Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||
Iets over klanken en rhythmen bij Vondel‘Het lezen van allerlei soort van Poëten heeft ons geleerd dat er tusschen het werktuigelijke en het poëtische der verzen nauwer verband is dan gewoonlijk vermoed wordt.’ Zoo schreef Van Lelyveld in zijn uitgave van Huydecoper's Proeve van taalen dichtkunde. En met recht. Doch uit deze woorden alleen, blijkt het maar al te wel dat het verband tusschen het stoffelijke en den inhoud der verzen, bij ons in de twee voorgaande eeuwen in nevelen gehuld bleef. Althans in het onderwijs en de kunstcritiek, want in de verzen der beste dichters, kwam natuurlijk dit vereischte der kunst eenigszins aan zijn recht. Eenigszins, ja, maar dat is te weinig. En hierin hebben de mannen van '80 onze letteren een uitstekenden dienst bewezen: zij hadden volkomen gelijk wanneer zij rondbazuinden dat klank en maatgang veel moeten bijdragen ter volmaakte uitdrukking der gevoelde gedachte. Zij waren aesthetisch fijn genoeg ontwikkeld om de toepassing dezer wet in de zangen der grootste dichters aller eeuwen te hooren ruischen. Maar - wat ongelukkig het gevaar is bij krachtdadig stroom-op roeien, - zij voeren te ver; en daarbij dreven velen onder hen voor goed af in hun materialistische opvattingen. Doorblader b.v. Kloos' Veertien jaar literatuurgeschiedenis, uit bijna al de bladzijden waait het u tegen alsof dichtkunst niets anders was dan beeldspraakGa naar voetnoot(1) en klankexpressie, alsof deze bestanddeelen der poëzie slechts dienden om de emoties van den dichter te vertolken: voor de gedachte, het kenteeken van het redelijk schepsel Gods, blijft er bijna geen woordje over; het gevoel, het echt menschelijk gevoel, ontaardt tot zinnelijke gewaarwordingGa naar voetnoot(2). - Gelukkig dat de beste uit de modernen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||
in hun verzen de gedachte en ware gevoel niet wegcijferden; maar de poetasters namen de orakelspreuken van den heer Kloos dom genoeg naar de letter op, en dan werd er klinkklank en rimram uitgegalmd waar niemand uit kon, en de ‘fijn georganiseerde’ zangers niet meer dan oningewijden. Ach! hoe verre waren zij afgedwaald van de ware dichtkunst, die eenige ware dichtkunst in Vondel's merg en bloed belichaamd. Niet dat de modernen Vondel geringschatten, neen! Maar toch hun kunstbegrippen zullen noodwendiger wijze doorkomen in hun bewondering voor den meester. Alzoo b.v., hoe steunt Albert Verwey, in zijn Inleiding tot Vondel, op klanken en rhythmen, alsof nu juist de hoofdverdienste van onzen dichter hierin bestond! Voorzeker is er klankexpressieGa naar voetnoot(1) bij Vondel, en het is juist om die meer te doen waardeeren dat wij de pen opnamen; doch bij hem blijft ze een bijkomende en ondergeschikte zaak. Willen de modernen leeren hoe ze klankexpressie moeten aanwenden, zij mogen bij Vondel ter school gaan. Hier, zoowel als meermalen elders, is hij de groote Meester; hier ook, heeft hij de juiste middelmaat getroffen; ja, alles wat tegen Vondel's gebruik aandruischt, in het aanwenden van klanken en rhythmen, is overdreven. Het zal aanstonds blijken dat er met dezen maatstaf geen te enge perken aangewezen worden.
* * *
In zijn Verscheidenheden heeft Beets, met betrekking op Vondel, gezegd dat ‘Het tooveren met de taal geschiedt door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||
de... volkomene samenwerking van de beteekenis der woorden met den klank der woorden. van den zin met den vorm, de afmeting, den galm der volzinnen en hunne onderlinge betrekkingen, - van den inhoud in een woord met het muzikale der taal.’ Meer bepaaldelijk Dr. G. Kalff, in zijn schoon boek: Literatuur en Tooneel in Amsterdam in de XVIIe eeuw: ‘Dat er harmonie moet bestaan tusschen den klank en den inhoud van verzen, en dat poëzie voor een deel muziek moet zijn, besefte ook Vondel. Hij zegt ergensGa naar voetnoot(1) in zijn welluidend fraai proza: ‘de Schilder beeldt zijne gedachten met streken en verven, de Dichter zijne bespiegelingen met woorden uit, en hare muzijk zweeft met hooge, middelbare en lage, droeve en blijde, statige en dartele klanken, op de pennen des Dichters, en volgt scherp met hare galmen zijnen geest en vernuftige vonden, de ziel der zangkunste..’ Ja, bij Vondel vindt men veel ‘verzen die door den klank hunner woorden of door hun metrum en rhythme iets stoffelijks trachten aan te duiden...’ Dit geheim van de tot-een-versmelting van beteekenend en beteekende, van vorm en begrip, is de heele kunst der klankexpressie. Een aandachtige studie van twee treurspelen van Vondel, Jozef in Dothan en Lucifer, heeft ons tot de overtuiging gebracht dat men die zijde van 's meesters dichterlijke geaardheid nog niet zorgvuldig genoeg in de bijzonderheden heeft onderzocht. En dat de ‘oudere critiek’ hier niet aanstonds tegen opwerpe dat de klanknabootsing, de ‘harmonie imitative’, reeds sedert lang in Vondel's verzen bekend is. Voorzeker als de dichter spreekt (Altaargeh. II 1309-11) van den Paus die stapt ... op 't gebrom
Het grof gebrom der Domklocke, uit den Dom
Van 't om end'om befaemde en roemrijck Rome,
dan bleven de critici der vorige eeuwen voor het ‘grof gebrom’ dezer verzen niet doof. En nog voor fijner klanknabootsingen, in de enge beteekenis van dit woordGa naar voetnoot(2), hadden zij open oor. Ja zelfs meenden zij wel eens dit klankspel te vernemen waar er inderdaad niets te hooren was, en verdienden door dit overdrijven den sceptischen glimlach van meer bezadigden. Doch klankexpressie is veel meer dan klanknabootsing, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
meer nog dan het eenvoudig aanwenden van die woorden uit den voorraad der taal, welke schilderen door hun klank, als huppelen en getrippel: J. 846[regelnummer]
'k Zie huppelen den vetten grond
Op het getrippel dezer vingeren...Ga naar voetnoot(1)
't Is de min louter-stoffelijke klankexpressie die wij nu bij Vondel willen opsporen, voor zooveel als dit mogelijk is in een kort artikel. In zulk een onderwerp dient er met uiterste voorzichtigheid te worden voortgestapt. Hadden wij te doen met een dichter bij wien dergelijke verschijnselen dun gezaaid zijn, wij zouden in veel gevallen, vooral bij het aanwenden van bepaalde letters en klanken aan louter toeval mogen denken. Doch bij Vondel kan over 't algemeen een opzettelijk streven niet ontkend worden. Daarbij zal er enkele malen een derde uitlegging wel de eenige ware zijn: door natuurlijken aanleg, geoefend met onvermoeide vlijt, had Vondel de geheime kracht der woorden voor zich opengelegd, en meer en meer was die kennis hem in de ziel gedrongen, zoodat hij dikwijls, ten tijde van zijn grooten bloei, zijn begrippen en gevoelens in overeenstemmende klanken en wendingen, als 't ware instinctmatig en zonder het zelf goed bewust te zijn, moet geuit hebben. Eindelijk - wij erkennen het gaarne, - kan er verschil van meening ontstaan, zelfs tusschen letterkundigen die uitgaan van dezelfde beginsels, bij het beoordeelen van dichterlijke verschijnselen die slechts na een lang verkeer met 's dichters verzen en door een tamelijk fijn ontwikkelde aesthetische gevoeligheid kunnen genoten worden. Overigens heeft menigeen gevoeld dat Vondel's verzen schoon zijn, zonder zich af te vragen waarin het geheim dier schoonheid gelegen is: iets bijbrengen tot de oplossing van dit geheim, ziedaar alles wat dit opstel bedoelt.
* * *
Eerst en vooral moet uit den weg geruimd worden alle louter klank- en woordspeling: valsche smaak nog overwaaiend uit de kamers van Rhetorika. Alzoo: J. 379[regelnummer]
... geeft gehoor en elck twee lijdzaeme ooren:
Mijn spraeck luit niet zoo vreemt, of ze is noch waart te hooren.
1543[regelnummer]
Met wat voor ooren zal hij 't hooren?
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||
En elders nog in Jozef in DothanGa naar voetnoot(1), terwijl er in Lucifer slechts drie, vier even smaaklooze zetten gevonden worden. Een soort van kettingrijm in J. 858-9, Met bruine schaduwen, en aengenaeme koelt'
En koelt den leckren wijn...
Drie dergelijke klankspelingen in Lucifer (245, 377, 2106), doch deze dragen al iets bij ter uitdrukking der gedachte. Alliteratie of stafrijm vindt men bij de vleet. Hier valt er slechts weinig meer te bedillen: het geldt immers de geijkte uitdrukkingen die reeds in de taal bestonden, benevens andere die Vondel volgens het taaleigen van het Nederlandsch gevormd heeft. B.v.J. 1 staf en stut, J. 85 wed en wei, J. 1352 wijde wereld, enz. In Lucifer zijn de stafrijmen nog talrijker en schoonerGa naar voetnoot(2). Op veel plaatsen blijft de alliteratie niet vreemd aan het plastische der uitdrukking:
Niet zelden weergalmt het gevoel in het herhalen van een klank bij woorden van denzelfden oorsprong: J. 692-3[regelnummer]
... noch zoo schendigh gaen bekladden
Tot schande van 't geslacht...Ga naar voetnoot(3)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||
Doch om nu over te gaan tot kunstiger voorbeelden, waar niet alleen de medeklinkers, maar ook de klinkers in het spel zijnGa naar voetnoot(1), wie gevoelt de zwaarte van het vers en de nijdigheid der gemoedsgesteltenis niet in: J. 282[regelnummer]
... en acht men dit een punt
Wel waerdigh, om zoo zwaer te wegen en te wicken
Om 't hart tot woên, de vuist tot moorden aan te pricken.
Wat bedoelt de herhaalde r-klank: 328[regelnummer]
Noit rechter rouwde 't raet en overleg te plegen...?
Bij de volgende verzen hoeft men niet lang na te denken: 447[regelnummer]
Een scherreprechter, in zijn ingewant gewickelt
Met staele prickelen zijn borst en nieren prickelt.
Is het wroeten niet tastbaar in: 419[regelnummer]
Wat wroet ghij op de wraek van ons verkrachte zuster?
Wie hoort de schorheid der geluiden niet in de volgende woordkoppelingen: 638[regelnummer]
De dorre boom en schorre schors...
1084[regelnummer]
In dorre dorstige woestijne...?
Sprekende over den weerklank in den put waar Jozef in gevangen zit, plaatst Vondel een weergalm in zijn vers: 758[regelnummer]
Zit Jozef stom, de putgalm zit oock stom.
969[regelnummer]
'k Bedanck den galm, de galm mij wederom.
Wil hij de ontploffing der ‘kortou’ niet laten dreunen in: L. 1964[regelnummer]
... en vloodt: een ieder vloodt.
De hemelsche kortou van boven, schoot op schoot...?
Doch in Lucifer zijn er talrijke veel schooner verschijnselen. Men moet maar lezen en luisteren: L. 579[regelnummer]
Ja, eerwe zwichten, zal dit hemelsblaeu gewelf,
Zoo trots, zoo vast gebouwt, met zijn doorluchte bogen
Te bersten springen en verstuiven voor onze oogen;
't Gerabraeckt aertrijck zien als een wanschapen romp;
Dit wonderlijck heelal in zijnen mengelklomp
En wilde woestheid weer verwarren en verkeeren.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||
Vergelijk hiermede de beschrijving van den ‘noordschen waterval’ vs. 1867 vlg. Hoe scharrend en schuifelend en zielscheurend is de s-klankGa naar voetnoot(1), in het beroemde vers: L. 1634[regelnummer]
Of ergens schepsel zoo rampzalig zwerft als ik...!
Evenals het ‘feestgewaad’, staat het vers ‘stijf’: L. 1477[regelnummer]
Uw feestgewaet stont stijf van perlen en turkoozen.
Dacht Couperus op dit vers, toen hij schreef in De Moorsche Koopman: Brokaat dat breed zich kreukt en ritslend kraakt
Bij weefsels van gesteente stijf, die stralen...?
Vondel beschrijft Adam en Eva pas na de zonde: L. 2109[regelnummer]
Zij knickebeenen beide, en struicklen voet voor voet.
De innerlijke aandoening onzer voorouders op dit akelig oogenblik, komt uit in haar uitwerksel: de onvastheid in den gang: Vondel geeft beide weder in zijn klanken. ‘Tweemaal knikt het vers op de letter k, en tweemaal op de letter b; het woord beide sleept lamlendig voort; het tweede verslid strompelt over de drie medeklinkers van struiklen, en gaat dan stooten op den dubbelen hinderpaal: voet voor voet.’Ga naar voetnoot(2) Hoort ge de zware lettergrepen opklauteren ter Godheid, en als 't ware bij elken stap hijgend hun krachten vernieuwen om te bereiken dit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||
L. 309[regelnummer]
... oneindig, eeuwig Wezen
L. 281[regelnummer]
... zoo hoog gezeten,
zoo diep. in 't grondelooze licht...?
Is het herhaalde zoo root niet akelig: L. 732[regelnummer]
Hoe zien de hoffelijcke gevels
Zoo root? Hoe straelt het heiligh licht
Zoo root op ons gezicht...?
Integendeel geeft die zelfde o-klank aan vs. 1472 vlg. den indruk der zachte vroomheid, gelijk Rafaël die moet gevoelen: Zij (de Godheid) had haer zegel en gelijckenis gedruckt
Op uw geheilight hoofd, en voorhoofd, overgoten
Met schoonheid, wijsheit, gunst, en wat er komt gevloten
En stroomen...
't Is wel dezelfde indruk als in den aanhef van De Kruisberg: De schoonste roode roozen...
Deze voorbeelden, uit vele gekozen, mogen volstaan. Nu een en ander over Vondel's rhythmen.
* * * Iedereen weet dat Vondel's alexandrijn - om met dit vers te beginnenGa naar voetnoot(1), - zich al meer en meer vrijmaakte van den Catsiaanschen dreun Cats en zijn school zet in den regel een zuiver jambus () in alle voeten, met een regelmatige snede of caesuur na den 3en voet. Vondel vervangt de jamben niet alleen door stijgende spondeeën () doch ook door pyrrichien (); deze laatste meestal in den 2en en 5en voet, dikwijls ook in den 3en; in Jozef in Dothan staat er op een paar plaatsen (277, 1110...) een pyrrichius in den 4en voet. Trocheeen (), of dalende spondeeën () in den 1en en 4en voet, zijn op verre na niet onbekend. Eindelijk schijnt onze dichter er niet veel aan te houden om het woord waarop het zinsaccent valt, altijd in de heffing van den voet te plaatsen. Voeg daar nu bij de grootste verscheidenheid in de snede. Zeker houdt toch de middelrust den voorrang, doch dikwijls ook duldt de zin niet de minste stemrust na den 3en voet, zoodat, wil | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||
men niet met systematische en onjuiste begrippen te werk gaan, de ware hoofdsnede van het vers elders moet gezocht worden. Dit is het geval b.v. in de volgende versvormen: L. 88[regelnummer]
En leven schept | in zijn bijzonder element.
L. 75[regelnummer]
Dan zwelt de boezem der landouw | van kruit en kleur.
drieledige verzen: J. 13[regelnummer]
O hemelkint, | o zorgh der Englen, | slaep vrij heen...
J. 54[regelnummer]
De groene gal | en 't blaeuw vergift ‖ tot op de tong...
L.11[regelnummer]
Hij steigert stijl, | van kreits in kreits, | op ons gezicht...
verzen met vrouwelijke of slepende snede: J. 571[regelnummer]
Zijn oogen stemden | met d'aenminnigheit der lippen,
Geverft, | als met een' geur van roozen, ‖ op de tippen.
L.485[regelnummer]
Veel weten kan altijt niet vordren, | zomtijts schaden.
Gelijk boven gezegd is, staat er soms een pyrrichius in den 3en voet, en niettemin heeft een dergelijk vers niet zelden de middelrust: J. 77[regelnummer]
En harten strengelen | door onderlingen vree...
Benevens deze algemeener vormen, komen er nog andere voor, voornamelijk die met meer dan één snede. Op twee plaatsen uit Lucifer is er geen eigenlijke woordscheiding na de 6e lettergreep: in de daling van den 3en voet staat het eerste deel van een samengesteld woord: L. 232[regelnummer]
Dit 's noodlot, | en een onherroepelijck besluit.
L. 238[regelnummer]
Zijn medebroeders, | uitgekore landgenooten.
Eindelijk brengen nog de talrijke oversprongen niet weinig losheid en zwierigheid in Vondel's vers: J. 6[regelnummer]
Die zich, te nacht heel spa, toen d'ondergaende maen
In 't gras viel, hier, vermoeit...
J. 84[regelnummer]
Die, wildt van aert, zijn' broêr veel jaren dwong te wijcken
Naer Laban, onzen oom; wiens vee hij dreef te wedt
En weij, totdat...
Hoe weet de dichter hiermee te tooveren, vooral in Lucifer! Van vs. 456 tot 475, waar de Stedehouder, bitsig opgewonden, aan het woord is, telt men ten minste negen verzen met merkwaardigen oversprong. Elders kruipt de volzin moede en zuchtend van den eenen tot den anderen regel: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
De Luciferisten treuren en zuchten: L. 793[regelnummer]
Och treurgenooten, zet u hier in eenen ring
In 't ronde: zet u hier te zamen: helpt ons treuren
En zuchten: het is tijt ons feestgewaet te scheuren,
Te klagen: niemant kan ten minste ons dit verbien.
Men weet hoe eens Vondel, een rijm op-onder noodig hebbende, er met een slimmen trek uitgeraakte, en tevens een diep gevoeld vers neerschreef: ... een vader zonder....
Een vader zonder zoon!
Ook een wezenlijke schoonheid mag men bewonderen in: L. 1889[regelnummer]
De Leeuw en blaeuwe Draeck aen 't woeden, vliegen van
Zijn hant, op elcken wenck...Ga naar voetnoot(1)
* * *
Aldus toegerust met een smijdig vers, weet Vondel met zijn alexandrijn wonderen te verrichten. Voorzeker het was niet alleen om zijn vers te vrijwaren tegen eentonigheid, dat hij het lenig en buigzaam maakte, maar ook om aan zijn trouwen alexandrijn alle gevoelens te laten uiten, en de gedachte plastisch voor oogen te stellen. Engelschen en Duitschers houden niet veel van den jambischen zesvoeter: hebben zij wel ooit ingezien wat al zeggingskracht men hem inenten kan? Bij Vondel stroomen de alexandrijnen voort als de plooien van een breed stuk zijdestof, hier even gekrookt, daar glad, nu weer gerimpeld, volgens de golving der gedachten. De losheid van het vers is vooral opmerkelijk in eenvoudige samenspraken, of in de uiting der hevige driften. In dit opzicht staat Lucifer boven Jozef, waar het vers nog zoo volmaakt en verscheiden niet is. In Lucifer bemerkt men zeer wel, in de opeenvolging der bedrijven, dat naarmate de gevoelens meer en meer opbruisen, het vers ook onrustiger wordt en de rhythmische eigenaardigheden talrijker. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||
Waar er te beschrijven valt, komt die afwisselende maatgang den dichter wonderwel te stade. Ziet en hoort de ‘negen wreede slangen’: J. 51.[regelnummer]
De gramschap steegh allengs in 't hooft, en quam gevlogen
En sloegh, gelijck een brant en lichte vlam, ten oogen
Als door twee vensters, uit in 't ende, en dreef en drong
De groene gal en 't blaeuw vergift tot op de tong,...
'k Zagh blaeuw en scheemrend gout den rugh vol schubben spickelen,
En 't lange lijf zich uit en in met krullen wickelen...
Wie herinnert zich niet de onovertrefbare beschrijvingen van den strijd uit het 5e bedrijf van Lucifer: L. 1800[regelnummer]
Wanneer de dolle trom en klinckende trompet
Zich mengen,... enz.
1912[regelnummer]
De heirbijl klinckt en springt op 't heiligh diamant
Aen stucken. Michaël... enz.
1925[regelnummer]
Dus wort de macht ontsnoert, en met den zwaeren val
Des Stedehouders, breeckt de boogh der halve maene
In stucken. Echter... enz.
Lucifer is de triomf van het nederlandsch vers. Macquet - men kan dezen schrijver zeker niet van te groote ingenomenheid met Vondel beschuldigen, - zegt: ‘Ik twijfel of men de versificatie tot hooger trap van volmaaktheid in onze taal zal kunnen brengen dan Vondel haar reeds heeft gebracht in dit treurspel, een werk van zijnen ouderdom. Daar zijn zeer weinig zwakke verzen in dit treurspel...’ Ja, wij ook meenen hier en daar, in Lucifer zoowel als in Jozef, een ‘zwak vers’ opgespeurd te hebben: de flonkerende glansen die wij zoo even bewonderden, hebben ons voor die kleine vlekjes niet blind gemaakt. Vergelijken wij nu Lucifer (uitgegeven in 1654) met Jozef in Dothan (1640), wat den rhythmus van het alexandrijnsch vers en de klanken aangaat, dan blijkt het zonneklaar dat met de jaren Vondel's smaak zich nog louterde, en dat zijn meesterschap over het vers nog toenam. In Jozef is er meer ijdel klankspel en smaaklooze woordspeling; in Lucifer meer kunst in het aanwenden der klanken, meer losheid in het vers, en talrijker oversprongen.
* * *
Over de rhythmen in de lyrische deelen is er al veel geschreven; men heeft ze gevoeld en naar waarde geschat. Wie verhief zich niet in een machtigen vleugelslag tot de Godheid met de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||
zwaaiende periode, zwellend van 's Heeren eeuwigheid en oneindigheid: L. 281[regelnummer]
Wie is het die zoo hoogh gezeten...?
In den maatgang van het strijdlied der Luciferisten, trekt er een heel leger oproerlingen, met wapengeknars en tromgeroffel, ten strijde: L. 1274.[regelnummer]
Op! trekt op! o gij Luciferisten...
en integendeel stoot de zegebazuin in het triomflied der goede engelen L. 1982[regelnummer]
Gezegent zij de Helt...
Vrome ingetogenheid ademt de rustige rhythmus van het engelengebed: L. 1678[regelnummer]
O Vader die geen wieroockvat...
niet minder verheven in zijn soort, dan de zoo geprezen eerste Reizang uit ditzelfde treurspel. Doch dit is door en door gekend. Wij wachten ondertusschen nog steeds op een boek dat inniger de rhythmen van Vondel's lyriek zou bestudeeren, en wetenschappelijk uiteenzetten. Men zou daar niet alleen nasporen waarom hier een jambische maat, daar een trochaïsche, en ginder weer een drielettergrepige voet gebruikt wordt: dergelijke vragen zijn zoo bezwaarlijk nietGa naar voetnoot(1). Doch waarom juist een vers van zooveel voeten gekozen, waarom de rijmen zóó en niet anders geplaatst? Ja, met zulke vragen ‘komen wij op glad ijs,’ gelijk Dr Kalff zegt. ‘Er moet veel onderzocht en nagedacht worden, eer wij in staat zullen zijn hier regelmatig terugkeerende verschijnselen aan te wijzen, en de voorwaarden vast te stellen waarvan zij athankelijk zijnGa naar voetnoot(2).’ Het zij voldoende de aandacht van den lezer op een paar punten te vestigen. Men weet dat in de Grieksche Reizangen Στροϕή en Ἀντιστροϕή op hetzelfde metrisch schema gebouwd zijn, zoo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||
dat meest overal de verzen en lettergrepen juist overeenkomen Vondel heeft iets dergelijks voor den aard der verzen en de schik king der rijmen in Zang en Tegenzang En dit moest zoo zijn, vermits Zang en Tegenzang waarschijnlijk op dezelfde zangwijs gezongen werden. De verdeelingen van den zin komen soms overeen met de rhythmische verdeelingen of strophen: in Jozef in Dothan is dit het geval met de beide Klaagzangen van Jozef, en met den 1en Reizang die uit strophen van zes verzen bestaat. Doch in 't algemeen gesproken, wordt evenmin als in de grieksche en latijnsche strophen, de zin verdeeld volgens de rhythmische periode. Zoo in al de Reizangen van Lucifer, behalve in den 4en; in den eersten Rei schijnt de dichter opzettelijk de overeenkomst tusschen zin en rhythmische verdeeling vermeden te hebben, terwijl ook maat en rijm als 't ware verzinken in het opbruisen der gedachten. In deze tweede soort van Reizangen, vallen ook de verdeelingen van den zin niet op dezelfde plaats in Zang en Tegenzang. Voeg daarbij de losheid der lyrische verzen en de oversprongen die aldaar zeker niet min talrijk dan in de alexandrijnen zijn: en het zal eenigszins moeilijk te verstaan worden hoe deze strophen gevoeglijk volgens de muzikale periode der zangwijs konden getoonzet en uitgevoerd worden. Nog een vraagteeken. Ja, er is nog veel na te vorschen in het werktuiglijke en het kunstmatige van Vondel's verzen. Mocht er iemand tijd en kunde genoeg hebben om dit reuzenwerk aan te durven en gelukkig te voltooien: hij zou een grooten dienst aan onze duurbare Nederlandsche letterkunde bewijzen, en nieuwe parelen voor de kroon van onzen dichtervorst aan den dag brengen.
J. Salsmans, s.j. |
|