Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 309]
| |||||||||
DE AANBIDDING VAN HET LAM der GEBROEDERS VAN EYCK
| |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
De mystieke beteekenis van het Gentsch altaarstuk‘Deze die het Gentsch altaarstuk ontworpen en in zijne oudste paneelen de toonbeelden tot verder afwerken heeft geschapen, moet een der grootste kunstenaars aller tijden, zoo niet de grootste geweest zijn.’ Aldus schrijft M. Otto Seeck in zijn werk over het kenschetsend verschil der gebroeders Van EyckGa naar voetnoot(1). Werkelijk een verbazend kunstenaar moet hij geweest zijn, die aan deze honderden beelden dat eigen leven heeft geschonken, vol kleurenpracht en harmonie; al die figuren, hoe verschillend en uiteenloopend ook van aard, door eenen wonderen band heeft weten te verbinden; uit al die deelen een geheel heeft weten te scheppen dat zijn eigen leven heeft, een enkel lichaam van heerlijke evenredigheid. Het middenpunt van dien samendrang van verscheidenheid en leven is, zoowel in de leer, als in de stoffelijke uitvoering: het Lam op het altaar. Hoe belust Hubert, hij is de ontwerper van het kunstgewrocht, ook mocht zijn op het trouw wedergeven der heerlijke schepping, wat genot hij ook mocht hebben wondere stoffen en glanzende gesteenten uit zijn tooverend penseel te schudden, hoe begeesterd hij mocht werken aan de hoofden zijner heiligen, zoo vol werkelijkheid en tevens zoo ideaal, kon dit alles toch zijn hoofddoel niet zijn. Laat zijne werkwijze die zijner voorgangers verre overtreffen, zijn vrome geest leefde nog te zeer in de middeleeuwen, den tijd der | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
groote philosophen en godgeleerden, om met eene bloote voorstelling, hoe prachtvol ook, vrede te hebben. Door gansch het altaarwerk moet ééne gedachte gaan, alles moet eene leer verkondigen; het nasporen dezer leer is het onderwerp dezer verhandeling. Tot nu toe is ons niemand bekend die een volledig antwoord gaf. M. Otto Seeck stelt wel eenige palen op dien nog ongebaanden weg, doch ook hij heeft den ganschen gedachteninhoud niet verklaard. De Duitsche geleerde beschouwt de ‘Aanbidding van het Lam’ als kunstkenner en tracht, op vakgronden steunende, het aandeel der beide broeders in den arbeid te bepalen. Hij komt tot het besluit dat dáár waar de hand van Jan merkbaar wordt, ook de samenhang der gedachten ontbreekt. Wij vertrekken van een gansch ander uitgangspunt: wij beschouwen het werk als een bestaande geheel en onderzoeken in hoeverre de verschillende paneelen tot een hoofdgedacht kunnen herleid worden, zonder ons te bekommeren met de vraag wie dit of dat paneel heeft geschilderd.
* * *
Ontegensprekelijk is het hoofdzakelijke van gansch de voorstelling een visioen van den H. Joannes op het eiland Pathmos, dat het Boek der Veropenbaring als volgt verhaalt: ‘Hierna zag ik eene groote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande vóór den troon en vóór het aanschijn des Lams, met witte kleederen gekleed, en palmtakken in hunne handen. En zij riepen met luider stemme, zeggende: De zaligheid is van onzen God, die op den troon zit en van het Lam! En al de Engelen stonden rondom den troon en de Ouderlingen en de vier wezens; en zij vielen vóór den troon op hunne aangezichten en aanbaden God, zeggende: Amen. De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging, de eer en de macht en de sterkte komt onzen God toe in alle eeuwigheid. Amen. | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Zij (de groote schare) zullen niet meer hongeren noch dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch eenige hitte; want het Lam, dat in het midden des troons is, zal hen bestieren en hen geleiden tot de waterbronnen des levens; en God zal allen traan van hunne oogen afwisschen’Ga naar voetnoot(1). In dit visioen zag de H. Joannes de gelukzaligen uit het Joodsche- en uit al de volkeren der aarde, op het einde der wereld levende, door God geteekend, opdat de plagen, die over de aarde gaan losbersten, hen niet zouden raken; en, dewijl zij allen heilig zijn, ziet hij ze, in prophetischen geest, verheerlijkt in den Hemel, alhoewel ze eigenlijk nog in het tijdelijke verblijven. Deze gelukzaligen kunnen, volgens de uitleggers van het H. Schrift, de heiligen aller tijden verbeeldenGa naar voetnoot(2). Toen Hubert van Judocus Vijdt de opdracht ontving een retabel voor het altaar te schilderen, besloot hij deze plaats onzer heilige boeken te vertolken. Hetgeen voor hem het bijzonderste was, als de samenvatting van gansch zijn plan, waren de woorden der gelukzaligen: De zaligheid is van onzen God, die op den troon zit, en van het Lam. Wat hij wilde vertoonen was het werk der zaligmaking, in de gansche opvolging van oorzaken en gevolgen, die den mensch tot zijn eeuwig doel bekwamen en brengen kunnen. Waarlijk grootsche en verhevene onderneming: de kern der godgeleerdheid in tafereelen aanschouwelijk maken. Nooit wellicht heeft schilder aan zijne kunst eene edelere taak opgelegd en nooit heeft een ander zulk afgetrokken gedacht in zoo heerlijke vormen belichaamd.
* * *
Trachten wij in den geest het werk van Hubert te volgen, te zien op welke wijze hij de leer der zaligwording zal in paneelen doen leven. | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
Zeer waarschijnlijk hebben de mysteriespelen, in de xivde en xvde eeuw hier te lande in vollen bloei, eenen kostelijken steun aan zijne verbeelding geboden. Deze ook vertoonden soms het gansche werk der verlossing in hunne prologen en bedrijven; om dit des te duidelijker den volke voor te stellen, was het schouwtooneel in drie verdiepen verdeeld: de hemel, de aarde, de hel. Alzoo ook heeft de meester het binnenruim van zijn werk verdeeld: de hemel met God den Vader, de aarde met de aanbidding van het Lam, en het laatste oordeel of de hel op de verlorene predella. De paneelen van het gesloten altaar moeten als de inleiding, de proloog van het mysteriespel aanschouwd worden. De beeltenissen van Judodus Vijdt en van zijne gemalin, evenals de beide Joannessen blijven buiten kijf, het zijn immers de portretten der gevers op alle middeleeuwsche tafereelen te vinden en de patronen der kerk voor dewelke het werk bestemd was: te dien tijde was St. Baafs de St. Janskerk. De Verkondiging. Voor den gevallen mensch is de zaligheid weerom mogelijk geworden door de menschwording van Christus. ‘En in niemand anders is er zaligheid; want er is onder den hemel geen andere den menschen gegeven naam door welken wij moeten zalig worden’Ga naar voetnoot(1). In Jesus-Christus, God en mensch, ligt de eerste oorzaak der zaligheid, zoowel voor de menschen van het Oud-Verbond als voor de Christenen. Ook is het de Menschwording, die Hubert op de geslotene luiken bedoelt, veeleer dan de Boodschap des Engels, gelijk aanduiden de woorden door Maria gesproken: ‘Ecce ancilla Domini’. Deze vertolken hare toestemming tot het voltrekken van het groote wonder, waarop onmiddelijk de Zoon Gods de menschelijke natuur aannam in haren maagdelijken schoot. Hierop wijst ook de zinnebeeldige Duif, die boven haar hoofd zweeft. ‘De H. Geest zal over U komen, de kracht des Allerhoogsten zal U overlommeren en daarom zal hetgeen uit U heilig zal geboren worden, de Zoon Gods genoemd wordenGa naar voetnoot(2). | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
De manier van voorstellen is duidelijk aan de mysteriespelen ontleend, gelijk blijkt uit eene tooneelaanwijzing der ‘Eerste bliscap van Marien’ te Brussel, den 24sten Mei 1444, vertoond: ‘Gabriël knielt vor Marien, ende si leit ende leest in haer camere, haer hande te Gode wert hebbende.’ Dit stuk, alhoewel het dagteekent van eenige jaren na Hubert's dood († 1426), geeft ons nochtans juiste inlichtingen over de manier van voorstellen in gansch dat tijdvak. De Profeten en Sibillen. De profeten Zacharias en Micheas, benevens de Sibillen van Cuma en Erythrea boven het tooneel der Verkondiging, hebben eveneens hun ontstaan te danken aan de navolging der mysteriespelen. ‘Al zeer vroeg, zegt Jonckbloet, werd in die spelen nog een ander element opgenomen: namelijk het optreden van Oud-Testamentische profeten, soms vergezeld van Vergilius, de Sibille, die hunne voorzegging omtrent den Messias uitspraken, voordat de eigenlijke kerstgeschiedenis werd vertoond’Ga naar voetnoot(1). Dit heeft de meester hier ook gedaan, te meer daar het met de gebruiken der vroegere middeleeuwen overeenstemde. Het was eene neiging der Christene kunst als tegenhangers harer beelden uit het Nieuwe-Testament er andere te plaatsen uit het Oude: de voorzegging tegenover de vervulling, het afbeeldsel tegenover de werkelijkheid. Deze tegenstelling werd bijna algemeen toegepast in de muurschilderingen der vroeg-middeleeuwsche kerkenGa naar voetnoot(2). Dit dubbel feit verklaart en wettigt de tegenwoordigheid der profeten en Sibillen. Hier ook heeft Van Eyck niet onverschillig de eerste de beste profetiën van den Verlosser gekozen, maar deze die het meest bijdroegen tot zijn doel. De profeten voorspellen Jesus als koning ‘dominator in Israel’ (Mich. V-2) ‘rex tuus’ (Zach. IX-9). Het bijschrift der Sibillen is niet gansch leesbaar, doch op een der papierstrooken leest men ‘Rex altissimus’. | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
Zij verkondigen dus allen den Christus als Koning van het mystieke rijk, dat niet van deze aarde is, als Vorst van het rijk Gods, van de Kerk, in wier schoot er alleen zaligheid is, en waarvan, volgens de taal van het H. Schrift, al de burgers onder de leiding van den Godmensch een enkel streven hebben, het eeuwige heil verwerven.
* * *
Binnenruim - God de Vader. - De eerste hinderpaal voor de voltrekking van het groot werk der zaligmaking is de erfzonde; doch als de wateren des Doopsels de ziel ervan gereinigd hebben, dan is zij nog niet tot haar einddoel gekomen, dan moet zij nog, gesterkt door de genade, den hemel verdienen door goede werken, verricht in het waar geloof. God de Vader nu is volgens het woord van Christus de eerste en eenigste bron der zaligmakende genade. ‘Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke’Ga naar voetnoot(1). Door deze woorden geeft de Zaligmaker, volgens Beelen, te kennen dat om tot Hem te komen, d.i. om in Hem te gelooven, Gods hulp noodzakelijk vereischt wordt: uit zich zelven, door zijne eigene natuurlijke krachten, kan geen mensch in Hem gelooven; maar voor allen, zonder uitzondering, is daartoe volstrekt noodig, dat de Vader door de inwendige werking zijner genade op hun verstand en hart, hen als trekke tot den Zoon’Ga naar voetnoot(2). Daarom heeft Hubert den majesteitsvollen God den Vader, in het midden der bovenste binnenrij gesteld, alles overheerschend. De voorstelling is ontleend aan het boek der Veropenbaring ‘De zaligheid is van onzen God, die op den troon zit’. Daarom zit God de Vader op een verhoog, terwijl al de andere beelden gelijkvloers staan, de kroon op het hoofd, den scepter in de hand, in eene houding zoo koninklijk dat nooit Oostersche monark er eene edelere kon aannemen. Ook het inschrift boven het hoofd van den Hemelkoning wijst op de leer der zaligmaking. Hij wordt | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
er geprezen als ‘Deus potentissimus propter divinam majestatem’: de goddelijke almacht alleen was bekwaam om het gevallen menschdom vrij te koopen, om de werken der menschen tot die bovennatuurlijke waarde te verheffen, die ze verdienstig maakt voor den hemel; als ‘omnium optimus propter dulcedinis bonitatem’: de grootste goedheid alleen kon aan de almacht zulk een besluit doen nemen; als ‘remunerator liberalissimus propter immensam largitatem’: in zijne rechtvaardigheid zal God zijne dienaren heerlijk vergelden en deze belooning zal geen andere zijn dan Hij zelve. God de H. Geest. - Opdat de mensch ter zaligheid kome is het dus noodig dat de Vader door de genade hem trekke tot den Zoon. De werking der genade, de heiligmaking, wordt toegeschreven aan den H. Geest. Daarom zweeft Deze aan de voeten van God den Vader en overgiet gansch de menigte geschaard rond het altaar met Zijne stralen, zinnebeelden der genade en brengt ze alzoo tot de aanbidding van het Lam. Het Lam.- Het eeuwig leven is alleen te verwerven in den waren godsdienst, wiens middenpunt voorzeker is de geloovige vereering van den Christus, den Godmensch, verbeeld door het Lam. Onder dit zinnebeeld werd Hij door de profeten voorspeld, onder die benaming toonde Hem de Dooper aan zijne eigene discipelen, alzoo ook verbeelde Hem Van Eyck op het middenpaneel van het Gentsche altaarstuk. Bij den Heiland alleen is zaligheid; bij Hem de vergiffenis der zonden, de hinderpaal, die eerst en vooral moet uit den weg geruimd. Jezus heeft ons van de zonden vrijgekocht door zijn vergoten bloed. Dat verkondigen de Engelen, die rond het altaar geknield, de werktuigen van het lijden dragen, het bloed dat uit de borst in den kelk vloeit, het opschrift des altaars: ‘Ecce Agnus Dei, qui tollit peccata mundi’Ga naar voetnoot(1). Dit is nog maar het negatief bestanddeel der zaligheid: het is niet genoeg de hinderpalen te hebben weggeruimd, zij moet ook nog positief bewerkt worden | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
in het geloof en de navolging van Christus. Dit verklaart ons Van Eyck door een tweede opschrift: ‘Jesus via, veritas et vita’, ‘Jezus de weg, de waarheid en het leven’Ga naar voetnoot(1). Deze woorden duiden klaarblijkelijk op het positief deel van het werk der zaligmaking; alzoo worden zij uitgelegd. ‘De God-Mensch Jezus-Christus, is de eenige weg tot den Vader en niemand komt tot den Vader dan door Hem. En daarom is Hij die weg omdat Hij de waarheid is, de bron der waarheid, wier geloovige kennis en beoefening leidt tot den Vader, en het leven, de verdienende oorzaak des eeuwigen levens’Ga naar voetnoot(2). Van ditzelfde gedacht vinden wij ook eene symbolische vertolking in de ‘Bron des Levens’ die vóór den troon des Lams ontspringt. Zij draagt voor opschrift: ‘Haec est fons aquae vitae, procedens de sede Dei et Agni’ ontleend aan het boek der veropenbaring: ‘En Hij toonde mij eenen stroom van levenswater, die zoo helder was als kristal, en voortkwam uit den troon van God en van het Lam’Ga naar voetnoot(3). Uit het bekken der bron stroomt het water en blijft gedeeltelijk rondom staan. De bedding is met edelgesteenten bedekt, eene vertolking van den gewijden tekst ‘die zoo helder was als kristal’. Het levenswater verbeeldt de zaligmakende genade, het stroomt uit den troon van God, oorsprong onzer zaligheid, en van het Lam, de verdienende oorzaak ervanGa naar voetnoot(4). In de ‘Levensbron’ te Madrid, die ten minste eene kopie is van een werk van Hubert, is de nauwe verbinding tusschen het Lam en de bron duidelijker weergegeven. Het bloed uit de borst stroomt vol hostiën naar de fontein, waar het, gelijk hier, in verscheidene stralen ontspringt. - Waarom is deze zeer treffende, beteekenisvolle bijzonderheid hier weg gebleven? Otto Seeck is van gevoelen dat zulks te wijten is aan Jan, die dit gedeelte der schilderij vol- | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
tooide en denzelfden diep mystieken geest van Hubert niet meer bezatGa naar voetnoot(1). Het Landschap. - Gelijk wij in het begin deden aanmerken, de Evangelist zag de aanbidders van het Lam reeds verheerlijkt in den hemel, alhoewel zij eigenlijk op aarde het werk hunner zaligheid nog moeten voltooien. In deze manier van voorstellen heeft de schilder het H. Schrift van nabij gevolgd en ons in overheerlijke vormen ‘de nieuwe aarde’ den hemel voor oogen getooverd. Het boek der Veropenbaring stelt den hemel voor als eene overgroote, prachtige stad, in wier midden het Lam op den troon staat. ‘De heerlijkheid Gods verlicht ze en hare lamp is het Lam’Ga naar voetnoot(2). Van daar het glanzende licht, stroomend uit de zinnebeeldige Duif, en de schitterende stralenkrans rond het hoofd van het Lam. De torens en praalgebouwen, die overal op den achtergrond verrijzen, verbeelden de heilige stad, terwijl de boomen, struiken en bloemen van het voorplan eenen lusthof voorstellen in denwelken de eigenlijke aanbidding plaats heeft. Ook dat landschap is aan de Apocalypsis en aan den uitleg der HH. Vaders ontleend. ‘In het midden van hare straat (dier stad) wast de boom des levens, die twaalf vruchten draagt, gevende elke maand zijne vrucht’Ga naar voetnoot(3). De H. Augustinus heeft deze bron en hare boomen beschreven en zóó passend is elke bijzonderheid, dat men de verzen van den kerkleeraar zou kunnen aanhalen als eene beschrijving van het landschap op ons altaarstuk. ‘Ubi vivis margaritis surgunt aedificia,
Auro celsa micant tecta, radiant triclinia.
Auro mundo tanquam vitro urbis via sternitur.
Abest limus, deest fimus, lues nulla cernitur.
Hiems horrens, aestas horrens, illic nunquam soeviunt.
| |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
Flos perpetuus rosarum ver agit perpetuum.
Candent lilia, rubescit crocus, sudat balsamum,
Virent prata, vernant sata, rivi mellis influunt,
Pigmentorum spirat odor, liquor et aromatum,
Pendent poma floridorum non lapsura nemorum,
Inhiantes semper edunt, et edentes inhiant.’Ga naar voetnoot(1)
De vier groepen. - De menschengroepen die het Lam omringen verbeelden degenen die hier op aarde in den Christus gelooven en Hem aanbidden. Allen zijn geroepen en uit alle streken hebben er den oproep beantwoord. Daarom zijn er vier groepen, die uit de vier windstreken den troon van het Lam naderen. Wie iets bekend is met de Christene symboliek weet dat op die wijze de algemeenheid van het menschdom wordt voorgesteld. Het pleit niet tegen onze stelling dat in die groepen duidelijk gekende heiligen zijn verbeeld, die dus hunne zaligheid niet meer hoeven te bewerken. Wij hebben reeds doen opmerken dat de Evangelist ook de geloovigen der laatste tijden, alhoewel nog in het tijdelijke, voorstelt als gelukzalig in den hemel. Niettemin heeft Hubert hier aangeduid dat hij deze personen niet aanzag als reeds in het genot der belooning: geen enkele immers heeft den stralenkrans, teeken der eeuwige glorie. Dit is, waar het Hubert geldt, van het grootste gewicht, daar in alle schilderijen hem toegekend dit merk met de stiptste nauwgezetheid wordt aangebracht: hij geeft het aan de heiligen verheerlijkt in den hemel, terwijl het zelfs niet bij Maria, nog op aarde levend, te vinden is. | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
Nieuw Verbond. - Op het voorplan rechts knielen in wit-grauwe mantels de Apostelen; Joannes is duidelijk te kennen. Dan volgt een gansche groep pauzen, bisschoppen, diakens, kloosterlingen en leeken. Onder anderen herkennen wij de H.H. diakens Stephanus en Laurentius, den H. Gregorius den Groote, den H. Augustinus en den H. Livinus, patroon der stad Gent; deze houdt de tong die hem in den marteldood werd uitgerukt tusschen de nijpers eener trektang. Deze groep verbeeldt de mannen, die hunne zaligheid in het Christendom bewerken, tot wat rang zij in de kerklijke orde mogen behooren. De Maagden. - Aan dezelfde zijde, meer op den achtergrond, treden de maagden vooruit: in de eerste rij de H. Agnes met haar Lam, de H. Barbara met haren toren, de H. Dorothea met hare rozen en eene andere die ik niet bepalen kan, mogelijk de H. Caecilia. Tusschen de rangen stappen vrouwen in kloosterdracht, met den staf der abdissen: treffende bijzonderheid, die herinnert aan de H.H. Harlindis en Relindis, (VIIIe eeuw) de geliefde patronessen en tevens kunstenaressen van de geboortestreek der meesters. Deze groep verbeeldt de vrouwen, die door het Christendom tot het eeuwig leven komen. Oud-Verbond. - Aan den linkerkant op het voorplan staat de groep gekend als ‘mannen van het Oud-Verbond’. In de eerste rij knielen de profeten, lezend in hunne boeken; deze zijn de vertegenwoordigers van het Joodsche volk. Dan komen mannen in de meest verschillende kleeding met wondere en grillige hoofddeksels. Men vindt er de mutsen terug der heidensche soldaten, slapend bij het Heilig Graf in de schilderij der ‘Drie Maria's’ aan Hubert toegekend. Mijns inziens moeten deze figuren de verschillende volkeren en godsdiensten van het heidendom verbeelden. De witte manteldrager, onmiddelijk achter de profeten, versterkt mij in die meening; hij draagt een laurierkroon op het hoofd en een bloementak in de hand, iets dat veel in gebruik was bij de heidensche priestersGa naar voetnoot(1). Langs dezen staat er een andere die ook een twijg in de hand houdt. | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
Dezen moeten de andersgeloovigen voorstellen, die zich tot het Christendom bekeerden of die, rechtzinnig in hunnen godsdienst, tot de zaligheid kwamen. Zij ook hebben, volgens de leer der katholieke Kerk, hun heil te danken aan de verdiensten van den Verlosser, van het Lam. Van Eyck heeft waarschijnlijk de vertegenwoordigers van het heidendom hier aangebracht terwille van de woorden der Apocalypsis. ‘En de heidenen zullen in haar licht (der heilige stad) wandelen’Ga naar voetnoot(1). Bisschoppen en Kardinalen. - Nu blijft op de onderste middentafel nog een enkele groep: de bisschoppen, pauzen en kardinalen, links op den achtergrond. De beteekenis van deze uitleggen is mij onmogelijk. Blijkbaar is het enkel eene herhaling in het klein van de geestelijken rechts op het voorplan. Maar dit kan wel de bedoeling van Hubert niet zijn. Ook is het voor Otto Seeck in het oog springend dat deze groep, evenals die der Maagden, gansch door Jan geschilderd werden, en eens te meer heeft de jongere broeder niet begrepen wat het inzicht was van zijnen leermeesterGa naar voetnoot(2). Wat moest op die plaats verbeeld zijn? Otto Seeck ziet in de twee onderste groepen de voorstelling van het geloof (nieuw-testament) en de hoop (oud-testament). Hij zou in den achtergrond een enkele groep willen, verbeeldende de liefde, om alzoo de drie goddelijke deugden te zien; ofwel zou hij de liefde laten verbeelden door het Lam en dan bleef de achtergrond ledigGa naar voetnoot(3). Een enkele groep aannemen ware lastig: dan ware hier in het middenpunt de heerlijke evenredigheid gebroken, die door het gansche werk heerscht; laat men de twee groepen weg, zal dan het landschap niet te eenzaam schijnen? Neemt men onze opvatting aan, zoo ligt er eene gansch gemakkelijke en gansch redelijke gissing voor handen. Rechts ziet men, op het voorplan, de gezaligde mannen en, op den achtergrond, de vrouwen | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
uit het Christendom; links staan, op het voorplan, de uitverkorenen der Joden en andere volkeren en in den achtergrond, zouden de gezaligde vrouwen uit de andere godsdiensten, zooals: de vrouwen der aartsvaders, Esther, Judith, Susanna enz., juist op hunne plaats zijn.
* * *
Onderste zijvleugels. - In het Lam gelooven en het aanbidden is niet genoeg ter zaligheid, men moet ook de geboden onderhouden door het beoefenen der deugden. Volgens de Scholastieken worden 's menschen vermogens herleid tot:
en op deze vier harren: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, matigheid, sterkte, draaien alle menschelijke vermogens naar het redelijke, het goede: dat de deugd zelve is.Ga naar voetnoot(1) De Pelgrims. - Toegepast op het werk der zaligheid, is de voorzichtigheid de deugd, die ons het waar doel des levens doet inzien en ons de middelen toont om het te bereiken. Dit doel omschrijft de Apostel Paulus: ‘Wij hebben hier geene blijvende stad, maar zoeken de toekomende’Ga naar voetnoot(2). Steunende op die woorden hebben de H.H. Vaders het aardsche leven altoos voorgesteld als een pelgrimstocht naar het betere vaderland en er het gevolg uit getrokken dat de mensch zich niet mag hechten aan het tegenwoordige dat voorbij gaat, maar het oog moet gericht houden op het toekomende. Dezen dus die zich hier als pelgrims gedragen, beoefenen in het bewerken | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
van hun zielenheil het beste de deugd van voorzichtigheid. Daarom heeft Van Eyck deze deugd verbeeld door de tafel der Pelgrims, ‘justi perigrini’. Vroeger werden deugden door loutere verpersoonlijkingen voorgesteld, door wezens die niets werkelijks hadden. Hier voor echter leefden onze schilders, zelfs Hubert, reeds te zeer in een beginnend tijdvak van realistische opvatting en verbeeldden zij de deugden door hunne bijzonderste beoefenaars iets dat hun toeliet vollen teugel te geven aan hunne neiging tot het werkelijke, het echt natuurlijke. Otto Seeck bewijst dat deze vleugel bijna geheel aan Jan moet toegeschreven wordenGa naar voetnoot(1). Hij heeft niet begrepen dat pelgrims de Voorzichtigheid kunnen verbeelden en meent dat Jan hier nogmaals het gedacht van zijnen ouderen broeder niet heeft uitgevoerd. Dat pelgrims deze hoofddeugd kunnen voorstellen meenen wij getoond te hebben. De Duitsche geleerde zou in hunne plaats willen: vier Latijnsche en vier Grieksche kerkvaders; benevens Benedictus, Franciscus, Dominicus en Thomas van Aquinen. Deze zouden wel een heilig getal vormen, maar minder goed het theologisch begrip der voorzichtigheid vertolken. Om zijn gevoelen te staven zegt Seeck: ‘in eine Komposition, welche die Heiligen und Seeligen aller Kategorien zusammenfassen soltte, vermissen wir ungern die doctores Ecclesioe’. Ons dunkens bestaat die leemte niet; immers op de middentafel, in de groep van het Nieuw-Verbond, staat in de eerste rij, 't kortste bij het Lam, een heilige met de gelaatstrekken gewoonlijk aan den H. Thomas van Aquinen gegeven. De twee eerste pauzen lezen samen in één boek, iets wat natuurlijk op de godgeleerdheid terugwijst; in den derde is de H. Gregorius de Groote te herkennen. Onder de bisschoppen staat de H. Augustinus. Daarenboven, deze heiligen, verbeeld op de plaats der pelgrims, hadden om kenbaar te blijven noodzakelijk als bisschoppen en pauzen moeten gekleed gaan, en ware dan hier de harmonie van lijnen en kleuren niet gebroken? De geleerde criticus schijnt | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
het zelf gevoeld te hebben, want hij zegt van de pelgrims: ‘Schienen doch diese in ihren braunen Kutten sich auch nach Tracht und Farbung am passendsten an die Einsiedler anzuschliessen.’ De Rechters. - Na het verstand, door de voorzichtigheid tot het doel geordend, is het de beurt van den wil. Deze wordt geregeld door de rechtvaardigheid. Hubert heeft ze op het tegenovergesteld uiteinde door de ‘rechtvaardige rechters’ vertoond. Dat deze die deugd kunnen verbeelden zal wel geen betoog behoeven. Zij zijn ten getalle van dertien; doch volgens Seeck is de eenige bloothoofdige rechter een toevoegsel van Jan, zoodat Hubert hier het heilig twaalftal zou bedoeld hebben. Van mystieke getallen had de jongere broeder geen begrip, daarom ook teekende hij op de tafel der pelgrims zeventien koppen, een getal zonder de minste beteekenis. De Kluizenaars. - De mensch bestaat niet alleen uit verstand en wil, doch talrijke driften bewegen zijn hart, waarvan eenige hem te geweldig aanvuren in 't najagen van zijn doel. Deze driften vormen de zinlijkheid en worden beteugeld door de matigheid. De volmaakte toonbeelden dezer deugd zijn voorzeker de heilige kluizenaars, die de wereld en al de genoegens der beschaving verlaten om eenzaam in de woestijn in strenge boetvaardigheid te leven. Het is dus gansch natuurlijk dat Van Eyck hen verkoos om deze hoofddeugd te verbeelden. Hij schilderde tien mannen en twee vrouwen en bekwam alzoo wederom het heilig getal twaalf. De twee eerste zijn de HH. Woestijnvaders Antonius en Paulus; de twee vrouwen, de beroemdste boetelingen en kluizenaressen: Maria Magdalena en Maria van Egypte. De twee bijzonderste aanloksels der zinnelijkheid zijn de genuchten des vleesches en die der wereldsche goederen. Dat de eerste overwonnen worden toonen deze uitgemergelde lichamen, toonen deze beide boetelingen, die de misstappen hunner jeugd door jarenlange kastijdingen in de wildernis hebben uitgeboet. Dat zij geen prijs meer hechten aan aardsche goederen blijkt genoeg uit de diamanten en edelgesteenten waarmede de weg bezaaid is en die zij vertrappen zonder hun zelfs eenen blik te gunnen. | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
De Strijders. - Andere driften verhinderen het bereiken van het doel daar zij den mensch doen terugdeinzen voor de moeilijkheden en gevaren, die den weg versperren. Om deze te overwinnen behoeft men de deugd van sterkte en moed. De toonbeelden hiervan waren voorzeker in de middeleeuwen, de Christene ridders. Daarom heeft Hubert zijne ‘Strijders Christi’ geschilderd ten getalle van negen, een heilig getal. Ook in deze groep zullen wel, even als in de andere, historische portretten te vinden zijn. Gansch op den achtergrond een zwart gebaarde ruiter met de keizerskroon, die, volgens Seeck, Karel den Groote kan verbeelden; en werkelijk heeft de kroon eene opvallende gelijkenis met deze van den beroemden vorst thans in den Louvre bewaard. Op de laatste plaats draagt er een de hertogelijke kroon, misschien een der prinsen van Burgondië. Dat deze ridders geenen wereldschen, maar eenen godsdienstigen strijd voeren, bewijst het kruis op hunne schilden, de wapperende kruisbanier boven hunne hoofden. Onder den kruisstandaard strijden zij tot het veroveren van het hemelsch koninkrijk, dat alleen door geweld te winnen is. ‘Het rijk der Hemelen lijdt geweld en alleen de geweldigen zullen het bezitten’Ga naar voetnoot(1). De indruk en de beteekenis van die groep kan men niet beter weergeven dan door de schoone verzen van Guido Gezelle: ‘Het leven is een' krijgsbanier,
Door goede en kwade dagen,
Gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
Kloekmoedig voorwaarts dragen.
Het leven is... geen vrede alhier,
Geen wapenstilstand vragen:
Het leven is de Kruisbanier
Tot in Gods handen dragen!’Ga naar voetnoot(2)
De plaats zelve aan deze vier deugden gegeven is niet zonder beteekenis: op de uithoeken, de voorzichtigheid en de rechtvaardigheid; korter bij het Lam, de matigheid en sterkte. Deze orde geeft de | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
verschillende trappen in het werk der geestelijke volmaking: eerst richt men den geest naar het doel, dan den wil, verder onderschikt men aan het doel de zinnelijke driften en is men gereed alle gevaren, ja den dood te tarten om het doel te bereiken.
* * *
De tot hier besproken tafereelen verbeelden de hoofdrollen in het werk der zaligmaking; de overblijvende zijn gewijd aan ondergeschikte personen, die het hunne tot zijne voltrekking bijbrachten. Maria. - God, door hetzelfde eeuwig raadsbesluit in hetwelk Hij de verlossing der wereld door de Menschwording van Zijnen Zoon, vaststelde, verhief ook Maria tot de waardigheid van Moeder des Zaligmakers en Medeverlosseres. ‘Even als Eva eene oorzaak van verderf was voor het gansche menschdom, zoo werd Maria voor zich zelve en voor gansch het menschelijk geslacht eene oorzaak van zaligheid’Ga naar voetnoot(1) Om haar deze verhevene bestemming waardig te maken werd Zij van den beginne af met gansch bijzondere gratiën en voorrechten begiftigd en in hare ontvangenis gevrijwaard van de vlek der erfzonde. Het is deze vlekkelooze Maagd, de uitdeelster aller genaden die Hubert aan de rechterhand van den Vader heeft gesteld, gelijk zij voor alle eeuwen bestond en uitgebeeld was in den geest Gods. Heerlijk beeld der Onbevlekt Ontvangene! Het is een roemrijke titel te meer voor onze eerste Vlaamsche school dat zij, twee eeuwen voor Murillo, eenen waardigen vertolker vond voor dat goddelijk ideaal. Dat het de Onbevlekte Ontvangenis was, die Hubert wilde schilderen, blijkt, zonder van de leliën en boschleliën te gewagen die hare kroon versieren, uit het opschrift ontleend aan het Boek der Wijsheid: ‘Deze is schooner dan de zon en gaat den ganschen geördenden sterrenhemel te boven; vergeleken bij het licht wordt zij voortreffelijker bevonden, want zij is de weerglans van het eeuwige licht, de vlekkelooze spiegel van God’Ga naar voetnoot(2). Alhoewel deze woorden in hunne eerste | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
beteekenis de Ongeborene Wijsheid betreffen, worden zij toch door de H. Kerk toegepast op de Onbevlekte Ontvangene, in de Getijden zelve van dat feest in het bisdom Luik reeds van af de XIIIe eeuw in hoogen ritus gevierd. Wat de voorstelling aangaat, zij schijnt ontleend aan den 44en harpzang toegepast op Maria: ‘Aan uwe rechterhand staat de koningin, gekleed in een met goud gestikt en veelkleurig gewaad’Ga naar voetnoot(1). De rozen, leliën, woudleliën aan de kroon der Hemelkoningin wijzen voorzeker op de woorden der Getijden: ‘En gelijk de dagen der lente hebben de dochters van Sion Haar omringd met de bloemen der rozen en de leliën der dalen’Ga naar voetnoot(2). Joannes de Dooper. - Maria heeft het zaligend Offerlamaan de wereld geschonken, Joannes heeft Hem aan de menschen getoond, volgens de voorzegging van zijnen vader Zacharias: ‘Want Gij zult den Heere voorafgaan en zijne wegen bereiden, om aan zijn volk kennis des heils te geven ter vergiffenis der zonden’Ga naar voetnoot(3). Bleef Maria, om hare verhevene roeping, vrij van de erfzonde, Joannes werd van in den schoot zijner moeder gezuiverd ter wille van het aandeel dat hij in het werk der zaligmaking zou hebben. Om die reden is het dat de kunstenaar den Dooper aan de linkerhand des Vaders heeft geplaatst. Het opschrift prijst zijne waardigheid: ‘Deze is de Dooper Joannes, grooter dan een mensch, gelijk aan de Engelen’ en omschrijft zijne roeping ‘de vervulling der wet, de bekrachtiging van het Evangelie, de stem der Apostelen, het zwijgen der Profeten, de lamp der wereld, de getuige des Heeren.’ De Engelenkoren. - Het wonderwerk der zaligmaking, het meesterstuk van Gods almacht en goedheid moet alle harten met bewondering en erkentelijkheid vervullen. Het zijn deze gevoelens die de schilder bij de toeschouwers wil opwekken door zijne twee prachtige engelengroepen, die, bezijden de drie hoofdpersonen, den Vader loven en danken met orgel- en snarenspel en hemelsche gezangen. Dat het deze twee gevoelens zijn | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
die de meester bedoelde duiden de opschriften zonneklaar aan: ‘Melos Dei - Laus perennis - gratiarum actio’ en ‘Laudant eum in cordis et organo’. Adam en Eva. - Niet alleen werd de zondeval en dezes gevolgen dikwijls in de mysteriespelen opgevoerd, maar in de ‘Eerste bliscap van Marien’ moeten (na den val) Adam en Eva op het tooneel verschijnen ‘met enen blade gedect’ hetgeen nagenoeg de voorstelling der Van Eycken moest zijn. Vraagt gij naar de beteekenis dezer eenigszins storende figuren, wij zouden antwoorden vooreerst dat zij daar staan als getuigen van het feit des vervals en zijner droevige gevolgen: schaamte en dood. ‘Eva occidendo obfuit, Adam nos in mortem praecipitat’ luidt het onderschrift. Maar toch schijnt ons het erkennen van den misslag onzer stamouders de hoofdreden niet waarom zij in 't binnenruim gesteld zijn. Eerder komen zij ons het goede leeren, het gelukkige dat de Voorzienigheid uit hunnen toestand heeft weten te trekken; en zij dienen tevens als tegenstelling met het heil dat het verzoende menschdom door den Zoon Gods toekomt. Of is 't niet natuurlijk, bij het aanschouwen der wondere schikking van Gods werk, als van zelfs in gedachte terug te gaan tot de oorzaak, die God tot deze opheffing heeft bewogen? Welnu Adams zonde met vervreemding van God, verval en dood, beschouwen de Van Eycken, gelijk de Thomistische scholastiek, als oorzaak der menschwording en der glorievolle herstelling door den Nieuwen Adam. ‘Gelijk in Adam allen sterven, zoo worden ook in Christus allen levend gemaakt’Ga naar voetnoot(1). Daarom zetten zij ze in de bovenste rij met de andere medewerkers der zaligmaking. In die opvatting worden wij versterkt door de steenverfschilderingen boven de hoofden van Adam en Eva: het ‘Offer van Caïn en Abel’ en den ‘Broedermoord’. Abel ook, die zijn Gode welgevallig offer opdraagt en door zijnen broeder op het veld onschuldig wordt vermoord, is eene treffende voorafbeelding van Christus. Hij staat daar als een belofte van Dengene, die door het offer zijns levens alles zou herstellen | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
en het geslacht tot eene verhevenere waardigheid voeren dan die welke in 't paradijs verloren ging. Bij het overwegen dezer gedachten, en bij het vergelijken van wat wij waren in Adam, en wat wij zijn en worden in Christus, met bewondering en dankbaarheid vervuld, herhalen wij met de H. Kerk: ‘o God, die op wondervolle wijze de waarde der menschelijke natuur hebt gegrondvest en ze op nog meer wonderbare wijze hebt hersteld,’Ga naar voetnoot(1) - en wij vertalen de bedoeling der kunstenaars door den stouten uitroep van S. Augustinus: ‘O felix culpa, quae talem et tantum meruit habere Redemptorem!’Ga naar voetnoot(2). De predella. - Nu hebben wij opeenvolgens al de nog bestaande paneelen der ‘Aanbidding van het Lam’ besproken. Jammerlijk genoegis het onderste deel of predella in eene onhandige poging om ze te reinigen gansch vergaan. Zij stelde volgens de meeste schrijvers het ‘Laatste Oordeel’ voor. Dit was als de voltrekking van den gedachtengang des altaars. Het geeft immers den uitslag te kennen van het werk der zaligmaking. Dáár zal uitgesproken worden wie zijne vrijheid gebruikte om de zaligende genade te volgen en eeuwige belooning verdient; en wie uit kennis en eigen beweging de goddelijke gave verstiet en ter eeuwige verdoemnis wordt verwezen.
* * *
Het zal aan niemand ontgaan hoe deze opvatting, grootsch en breed als het ‘Goddelijk spel van Dante’, zich uitstrekt over alle plaatsen en tijden, en, niet minder dan de ongeëvenaarde uitvoering, het onmiskenbaar merkteeken draagt van het hoogste genie. Het staat als een glanzende zon tusschen twee verschillende tijdvakken. Hier vinden de aankomende realisten toonbeelden, die zij te vergeefs zullen trachten te evenaren en hier ook viert de oude, middeleeuwsche kunst, die waarheden te verkondigen had, haren laatsten, doch ook haren roemrijksten triomph. L. & A. |
|