Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
Hooger en middelbaar onderwijs in NederlandDeze studie beoogt minder een algemeenen blik te slaan op het onderwijs in Nederland zooals het in 1876 heringericht werd, dan wel vooral de aandacht te vestigen op datgene wat in de Noordnederlandsche toestanden 't meest belang oplevert voor den Belgischen leeraar in de moderne talen. Doch vooreerst een paar algemeene begrippen. Zooals elders wordt het onderwijs in Nederland verdeeld in drie graden: het hooger (Universiteiten en Gymnasia), middelbaar (Hoogere Burgerscholen) en lager onderwijs (Lagere Scholen). De gymnasia komen nagenoeg overeen met de afdeeling voor oude humaniora, de H.B.S., met de afdeeling voor moderne humaniora in onze Athenea. De wet op het Hooger Onderwijs van 28 April 1876 bepaalt immers: ‘het hooger onderwijs omvat de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereischt wordt’Ga naar voetnoot(1). Wat de H.B.S. betreft, verklaarde minister Thorbecke, dat zij een verdere ontwikkeling zou schenken aan de burgerij voor zooveel zij, het lager onderwijs te boven gaande, niet naar een geleerde vorming trachtGa naar voetnoot(2). Nu rijst de vraag hoe deze bepalingen toegepast worden, m.a.w. hoe het onderwijs ingericht is.
* * * | |
[pagina 405]
| |
De wetGa naar voetnoot(1) bepaalt dat er drie Staatsuniversiteiten zijn, te Leiden, te Utrecht en te Groningen; ook het Atheneum Illustre te Amsterdam wordt vermeld als zijnde ‘een gemeentelijke instelling van universitair onderwijsGa naar voetnoot(2),’ en heeft het recht examens af te nemen en doctorale graden te verleenen. Ieder dezer instellingen telt vijf faculteiten: godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, letteren en wijsbegeerte, geneeskunde en wis- en natuurkunde. Te Amsterdam bestaat daarenboven de ‘Vrije Universiteit’, oorspronkelijk alleen bestemd om kweekelingen der Nederlandsch Hervormde Kerk, - waarvan zij uitsluitend athangt, - op te leiden. Deze inrichting bezit slechts de eerste drie bovengemelde faculteiten en mag geen graden verleenen; zij telde, gedurende het academisch jaar 1900/01, 120 studenten en een tiental hoogleeraren. De lessen aan de universiteiten worden gegeven volgens een leerplan, (de zg. ‘series lectionum’), dat in het Latijn moet opgesteld worden, terwijl de lessen in het Nederlandsch of in het Latijn moeten gegeven worden, en, met toelating der curatorenGa naar voetnoot(3) ook wel in andere talen. Deze bepalingen over de voertaal van het onderwijs hebben er waarschijnlijk toe bijgedragen om de meening gangbaar te maken, dat nu nog in Nederland in het Latijn wordt onderwezen, wat alleen het geval is voor de classieke letteren. In iedere faculteit zijn er zekere doctoraten te verkrijgen; die der letteren en wijsbegeerte telt de doctoraten in de classieke, semitische, Nederlandsche, Polynesische letterkunde en in de wijsbegeerte. Men verwerft den titel van doctor in een dezer afdeelingen ten gevolge van twee examens, het candidaats- en het doctoraal examen, waarbij nog de promotie komt. Ieder mag zich tot die examens aanbieden, om het even waar hij de vereischte | |
[pagina 406]
| |
kundigheden heeft opgedaan, op vertoon van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het eindexamen van een gymnasium of het daarmee gelijkstaand staatsexamen afgelegd heeftGa naar voetnoot(1). Ten onzent daarentegen, zooals men weet, mogen de faculteiten alleen van hare eigen leerlingen examens afnemen. Deze onbegrensde vrijheid spruit hieruit voort dat ieder student jaarlijks en gedurende vier jaar f 200 betaalt, waardoor hij het recht verkrijgt alle lessen aan elke rijksuniversiteit bij te wonenGa naar voetnoot(2). Hiervan wordt evenwel maar weinig gebruik gemaakt. In België daarentegen zijn de bezwaren schier onoverkomelijk, tegen het beurtelings lessen-volgen aan verschillende Universiteiten, naar Duitschen trant. Ook de zoo leerrijke reizen naar het buitenland worden ten onzent verhinderd door den dwang der jaarlijksche examens, welke den persoonlijken aanleg en wetensdrang van den student al te zeer belemmeren, en eigen-vorming weleens in den weg staan. Maar juist die onbegrensde vrijheid van den Nederlandschen student brengt ook mee dat zijn studietijd langer duurt. Doorgaans vordert elk examen ten minste twee à drie jaar, zoodat hij die in de letteren studeert een jaar of zes aan de universiteit doorbrengt, en dan is hij nog niet eens gepromoveerd; voor de wis- en natuurkunde geldt dit ook; in de geneeskunde studeert men ongeveer 10 jaar; in de rechten evenwel slechts 3 à 4 jaar. Bestaat er nu in Nederland iets dat min of meer aan ons doctoraat in de Germaansche philologie beantwoordt? Neen. Zoomin als aan ons Doctoraat in de Geschiedenis. En dit, omdat het doctoraat in de Nederlandsche letteren tegelijkertijd ook bevoegdheid verleent voor het onderwijs in de geschiedenis. Het candidaatsexamen in de Nederlandsche letterenGa naar voetnoot(3) omvat: de Nederlandsche taal (geschiedenis, spraakkunst en stijl), het Middel-Nederlandsch, het Gotisch, de vaderlandsche geschiedenis, de algemeene geschiedenis van de middeleeuwen en | |
[pagina 407]
| |
van den nieuwen tijd en, in verband daarmede, de staatkundige aardrijkskunde. Het doctoraal-examen strekt zich uit over het Sanskriet, de Indogermaansche taalwetenschap en in 't bijzonder de Germaansche, het Angelsaksisch of het Middelhoogduitsch en de Nederlandsche letterkunde (geschiedenis, aesthetische kritiek). Dit laatste examen wordt in tweëen gesplitst, met een tusschenruimte van hoogstens twee weken tusschen beide deelen. Aan den candidaat, die de eerste helft der proef met goeden uitslag aflegde, geeft de faculteit een of meer onderwerpen op, over de wetenschap waarin het doctoraat verlangd wordt; deze onderwerpen moet hij schriftelijk behandelen, en zijn werk voor de faculteit verdedigen. Ten slotte wordt de promotie bekomen met een proefschrift, en het verdedigen van minstens 12 stellingen. Alleen in de klassieke letteren moet het proefschrift in het latijn opgesteld zijn. De verdediging duurt één uur en kan al of niet openbaar zijn. Is ze openbaar, zoo moet de candidaat zich verdedigen tegen de bezwaren van iedereen, die tot het uitbrengen er van door den rector magnificus toegelaten wordt, terwijl de candidaat bij de private promotie zich enkel te verdedigen heeft tegenover de faculteit. Private promotie is de gewone vorm. De wet bepaalt geen tijdstip voor het afleggen der examens. Deze kunnen ‘ten allen tijde’ plaats grijpen, behalve gedurende de vacantie, in de faculteiten der godsgeleerdheid, rechtsgeleerdheid en letteren en wijsbegeerte. In beide overige faculteiten bepaalt de wet wel zes weken vóór en vier weken na de zomervacantie voor het candicaats alleen, doch daar wordt niet erg rekening meê gehouden. Hieruit volgt dat er aan de Nederlandsche universiteiten niet het eerste deel van het jaar besteed wordt aan het ‘luieriken’ of ‘zwieren’ en het laatste aan het ‘blokken’: daar de Nederlandsche student zelf het tijdstip bepaalt waarop hij zijn examen wil afleggen, werkt hij volkomen vrij. Nu gebeurt het echter wel, dat de studenten, bij voorkeur leden der studentencorpsen, van die vrijheid misbruik maken, ja soms het eerste jaar volstrekt niets verrichten. | |
[pagina 408]
| |
Vooraleer zich aan te melden tot een examen legt de student gewoonlijk een tentamen af bij iederen professor die hem zal moeten ondervragen. Levert de student het bewijs dat hij genoeg weet, zoo wordt hij toegelaten tot het publiek examen. Dit duurt ongeveer anderhalf uur. Het spreekt van zelf dat het tentamen over 't algemeen den doorslag geeft bij het oordeel van den leeraar. Gewoonlijk worden alle tentamens het eene na het andere afgenomen zonder veel tijdruimte tusschenbei, en kort daarop volgt het eigenlijk examen; nochtans wordt vaak toegelaten, o.a. in de faculteit van wis- en natuurkunde, een zekeren tijd tusschen twee proeven te laten verloopen, soms zelfs een heel jaar. Ziedaar, zoo beknopt mogelijk, hoe een student in de Nederlandsche letteren aan de hoogeschool gevormd wordt. Hoe wetenschappelijk zijn voorbereiding ook wezen moge, toch heeft deze haar gebreken. Over 't algemeen wordt de jonge Doctor nu leeraar aan een gymnasium. Is hij daartoe voldoende opgeleid en uitgerust? De studie voor het doctoraat in de Nederlandsche taal en letterkunde, meent prof. Dr. KalffGa naar voetnoot(1), ‘is er op ingericht vooral linguisten en grammatici te vormen... maar voor het onderwijs aan een gymnasium heeft men iemand noodig die is niet vóór alles linguist en grammaticus, maar vóór alles een goed literator, een man van smaak’. De letterkunde wordt aan de universiteit heel weinig onderwezen, en dan nog meestal met de studenten die reeds hun candidaats afgelegd hebben. En het kan gebeuren dat iemand aan een gymnasium wordt aangesteld na dit examen, dus zonder een woord over letterkunde gehoord te hebben. ‘Bij het formuleeren van exameneischen’, zei prof. Dr. Woltjer op het 3e Philologencongres te GroningenGa naar voetnoot(2), ‘stonden bepaalde studierichtingen op den voorgrond; bij de classici overweegt de philologisch-critische richting, bij de neerlandici de taalwetenschappelijke.’ | |
[pagina 409]
| |
Is het dan te verwonderen dat er leeraren gevonden worden, die de leerlingen, bij het behandelen van leesstukken, overstelpen met taalkundige uitweidingen, waarvoor de jongens allerminst geschikt zijn? Benevens het verstrekken van de noodige kundigheden is immers het doel van het onderwijs de leerlingen op te voeden, en hierbij speelt de lectuur de hoofdrol. Is het niet noodig ze te leeren verstaan en gevoelen wat zij lezen en zich rekenschap te geven van hun indrukken? Voor deze taak is de toekomstige leeraar niet berekend, tenzij ‘zijn aanleg en zijn neiging hem naar den kant van de literatuurgeschiedenis drijvenGa naar voetnoot(1).’ De paedagogische vorming van den aanstaanden leeraar is even gebrekkig. ‘De aanstaande dokters, advokaten, predikanten,’ zegt prof. Kalff nog, ‘verkrijgen aan de universiteit ten minste eenig practisch onderricht; zij bezoeken gasthuizen, wonen pleitcolleges bij, houden zich bezig met homiletische oefeningen - voor aanstaande leeraren in talen, wis- en natuurkunde schijnt zoo iets overbodigGa naar voetnoot(2)’; men kan iemand niet leeren onderwijzen, ‘zoo heet het; dat kan men slechts al doende leeren.’ Dat er velen langs den weg van de praktijk gevormd werden is zeker: maar hoe, na hoeveel tijd en ten koste van hoeveel jongens? vraagt prof. Kalff. In denzelfden zin klaagt Dr. J.H. Gunning. ‘Gelijk ginds’, zoo drukt hij zich uit, ‘naast anatomie, physiologie, en wat dies meer zij, ook diagnose, therapie, de opereerkunst geleerd wordt, ....zoo moet ook hier naast het studievak zelf de methodus docendi van dat vak geleeraard, en de gelegenheid gegeven worden om zich onder deskundige leiding en gedekt door de verantwoordelijkheid van dien leider in de praktijk van het onderwijs te oefenenGa naar voetnoot(3).’ Maar hoe hierin verbetering gebracht? Ongelukkig wordt de paedagogiek vooralsnog in Nederland weinig gewaardeerd, buiten het lager onderwijs. Amsterdam had gedurende lange | |
[pagina 410]
| |
jaren een hoogleeraar in dit vak, doch, sedert het aftreden van Dr. Van den Es in 1896, staat de plaats open, en zal 't waarschijnlijk blijven. In Groningen wordt door prof. Van Helten, - ten minste volgens de series lectionum, - met de candidaten de methode van het onderwijs in het Nederlandsch besproken. Eindelijk heeft Dr. Gunning sedert 1900 de toelating bekomen om te Utrecht lessen te geven in de algemeene paedagogiek en in hare geschiedenis. Doch geen enkel student volgt deze lessen; de toehoorders zijn allen menschen die reeds in het onderwijs zijn: dan is het toch wat laat om eerst de moeilijke kunst van onderwijzen nog te moeten leeren.
* * *
Tot nog toe hadden we het vooral over de doctors in de Nederlandsche letteren. Maar niet iedereen die leeraar wil worden aan een gymnasium of eene H.B.S. moet Doctor zijn; wie de akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs bezit, gewoonlijk middelbare akte genoemdGa naar voetnoot(1), kan evengoed worden benoemd. Benevens iederen doctorstitel bestaat er een dergelijke akte; voor de levende talen, nl. Fransch, Duitsch en Engelsch, bestaat er zelfs niets anders dan de akten. Deze akten worden verkregen na het afleggen van openbare examens voor eene staatscommissie (in den aard onzer Belgische Midden-Jury), die ieder jaar benoemd wordt door den Minister. De examens zijn mondeling, uitgenomen voor één of meer vakken, welke de wet evenwel niet bepaalt. Terwijl onze midden-jury voor het afleggen van universaire examens een diploma van volledige humaniteiten eischt, mag iedereen zich voor de Nederlandsche commissie voorstellen zonder onderscheid, of hij gestudeerd hebbe aan een gymnasium of aan eene H.B.S., dus ook zonder de kennis van Latijn of Grieksch. De akte voor het Nederlandsch en de geschiedkundige wetenschappen vereischt de kennis van de Nederlandsche taalen letterkunde, de geschiedenis en de wiskundige, natuurkun- | |
[pagina 411]
| |
dige en staatkundige aardrijkskunde. Het is echter ook mogelijk een afzonderlijke akte voor het Nederlandsch alleen te verkrijgen, en in dit geval worden verlangd ‘kennis van de Nederlandsche taal- en letterkunde, nl. van de taal, hare spraakkunst en de vereischten van eenen goeden stijl; van de geschiedenis en de voornaamste voortbrengselen van hare letterkundeGa naar voetnoot(1).’ Is het niet wonderlijk dat de middelbare akte, die zooveel minder wetenschappelijke vorming vergt, voor het verkrijgen van eene betrekking met den doctorstitel wordt gelijkgesteld? Misschien beantwoorden de vereischten voor de akte meer aan de eischen van het eigenlijk onderwijs; maar er valt toch niet te loochenen dat de voorbereiding van een dergelijk examen erg gebrekkelijk is, daar niet bepaald wordt dat de candidaat lessen moet hebben gevolgd en dat velen zich door studie op eigen hand, of met privaat onderwijs trachten te bekwamen. Kweekscholen als de Belgische normaalscholen bestaan enkel voor het opleiden van onderwijzers. Wat over de vorming van de leeraren ïn het Nederlandsch gezegd werd, geldt insgelijks voor de leeraren in het Fransch, in het Duitsch, in het Engelsch. Voor elke taal bestaat eene commissie. De akte bestaat uit twee deelen. De akte B, welke de algemeene bevoegdheid verleent voor het doceeren aan de gymnasia en H.B.S., vereischt: de grondige kennis van de verschillende onderdeelen der spraakkunst ook op historischen grondslag, vooral met het oog op de klankwetten, de leer der vormen en de etymologie; de kennis van de stijlleer; - het mondeling of schriftelijk vertalen van een niet te gemakkelijk stuk proza uit het Nederlandsch in de vreemde taal; - kennis van de letterkunde ook van haar verband met de geschiedenis van het volk; - bekendheid met eenige der voornaamste letterkundige voortbrengselen, ook van den laatsten tijd; - het maken van een opstel over een letterkundig | |
[pagina 412]
| |
onderwerp; vaardigheid in het spreken der taal; eene goede uitspraak. Het gebruik van woordenboeken is verbodenGa naar voetnoot(1). De akte A verleent enkel bevoegdheid om leeraar te worden aan een inrichting met 3-jarigen cursus, wat nagenoeg gelijk staat met onze Belgische middelbare scholen, en is veel gemakkelijker te bekomen; alleen kennis van de hedendaagsche taal wordt er toe vereischt, en niet de kennis van de letterkunde, noch een opstel. Vreemdelingen kunnen zich ook tot het verkrijgen dezer beide akten aanmelden; maar indien zij verklaren de Nederlandsche taal niet machtig te zijn, kunnen zij de vertaling uit het Nederlandsch vervangen door een opstel en een paraphrase van een gedicht in de taal waarover het examen loopt. Het is opmerkenswaardig dat, terwijl voor den doctorstitel geen de minste eisch gesteld wordt, ten opzichte der kennis van de paedagogiek, dit voor de middelbare akten wel het geval is. Maar nog eens is dit onvoldoende, aangezien de wetgever zijne taak meent volbracht te hebben, wanneer hij een examen heeft laten afnemen over de volgende vakken: duidelijke begrippen van het classicaa Konderwijs, van de onderscheidene leerwijzen, hare voor- en nadeelen en hare geschiedenis; geschiktheid om verkregene kennis mede te deelen, blijkbaar door mondelinge voordrachtGa naar voetnoot(2). In dezen is de Belgische wetgever verder gegaan, door zijn eisch dat de candidaat naar eene plaats van leeraar, niet alleen Doctor zijn moet, maar daarenboven eene openbare proefles moet hebben gegeven.
* * *
De gymnasia zijn ofwel vrije gestichten ofwel gemeentelijke inrichtingen welke - behalve in den Haag, te Rotterdam en te Amsterdam - door den Staat met toelagen ondersteund worden. In iedere stad die 20.000 zielen telt moet door het gemeentebestuur een gymnasium met 6-jarigen cursus opgericht worden, | |
[pagina 413]
| |
terwijl het aan kleinere gemeenten vrij staat een progymnasium te stichten met 4-jarigen leergang. De H.B.S. hebben ofwel 5-jarigen, ofwel 3-jarigen cursus. Er bestaan op dit oogenblik 15 Rijks H.B.S., waarvan 8 van de eerste soort. Daarenboven zijn er nog 49 gemeentelijke en vrije H.B.S., waarvan enkele gesubsidieerd worden. Aan de gymnasia wordt onderwijs gegeven in Grieksch Latijn, Nederlandsch, Fransch, Duitsch, Engelsch, aardrijkskunde, wiskunde, natuurkunde, scheikunde en natuurlijke historie. Het Hebreeuwsch en de gymnastiek zijn daarenboven vrije vakken. Een groot voordeel tegenover de toestanden ten onzent is het verplichtend maken van bovengenoemde studievakken, en zulks vooral wat de vreemde talen geldt. Hoe oud de leerlingen moeten zijn om opgenomen te worden aan een gymnasium of H.B.S. wordt niet bepaald; gewoonlijk komen de leerlingen met hun 12e jaar in de laagste klasse, dank zij de leerplichtwet op het lager onderwijs, die, tot ieders genoegen, sedert 1901 is ingevoerd, en meêbrengt dat de kinderen van 6 tot 12 of van 7 tot 13 jaar eene lagere school moeten bezocht hebben. Om tot het gymnasium of de H.B.S. toegelaten te worden moet men vóór de leeraren, onder toezicht van curatoren, een examen afleggen, en wel voor het eerste studiejaar, over lezen, schrijven, rekenen, de beginselen van het Nederlandsch, der aardrijkskunde en der geschiedenis; niet zelden worden het Fransch en de beginselen der wiskunde er bijgevoegd. Om tot een verder studiejaar over te gaan loopt het examen over hetgene in het vorige jaar onderwezen werd. Die overgangsexamens geschieden in Juli, ‘ten overstaan van curatoren’. Maar 't is enkel een schijnvertoog, daar de leeraren kort te voren in een algemeene vergadering besloten hebben wie mag opklimmen of moet blijven zitten. De curatoren sluiten zich gewoonlijk aan bij dit oordeel der leeraren. Algemeene wedstrijden onder de beste leerlingen van al de scholen, als in België, bestaan er niet; en ook de prijsuitdeelingen zijn zoo goed als uitgeroeid; de leerlingen werken er niet te slechter om. | |
[pagina 414]
| |
De leeraar is geheel vrij in de wijze waarop hij over de kennis der leerlingen zal oordeelen. Hij mag ondervragen, huiswerk opleggen, proefwerken in de klas zelve doen vervaardigen, en volgens dit alles zijn oordeel vellen over vorderingen, vlijt en gedrag, bij het verleenen van een vijftal testimonia per jaar. Oordeelt een leeraar dat de leerling niet bekwaam is om tot een hoogere klasse over te gaan, dan kan hij hem in September aan een ‘her-examen’ in zijn vak onderwerpen; eerst daarna beslissen èn leeraar èn curatoren. Leerlingen der gymnasia met 6-jarigen leergang, die het onderwijs tot aan het einde hebben bijgewoond, kunnen eenmaal 's jaars, ten gevolge van een mondeling en schriftelijk examen, een getuigschrift verkrijgen van bekwaamheid tot Universiteitsstudie, in de faculteit die het getuigschrift vermeldt. Dit examen, dat mondeling en openbaar is, wordt door de leeraren van het gymnasium afgenomen ‘ten overstaan van een of meer gecommitteerden, door den Minister van Binnenlandsche zaken aan te wijzenGa naar voetnoot(1).’ Alle anderen hebben éénmaal 's jaars gelegenheid om, hetzij door deelneming aan het eindexamen bij een gymnasium te hunner keuze, hetzij tengevolge van een gelijk examen bij eene door den minister te benoemen commissie zulk getuigschrift te verkrijgenGa naar voetnoot(2). Eerst sedert 1902 is het aan 7 vrije gymnasia (5 katholieke, 2 gereformeerde) toegelaten het eindexamen te laten afnemen door de leeraren van de inrichtingen zelf onder toezicht der staatsgecommitteerden. Niet alle leerlingen moeten hetzelfde examen afleggen. Zij die zich uitsluitend bestemmen tot de faculteiten in de theologie, letteren of rechten, (Afdeeling A) zijn reeds gedurende de laatste twee jaar op het gymnasium afgescheiden geworden van de afdeeling B, die voorbereidt tot de medecijnen en de wis- en natuurkunde. De eersten hebben meer Latijn, Grieksch en geschiedenis waar de anderen meer aan wiskunde, natuurkunde, | |
[pagina 415]
| |
natuurlijke historie en scheikunde doen. Op het examen wordt daar natuurlijk rekening meê gehouden. Het eindexamen der H.B.S. wordt enkel, wat de schriftelijke proef betreft, in het gesticht zelf afgenomen. Het wordt zoodanig geregeld dat alle candidaten denzelfden dag hetzelfde schriftelijk werk voor hetzelfde vak maken. De mondelinge proef moet geschieden voor eene der provinciale examen-commissiën, die door de Commissarissen van H.M. de Koningin (onze gouverneurs) benoemd worden en zulks in de stad die zij aanwijzen. Dit examen, dat ingericht is als ons vroeger graduaat, verleent toegang tot de universiteit voor het arts-examen, het theoretisch examen in de tandheelkunde en het practisch apothekersexamen; zoodat in Nederland de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunst, en der artsenijbereidkunst kan verkregen worden zonder de kennis van Latijn of Grieksch. Alleen de doctorstitel of promotie blijft een voorrecht van de leerlingen der gymnasia.
* * *
Wat nu de methode betreft bij het onderwijs in de vreemde levende talen in gebruik, een paar beschouwingen slechts. Van eigenlijke rechtstreeksche methode, zooals in onze Belgische gestichten, is in Nederland weinig of geen spraak. Daar het eindexaam der gymnasia voor de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen, slechts een vertaling van proza of gemakkelijke poëzie vordert, blijft natuurlijk de beoefening der spreektaal heelemaal op den achtergrond, en houden zich de leeraren bijna uitsluitend bezig met spraakkunst en vertaling. In de H.B.S. is de toestand wat beter. Inderdaad, bepaalt de wet, ‘uit schriftelijke opstellen over eenig opgegeven onderwerp moet blijken, dat de candidaat zich zonder grove fouten van de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche taal bedienen kan. Bij het mondeling onderzoek mag geëischt worden dat de candidaat zich in de vreemde taal redelijk wete uit te drukken, en van de toepassing van de taalregels behoorlijk rekenschap wete te geven. Het onderzoek in de letterkunde bepaalt zich tot | |
[pagina 416]
| |
de hoofdtijdvakken der letterkundige geschiedenis en enkele der voornaamste voortbrengselen der letterkunde, inzonderheid van dat tijdvak waarin de letterkunde bijzonder gebloeid heeft en van den laatsten tijd.’Ga naar voetnoot(1) Het eindexamen der H.B.S. werkt dan ook het aanwenden der rechtstreeksche methode in de hand, terwijl, omgekeerd het eindexamen der gymnasia ze regelrecht tegenwerkt.
* * *
Ten slotte heeft het misschien zijn belang eens na te gaan hoeverre het feminisme het tot nog toe gebracht heeft in het onderwijs benoorden den Moerdijk. Thans treft men daar niet alleen jonge dames op de universiteit, in alle faculteiten, veel talrijker dan te Brussel, te Gent of te Luik, maar reeds van op het Gymnasium en H.B.S. zitten de aanstaande studentinnen met de jongens op de banken, ten einde zich te bekwamen tot het Universitair onderwijs. Gymnasia voor meisjes alléén bestaan er nog niet, daar de vrouwelijke leerlingen nog niet talrijk genoeg zijn, en dit gemengd stelsel geen bezwaren blijkt op te leveren. Wèl bestaan er H.B.S. voor meisjes alléén, doch het eindexamen verleent niet dezelfde voorrechten als dat der jongens, ten opzichte der academische graden. Ziedaar in hoofdzaak hoe in Nederland het hooger en middelbaar onderwijs geregeld is. Uit een nadere studie van die toestanden zou wellicht voor ons land voordeel te halen zijn. Maar juist de vergelijking met onze eigene toestanden wijst op leemten en gebreken, waarop men in de laatste jaren in Nederland zelf al meer en meer is gaan letten. Hervorming van het gymnasiaal en middelbaar onderwijs, hervorming in het opleiden der leeraars, is daar stilaan, bij de besten en klaarstzienden, iets als een wachtwoord geworden. Op tijd en stond vernemen de lezers van D.W. en B. wellicht daarover meer.
Jul. Kleyntjens. |
|