Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
De H. Dominicus en de rozenkransToen in het begin der 13e eeuw de H. Dominicus in Zuid-Frankrijk de ketterij der Albigenzen bestreed, maar de gevolgen gering waren, nam hij zijn toevlucht tot de H. Maagd. De Moeder Gods verscheen haar trouwen dienaar, bemoedigde hem en overhandigde hem den Rozenkrans. Deze werd nu een machtig wapen in de handen van den heilige. Hij begon den Rozenkrans te preeken, leerde hoe dezen te bidden volgens de aanwijzingen zelf der Hemelkoningin, en de devotie verspreidde zich. De kracht van het gebed bleek spoedig. Maria had hem de bekeering der dwalenden beloofd en in werkelijkheid keerden steeds meerderen in den schoot der Kerk terug. Dominicus en zijn ordebroeders toonden hun dankbaarheid, verbreidden overal den Rozenkrans, en richtten broederschappen op, die door de Pausen met aflaten verrijkt werden. Maar verslapping volgde. Nog in de eeuw van Dominicus zelf begon de achteruitgang, en in de 14e en 15e eeuw geraakte de schoone devotie bijna geheel in vergetelheid. Toen was het wederom de orde der Predikheeren, die haar deed herleven. De vurige, enthousiaste prediking van Alanus de Rupe hief haar op uit het droeve verval. Zijn voorbeeld werd door | |
[pagina 387]
| |
andere Dominicanen gevolgd, en spoedig was de Rozenkrans weer in eere hersteld, om tot op onze dagen steeds meer en meer in bloei toe te nemen. Zonder eenige vrees voor tegenspraak kunnen wij zeggen in deze regels de algemeene opinie omtrent de instelling van den Rozenkrans te hebben weergegeven.Ga naar voetnoot(1) In wetenschappelijke werken en in populaire geschriften, devotieboekjes enz. is zij in dezen vorm te vinden en wat de hoofdzaak aangaat, is zij zelfs den eenvoudigsten leek bekend. Dat het verhaal een nieuwigheid is, zal ook niemand durven beweren: meer dan vier eeuwen immers hebben haar zegel er aan gehecht. Een eerbiedwaardige traditie dus! Ongetwijfeld. Maar historische waarheid is nu eenmaal geen zaak, die evenals eigendomsrecht door praescriptie verkregen kan worden. Jaren en jaren moge alle twijfel uitgesloten zijn geweest: 't is een feit, dat hetgeen onwaar was in de 15e eeuw, in de 20e eeuw nog even onwaar is. Algemeen moge de verbreiding van een verhaal geweest zijn, altijd blijft men gerechtigd tot de vraag, of het die verbreiding wel ooit verdiend heeft. Deze vraag willen wij in de volgende artikelen stellen over het verhaal dat de instelling van den Rozenkrans aan Dominicus toeschrijft, en in allen eerbied willen wij onderzoeken in hoeverre de eerbiedwaardige traditie vaststaat en kan gehandhaafd worden. Er moge immers geen twijfel mogelijk zijn, omtrent het aandeel, 't welk Alanus en na hem zijn ordebroeders aan de verbreiding van den Rozenkrans | |
[pagina 388]
| |
gehad hebben,Ga naar voetnoot(1) of in werkelijkheid de H. Dominicus iets te maken heeft gehad met de instelling of de verbreiding, schijnt niet zoo zeker als in den regel wordt aangenomen. Ook deze meening is niet nieuw, want al is de bovenvermelde opinie de heerschende gebleven, geheel onweersproken is zij niet. Mannen toch van geen minder gezag dan de Bollandisten, hebben reeds in 1733 zich verklaard tegen de geloofwaardigheid der traditie.Ga naar voetnoot(2) Nu is het zeker waar dat, ondanks hun verzet, deze zich heeft weten te handhaven, maar even zeker is het, dat hun argumenten nog staan, en zelfs niet weinig versterkt zijn. Waar men zich op zulk gezag kan beroepen, is twijfel niet lichtvaardig te noemen: dit zal de vurigste verdediger der traditie erkennen. En daar verder het zuiver geschiedkundig feit der instelling niets te maken heeft met de schoonheid en het nut van het rozenkransgebed, kan er van ontstichting, zelfs der eenvoudigst geloovigen, geen sprake wezen. Zoo schijnt Pater Herbert Thurston, S.J., gedacht te hebben, die in The Month de kwestie opnieuw ter sprake heeft gebracht,Ga naar voetnoot(3) en | |
[pagina 389]
| |
wij gelooven dat zij ook bij ons aan velen belangrijk genoeg zal voorkomen om hier besproken te worden. Den scherpzinnigen auteur van genoemde artikelen op den voet volgend, willen wij daarom den stand van het vraagstuk uiteenzetten. Na het negatieve argument, ontleend aan het stilzwijgen der eerste tijden, te hebben uiteengezet, zullen wij de bewijzen toetsen van de verdedigers der traditie, en ten slotte zien hoe het ontstaan en de verbreiding der traditie, voldoende verklaard worden door de populariteit, waarin Alanus de Rupe zich zoo lang mocht verheugen. I. Is sinds het einde der 15e eeuw de traditie beslist ten voordeele van de instelling door Dominicus, het geheele voorafgaande tijdvak schijnt daarvan absoluut niets te weten. Omvatte dit tijdvak nu eenige weinige jaren, 't zou geen gewicht in de schaal leggen, maar 't loopt over niet minder dan twee en een halve eeuw. De instelling zou in 1211 of 1212 hebben plaats gehad,Ga naar voetnoot(1) en de eerste berichten daaromtrent dateeren van na 1470. Daarbij komt dat de H. Dominicus, de stichter eener beroemde orde, de groote bestrijder der ketterijen, een der beduidendste mannen van zijn tijd was, wiens leven en daden volstrekt niet onopgemerkt bleven. Voegen we daarbij, dat een verschijning der H. Maagd en de opdracht om eene bepaalde devotie te verbreiden, zelfs in het leven van een heilige geen alledaagsche gebeurtenis is. Herinneren we ons dan verder, dat de verbreiding eener devotie door middel | |
[pagina 390]
| |
van prediking uiteraard een publiek feit is, en als we dan ten slotte weten, dat we op andere punten, zelfs van minder belang, ruimschoots worden voorgelicht door de bronnen der 13e eeuw, dan zal men moeten toegeven, dat het argument, aan het stilzwijgen ontleend, in dit geval van meer dan gewone beteekenis is. Maar wie heeft heel die litteratuur onder zijn macht, zal men misschien vragen! Een litteratuur, die veel meer omvat dan enkel biographieën, daar men immers overal een aanwijzing kan verwachten! Een litteratuur, die zich uitstrekt bijna over drie eeuwen! Volkomen juist op zich zelf. Maar bedenken wij, dat het stilzwijgen van dit tijdvak reeds in 1733 zoo opmerkelijk was, dat het Pater Cuyper bewoog zijn stem tegen de traditie te verheffen. Nu zijn sinds dien tijd honderd zeventig jaren verloopen. Sinds dien tijd is er heel wat gepubliceerd, heel wat in archieven en bibliotheken gesnuffeld, zijn heel wat critische oogen over oude manuscripten gegaan, in dien tijd heeft het ook waarlijk niet aan Dominicanen ontbroken, die belang stelden in hetgeen de middeleeuwen ons hadden nagelaten, maar wanneer is er iemand, in of buiten de orde der Predikheeren, naar voren getreden met eenig document dat de bewering der Bollandisten te schande maakte? Een enkele alinea schrift, in ondubbelzinnige termen, stellig afkomstig uit de 13e eeuw: de stand van het geding veranderde geheel. Maar zulk een wapen is tot dusver nog niet te voorschijn gebracht. Ieder ziet dus dat dit argument, zij het ook negatief, tegenwoordig van heel wat meer waarde is dan toen de Bollandisten er het eerst de aandacht op vestigden. | |
[pagina 391]
| |
De lezer zelf oordeele nu, hoever dit stilzwijgen zich uitstrekt. 1. Het proces van heiligverklaring. - Nog geen dertien jaren waren verloopen sinds den dood van Dominicus, toen hij reeds een plaats bekwam op de lijst der heiligen van Gods kerk.Ga naar voetnoot(1) Dat zoo iets niet gebeurt zonder een allernauwkeurigst onderzoek, 't welk het geheele leven van den dienaar Gods omvat, weet ieder. Welnu, zou men dan niet redelijkerwijze kunnen verwachten, dat de een of ander tenminste der getuigen zou spreken over het gebeurde met den Rozenkrans? 't Gebeurt echter niet. Een pauselijke commissie in Bologna ontvangt in 1233 de beëedigde verklaringen van negen leden der Dominicanerorde, persoonlijk met den Heilige bekend.Ga naar voetnoot(2) Een tweede commissie leidt het onderzoek in Toulouse, het tooneel van zijn arbeid in den strijd tegen de Albigenzen, waar men wel allerlaatst het gebeurde met den Rozenkrans zou hebben vergeten. Deze hoort meer dan 300 (zegge driehonderd) getuigen,Ga naar voetnoot(3) maar noch in Bologna, noch in Toulouse, is er ook maar één enkele, die het noodig schijnt te vinden over het aandeel van Dominicus aan | |
[pagina 392]
| |
de instelling of de verbreiding van den Rozenkrans te spreken. Toch waren eerst twaalf jaren verloopen sinds den dood van den heilige, niet meer dan 20 à 25 sinds de zg. instelling, en waar de gegeven inlichtingen tot zulke minutieuze bizonderheden afdalen, dat we vernemen, hoe de heilige sliep en wat hij bij zijn maaltijden gebruikte, daar zou toch een enkel woord over den Rozenkrans, hem gegeven door de H. Maagd zelf, in een verschijning, als een machtig strijdmiddel tegen de ketterij, zeker niet misplaatst zijn geweest.Ga naar voetnoot(1) Dat niet licht een deugdelijke verklaring van dit stilzwijgen te geven is, zal ieder verdediger der traditie moeten erkennen. 2. Biographieën en kronieken. - Moesten wij het leven van Dominicus uit een enkel of slechts een paar biographieën van tijdgenooten leeren kennen, een zwijgen over den Rozenkrans zou misschien kunnen opvallen, maar niet voldoende zijn om er eenige conclusie uit te trekken. We zijn echter niet beperkt tot een paar.Ga naar voetnoot(2) Verschillende biografen uit de 13e eeuw | |
[pagina 393]
| |
hebben zijn leven en werken voor ons bewaard (Jordanus Saxo, de tweede magister generalis, schreef het leven van zijn voorganger nog vóór 1234), in groote en kleine trekken trachten zij ons den heilige te doen kennen, maar nergens een woord dat Dominicus met den Rozenkrans in verband brengt. Evenmin in de kronieken der orde, evenmin bij de geschiedschrijvers van den Albigenzen oorlog. Waarlijk, wanneer er een zwak punt in het leven van den stichter der orde te bedekken viel met den sluier der vergetelheid, men had zich niet trouwer aan de afspraak kunnen houden. Of was het soms de geest der middeleeuwsche kloosterorden om iets, wat haar stichter en haar zelf tot eer verstrekte, uit nederigheid verborgen te houden? Ook de aanleiding om er eens over te spreken ontbrak niet. Let b.v. eens op eenige hoofdstukken uit Dominicus' leven, beschreven door Theodoricus de AppoldiaGa naar voetnoot(1), Cap. X: Revelationes Sancto factae de singulari Deiparae affectu erga ordinem Praedicatorum; Cap. XXIII: Ordo Praedicatorum.... singulari Deiparae cura...... clarus, ofwel Cap. XXXIV: Novem orandi modi, quibus Sanctus utebatur. Lag hier een kleine verwijzing naar den Rozenkrans, al was 't maar in voorbijgaan, niet voor de hand? Als de andere verschijningen der H. Maagd vermeld worden, is dan deze de moeite niet waard? Als het werken van Dominicus onder de Albigenzen volstrekt niet verheeld wordt, mag er dan nooit eens bijgevoegd, al is 't maar ter loops, hoe ook de Rozenkrans tot den goeden afloop van den strijd meewerkte! Raadselachtig ongetwijfeld. En veronderstelt nu eens, dat het de aan- | |
[pagina 394]
| |
dacht eenige jaren achtereen ontgaan was (er vielen immers zulke geringe bizonderheden te onthouden!), waarom is het dan niet aan het licht gekomen, b.v. na het generaal kapittel van Milaan, in 1255 gehouden, waar bevolen werd,Ga naar voetnoot(1) om, zoo soms iemand eenig wonder omtrent Dominicus mocht weten, dit aan de hoofden der orde te berichten. Zulke bevelen werden opgevolgd en verschaften werkelijk nieuw materiaal. Daarvan bediende zich o.a. Gerardus de Fracheto,Ga naar voetnoot(2) maar ook die nalezing van den oogst is ons omtrent Dominicus' Rozenkrans niets komen leeren. 3. Preeken, ascetische en exegetische geschriften. - Niemand zal betwisten dat de Predikheeren steeds hun naam met eere hebben gedragen. Ook in de eerste tijden. Heel wat preeken, ook Mariapreeken, uit de 13e eeuw, en eveneens andere geschriften van allerlei aard over de H. Maagd zijn ons dan ook bewaard gebleven, maar nimmer is er iets in gevonden, wat tot steun der traditie kon strekken. En is een directe aanwijzing misschien wat te veel gevergd, evenmin zien we, wat we toch licht konden verwachten, dat de Rozenkrans een onderwerp van preeken of verhandelingen wordt. En dat voor een devotie, zoo bij uitstek Dominicaansch! 4. Kunstwerken. - Als we thans aan den H. Do- | |
[pagina 395]
| |
minicus 't een of ander attribuut moeten geven, denkt ieder terstond aan den Rozenkrans. Daaruit volgt nu natuurlijk niet, dat dit reeds in vroegere tijden het geval moest zijn, maar den een of anderen keer, al was 't maar bij uitzondering, een Rozenkrans bij Dominicus te verwachten, zou toch waarlijk zoo onredelijk niet zijn. Nergens echter is dit het geval. Opmerkelijk is zelfs die afwezigheid bij het graf van den heilige in de kerk S. Domenico te Bologna.Ga naar voetnoot(1) Op dit schoon stuk beeldhouwkunst neemt het beeld der H. Maagd een eereplaats in. Wat zou het nu voor de hand hebben gelegen om daarnaast af te beelden, hoe Maria aan haar dienaar den Rozenkrans geeft. Niets daarvan. De reliefs stellen twee wonderen voor uit het leven van den heilige, maar van een Rozenkrans geen spoor, evenmin als ergens anders op 't monument met zijn talrijke beelden en reliefs. Nu is het zeker waar, dat het graf in zijn geheel uit latere tijden is, maar de eigenlijke sarcophaag met de zes reliefs is uit de 13e eeuw,Ga naar voetnoot(2) toen de herinnering aan den grooten heilige nog te levendig moet geweest zijn, dan dat men zich beroepen kan op de vergetelheid, waarin de instelling van Dominicus later zou zijn geraakt. Van lateren datum zijn de werken van Fra Angelico (1387-1455). Zij kunnen daarom aan het bewijs niet veel kracht bijzetten, maar ook hier is toch opmerkelijk, hoe hij nergens den heilige in verband heeft gebracht met den Rozenkrans. Toch heeft hij heel wat | |
[pagina 396]
| |
malen den vereerden stichter zijner orde afgebeeld,Ga naar voetnoot(1) ook aan de voeten der H. Maagd, maar nergens vinden wij iets, wat herinnert aan de gunst door Maria den heilige bewezen. 5. Acten der kapittels. - Zoowel van generale als provinciale kapittels bestaan een menigte acten, ook uit de 13e eeuw. Daar zal men natuurlijk geen directe aanwijzingen gaan zoeken, maar het bewijs, dat de Rozenkrans, dien Dominicus zoo in eere had gehouden, niet vreemd was aan zijne geestelijke zonen, mocht men er redelijkerwijze verwachten. Hoe licht zou men b.v., onder die menigte voorschriften van den meest verschillenden aard, iets verwachten over de inrichting der broederschappen van den Rozenkrans, waarmee Dominicus zelf zou zijn begonnen, waarmee de eerste Dominicanen zouden zijn voortgegaan. Men zou er een aanprijzing van den Rozenkrans in kunnen vinden als voorwerp van eigen devotie, als een geschikte stof voor preeken. Hij zou opgelegd kunnen zijn aan de conversen als poenitentie, of als gebed voor de overleden broeders. Als men nu eenmaal in bezit is van zulk een schoone devotie, van vader Dominicus zelf afkomstig en dus bizonder eigen aan zijn orde, waarom dan nooit eens, al is 't slechts bij uitzondering, een of meer rozenhoedjes voorgeschreven in plaats van die reeksen van honderd, vijfhonderd, zevenhonderd, dertig keeren honderd Onze VadersGa naar voetnoot(2) en dergelijke. | |
[pagina 397]
| |
Maar de Rozenkrans geraakte spoedig in vergetelheid en onbruik? Zoo verhaalt de traditie, maar dan zou men juist verwachten, dat ten minste de Dominicanen gepoogd hadden de instelling van hun heiligen stichter te bewaren en het dreigend verval tegen te gaan. Dan zou men verwachten dat daarover geklaagd werd op de kapittels, dat middelen werden beraamd om dit te voorkomen, en dan zouden wij in de acta sporen daarvan vinden, al was 't maar een enkele keer.Ga naar voetnoot(1) Tevergeefs. Doodsche stilte. | |
[pagina 398]
| |
6. Pauselijke constituties. - Tot de traditie omtrent de instelling behoort ook, dat van af de eerste tijden broederschappen van den Rozenkrans zijn opgericht. Door het verleenen van geestelijke gunsten, zoo beweert men zelfs, toonden de Pausen hun ingenomenheid. Nu is het zeker, dat er op verschillende plaatsen broederschappen ter eere der H. Maagd bestonden, en wie overtuigd is van het feit der instelling door Dominicus, zal, als hij van een broederschap leest, licht veronderstellen, dat de Rozenkrans de band was die hen vereenigde. Maar wie die opinie niet deelt, zal natuurlijk eenig bewijs vragen en graag een duidelijke aanwijzing willen hebben. Onverrichter zake zal hij moeten heengaan. Ofwel de Pauselijke stukken, waarop men zich beroept, zijn nergens te vinden, ofwel zij bevatten geen enkel woord, dat op den Rozenkrans betrekking heeft.Ga naar voetnoot(1) Met die zg. afla- | |
[pagina 399]
| |
ten van de Pausen der 13e eeuw zijn dan ook de tegenwoordige verdedigers der traditie veel voorzichtiger dan vroeger. Zoo b.v. zegt Pater Von LoëGa naar voetnoot(1) nog wel: Alle diese Bruderschaften waren vermuthlich Rosenkranzbruderschaften. Onmiddellijk laat hij er echter op volgen: Die erste unzweifelhaft nachweisbare Rosenkranzbruderschaft ist die von Douai, welche durch Alanus de la Roche 1470 gegründet wurde. Ook Thomas Esser, O. Praed., een specialiteit op dit gebied,Ga naar voetnoot(2) schrijft: Die ersten, geschichtlich zweifellos nachweisbaren Rosenkranzbruderschaften entstanden aber erst in der zweiten Hälfte des fünfzehnten Jahrhunderts. 7. Mirakelen en legenden der H. Maagd. - Hoe uitgebreid in de middeleeuwen de litteratuur is, wat | |
[pagina 400]
| |
legenden en wonderverhalen aangaat, is bekend. Vóór Alanus de Rupe is er echter geen enkele aan te wijzen waarin Dominicus in verband wordt gebracht met den Rozenkrans. Dat nergens de Rozenkrans voorkomt, willen we hiermee niet zeggen. Een paar malen is dit het geval,Ga naar voetnoot(1) maar de vraag is slechts: wordt deze beschouwd als een erfenis van den H. Dominicus, of als bizonder eigen aan zijne orde. En nu is het zeker eigenaardig, dat de eenige legende, die het Kirchenlexikon aanhaalt,Ga naar voetnoot(2) zoo geheel buiten dien heilige omgaat, dat de held van het verhaal niet eens een Dominicanermonnik is, maar een Cisterciënser. Niet | |
[pagina 401]
| |
dat hiermee zooveel bewezen zou zijn, maar zelfs deze zwakke toespeling moeten wij missen. 8. Levens van heiligen uit de orde der Dominicanen. - Om niet eens te spreken van mannen als Albertus Magnus en Thomas van Aquine, zijn we met de levens van verschillende heilige kloosterlingen, ook uit de eerste tijden, vrij goed bekend. Indien het nu slechts een weinig opvallend was, dat dezen den Rozenkrans bizonder in eere hielden, 't zou eenig bewijs worden voor de traditie. Maar: es hat nicht sollen sein. Wel lezen we meerdere malen over 't gebruik van bidsnoeren, doch zoowel Von Loë als EsserGa naar voetnoot(1) waarschuwen ons zulk een bidsnoer, dat reeds lang vóór Dominicus alom bekend was, toch niet te verwarren met een eigenlijken Rozenkrans. En de paar gevallen, waarin men mogelijk een Rozenkrans in handen van Dominicanen aantreft, zijn al te groote uitzonderingen, dan dat daaruit iemand ter wereld tot een bizondere voorliefde der orde zou durven concludeeren. Hier denken we vooral aan het dikwerf aangehaalde geval (misschien 't eenige) der H. Clara Gambacorta († 1419), van wie verhaald wordt, dat zij gewoon was met hare vriendinnen flexis genibus rosarium dicere.Ga naar voetnoot(2) Of deze Rozenkrans aan alle eischen voldeed, blijve geheel buiten beschouwing; als we immers daarop de instelling aan Dominicus moesten toeschrijven, hebben b.v. Franciscanen en Cisterciënsers evenveel recht om dien voor hun stichter op te | |
[pagina 402]
| |
eischen; we vestigen daarom liever de aandacht op de omstandigheid, dat dit rosarium misschien nog niet eens door de Dominicanen voor zich mag worden opgevorderd. Haar biograaf nl. verhaalt dat de H. Clara deze gewoonte had als kind van 12 jaar, voor haar huwelijk (of verloving), terwijl als zij later Dominicanesse geworden is, de Rozenkrans niet meer genoemd wordt. Nu ligt echter dit stilzwijgen der hagiographieën niet hieraan, dat zulke private oefeningen van godsvrucht niet vermeld worden. Want meerdere malen wordt daarop juist de bizondere aandacht gevestigd. Romaeus de Levia († 1261) b v. bidt dagelijks duizend Ave Maria's.Ga naar voetnoot(1) Benevenuta de Boianis († 1292) op gewone dagen duizend, op de Zaterdagen 2000, op 't feest van Maria Boodschap 3000.Ga naar voetnoot(2) Ook in 't klooster Unterlinden bij Colmar zijn er onder de Dominicanessen, die er dagelijks een duizendtal bidden; eveneens te Kirchberg bij Haigerloch. Doet het nu niet vreemd, mogen we vragen, dat in de orde zelf van den H. Dominicus, de kloosterlingen liever door een duizendtal Ave Maria's hun devotie toonen, dan b.v. door een twintigtal Rozenkransen?
In deze acht punten is, naar wij meenen, het argument aan het stilzwijgen ontleend, voldoende uiteengezet. De groote beteekenis zal niemand loochenen. Geen getuigen van het canonisatieproces, geen biografen of chronistae, geen predikanten of schrijvers van ascetische en exegetische werken, evenmin de | |
[pagina 403]
| |
kunstenaars, bestuurders der orde in hun kapittels vereenigd, noch pausen in hun constituties, geen godvruchtig verzamelaar van legenden en wonderen, ook niet eenig hagrograaf der orde, niemand, die aan Dominicus den Rozenkrans in handen geeft. En dat ruim twee honderd vijftig jaren lang, over een man als Dominicus, over een publiek feit, dat door niemand als van weinig belang zal worden verklaard. Wel heeft het toeval den verdedigers vreemde parten gespeeld, als de ongevallen der tijden van zulk een menigte documenten juist zulke hebben weggenomen, die de zoo billijkerwijze gevraagde aanwijzingen bevatten. Wel groot moet het gezag van den man zijn, die na die twee en een halve eeuw optreedt, en ons tot de erkenning weet te dwingen: ondanks dit stilzwijgen, moet ik aan Dominicus de instelling toeschrijven. Voor we echter gaan onderzoeken of Alanus de Rupe dit vertrouwen verdient: audiatur et altera pars.
Wordt voortgezet. J.W. van Heeswijk, Hageveld. |
|