| |
| |
| |
| |
Overzicht der tijdschriften
Jong Dietschland, Oogstnummer.
Begint met een opstel over Adriaan Willaert, dat in de volgende afl. zal voortgezet worden; en bevat verder: een goede letterkundige ontleding van Violetten, een van A. Cuppens' bestgeslaagde kleine gedichtjes, door L.A.; een letterkundige studie over ‘L'Etape’ van Paul Bourget, door Godfried Hermans; een paar flinke kleine prozaschetsen, door Jan D'Haemer, en door Odilon Nelis; en stukjes verzen van Koen Rz. van Bergen, die 't wel beter zal doen een andermaal.
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, nr 5 (Sept.-Oct.)
Van Prof. De Vreese een mededeeling over Geeraard van Woelbosch, een Gentschen ‘Scriver’ en boekbinder uit de 15e eeuw, naar aanleiding van een vel papier met een berijmd spel, vroeger ingenaaid in den band van een renteboek der St-Jacobskerk, uit 1436. ‘Dit vel papier is aan beide zijden beschreven in eenzelfde hand, die bij het jaar 1436 uitnemend past. Aan de eene zijde staat het berijmde spel, waarvan de heer De Potter in zijne geschiedenis van Gent terloops gewaagt, maar dat veel meer aandacht verdient, dan hij er aan geschonken heeft. Het is een allegorisch stuk, wellicht maar een fragment, waarin de ellende van den “scamelen man” en de harteloosheid van den “riken vrek” gedurende den winter, respective den strijd tusschen winter en zomer, geschilderd wordt. We mogen er dus een belangrijke aanwinst voor de geschiedenis onzer letterkunde in zien. Evenzoo voor de taalkunde: er komen nl. verschillende zeldzame woorden in voor... Het stuk zal weldra verschijnen in de door Dr. Leendertz bezorgde tweede uitgave der Middelnederlandsche Dramatische Poëzie.’
Verder kleine bijdragen van J.W. Enschedé over Deventer's oudste drukkers; van V.A. Dela Montagne, over schuilnamen en deviezen uit vroeger tijd (M.L., Maarten Luther; N.J. Nicolaas Jansens; M. Antonius Magirus, Peter Scholier † 1635;
| |
| |
G.D.S., Guilliam de Swaen; N.O., Nicolas Omazur, geboren te Antw. 1603; Mijn leen is Godt den Heer, Johan de Leenheer, † 1691; F.D.C., Frater Dominicus Campos); van J.W. Enschedé, over drukletters en bijziendheid; enz.
Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, uitgegeven door P.J. Goetschalckx, Sept. 1903 (prijs 6 fr. 's jaars).
Fr. De Ridder geeft de lijst der pastoors van St-Germanuskerk te Thienen, met eenige geschiedkundige aanteekeningen. De lijst gaat van 1175 tot 1620. Het vervolg komt in eene volgende aflevering. - Edg. de Marneffe deelt, volgens een handschrift berustende in 't Rijksarchief te Brussel, oude stukken mede uit de 12e en 13e eeuw, betrekking hebbende op de gemeenten Sichem, Runckelen, Werchter, Haacht, Wackerzeel en de abdij van Park.
De Vlaamsche Vlagge, Grootverlof 1903.
Bevat o.a. een lezenswaard opstel over zaliger pastor Alfons Van Hee, die ‘bronne - Fons - van blijdschap, van vinnige Vlaamsche blijgeestigheid’, heel het Vlaamsche land door bekend om zijn Manneke uit de Mane, ‘waarmêe hij nu al 23 jaar, luide leute en gullen lach over Vlaanderen verwekte.’ Als slot van het opstel de rede van pastor Hugo Verriest, bij Van Hee's graf. - Nog eene bijdrage over de Limburgsche jongeren: EE. HH. Cuppens, Lenaerts en Winters, en een ander over wijlen Nicolaas Beets.
Biekorf, nr 16.
Geeft het vervolg van eene lezenswaarde studie over Volksgebruiken op Cinxen, waarin gehandeld wordt over 't inhalen en planten van Cinxenboomen, 't beschimpen van den Cinxenluiaard, de Cinxenbruid, enz. - Voorts een onuitgegeven gedicht van Guido Gezelle: Op de Speye bij Nachte, van op 't einde der jaren '50 meent E.H. Caes. Gezelle, en een bespreking van Guido Gezelle's Noordsch en Vlaamsch Messeboekske.
- nr 18.
Vervolg van Mervillie's schoone studie 't Een en ander over de bietjes, en van het opstel Gebruiken op Cinxen. ‘De menschen waren uiterst verheugd om den terugkeer van den Zomer; ze herleefden met de natuur; ze wilden lucht geven aan hun gevoelens in uitbundig feestbetoog.... Daar vindt men den uitleg van de vermaken die het Mei- en Cinxenvieren vergezelden: drinkgelagen
| |
| |
en maaltijden, gezang en gedans, allerhande volksspelen: mast klimmen, zakloopen, wedrijden en wedloopen, ringsteken en koningschieten.’
Tijdschrift van het Willems-Fonds, Juli-Aug. 1903.
Van A. Bracke een vulgarisatieartikel over Wolkenfotografie: hoe men wolkenfotos's bekomt en wat de wolkenfotografie leeren kan In De Ziel van een Stad haalt V. Fris het boek van H. Fierens-Gevaert Psychologie d'une Ville, Essai sur Bruges, fel over den hekel. ‘Vreemde zielkunde eener stad, inderdaad, waar de schrijver bewijst zoo bitter weinig haar inwendig leven te kennen! Het is niet voldoende met een Fransche handigheid allerlei waar aan den man te brengen die men zelf slecht verwerkt heeft, om een ernstig boek te schrijven!’ - Mter Leon. Willems bespreekt, tamelijk breedvoerig, het Ve deel van P. Fredericq's Corpus Inquisitionis. ‘Hebben de opzoekingen van prof. Fredericq het getal martelaars der hervorming doen stijgen? Ik geloof deze vraag met neen te moeten beantwoorden... Indien wij van eene zijde in het Corpus om zoo te zeggen geene nieuwe namen van martelaars ontdekken, vernemen wij van de andere zijde, in de verbeteringen en aanvullingen op t. V, dat er een zeker getal personen zijn, die men tot hiertoe, ten onrechte, als martelaars der hervorming heeft aangezien.’ - In zijn brief uit Noord-Nederland klaagt C. van Zon er over ‘dat de Nederlandsche dagbladpers zich buitengewoon bezondigt aan vreemde woorden.’ Hij haalt o.a. den volgenden zin aan, uit eene muziekbeoordeeling: ‘De zaal was schier intens leeg, hetgeen mij een treurige visie en een weemoedige impressie gaf. In de hooge regionen viel geen sterveling te bekennen. Maar het kleine publiek zat als in intieme kring, met groote sereniteit te luisteren naar de pure klanken van het sonore orkest, seneriteit, die af en toe overging in iets als distincte extase, zuster der placide adoratie.’ Oef! - Nog, verzen van O. Wattez, Hub. Melis, R. De Clercq en V. De Meyere, en nieuws over
het Willems-Fonds.
't Park's Maandschrift, 15 September 1903.
Vervolg van Geschiedkundige Navorschingen over de aloude abdij van 't Park: de tijd van 1810-1834, toen de abdij verlaten was, wordt hier in 't kort geschetst, en we krijgen eenige aanteekeningen over P. Ottoy, in 1834 tot overste verkozen. Nog in dit nummer 4-5 bladzijden over E.H. Kan. Daems zaliger, die niets nieuws aan den dag brengen.
| |
| |
Studiën, jaarg. 36, afl. 2.
Deze afl. begint met een polemisch opstel van Is. Vogels Nieuwe bewijzen voor de onsterfelijkheid der ziel, naar aanleiding van de studie van Dr. Kneib, docent aan het Seminarie te Mainz, ‘Die Unsterblichkeit der Seele bewiesen aus dem höheren Erkennen und Wollen, ein Beitrag zur Apologetik und zur Würdigung der Thomistischen Philosophie.’ - A.H. bespreekt, met tal van voorbeelden, Wat plantencultuur vermag, bepaaldelijk den invloed van kruisbevruchting, van wijziging of bevordering der groeikracht, en ten slotte de raadselachtige ontaardingen door nog onbekende prikkels teweeggebracht, en die soms toevallig tot zoogenaamde monsters, of ‘kreupelvormen’ aanleiding geven. Uit de aangehaalde feiten besluit de schr. dat ‘het eenige, wat men uit de plantencultuur misschien zou kunnen afleiden, is, dat de soortgrenzen door sommige systematici te eng zijn getrokken,’ en dat de plantencultuur soms wel schijnt het bewijs te hebben geleverd ‘dat sommige nog niet goed omschreven systematische soorten slechts ééne systematische soort vormen.’ Waar individuen van verschillende systematische soorten door kruisbevruchting soms vruchtbaarblijvende bastaarden voortbrengen, getuigt zulke vruchtbaarheid wel voor gemeenschappelijke afstamming der ouders. - Over Dom L. Sanders Etudes sur saint Jérôme eene uitvoerige en hoogstwaardeerende bespreking: ‘hier is werkelijk een Benediktijn aan het woord, die het noblesse oblige niet vergeet’; en evenzoo over de trits pasverschenen werken van den pater Predikheer M.J. Lagrange, La Méthode historique, - Etudes sur les religions sémitiques, - Le Livre des Juges: ‘Wie meer zulke gematigd-critische commentaren levert bewijst der katholieke wetenschap een grooten dienst.’ Dit scripturisch overzicht van
de hand van J.P. Van Casteren, S.J.
Germania, Oct. 1903. Met dit nummer begint de 6e jaargang.
Eerst een geestdriftig toekomstbeeld dat Karl H. Lamprecht zich droomt van het westwaarts veldwinnende groot-Duitschland. De toestand in Noord-Nederland schijnt hem voor de toekomst nauwere banden met Duitschland te voorspellen, om te beginnen met aansluiting aan den Duitsch-Oostenrijkschen posterijenbond; een Tolverbond zou reeds een stap verder voeren; en de grijpgierige grootmachten die Noord-Nederland omringen en beloeren, kunnen den toestand wel eens zoo gevaarlijk maken, dat onze Noorderbroeders hun heil zoeken in eene aansluiting bij het Duitsche Rijk. En ook Vlaamsch-België
| |
| |
rept zich, en komt tot bewustzijn, en als de Vlamingen eens in hun eigen land hun volle recht weer zullen veroverd hebben, ‘dan zullen ze met onbenevelde oogen wel om zich uitkijken, en hun blik zal dan noodzakelijk meer en meer aangetrokken worden door het Duitsche kerngebied.’ Qui vivra verra, maar Duitsche profeten hebben prof. Lamprecht dit alles, van in de jaren veertig reeds, even schoon en liefelijk voorgedroomd... - O. Wattez handelt over de Vlamingen in het Walenland, bepaald in het land van Doornik; in deze stad werd in 1891 een Vlaamsche Kring ingericht, die reeds veel goeds gesticht heeft. - Een brief van een uitgeweken Boer uit Transvaal, in Chili, laat zich geestdriftig uit over het nieuw tehuis ginder, de eigen woningen, de eigen vruchtbare velden en wouden, en de hoopvolle toekomst. - Een bericht over den toestand der ‘Deutsche Schule’ te Brussel, sluit met een post-scriptum van den Opstelraad: ‘dat uit dit bericht treurig genoeg blijkt, dat aan 't Fransch in die school zorg genoeg wordt besteed, maar dat het Nederlandsch er van geen tel is.’ - Daarna 't vervolg van Jan van Hasselt's verhaal De Jonge Capucijn.
De Banier.
Levensbericht door C.H. Voncken van † E.H. Paulus Kerkhofs, geboren te Veldwezelt in 1850, lange jaren leeraar, later bestuurder der Normaalschool van St-Truiden, als pastoor te Hasselt overleden op 6 April ll. ‘Uit het hart en de pen van den Z.E. Heer Kerkhofs vloeide het lied dat als de strijd- en zegekreet werd der katholieke Vlamingen in 1879: zij zullen haar niet hebben de schoone ziel van 't kind.’ - Voorts historische beschouwingen over de oude koperslagerskunst in de Maasvallei naar aanleiding van de tentoonstelling te Dinant.
Verslagen en Mededeelingen der Koninkl. Vl. Academie, Juli-Augustus, 1903.
Deze afl brengt de verslagen over der zittingen van 15n Juli en 5n Augusti; eene lezing over den beroemden Willem van Ruysbroeck, die in de veertiende eeuw Azië bereisde, door den Eeuw. pater Schoutens; een vlijmend protest van Mr. Prayon van Zuylen, naar aanleiding van den ‘aanslag van den Brusselschen Tuchtraad tegen de taalvrijheid van den advocaat’; een verdienstelijk opstel over Pieter Breughel de Oude, en de prenten van zijn tijd, door L. Maeterlinck; en eindelijk een polemiseerend opstelletje van St. L. Prenau, over ‘de zuivere Nederlandsche taal’. Het puikstuk der aflevering is het vertoog van Mr. Prayon Van Zuylen; hij steekt er geestig den draak met
| |
| |
het potsierlijke Fransch, waarin de Brusselsche Tuchtraad Mr. Thelen berispt, om zijn weigering in 't Fransch te pleiten; doet uitschijnen hoe het fraaiklinkende ‘Confraternité’ maar paradebroederschap is, tegenover Vlaamschgezinde advokaten; herinnert aan de hatelijke handelwijze van dienzelfden tuchtraad tegenover Mr. Josson indertijd; ten slotte stelde hij eene motie van verzet voor, die met warmen bijval door de Academie bijgestemd werd.
De Vlaamsche Kunstbode, 8e en 9e afl. (Aug.-Sept.)
Bevat een schetsje van Fr. Stockmans, Stientje; vervolg en slot van de studie over 't leven van Mozart, Het Wonderkind van Salzburg, door Alb. Bollansée, die wel zal doen zijn ‘papierner Stil’ wat af te leeren: een paar sonnetten van Is. Albert, een id. van G. Niko Gunzberg, en een lied, Ons Lied, van J. Bouchery, waarvan we de slotstrophe hier inlasschen:
Mijn stem, helaas! verzwakt
Bij 't klimmen mijner jaren,
Maar toch nog zing ik mee
In 't forsche jonglingskoor;
Wij zullen saam den glans
Der moederspraak bewaren,
Voorts verzen van C. Eeckels, 't vervolg van Ed. Van Even's studie over den Leuvenschen schilder Verhaghen, en het begin eener omvangrijke studie van Is. Teirlinck over Plantencultuur.
Het Katholiek Onderwijs, Maandschrift voor katholieke volksscholen van Vlaamsch-België, onder het bestuur van Professors der Normaalschool van St-Niklaas. Oct. 1903.
Deze slotaflevering van den 23n jg. begint met het verslag over de Bondsvergadering der Katholieke Onderwijzers, gehouden den 17n September te St-Niklaas. De h. Arens sprak daar over 't realisme in onze jongste letterkunde, en vergeleek treffend het realisme bij Streuvels met dat van Hugo Verriest, beiden mannen uit eenzelfde streek, beiden schilderend gelijke toestanden, maar met welk een breed verschil in de opvatting! - Voorts, o.a. Practische Landbouwlessen, - het vervolg van eene studie over Verschillen tusschen de Afrikaansche schrijftaal en de onze, - en ten slotte een gloedvolle, puike aanspraak van Am. Joos tot de studenten, op de studentenvergadering welke onder het verlof in St-Niklaas plaats greep.
| |
| |
De Student, 23e jg, 4e afl.
Onder de belangrijkste bijdragen van dit flinke nummer teekenen wij aan: Rodenbach, door J. De Prins (een degelijk stuk proza). Emm Van. Straelen, door Dr Fr. Metz, In 't Karrekot, door Grim (een jonge man die opmerkt), Adolf Kolping, door P. Willems, Voltigeurs, door Caius Schertsius (het puikstukje van de aflevering, vol humor), Wie is er nog Patriot? door Pan-Puk-Kiewis (nog iemand die 't zonde was als hij zijn puntige pen liet roesten), Pastoor Davidts, door Jans Broer, verscheidene recht verdienstelijke dichten door Jans Broer, verscheidene recht verdienstelijke dichten door Jan a Castro, en door Stanne van Neteghen; ten slotte, in de Mengelingen, een uitvoerig verslag over den Landdag te Dendermonde, op 23-24 Oogst 1903, waar 't uit de bespreking, voor en tegen, nog eens zoo duidelijk bleek, hoe de nood aan den man komt, en het hoog tijd wordt grondige verbeteringen in te voeren in onze vrije Colleges, waar de Moedertaal, en ook 't Engelsch en het Duitsch al te schandelijk verwaarloosd worden. - Een naklank van den Antwerpschen Studentenlanddag onder 't Paaschverlof vinden we op blz. 183-187. De toestand in de Colleges van 't Aartsbisdom wordt er uiteengezet ‘met feiten en redenen’. Alleen dit uit dit kernachtig vertoog: - ‘Ziehier feiten: In al de vrije - ook in de Bisschoppelijke - middelbare onderwijsgestichten van Brabant, worden in de verschillende klassen, van de aangeleerde vakken: Catechismus, geloofsleer, geschiedenis, Vlaamsch, Fransch, Duitsch (of Engelsch), Latijn, Grieksch, aardrijkskunde (of natuurkunde en scheikunde), rekenen (of stel- en meetkunde), letterkunde slechts Vlaamsch, catechismus (tekst) (aan de Vlaamsche leerlingen) en - in eenige gestichten - Duitsch door middel van het Vlaamsch onderwezen. Voor al de rest is het Fransch de voertaal: dit blijkt uit
de uitsluitend Fransche leer- en leesboeken, die voor de vakken worden benuttigd.’
Durendal, September 1903.
Slot van Jules Destree's schoone studie Sur quelques peintres de Sienne. Giovanantino Bazzi, beter gekend onder de naam Sodoma (1477-1549) is ditmaal aan de beurt ‘... Avec la XVIe siècle c'est le corps qui triomphe, la beauté de la chair et de la vie animale la joie superficielle des jeux remplace l'élévation ou l'intensité du sentiment Et c'est cette révolution-là qu'apportait à Sienne le jeune homme qui, en 1501, arrivait de Lombardie.’ Destree loopt niet zoo hoog op met Bazzi als vele andere kunstenaars. ‘La couleur de Sodoma est souvent dure, sèche, criarde; ses bleus sont aigres et sans distinction; que nous sommes loin, avec
| |
| |
lui, de l'harmonie chaude et sombre des grenats et des rouges, des orangés et des ors qui avait si longtemps été la marque de l'école Siennoise. Quant à ses figures, je ne puis admettre avec Muntz, que le Sodoma ait créé un type de beauté à lui propre. Au contraire, il est, de tous les maîtres de ce temps, un de ceux dont la personnalité est la plus ondoyante et la plus effacée Son habileté prestigieuse lui premet d'attrapper toutes les formalités des autres; mais il est toujours impuissant à exprimer une vision originale’ - La Foire aux Fiancés, schetske van Henry Vignemal. - Vervolg van d'Hennezel's roman: Une belle ame, waar de Fransche aristocratie het hare meekrijgt. - Voorts verzen van Fr. de Miomandre, Isi Colin, Ansel en H. Carton de Wiart.
Van Onzen Tijd, 3e jaarg. nr 12.
Vervolg van Marie Koenen's novelle Het Hofke. - Kindje, een fragment van Leo Ballet, - eene jonge Haagsche freule, niet slecht geschetst, maar wat veel Fransche woorden. - Th. Molkenboer steunt op 't belang der portretschilderkunst ‘de meest waardvolle uit historisch en sphychologisch oogpunt’. - In hare litteraire kroniek, Gezelle-Beschouwing, komt M. Viola o.a op tegen de bewering van Jr. Stellwagen in een onlangs verschenen ‘Kroniek’ aflevering dat Gezelle, van het wereldsche en wisselende zich afwendend en in aanschouwing der natuur zich verdiepend, daarin het eeuwigheidswezen niet zou hebben aangevoeld en voelbaar gemaakt in het accent van zijn vers. - Verder twee stukjes verzen De Leeuwerik van Albertine Smulders en Satyre van C.R. De Klerk
De Katholieke Gids, October 1903.
Van J.H. Hofman, Geschiedkundige aanteekeningen over Brummen, een dorp tusschen Arnhem en Zutphen. E.H.P.M. Botg geeft het vervolg van zijn: Hoe de Pausen beminden.
Vragen van den Dag, October 1903.
Een artikel van A.J. Van Huffel over De Duitsche Volksbibliotheken, met een overzicht van den toestand der openbare leeszalen, te Berlijn, ‘De inrichting (Hugo Heiman'sche Oeffentliche Bibliothek und Lesehalle) is dagelijks open van 5 1/2 tot 10 uur, des Zondags van 9-1 en 3-6. Toegang tot de leeszalen en gebruik van de boekerij is geheel kosteloos.... In de leeszalen vindt men 93 couranten van alle politieke richtingen en 351 tijdschriften; van de boekerij is onlang een zeer practisch ingerichte catalogus in druk verschenen van 687 bladzijden; men vindt er de de standaardwerken van alle vakken van wetenschap voor zoo- | |
| |
ver die geacht kunnen worden, personen, waarbij de grondslagen voor algemeene ontwikkeling gelegd zijn, belangstelling in te boezemen... In 1901-1902 werden de leeszalen bezocht door 60,670 personen (hiervan 2469 vrouwen), uitgeleend werden 59,477 deelen (waarvan er 21 verloren gingen) aan 5856 lezers: 3052 werklieden, 1532 personen werkzaam in den handel, 116 artsen en juristen, 262 ambtenaren, 202 onderwijzers, 84 studenten, 217 scholieren en 391 personen zonder beroep,’ - Een lezenswaard artikel: De strijd der Natiën en Volken op het Balkanschiereiland en de Macedonische Questie. - Dr. H. Blink klaagt over de ‘schromelijke leemten in ons (Nederlandsch) Hooger onderwijs... Er bestaan gebreken omdat de wet aan den eenen kant kleinzielig en enghartig is in het toekennen van bevoegdheden of graden na volbrachte studie, aan den anderen kant met een onverschilligheid die meer dan ergerlijk is, alle kenteekenen van bekwaamheid verwaarloost, en opleiding bij het Hooger onderwijs daardoor stelt beneden de Norm, die een plattelands normaalschool heeft in acht te nemen... Is het geen treurig verschijnsel... dat ongeveer 30% der artsen in de hoofdstad, die in Nederland uitstekende opleiding ontvingen als geneeskundigen, in het buitenland promoveerden tot
Dr?’
De Hollandsche Revue, 8e Jg., no 9.
Een karakterschets van den h.J.A. Tours, den inrichter van modelbewaarplaatsen voor kinderen, in de Amsterdamsche Jodenbuurt, en ook van een Volksgebouw ‘Ons Huis’, grootsch en tevens practisch ingericht, om de minder bevoorrechten een plaats van behoorlijk vermaak en ontspanning, en ook een gelegenheid tot verdere ontwikkeling door lectuur, voordrachten, enz. te verschaffen. Voorts inhoud van tijdschriften.
De Gids, October
Een Arme, prozaschets door J. Everts Jr. - Ricarda Huch, door Mr. J.F. Van Hall. - Slot van de merkwaardige en boeiende studie van H.J. Polah over Grieksche en Indische Fabels: ‘Mijns bedunkens, - en dit is voor mij het resultaat dezer uiteenzetting, - handelt men verkeerd door naar den oorsprong der fabel met min of meer didactische strekking langs ethnographischen weg te zoeken. Ik acht haar bij vele, misschien bij alle cultuurvolken autochthoon, een product van eigen bodem, ontstaan in de tijden toen een minder groote kloof, dan later vooral boekenbeschaving groef, den mensch scheidde van het dier; toen beide elkander (?) beter eenigermate begrepen... Hetgeen niet verhindert dat in veel later tijden, tijden van drukker internationaal
| |
| |
verkeer, toen het genre allerwegen vasten vorm verkregen had, over en weer ontleeningen plaats gehad kunnen hebben, - al zal men wèl doen, deze, waar men ze meent te bespeuren, met een weinig meer critisch oog te beschouwen dan gemeenlijk het geval pleegt te zijn. Ook op dit gebied is meer gelijk dan eigen.’ - De 8e uitgaaf van prof. Zieglers: Der Deutsche Student am Ende des 19. Jahrhunderts, en het gelijksoortig werkje van James H. Canfield, The College student and his problems (College in den breeden zin die ook Hooger Onderwijs omvat), geven R.P.J. Tutein Nolthenius aanleiding tot een opstel, zoo vol goede wenken, voor studenten, vooral aankomende studenten, en voor de leeraars die ze tot de Hoogeschool moeten voorbereiden, en voor de leeraars aan de Hoogeschool zelven, die hun taak als vormers van mannen veelal niet genoeg schijnen te beseffen, en eindelijk voor den pater familias. Wat zou het den meester van een dezer categoriën de oogen doen opengaan, wilden ze dit flinke opstel eens doorgronden. De schr. houdt het liefst met den Amerikaan, die bondiger en kernachtiger denkt en zegt, en ook wel om 't practisch verstand den voorkeur verdient, en een ding vooral beoogt: 't karakter te stalen. Lange studiën, of korte? Examens nuttig, of niet? Wat te leeren, en hoe, en bij wien? Voor den heelen gang der studiën, is 't eerste jaar beslissend. Plicht van den student een goed volksredenaar te worden. Werk niet op den Zondag: besteed dezen dag aan het ‘betere leven’, en na 't bijwonen der godsdienstoefening, bezoek zieken, schrijf naar huis, vorm u door omgang met ouderen, of geef uw tijd en talent aan minder bevoorrechten. En wat de ouders betreft: zoo dikwijls slachtoffers, maar ook mede-schuldigen: stuurt geen deeg naar den Academischen oven, dat gij weet, althans moest weten, geen gist te bevatten, zoodat er
nimmer een voedzaam brood uit rijzen kan. - Ten slotte een uiterst boeiend en leerrijk, maar ook vrij scherp overzicht der voornaamste Dichtbundels uit den laatsten tijd, door C en M. Scharten-Antink.
Varden. Sedert de maand April 1903 verschijnt er te Kopenhagen een katholiek maandschrift onder den titel Varden (De Wacht). De redaktie bestaat uit de heeren: Oskar Andersen, cand. phil. (tevens uitgever), Philip Bn v. Kettenburg, priester, en Peter Perch, stud. med. Benevens deze vaste opstellers zijn er een aantal meewerkers, wier namen den besten klank hebben in de Deensche litteratuur.
In het prospectus lezen wij onder andere:
‘Varden wordt uitgegeven door eenen kring van katholieke
| |
| |
geestelijken en leeken. Daarom staat het tijdschrift geheel op christelijk terrein. Maar overigens is het niet voornemens enkel godsdienstige onderwerpen te behandelen; het zal zich integendeel bezig houden met alles wat het geestesleven betreft, artikelen opnemen over wetenschappelijke onderwerpen, over Letteren en Kunst, Boeken- en Schouwburgnieuws, enz. Buitendien bestaat het voornemen van elke maand minstens ééne letterkundige bijdrage van een Deensch of buitenlandsch schrijver op te nemen. Waar de omstandigheden het vereischen, zullen er artikelen verschijnen van buitenlandsche tijdschriften in goede Deensche vertaling.’
De zes eerste nummers, welke thans van het nieuwe tijdschrift verschenen zijn, beantwoorden volkomen aan dit programma en reeds heeft Varden meer dan een lezenswaardig artikel meegedeeld.
Wij laten in 't kort den inhoud van de zes eerste nummers volgen en zullen voortaan onze lezers regelmatig op de hoogte houden van de bijdragen, die in Varden verschijnen.
April. Mortuus van R. John Nielsen. Letterkundige schets van 't einde van eenen veldslag. De laatste levensstonden van eenen lansknecht, gevallen tusschen zijne kameraden, zijn op aangrijpende wijze geschilderd.
Union og konversion van K. Krogh-Tonning, eene belangwekkende studie, getrokken uit het onuitgegeven werk over Hugo Grotius, zijn tijd en zijne gedachten.
Stella matutina von Erik Brogren, eene korte zinnebeeldige maar eenigszins vage schets, vol stemming.
Offer, gedicht van Erik Brogren.
Et besög hos Karteuserne van F. Verhein, eindigend met de opmerking: Het kloosterleven is het meest grootsche, wat onze heilige Kerke geschapen heeft, 't is haar allerschoonste bloesem; daarom moeten ook de kloosterorden voorgesteld worden, zooals zij in werkelijkheid zijn, maar niet in den vorm van karikatuur.
In Litteratur og Teater geeft O. Andersen eene belangwekkende studie over Erik Brogren's werken: En Ynglingasaga en Medusa; alhoewel de stof die Brogren behandelt in zijne gedichten ernstig is, is de lezing ervan aantrekkelijk en gemakkelijk, want zijne versbehandeling is meesterlijk.
Verder spreekt hij over Holger's Drachman's Detgrönne Haab en Fru Goed's Gadens Börn, twee tooneelstukken, die beide de sociale kwestie beroeren. Schrijver drukt den wensch uit dat dergelijke onderwerpen van christelijk standpunt zouden
| |
| |
behandeld worden door christene letterkundigen om tot tegenhangers te dienen voor de vele tooneelspelen en boeken, waarin de dingen aanschouwd worden van het natuurlijk menschelijk standpunt.
Mei 1903. - Thomas More, hans Liv og Död van Niels Hansen, begin eener belangwekkende studie over dit groote figuur uit de geschiedenis van Engeland, naar Dean Fleming's Blessed Thomas More.
Babali van Barouncelli Javoun, eene lieve Provençaalsche novelle.
Strindbergs ‘Advent’, eene zeer belangwekkende studie over dit werk van den Zweedschen schrijver, door R. Jahn Nielsen.
Foraarsudstillingerne i Köbenhavn 1903, door zelfden schrijver, bevat de kritiek over een paar kunsttentoonstellingen in Kopenhagen.
Juni 1903. - Slot van Niels Hansen's artikel over Thomas More, hans Liv og Död.
Hr. Hugues met de fire Näser eene humoristisch bedoelde schets door J. Roumanille.
Kirkestaten, eene studie over de vroegere Kerkelijke Staten, door J. Werhalm. Schrijver komt tot het volgende besluit:
De Paus heeft de politieke onafhankelijkheid noodig, om zijn ambt uit te oefenen;
Hij vindt alleen eene echte waarborg voor deze onafhankelijkheid in het bezit van zijne wereldlijke macht;
Zijne plaats is in Rome.
Herrens Haand, een psalmgedicht door A. Walleen.
Litteratur og Teater. Onder dezen titel bespreekt O. Andersen Maeterlinck's Monna Vanna. Het stuk is met groote kunst opgebouwd, zegt hij, en maakt grooten indruk bij de opvoering, maar het bevat veel onverklaarbaars en veel tegenstrijdigs. De schrijver heeft met dit stuk willen bewijzen dat het waar geluk des levens slechts gebouwd wordt - of in alle geval kon gebouwd worden - op leugen; dat de mensch behoefte heeft aan, of toch gedwongen wordt tot eene levensleugen om geheel gelukkig te leven en dat de waarheid, goed ingezien, geen hooger waarde heeft dan de leugen; deze kan bij gelegenheid als middel worden aangewend, maar mag absoluut niet worden aangesteld als doel. Ziedaar de ‘diepe beteekenis’ van het stuk en daarom is het onzedelijk in eenen zin en in veel vergaander beteekenis van het woord dan gewoonlijk.
Verder bespreekt Andersen twee historische romans:
| |
| |
Laurids Brunns Alle Synderes Konge en Jahn Nielssens Borgerkongen.
Den eersten schrijver verwijt hij eene totale onbekendheid met den tijd waarin zijn roman speelt. Hij stelt Denemark ten tijde van Koning Kristoffel voor als één groot zothuis. M. Andersen teekent, als katholiek, ernstig protest aan tegen dergelijke manier van de geschiedenis te vervalschen, vooral wanneer een schrijver van Laurids Brunss rang daartoe afdaalt.
Veel gewetensvoller is Jahn Nielssens Borgerkongen. De schrijver heeft zich den tijd der Reformatie zeer eigen gemaakt, en erkent dat er hervormingen in de Katholieke Kerk noodig waren en er soms op Bisschop- en Prelaatzetels personen zaten, die meer dachten aan eigen macht, dan aan Gods glorie. Maar hij schetst ook de diepe vroomheid en het vaste vertrouwen op God dat bij het volk en een groot deel van geestelijkheid en adel nog heerschte. Daarenboven is de schildering levendig en aanschouwelijk.
Juli 1903. - Unionsbesträbelser og Konversioner idet syffende Aarhundsrede van K. Krogh-Tonning, een ander, hoogst merkweerdig uittreksel van het onuitgegeven werk: Hugo Grotius.
Schillers Klokkestöberdigt, eene schoone vertaling van Schillers gedicht, door Johannes Frederiksen.
Paa valfart, van Henry Gamél, schildert treffend den indruk van eene beevaart in Caravaggio. Goed gezien.
Klostersysler I, door W. Schmitz, eene studie over de werken waarmee men zich op 't einde der middeleeuwen in de kloosters bezig hield.
Augusti 1903. - Voortzetting van Klostersysler, waarin schrijver grondig de beschuldiging van lediggang en luiheid weerlegt, zoo dikwijls tegen de kloosters uitgebracht.
Paveckiftet, door Johs Jörgensen. Een hoogst belangwekkend en lezenswaardig artikel van den schrijver van De uiterste Dag en Levensleugen eu Levenswaarheid, over het afsterven van Z.H. Leo XIII en het optreden van den nieuwen Paus.
Fem Digte, vijf gedichten: Juli, Blomster, Strand, Dolce far niente en Ved Soën, van R. Jahn Nielsen.
En ten slotte voortzetting van K. Krogh-Tonning's Unionsbesträbelser.
September 1903. - Th. Engelsen. Ved Pave Leos Baare, beschrijving van een bezoek aan de lijkbaar van Leo XIII in St. Pieterskerk.
| |
| |
Kulturbilleder fra Orienten I, herinneringen van eene beevaart naar het H. Land, door O. Offerdahl.
Tiggeren ved St Rochus-Kirken (eene ware en treffende gebeurtenis) door Georgiana Fullerton.
Rothenburg ob der Tauber, eene korte schets van P. Perch en ten slotte eene schouwburgkritiek van Andersen.
|
|