastankeren in den schoot der vreemde volkeren! Terwijl onze Vorst de welvaart des vaderlands behertigt door zijne geniale onderneming; terwijl onze priesters en soldaten, terwijl landgenooten van allen stand en rang ten koste huns levens de christene bescha- | |
[pagina 587]
| |
ving onder arme wilden bevorderen; en terwijl meteen de vreemdeling hen even arglistig als eerloos dwarsboomt, o 't ware onteerend intusschen onverschillig Gods water over Gods akker te laten spoelen! 't Ware zich zelfmoorden als eerlijke zelfstandige natie, die besef heeft harer eer en harer weerde! En daarom hebben wij in de vorige bladzijden getoond, hoe valsch de beschuldigingen der Engelschen tegen het Bestuur van den Vrijstaat zijn; hoe ongegrond en kwaadwillig hunne aantijgingen zijn tegen de Belgische beambten aldaar, hoe ongepast, hoe uitzinnig almede, vermits op Engelands naam, zwaarder dan op wie ook, de vervloeking drukt van tal van afgemartelde en uitgemoorde volksstammen; hoe snood ook zijne missionarissen hunne zending van geloofsboden uitvoeren... en welke derhalve onze plichten zijn als Belgen, als katholieke Belgen vooral. Als samenvatting onzer betooging blijve ons de getuigenis bij van Mgr. Van Ronsle, Apostolisch-Vicaris van Congoland, uit een' brief naar den Algemeen-Overste der missionarissen van ScheutGa naar voetnoot(1): ‘Aan die onzer landgenooten, die u zouden ondervragen en wenschen te weten wat wij denken over de aanvallen die tegen den Vrijstaat gebeuren, moogt gij antwoorden, dat zij onzes dunkens niet te rechtveerdigen zijn... Ik acht het mijne plicht in deze omstandigheden mijne hulde van bewondering en dankbaarheid aan de Regeering te betoonen. Van bewondering: bij het zien der machtige en schoone inrichting, welke het haar gelukt is op zoo weinig jaren tijds hier tot stand te brengen, en hen zelven verbaast die haar eerst zochten te belemmeren; - hulde van dankbaarheid voor de welwillende bescherming en den krachtdadigen onderstand aan onze missien geschonken.’ Overigens zal uit onze bijdrage nog blijken, wat heerlijk werk de Belgen in Midden-Afrika verricht hebben. Nooit bekwam eene koloniseerende natie zulke schitterende uitslagen op zoo korten tijd. In dien zin hebben wij de hoop verwezenlijkt, welke de Mogendheden in ons stelden. ‘Belgie - zoo schreef, in Meert 1891, de Heer F. Leroy-Beaulieu in L'Economiste français, - bezit al de hoedanigheden en al de voorwaarden om in de beschaving van Congoland te slagen. Belgie is rijk, ondernemend en zeer | |
[pagina 588]
| |
handeldrijvend. Onder zijne talrijke bevolking telt het vele lui, die smaak vinden in waagstukken aan te steken. De Belgen onderscheiden zich ten anderen nog door hun practischen en juist-opvattenden geest’. Dertien jaren verliepen, sinds dat oordeel werd uitgesproken, en ziet! Wat brachten zij al niet voort! In zijn nummer van den 25 Januari l.l. besprak Le Temps van Parijs den toestand in Fransch-Congoland en in den Vrijstaat. In den Vrijstaat, immer toenemende bloei, sprak hij, en bij ons volslagen mislukking en armoede. ‘En in 't begin nochtans, - zoo ging hij voort, - was de toestand dezelfde in de twee kolonies. Maar Koning Leopold heeft onmiddellijk al de bestanddeelen van het problema dat vóór hem lag, begrepen. Hij heeft niet geaarzeld, van zijne persoonlijke fortuin aanzienlijke sommen ten dienste van den nieuwen Staat te verschieten, en België heeft zijnen Koning gevolgd.’ Eere en dank, o ja! aan den schranderen en edelmoedigen Vorst, die voor zijne onderdanen de deur eener nieuwe toekomst opende! Hoe meer hij nog dagelijks het mikpunt is der Engelsche eerlooshedenGa naar voetnoot(1) hoe nauwer wij ons rond zijnen troon zullen scharen, hoe dierbaarder ons zijn werk zal worden. Zijn werk!Ga naar voetnoot(2) hij ontwierp het sedert ettelijke jaren al, hij stak het | |
[pagina 589]
| |
aan met koelen bloede en wijs beleid, hij drijft het door met ijzeren wilskracht, en waarom?... Wat beoogt hij anders dan de welvaart van zijn land? Schijnheilige volksmenners loochenen het: laat hun de schande hunner laagheid! Afgunstige vreemdelingen benijden het: te allen tijde wasten uit nijd laster en onrecht. Maar zij die zijne grootsche onderneming waardeeren, die met 's vaderlands eer en bloei ook het heil der zielen betrachten, wezen den koning dankbaar, al ware 't maar door den laster te ontmaskeren en het goede recht te handhaven. Een volk met zelfbewustzijn onteere zich niet in onverschilligheid. Kan. J. Muyldermans. |
|