| |
| |
| |
| |
Boekennieuws
Hugo Verriest. - Voordrachten. J. De Meester, Rousselare.
Weleens hoorde ik beweren en bevestigen, dat Hugo Verriest eenzijdig is, dat het Vlaamsch-zijn alles overheerscht in woord en schrift Ja, - maar is dat een verwijt? Uit een diepdoordachte zegging van Dr. Schaepman haal ik het antwoord:
‘De groote mannen in de wereld zijn niet zij, die groote gaven ontwikkelen of verheven hoedanigheden doen kennen; de groote mannen in de wereld zijn zij, die den moed hebben zichzelf te vergeten en te leven voor één zaak, die zij hooger dan zich zelven achten; - die de beteekening van hun leven hebben gezocht in het stichten van één zaak, in het verwerkelijken van één groote gedachte, van één heilig, onomstootbaar beginsel.’
De liefde voor Vlaanderen is de priesterlijke levenswet van Pastor Verriest. Die liefde vindt hare uiting in bewonderensweerdige oorspronkelijkheid, in levende, machtige kunst.
Mag ik hier eene bladzijde in vergelijking brengen, die Dr. Schaepman heeft gewijd aan Daniël O'Connell?
- ‘De groote gaven en ook de groote gebreken aan het lersche geslacht eigen, zijn hem eigen geweest, en de gebreken hebben er niet weinig toe geholpen om de groote gaven des te beter te doen uitkomen. Hij was een man vol van hartstocht, in wiens bestaan het warme, het levende, het kloppende hart de eerste plaats bekleedde. Onder de tochten, die hem bezielden was de liefde, de hooge, de heilige, de onbaatzuchtige liefde de eerste. Hij heeft zijn vaderland liefgehad met eene liefde, die alles overtrof, die geen offer te groot, geen inspanning te machtig deed achten, met een liefde die hun alles deed vergeten, alle verwaarloozing, alle minachting, vergetelijkheid, verwerping. Tot het einde toe is hij getrouw gebleven aan dat Ierland, dat arme, dat kleine land, dat hij in zijn leeuwenhart had geborgen, dat hij koesterde, bewaarde, streelde, verkwikte wijl het arm was, wijl het gehoond werd en geslagen; dat Ierland, zijn roem, zijn glorie, zijn schoonheid, zijn kracht. Hij heeft het bezongen op alle wijzen, op alle tonen, waar hij het bezingen kon; waar hij het kon doen weerklinken dat Ierland het land was der trouw, der eere en der kracht, daar heeft hij het herhaald, daar heeft hij wat hij herhaald had opnieuw gezegd met den metalen klank van zijne stem, met de trilling van zijne geestdrift, met den donder van zijne verontwaardiging.’
| |
| |
In de overtuiging ligt de overredingskracht van H. Verriest. Pectus est quod disertos facit. Die overtuiging heeft sterkte en schoonheid. Daarom is zij aantrekkelijk en onweerstaanbaar.
Eene gedachte zal hij wikken en wegen, bezien en ontleden, en de juiste weerde zal hij opgeven en vaststellen. Zijne vergelijkingen, die als ophelderende bewijzen moeten dienen, zal hij putten uit de groote bronnen der geschiedenis, hij zal ze vinden in de verschijnselen der natuur, in het meêgeleefde van zijn studenten of zijn eigen landsche volk, in dat goed bekende en diep-gevoelde van kunst en letteren.
Hij maakt geene uitstalling van wetenschap, geen ijdel praalvertoog; maar wat hij aanvoert en inlascht heeft immer de twee hoedanigheden: sterkte en schoonheid; en het is passend, sluitend en groeiend in het geheel. In de letterkunde heeft de schrijver zijn oordeel en zijn gevoel ontwikkeld bij de vergelijkende studie. Ik hoorde hem spreken over ‘een wonderbaar dichter,’ over de Vlaamsche Folklore, en dadelijke stelde hij daarnevens eene fabel van zoogenoemden Esopus, van Phaedrus en van Lafontaine.
Over Shakespeare, den grooten dramadichter, heeft hij geschreven: ‘Bij Shakespeare springen de dichten en dramas uit geene leering, uit geene school, uit geene procédé, uit geene kunst. Zij komen uit zijne natuur, uit zijn wezen, zoo het gegroeid en geworden is: Zij zijn zieleklank; zij zijn zielezang; zij zijn zielezicht; zij zijn zielekinderen.’ Eene electrische kracht doen gevoelen en bewonderen, dat is hier de eigenaardige voordracht van Hugo Verriest. Bij de Grieken en de Latijnen heeft hij de schoonheid afgespied in de meest treffende beelding, in de zangerige uiting van duizende gevoelens. Hij heeft gezien en geluisterd in het heiligdom der groote kunst.
Hugo Verriest beroept en beroemt zich geerne op den Meester, op den onsterfelijken Guido Gezelle; hij heeft er veel bij geleerd en blijft dankbaar. En toch is zijn eigen kunst geen nadoen: hij ziet en doorgrondt met eigen verstand en eigen spiegelend oog, hij gevoelt met eigen hart. De sierlijkheid van den dichter-redenaar is geene gezochtheid, geene aanstellerigheid, 't is eigen natuur, eigen ontwikkeling, eigen leven. Ook ligt er een breede, meêwarige liefde in 't hart van dezen kunstenaar. Wanneer hij spreekt b.v. over de armoede en de bekrompenheid van zijn landsche volk, dan is het geen folteren in de wonden, maar een zachte zalving, eene hoogachting, een medelijdend medeleven.
De ziel, - de kunstrijke en de priesterlijke ziel van Hugo Verriest leeft in schrift en woord.
De stijl van Hugo Verriest zit vol klanken, die gedachten op muziek brengen. Het is geen boekentaal, en het voorwoord van deze uitgave der Voordrachten doet ons nadenken. ‘Dit woord, het geschreven woord, tracht het levend woord nabij te blijven, maar rijst uit geest en geheugen, in de studiekamer, in de eenzaamheid, buiten dat gestraal dat de vonke geeft, buiten dat gevoelen dat de bronnen wellen doet, buiten dien dwang van het hert die het woord veerdig, rap en juist op de lippen brengt.’
| |
| |
De stijl van Hugo Verriest is levend-persoonlijk; maar op de groote lijnen, op de fijnere toetsen, op het Vlaamsch-echte koloriet, op de frisch-levende uitdrukking en uitbeelding vooral is er veel te leeren.
Anderen hebben aan den redenaar ten laste gelegd, dat hij van tijd tot tijd onbepaalde woorden van ‘hoogten en diepten’ tot uitbeelding zijner gedachten wil gebruiken, dat hij weleens een gemaakte aarzeling voorwendt: ‘ik weet niet hoe dat zeggen....’
Ja, Hugo Verriest is eigenaardig. En wilt gij hier of daar in dien weelderigen wasdom een takje wegsnoeien, 't zal niet hinderen. Wilt gij in het boek gebreken zoeken en opteekenen, gij zult er vinden. Waarom niet?
Het boek worde veel verspreid en worde veel gelezen. Holland zal gretige handen bijsteken. Ze hebben daar Hugo Verriest leeren kennen en waardeeren, op zijne triomphtochten, toen hij sprak over Guido Gezelle.
Mijne beste, vriendelijke gelukwenschen aan den schrijver en aan de Vlaamsche jeugd!
A. Verheyen.
| |
Lief en Leed in de Kempen.
Lief en Leed in de Kempen. Twee verhalen van Gustaaf Segers. Gent A. Siffer. 1903. 347 blz. 3 fr.
Twee tamelijk lange verhalen: In de Herremansstêe en Zuster Amanda.
In de Herremansstêe: twee Kempische families, de eene trouw gebleven aan de Kempen en aan den Kempischen aard, de andere rijk geworden in stad, en met steedsche manieren naar de Kempen weergekeerd.
Zuster Amanda heet het tweede verhaal; maar Julie, de actrice van 't lyrisch tooneel te Antwerpen, treedt meer als heldin op den voorgrond. Zij had gestudeerd aan 't muziekconservatorium te Antwerpen, en werd door hare ouders verstooten omdat zij zich bij 't tooneel engageerde. Later komt alles toch weer in den haak.
Min of meer twee tendenzverhalen: de gehechtheid aan den Kempischen aard wordt opgehemeld en detheater kunst in eere hersteld.
De schrijver kent de Kempen en hij heeft ze lief. Zijne natuurbeschrijvingen zijn er 't schoonste bewijs van. Zij zijn ten andere van 't beste in dit boek: ‘Het was in de maand Augustus tegen den valavond. Jan en Julie keerden naar hunne hofstede terug. Eerst liep hun weg door een acaciabosch; doch weldra kwamen zij op de volle hei. Aan hun rechterkant vloeide de Kempische vaart. De heide was rooskleurig; onder de schuinsche zonnestralen leverde zij den aanblik der zee op, geheel met purperschuim bedekt.
Geheel de Westerkim was oranjegekleurd. Daarboven vlotten enkele wolkjes in het azuur. Hunne boorden fonkelden. Rond de zon was een onpeilbare vuurkolk, in welks midden de schijf nauwelijks afgeteekend was. Het gansche vormde als eene onmetelijke levendige heiligenglorie. De zon daalde, daalde langzaam. Zij kwam over de vaart, en schoof achter een klein wolksken; als schichten schoten hare stralen links en rechts uit. Zij was gloeiend rood; en deed de wolkjes vlammen; ze
| |
| |
werd van lieverlede witter, de afstand tusschen het hemellichaam en het kanaal gloeide als diamant. De zon daalde en daalde; zij raakte den boord van het water; het weerkaatste de donkerblauwe lucht, de purpere wolkjes, de glinsterende zonneschijf, met haren lichtgloed omgeven. De zon werd geel, en daarna donkerrood; zij ging in het water onder, zij verdween; doch de hemel bleef nog lang gloeien. De banden der wolken behielden hunnen vorigen schijn, en de duinruggen der hei hunne goudgele kleur; doch alles verflauwde; het licht verzwond; de kleuren werden bleeker, en de verrukkelijke schemering daalde over gansch de natuur neder.’
Gezien, zal de lezer wellicht zeggen, en getrouw, met alle bijzonderheden weergegeven.
Jawel, en dat is juist Segers' kenmerk, ook waar hij ons zijne personen voorstelt of deze doet handelen.
Hij idealiseert zijn volk niet, zooals Conscience deed, die ook veelal zijn personen en handelingen in de Kempen plaatste; hij geeft weer wat hij gezien heeft, zijne personen zijn zóó getypeerd dat men zeggen moet dat hij wellicht op levende menschen dacht toen hij aan 't schrijven was; hij teekent ze zooals hij ze kent in hun dorpsch of kleinsteedsch gedoe; zoo maakt zijn verhaal meer den indruk van een document, iets waar de schrijfwijze, die kleine, afgebrokene zinnetjes, ook toe bijdraagt
Groote kunst is het niet: de schrijver heeft niet veel verbeelding, toestanden ineen wikkelen kan hij niet, de verschillende hoofdstukken van zijn verhaal staan meer nevens malkander dan ze wel ineengewrocht zijn, handeling is er te kort, 't verhaal is wel eens langdradig en de ontknooping een beetje gezocht.
Maar 't volk, bijzonder uit de Kempen, leest die verhalen gaarne, het verstaat ze, het vindt zich daarin weer en die verhalen doen hem deugd. En dit is geen geringe hoedanigheid, bijzonder in een tijd, waar 't mode is voor meer geletterden, voor fijnbekken te schrijven en 't eigenlijke volk te laten teren op ouden kost of op vertaalde bloedromans.
E. Vl.
| |
Wat al nuttigs
Wat al nuttigs
men in eenige bladzijden kan samenvatten, blijkt uit de zooeven ontvangen 6 eerste deeltjes van de Volksbibliotheek, uitgegeven door den Nederlandschen Boekhandel, Antwerpen - Gent: 't zijn boekjes van 48 bladzijden gewoon boekformaat, op schoon papier gedrukt met sierlijk omslag. Elk deeltje kost enkel 25 centiemen. In degelijkheid moeten zij niet onderdoen voor vele duurdere werken. Het groote nut er van is dat zij hun onderwerp volledig behandelen, en dat alle bewerkers er van mannen van het vak zijn.
Tot heden verschenen:
I. | Dr Garjeanne. Kamerplanten. |
II. | Allessie Boekhouding voor den kleinhandel. |
III. | Dr Leviticus Nederl.-Duitsch Handelswoordenboek. |
IV | Van Hooydonk. Volière - Vogels. |
V. | Palm. Stenographie. |
VI. | Krabbé. Teekenen en schilderen. |
| |
| |
Zijn in bewerking:
VII. | Heykoop. Nederl.-Fransch Handelswoordenboek. |
VIII. | Bleykmans. Schaakspel. |
IX. | Grondhout. Nederl.-Engelsch Handelswoordenboek. |
X.
| |
Hendrik Heyman
Hendrik Heyman: Dichter A.J.M. Janssens. Zijne hoedanigheden, strekking en werken. Dendermonde, J. Van Lantschoot, 1903.
Eene brochuur van 76 blz., waarin de verschillende gedichten van Alf. Janssens ontleed en besproken worden. De ontleding gaat niet heel diep, de toon der bespreking is warmwaardeerend In afzonderlijke hoofdstukjes wordt gehandeld over Janssens' huiselijke poëzie, over zijn godsdienstige gedichten, over zijn vaderlandsche stukjes, over zijn zeegedichten. ‘Rozeken's eerste Communie’ wordt ten slotte in het bijzonder nog besproken; dit verhaaltje plaatst Janssens onder onze beste volksdichters, meent de heer Heymans. De al te stelselmatig ophemelende toon van deze kleine studie kunnen wij niet gelukkig heeten; maar wij hopen met den schrijver dat zijn opstel niettemin moge bijdragen den vriendelijken en verdienstelijken dichter bij ons volk meer te doen kennen.
L.S.
| |
De Zweedsche Gymnastiek
De Zweedsche Gymnastiek door Aloïs Van der Auwera, bij Jozef Van In en Cie Lier - derde vermeerderde uitgave 3 fr. 50.
Het 1e deel van het boek heet: ‘Eenige wenken over de Zweedsche methode,’ daarin vindt men eene beknopte en leerrijke samenvatting van de grondbeginselen, waarop de Linggymnastiek steunt. Oorspronkelijk is het niet, maar leerrijk evenwel. De algemeene gang der turnlessen wordt er in gewettigd door voorbeelden. Hierna volgen eenige bladz. over Opvoedkunde en Turnmethodeleer. Bevelen als: Marsch! en Fiks! worden zeer wel door Gaat! en Stand! of In Stand! vervangen, dat deed de schrijver echter niet Schermpas voorwaarts enz. is beter dan Uitval voorwaarts enz. en Achterwaarts uitvallen klinkt zonderling
Bij den stand: Rust! is het doelmatiger de handen te laten hangen, jonge lieden gewennen er zich maar al te snel aan, met de handen op den rug te staan en te wandelen.
Het derde deel geeft zeer uitgebreide reeksen oefeningen, of ze zijn gerangschikt volgens den gang eener Zweedsche turnles en hieruit kan de leeraar rijkelijk putten - De teekeningen duiden zeer goed elken stand aan. Sommige bevelen konden hier weer beter gekozen worden:
Ter plaats! Gaat! is beter dan Mankeert den pas! Marsch! Verander van pas! en niet Verander den pas! - Pas Gymnastique heet niet Looppas, maar Turnpas. La course heet dan: Loopen... Loop! Rechts sluit aan! is beter dan Sluit u rechts aan! wat te lang is.
Eene enkele opgegeven oefening moet echter verworpen worden, het vooroverbuigen van het hoofd; de leerlingen doen dit maar al te veel.
Het 4de deel bevat een aantal reeksen samengestelde oefeningen en eindelijk volgen 44 schoolspelen die evenals de turn- | |
| |
liederen, welke in het boek voorkomen, er toe kunnen bijdragen de lessen aangenaam te maken.
Dit handboek met zijne 5000 oefeningen kan wel dienst bewijzen.
Jef Kl.
Nota. Waarom zou er wel boven rechts op den omslag staan:
Moet het ook ‘Par la bouche de la France’ ‘passeeren,’ zooals de heer Melon schreef!
| |
Par la parole et par la plume.
Par la parole et par la plume. Mélanges et Souvenirs. Conférence de Guillaume Verspeyen. Gent Siffer 1903. Prijs 3.50 fr.
Ter gelegenheid van het jubelfeest van Le Bien public werd het gedacht opgevat de verspreide redevoeringen en voordrachten van Verspeyen, samen met de niet uitgegevene die nog voorhanden zijn, te vereenigen en in boekvorm uit te geven.
Zoo even hebben we de 1ste reeks (de 2de volgt binnen kort) doorloopen en waarlijk, senator Lammens, die deze uitgave bezorgde, heeft een hoogst nuttig werk verricht. Er waait uit deze redevoeringen, uitgesproken van 1863 tot 1889, jeugd, geloof en geestdrift boven mate. Wie ze vroeger hoorde of las zal verheugd zijn ze hier alle samen te vinden; maar bijzonder voor 't jongere volk is de uitgave verdienstelijk; veel zal de jonkheid hieruit leeren over zaken die ze moet weten, maar die ze, ongelukkig genoeg, maar al te weinig kent: over 't rooven van de pauselijke Staten, over St. Pieters penning, over den schoolstrijd, over velerhande zaken met ons katholiek leven in verband. Ook geestdrift zal ze hier drinken, met volle teugen. En wat heeft de jeugd, naast geloof en onderwijs, meer noodig dan geestdrift? Wij hopen dat dit boek plaats vinden zal in de bibliotheken van al onze katholieke onderwijsgestichten; het kleine voorwoord, dat de bijzonderste redevoeringen voorafgaat, is voldoende om over de omstandigheden in te lichten waarin zij werden gehouden.
‘Il ne s'agit pas ici de litterature, mais de propagande catholique; il s'agit d'évoquer devant nos jeunes générations les travaux et les luttes de ceux qui les ont précédés dans la carrière.’ Zoo laat Verspeyen, in het voorwoord, een zijner vrienden spreken.
Misschien is het mogelijk hier en daar een spoor te vinden van haastige voorbereiding of improvisatie, maar, zooals ze zijn, zal niemand aan die redevoeringen den naam van kunstbrokken durven ontzeggen.
E. Vl.
| |
Vertellingen naar Andersen
Vertellingen naar Andersen bewerkt door Ed. de Keyzer. Aalst. De Seyn-Verhougstraete 1903.
| |
Toen ik nog een boeren jongen in het Woud was
Toen ik nog een boeren jongen in het Woud was, van Peter Rosegger. In het Nederlandsch overgebracht door Eduard de Keyzer. 2 deeltjes. Mechelen, L. Vleeschouwer 1903. Prijs der deeltjes 0.85 fr.
Ed. de Keyzer geeft ons hier drie prijsboekjes, die wij gaarne aanbevelen. Over Andersen en Rosegger hebben we niets te zeggen; Andersen is wereldberoemd en Rosegger verdient, om
| |
| |
zijn dichterlijk inkleeden van de frissche natuurschoonheden, ten onzent beter gekend te zijn. De taal van de Keyzer is goed: eenvoudig en over het algemeen zuiver; de vertaling van Rosegger's Boerenjongen komt het oorspronkelijke nabij; hier en daar nochtans iets dat wegvalt of een woord waarvan de vertaler den juisten zin niet heeft gevat. Zoo op bl 36 van 't tweede deeltje laat hij 't woord Pöller (klein kermiskanon) onvertaald staan en verzendt naar een nota: ‘muziekinstrument in de Oostenrijksche bergstreken.’ Maar dat zijn kleinigheden. Het hier aangeboden werk is goed en verdient aanbeveling.
J.V.
| |
Over tegenwoordigheid Gods, inwendig gebed en inwendig leven
Over tegenwoordigheid Gods, inwendig gebed en inwendig leven, vrij naar het Fransch bewerkt, met uitleg door den E.P. B. Braeckman Redemptorist. (Rousselare, De Meester, 1903 in 32 van 220 bladz. 0.65 fr).
Dit boekje handelt over drij grondige waarheden, die op onze dagen zelden in het Vlaamsch besproken worden. Het is bijzonderlijk gemaakt voor die soort van zielen die God zoeken in der waarheid: zij moeten lezen en terzelfdertijd oefenen hetgeen er in het boek geleerd wordt; zoo zal dit werkje aan velen aangenaam en zalig zijn.
Het werd in het begin der 17e eeuw opgesteld door den Franschen Doctor Courbon, opvolger van den H. Franciscus Salesius in het bestier der Visitatie. Pater Braeckman C.S.S.R. heeft het verklaard en vrij bewerkt, en het zoo, eerst in het Fransch, (Pratiques pour se conserver en la présence de Dieu, Rousselare De Meester, 1902), en thans in het Vlaamsch uitgegeven.
Het weze den priesters tot eigen gebruik, en tot handboek der godvruchtige zielen die zij bestieren, warm aanbevolen. Moge het ook in congregatiën verspreid worden!
C. C
| |
Allerlei Menschen
Allerlei Menschen door J. De Meester. Amsterdam C.A.J. Van Dishoeck. Voor België: Nederlandsche Boekhandel 1902 Prijs 5.25 fr.
Een boek waarvan wij weinig goeds kunnen zeggen. De schrijver heeft in Holland zekeren naam, hij schrijft niet slecht en kan wel eens levendig vertellen. En toch meenen we dat zijn boek niet zal uitgelezen worden, tenzij door menschen die, als wij recensenten, het doen uit plicht. Want vervelend wordt het op den duur. Zie maar: meer dan 20 kleine schetskes of vertelseltjes, meest over gansch onbeduidende of gansch flauwe dingetjes, die werkelijk de moeite niet waard zijn verteld te worden. Om zoo iets aantrekkelijk te maken is er groote kunst noodig. En die is hier niet.
Daarom ook zullen we liever er maar niet te veel op steunen dat drie, vier van die schetskes beter niet door kinderen zouden gelezen worden. Als deze het boek in handen krijgen, leggen ze het toch al rap aan kant.
J.V.
| |
Atlas der geheele Aarde
Atlas der geheele Aarde, in 36 kaarten en vele bijkaartjes, door R. Bos, hoofd eener school te Groningen, 4e druk Groningen Noordhoff 1903. Prijs f 0.50.
Geillustreerde schoolatlas der geheele aarde in kaart en beeld, 4e druk. door R. Bos. Noordhoff, Groningen 1903. Prijs f 0.90
| |
| |
Bos' Tweede Teekenatlas (Europa en de Werelddeelen) in 23 gekleurde kaarten. 5e druk. Noordhoff Groningen 1903. f 0.35
De lof dezer atlassen hebben wij niet te maken. De nieuwe uitgaven die kort de eene de andere volgen, zijn het beste bewijs dat Bos' atlassen gewaardeerd worden De kaarten zijn wel geteekend, niet overlast, en de kleuren zijn goed gelegd.
De illustratien zijn verzorgd en voorzien van een korten, doch klaren uitleg.
In den Teekenatlas, bestemd voor de lagere school, zijn de kaarten in vierkanten verdeeld om het nateekenen in een hierbij behoorend teekencahier te vergemakkelijken.
Deze atlassen zijn bestemd voor het onderwijs in Nederland. Met weinig verandering zouden zij ook voor het onderwijs in Vlaamsch België dienstig kunnen zijn. De bewerker hoefde enkel eene wat meer uitgebreide kaart van België te geven, en ook, evenals hij voor Nederland doet, bijkaartjes voor de Belgische provinciën.
J.V.
| |
Oude Verstraatens
Oude Verstraatens door P. Raëskin. Uitgave der Sint-Willibrordsvereeniging, 1903. Sittard Claessen. 48 bl.
‘Doel van deze bladzijden is niets anders, dan zoo onderhoudend mogelijk de dorre stof van pensionneering toelaat, voor het publiek der Willibrordusboekjes uit een te zetten, wat er over pensionneering van ouden van dagen door velen gesproken en geschreven is, meer niet: het voorkeur geven aan het eene boven't andere, het vinden van een voor allen aannemelijk stelsel, laat ik aan de critiek en aan de wijsheid van staathuishoudkundigen over.’
En om al de verschillende stelsels en meeningen aan 't verstand te brengen van den lezer geeft de schrijver verslag van eene zoogezeide publieke vergadering, gehouden in een provinciestadje, in de herberg ‘het Dorstige Hert’ en waar spreken: Dr A. Kuyper, Dr Schaepman, de socialist Vliegen en de katholiek Niksaer, met ook, tusschen in, bedenkingen van toehoorders.
Het boekje is voor een Noord-Nederlandsch publiek geschreven, maar ook de Vlamingen, die in dit onderwerp belang stellen, zullen goed doen het in te zien: zoo bevattelijk en levendig wordt alles hier voorgedragen.
J.V.
| |
Leberecht Hünchen
Leberecht Hünchen, naar het Duitsch van H Seidel, vertaald door mevrouw W. Den Haag. Firma Alexander S. Meyer 1903.
Wie met Seidel, den Mecklenburgschen verteller, in het oorspronkelijke geen kennis maken kan, leze dit boek: Geen groote kunst, maar vlotte vertelling van het luimige en grappige leven van Leberecht Hunchen, die behoorde ‘tot die menschen, wien door een goede fee het schoonste geschenk in de wieg was gelegd, de kunst om gelukkig te zijn; hij had de gave om uit alle bloemen, zelfs uit de giftigste, honig te zuigen; zoover ik mij herinner, was hij nooit langer dan vijf minuten uit zijn humeur; dan kwam zijne onverstoorbare innerlijke blijmoedigheid weer boven en hij wist het ergste zoo voor te stellen en te draaien, dat er toch nog een lichtpunt viel op te merken.’ In eenen tijd waar de schrijvers maar te geneigd zijn den zwarten kant en niets dan den zwarten kant van 't leven te zien, doet
| |
| |
een boek als Leberecht Hünchen deugd. Hünchen en de personen met wie hij in aanraking komt zijn goed geteekend, de taal is eenvoudig en verzorgd.
E. Vl.
| |
Het jaar 1904.
De uitgever Veen te Amsterdam heeft een uitstekend propaganda middel uitgedacht voor zijne uitgaven: in een sierlijk gedrukt bundeltje van 80 bladz geeft hij de portretten van Couperus, Streuvels, Anna de Savornin Lohman, Henri Borel, G. Gezelle, Jeanne Reyneke van Stuwe (Mad. Kloos), Johanna Van Woude, Carmen Sylva en Frans Coenen met de lijst hunner werken en eenige bladz. van elk hunner, die toelaten zich een gedacht te vormen van hunnen trant. Verder nog eene reeks andere portretten en platen en aankondigingen van jongst verschenen werken.
Onder de aangeboden boeken is er rijp en groen en, in zedelijk opzicht, is er meer dan een dat te wenschen overlaat.
't Bundelje is te verkrijgen bij den Nederlandschen Boekhandel aan 0.50 fr.
J.V.
| |
A.J. Stilting
A.J. Stilting, geschiedenis van de Spoorwegstakingen en tot standkoming der spoorwegwetten in Nederland, 1903 Utrecht, y h. Beyers f 1.15.
Dit werk is voornamelijk geschreven om de valsche gedachten weg te nemen, die men in het buitenland heeft over de spoorwegstakingen van Januari en April, en verschijnt daarom tegelijkertijd in het Fransch en in het Engelsch. De schrijver verhaalt eerst in het kort hoe het spoorwegpersoneel, om de stakende dokwerkers van Amsterdam te steunen, weigerde de treinen naar en rond deze stad te laten loopen. Deze eerste staking was wel is waar van korten duur, maar zij had nochtans getoond welk gevaar voor Staat en Maatschappij zulke stakingen kunnen opleveren. Om zulks in het vervolg te beletten, legde Min. Kuypers een wetsontwerp neder, waardoor stakende rijksambtenaren en spoorwegbedienden strafbaar gesteld werden. Hierdoor achtten de arbeiders hunne rechten gekrenkt, zoodat eene algemeene staking werd uitgeroepen. Dadelijk na de stemming van de wet werd zij opgeheven.
De schrijver behandelt de zaken onpartijdig; nochtans hadden wij hem ook gaarne een woordje hooren zeggen over den verderfelijken invloed van den Algemeenen Onderwijzersbond op deze gebeurtenissen, alsook over de flinke werking van het R.K. Comité van Actie gedurende de staking.
S.
| |
Lohengrin
Lohengrin, een Cyclus van den Graal, door J.K. Rensburg. Johan Pieterse, Rotterdam, 1903.
Er zijn van die woorden die in uw ziel vallen als een wonderbaar zaad waaruit dadelijk een weelderige oogst opwast van wonnige poëzie. Lohengrin - Graal! Wie die woorden ontwaart op den blanken omslag van een verzenbundel voelt iets in zich opkomen als diepen eerbied en smeltende ontroering, want onvoorziens staat hij voor de poort van den heerlijken tuin der christelijke middeleeuwen vol geurende en fleurende mystieke bloemen. Terwijl in uw geest de gestalte verrijst van een Wolfram von Eschenbach die Parzifal in onsterfelijke zangen
| |
| |
verheerlijkte, opent gij dit Rensburgsche boek en daar valt uw blik op een - Inleiding tot den Lohengrin - Cyclus met Fragmenten uit een niwe socialistise Evoluutsi-Teori!? Vier-en-veertig bladzijden ver moet gij het gedoogen dat uw schoonste idealen besmeurd, uw diepste overtuiging gekrenkt, de heiligste waarheden gelasterd worden; ge moet het aanzien hoe de Graal ontdaan wordt van het goddelijk bloed Christi en dan opgeheven als het symbool van den gedroomden socialistischen staat der toekomst, ‘van den toekomstigen culte de la raison en zo tegelijk als het Teken van pannaatsionale politike, ekonomise en godsdienstige: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.’ Eerst na die inleiding volgen er 16 klinkdichten. Indien die de geleden ergernis nog maar vergoedden Maar in die ongelukkige verzen werd er zooveel geschiedenis, zooveel symbolisme, zooveel socialistische wijsbegeerte gestopt, dat ze mij ondanks de Inleiding en ondanks de ‘Verklaring der simbolen en Toelichtingen’ achteraan, tot nog toe onontraadselbaar, laat staan ongenietbaar, gebleven zijn. Ik beklaag uiterharte den man die zijn kostelijken tijd verspilt om zijn helaas! zoo ijdele droomen in verzen te brengen.
| |
Van Leven en Lieven
Van Leven en Lieven, sonnetten en verzen, door Cornélie de Waal,
is na lezing van het voorgaande een ware verkwikking. Ten eerste, is alles verstaanbaar, glashelder. Ten tweede, is er onder die zestig stukjes van ongelijke waarde hier en daar een, dat door juistheid van vizie en getrouwheid van teekening, door wazige teerheid van stemming of diepe innigheid van gevoel, ja ook door het kunstige van den versbouw een onvervalscht genot oplevert. Ik noem maar Heide bij Avond, Aan Zee, De Dood van Zomer, Weedom van den Avond, Toren bij blauwe Lucht. Heeft de dichteres geen weelderige fantazie, ze heeft daarentegen een gezond, koel verstand dat haar voor alle buitensporigheden behoedt. Bovendien is haar dichten doordrongen van een christelijke levensopvatting: voor haar ‘...blijft de Hemel het Vaderland.’
J.D.C.
| |
Albert Dulac.
Albert Dulac. Agriculture et libre échange dans le Royaume-Uni. Paris, Larose 1903. 216 bl. prijs 4 fr.
Sedert 1849 is de Engelsche landbouw door geen invoerrechten meer beschermd. Ook zijn de prijzen der landbouwvoortbrengselen te Londen merkelijk minder dan te Parijs. Bovendien trekt de Engelsche Staat zich om zeggen den landbouw niet aan, hij heeft geene landbouwscholen, zendt geene voordrachtgevers rond, schrijft geene landbouwprijskampen uit. Het ministerie van landbouw, eerst sedert 12 jaren opgericht, heeft tot hiertoe weinig invloed.
Hoe is het in zulke omstandigheden mogelijk dat de Engelsche pachter de twee eindekens aan elkaar kan knoopen, met andere woorden dat de landbouw in Engeland kan blijven bestaan? Op die vraag wil de schrijver antwoorden Om klaar zijn onderwerp uiteen te zetten verdeeld hij zijn boek in vier deelen: in het 1ste bespreekt hij de maatschappelijke en economische toestanden: de lieden die van den landbouw leven: grondeigenaars, pachters en werklieden; de pachtvoorwaarden,
| |
| |
het kapitaal dat in de winning steekt, de loonen der landbouwwerlieden en de belastingen, voor zooveel die op het landbouwbedrijf drukken. In het 2de deel van het werk wordt de techniek van het Engelsche landbouwbedrijf behandeld: grond en klimaat, uitgestrektheid der landbouwwinningen, voortbrengselen van 't land en van den stal. Het derde deel is gewijd aan den verkoop der landbouwvoortbrengselen, aan de prijzen en den invloed van den vreemden invoer.
Na ons alzoo te hebben bekend gemaakt met den Engelschen pachter, zijne landbouwwinning en zijne wijze van boeren, antwoordt de schrijver, in 't vierde deel van zijn boek, op de vraag die hij zich vooraan had gesteld: hoe kan de Engelsche landbouwer bestaan? Hij antwoordt met cijfers: dit zijn de voortbrengingskosten en dit is het voortgebrachte.
Ziehier nu 's schrijvers grondgedachte: De landbouwer leeft minder goed dan vóór de crisis, maar hij leeft, een stellig bewijs dus dat de landbouw kan blijven bestaan. De grondeigenaars hebben veel van hun inkomen verloren, de toestand der landbouwwerklieden integendeel is merkelijk verbeterd sedert 25 jaar Maar er worden er veel minder gebruikt. Machinenwerk is veelal in de plaats gekomen.
Met uitzondering van de loonen, zijn de voortbrengstkosten van den pachter merkelijk verminderd: hij betaalt minder pacht, minder voor mest, zaaigoed en jonge beesten die hij inkoopt, en ook minder belastingen.
Aan den anderen kant heeft hij zijne wijze van boeren veranderd: Van 1870 tot 1900 is de oppervlakte land, met graan bezaaid, juist tot op de helft gesmolten. De pachter heeft nu veel meer weide, wint meer beestenvoeder, en heeft veel meer dieren op stal. In den beestenkweek is hij zoover vooruit, dat hij de vreemde mededinging niet moet vreezen; en wat de graanwinning betreft, de minder goede gronden blijven braak liggen, en op de bebouwde wint hij een oogst die middelmatig genomen 60% overvloediger is dan deze van den Franschen boer.
Daarom dus kan de Engelsche pachter, spijts den vrijhandel en de onverschilligheid van zijn Staatsbestuur er komen: omdat hij slechts den goeden grond labeurt, omdat hij slechts deze vruchten kweekt die 't meeste opbrengen, omdat hij aan zijn grond de beste bewerking en bemesting geeft, de beste vruchten en de beste beesten tracht te winnen.
Hier en daar is er wel eene bijzonderheid waarover men met den schrijver van meening verschillen kan, of ook waarover men meer inlichtingen zou verlangen, maar dat neemt geenszins weg dat wij hier te doen hebben met eene eerstige studie door iemand die van 't vak is en ter plaatse zelf de zaken heeft kunnen nagaan, die gedurig met den Franschen toestand vergelijkt en alzoo zijn onderwerp bevattelijker maakt en meer leven bijzet.
Het slot van den schrijver kan men ook bijstemmen: de Engelsche wijze van boeren kan men zoo maar niet zonder verderen omweg naar Frankrijk overplanten: de sociale toestand te lande is in Frankrijk merkelijk beter dan in Engeland: de groote meerderheid van de Fransche landbouwers zijn kleine
| |
| |
en middelmatige boeren; en in den loop der 19e eeuw is de Fransche landbouw vooruitgegaan; maar 't voorbeeld van Engeland toont hoeveel door eigen aanvang nog kanverbeterd worden.
E. Vl.
| |
Die Niederländer als Nation
Die Niederländer als Nation, von Dr Karl Menne. 1e Serie, 6. Heft: Die Entwickelung der Niederländer zur Nation, gr. 8o met twee afbeeldingen. Halle, a.S. Gebauer-Schwetschke, 1903, 122 blz., prijs fr. 3. -
Deze geschiedenis maakt een deel uit der verzameling getiteld ‘Angewandte Geographie’, onder hoofdredactie van prof. Dr K. Dove, te Jena. Zij is daarvan de 6e aflevering der eerste serie. De schrijver wijst op de schildering van Ernest Renan om te toonen hoezeer onduidelijk is de titel van 't land, wat sedert 1814 eerst recht Nederland kan worden genoemd, en hoe gebrekkig het gebruik is van het woord Holland. Zoo toont het eerste hoofdstuk: ‘Begriff der Nation,’ het tweede: ‘Lage und Grenzen von Niederland, enz.’ Verder wordt in 't licht gesteld, hoe de ontwikkeling der Nederlandsche beschaving de geographische eigenschappen des lands volgt. Daarna worden de eigenaardigheden der bevolking schilderachtig in het 5e hoofdstuk behandeld, taal en letteren kortelijk beschreven, de plastische kunst, Rembrandt, van der Helst, enz. gekarakteriseerd, zoowel als andere vakken van nijverheid, met kennis van zaken, doch kortelijk besproken. Ten slotte volgen de karaktertrekken, de oorspronkelijkheid, welke de Nederlander niet licht zal verloochenen en die het gevolg zijn van eigen arbeid, gedurende zooveel eeuwen aan de zelfontwikkeling en de Self-help besteed.
Het werk is niet geschreven voor de geleerde wereld, doch volledig en populair, vooral om toestanden en gebeurtenissen zoo schilderachtig mogelijk voor te stellen en begrijpelijk te maken voor een algemeen beschaafd publiek.
A.T.
| |
Esbach A. Disputationes physiologico-theologicae
Esbach A. Disputationes physiologico-theologicae, tum medicis chirurgis, tum theologis et canonistis utiles. Editio altera pluribus aucta. Rome, Desclée et Cie. één vol. in 8o van XII - 592 bl. met schemata van Dr Leop. Faussig van 8 bl en 7 tabellen.
De wetenschap van den mensch - een wezen samengesteld uit ziel en lichaam - zal nooit tot deugdelijke resultaten komen zonder rekenschap te houden met beide samenstellende deelen, en hun wederzijdschen invloed Wil zij alleen hare aandacht en studie wijden aan de ziel, zal zij niet den mensch, zooals hij reilt en zeilt, maar een denkbeeldig wezen leeren kennen; beschouwt zij alleen het lichaam, zal zij in den afgrond van het materialisme terecht komen.
Van daar de noodzakelijkheid voor de theologie en de wijsbegeerte de zekere resultaten der natuurwetenschap, hoofdzakelijk der physiologie voor oogen te houden, en wederkeerig de noodzakelijkheid voor de natuurwetenschap en vooral voor de medische wetenschap de theologie en philosophie te raadplegen, om niet op dwaalwegen te geraken en hare stellingen aan te vullen.
De scheiding der philosophie van de natuurwetenschap heeft, getuige de ervaring, ook in de theologie de noodlottigste dwalingen in het leven geroepen, en de ontwikkeling der beide wetenschappen grootelijks belemmerd. Gelukkig is men allengs- | |
| |
kens tot beter inzicht gekomen, en beschouwt men op het voetspoor der scholastieken bij de studie van den mensch noch uitsluitend de ziel, noch enkel het lichaam, maar beide deelen en hun innig verband met de wetten, welke uit dit verband voortvloeien. Het is derhalve een verdienstelijk werk van P. Esbach den lezer op de hoogte te brengen van de jongste ontdekkingen op het gebied der physiologie en der theologische conclusies, welke op deze berusten.
Ziehier met zijne woorden het doel en de verdeeling van het nuttig boek:
‘In disputationibus hisce nostris conscribendis non universalem physiologico-theologicam scientiam, sed eam tantum istius scientiae partem tradere intendimus quae ad magnum generationis opus a solis conjugibus matrimoniali vinculo unitis perficiendum se refert et quam erroribus magis obnubilatam perspeximus. Prima igitur nostra disputatio universim humanae generationis oeconomiam et leges prout theologica operis ratio id exegerit exponet. Altera de actu erit quo matrimonium consummatum habetur, nec non de conjugum ad actum eumdem impotentia. Tertia de embryologia sacra, seu de anima foetus deque ejusdem procuranda aeterna salute tractabit. Quarta grave dubium de abortu medicali et de embryotomia fusius movebit. In quinta demum quae principaliora visa fuerint de castitate, tum a solutis, tum a conjugibus servanda et colenda exponemus.’
Uit deze inhoudsopgave blijkt dat het boek niet alleen aan theologen en biechtvaders, maar ook aan geneesheeren die hunne plichten willen vervullen uitstekende diensten kan bewijzen. Deze laatsten vooral hebben behoefte aan een veiligen leidsman en gids. Hoevele dwalingen worden hun dagelijks aan de hoogescholen als zoovele waarheden verkondigd: geen wonder dat zij in de hachelijkste omstandigheden verkeerden raad geven, en tot levensgevaarlijke kunstbewerkingen overgaan, in strijd met de zedenwet en de wetten der voortplanting.
Men vindt bij den schrijver niet alleen de wederlegging van de valsche meeningen, maar ook de kerkelijke beslissingen die dezelve veroordeelen. Hij toont de noodzakelijkheid van een krachtigen aanhoudenden strijd tegen den vleeschelijken wellust, tegen de kwaal der geheime zonden, tegen de ijselijke misbruiken, welke families en volkeren tot den ondergang doemen.
Niet iedere bewering zal de lezer gewettigd, niet ieder bewijs doeltreffend en afdoende vinden, maar in het algemeen zal hij de woorden beamen van den Hoogw. Bisschop van Marseille: alles in uw boek schijnt mij lofwaardig, inhoud en vorm. Men zal in het vervolg de Disputationes niet kunnen missen bij het onderwijs, bestemd om de jonge priesters tot het bestuur der zielen op te leiden.
Het oordeel van Kardinaal Perraud is niet minder gunstig: De physiologie, de natuurlijke zedenleer, de theologie zijn de drie wetenschappen, bij het licht van welke gij aan uwe lezers en leerlingen de geheimste schuilhoeken openbaart van de problemen, waarin de hartstocht en de onwetendheid tot de verderfelijkste dwalingen zijn geraakt.
Roermond
Dr A. Dupont. |
|