Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 516] [p. 516] De skald Hij was verwacht, - gelijk de vrucht op 't hout... Al jaren droeg ons volk het groot verlangen. Nu ging de konde dat hij komen zoud' en ons den loskoop gelden met zijn zangen. Wij hadden ach! zoolang al tol betaald, verroekeloosd het erflijk goud der ouderen; zoolang in 't Walsch oneigen kleed gepraald, dat schendig dwong ons vrijgeboren schouderen. Nu ging de konde dat hij komen zou... Een uit zijn stam, een Dichter naar Gods herte, had hem den weg gebaand door zijne gou. Reeds hoorde men zijn stappen in de verte... Hij kwam!... Gelijk de bot den boom onspruit, en gaat van lente en licht getuig'nis geven, - zoo bott' hij, vrij, den vlaamschen bodem uit en boodschapte overal het Lenteleven. Zijn woord was louter dietsch, - en waar hij zong, daar ruischten ons de gulste galmen tegen, zóó eigen schoon, zóó frisch, uit éénen sprong, dat 't volk, verrukt, ging luisteren langs de Wegen. [pagina 517] [p. 517] Teekening van E. van Offel. Hoe an die Skalde een Skald was upghestaen. Hi sanc ons vri!.... [pagina 518] [p. 518] Zijn tale vloot, lijk water uit zijn hand, en laafde mild ons meerschen en landouwen: het was geworden dag al over 't land, hoog-Zonnetij door alle dietsche gouwen. Zijn lied ging luid- en luider, immer aan, en konde wierd het snelgangs, allen oorden, hoe aan de Schelde een Skald was opgestaan die 't Zomerland deed worden, hier in 't Noorden. Hij zong ons vrij!... Ons kunst en zal voortaan, aan vreemde bron, geen lavenis meer vragen, maar los, uit eigen ader bloeien gaan, bij Gods genâ, in zegening van Dagen. H. Persyn. Vorige Volgende