Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] [Zoo blijwarm, kwam de zon, weêrom] A Sunbeam which hath lost its way and through the crevice and the cleft of the thick wall is fallen and left. Byron - Prisoner of Chillon II. Zoo blijwarm, kwam de zon, weêrom der vriendschap, mij bestralen en liet, door 't wolkengrauw, haar licht een' lonk omneder dalen. Hoe gauw verblijdt me toch die straal dat streelend vier, als 't leekt op 't huivrend hert me, als 't door end' door 't geborsten muurwerk breekt der zelfzucht, koud en valsch en wreed, daar mij de menschen mede een kerker om de ziel en om het hert een kerker deden! Aan 't bloeien gaat dan weer dit hert, zoo bloesem versch ontloken na duisterlange nacht; daar stroomt, ten oosten uitgebroken, het nachtverwinnend lichtend vuur, het koesterend zongebied, dat vol den pas ontvouwden kelk met warme wellust giet, en 't helder speierend leven van een regenboogsche pracht door 't biggelende dauwgetraan de bloem in 't herte lacht. [pagina 22] [p. 22] 't Geluk, zoo zaan, mij toestraalt min vergankelijk, en weder scheurt 't mistig onvoldaan zijn al zijn sluiers rond mij neder. Die eigen jonge blijdschap die daarbin' mijn herte ontvonkt, opeens uit aller wezens en door aller oogen lonkt. In teêre ontvanklijkheid herspant mijn ziel weer al haar snaren en trillen zal met al het schoon dat komt erdoor gevaren. Het hemelsblauw aan 't luchtgewelf zijn diepe oneindigheden veel dieper toont en blijder blauw voor mij, en, zoo een Eden bereukwerkt en bewierookt, hangt vol hemelzoeten geur; het deunt mij en het lacht rondom vol kletterende kleur, vol zaligheid en stemgeklang vol klokspel, vogelkooren, en dier- en menschentale leekt ineens mij zoet in de ooren. Ach! weinig eischt het hert, voorwaar! en 'k voel bij 't minzaam drukken van vriendenhanden, hooger mij dan 't aardsche leed verrukken. Zoo weinig eischt het hert, voorwaar! en 'k acht mij zoo voldaan als oogen twee, vol goedheid, in mijn zoekende oogen slaan. [pagina 23] [p. 23] en weer ik mag den echten klank de blijde weelde aanhooren dier woorden die met vreugde in 't hert mij vast betrouwen booren. Verwonderd staart ge me aan, die niet en kunt med' al bevroeden van 't welzijn dat uw woord me brengt noch mijn geluk vermoeden: Uw vriendschap is 't gekleurde glas waardoor de zonne straalt en op mijn hertvloer blijde een spel van bonte verwen maalt. Uw woord is 't niet, uw gunst is 't niet, uw gift, maar die 't gegeven, Gij zelf het zijt, die alles hebt in mij zoo blij doen leven. Och! en wat zal 't hierboven eens, wanneer het hert bestand, volkrachtigd zal om dragen zijn Gods eigen liefdebrand. Als 't nimmer liegend woord van God's onbluschlijk liefdeblaken, van Hem, ons eeuwig, eindloos zal volstandig blijde maken. Caes. Gezelle. Vorige Volgende